Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de complexe schadevergoeding van benadeelden in strafzaken
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de complexe schadevergoeding van benadeelden in strafzaken (ingezonden 19 oktober 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 10 november 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter op 18 december 2020?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat artikel 335 Strafvordering
(Sv) geen ruimte biedt in een tussenvonnis de schuldvraag te beantwoorden en daarna
pas te kijken naar de vorderingen van de benadeelde partijen?
Antwoord 2
Ik stel vast dat de rechter met zijn constatering aansluit bij de wetsgeschiedenis.
Artikel 335 Sv bepaalt: «Behoudens toepassing van artikel 333, doet de rechtbank over
de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak
in de strafzaak.» Dit artikel is in zijn huidige vorm vastgesteld bij wet van 23 december
1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering,
de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen
ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29). De memorie van toelichting merkt ten aanzien van het artikel op:
«Volgens dit artikel is de rechtbank, behoudens toepassing van artikel 333, verplicht
gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak zich uit te spreken over de civiele
vordering. De rechter dient derhalve twee zelfstandige beslissingen te nemen die vervolgens
in één strafvonnis worden neergelegd.»
Vraag 3
Denkt u ook dat het in sommige strafzaken kan helpen eerst de schuldvraag te beantwoorden
en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken? Bijvoorbeeld
vanwege spijtoptanten die na het vaststellen van de schuldvraag wel bereid zijn om
mee te werken aan de schadevergoeding, kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3
De rechter kan bepalen dat de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk
is als de behandeling van de vordering naar zijn oordeel een onevenredige belasting
oplevert voor het strafgeding (artikel 361, derde lid, Sv). Het is in het belang van
de benadeelde partij dat niet-ontvankelijkverklaringen zo veel mogelijk worden voorkomen.
Ook de rechtbank Rotterdam onderkent dit belang; zo blijkt uit de uitspraak. Ik leid
uit het vonnis af dat de door de rechtbank gesuggereerde innovatieve aanpak tot doel
heeft niet-ontvankelijkverklaring te voorkomen en tevens de verdachte voldoende gelegenheid
te bieden de vorderingen te betwisten.
Om in deze behoefte te voorzien is in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe
Wetboek van Strafvordering (in een voorlopige vorm) de mogelijkheid opgenomen om vorderingen
tot schadevergoeding van de benadeelde partij af te splitsen van de hoofdzaak en in
een afzonderlijke procedure in het strafrecht te behandelen. De behandeling van de
vordering vindt in dat geval plaats na de uitspraak van het eindvonnis in de strafzaak.
Afzonderlijke behandeling in een aparte schadevergoedingskamer moet behandeling in
het strafproces mogelijk maken in gevallen waarin volgens de huidige regeling de vordering
van een benadeelde partij niet ontvankelijk zou worden verklaard.
Ten aanzien van de afzonderlijke behandeling werd van verschillende zijden aangevoerd
dat de introductie van een afgesplitste procedure alleen zinvol zou zijn als ook de
voorschotregeling van toepassing zou worden verklaard. De regering heeft aan het WODC
een onderzoeksopdracht gegeven om na te gaan wat de publieke kosten zouden zijn van
toepassing van de voorschotregeling op de voorgestelde afgesplitste schadevergoedingsprocedure.
Als het resultaat van dit onderzoek bekend is, of in een later stadium, kan een beslissing
worden genomen over de mogelijkheid om de voorschotregeling toe te passen bij de afgesplitste
procedure. De consequenties van deze beslissing zullen worden verwerkt in het nieuwe
Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek
van Strafvordering ligt momenteel voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad
van State.
Gezien de geschetste stand van zaken ten aanzien van het genoemde wetsvoorstel vind
ik het niet opportuun om nu voor te stellen in de wet de mogelijkheid op te nemen
om door middel van een tussenvonnis eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna
pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken. Ik verwacht dat het
voorstel voor de afgesplitste procedure tegemoetkomt aan het gesignaleerde probleem.
Vraag 4, 5, 6
Denkt u ook dat het wijzen van een tussenvonnis een brug kan slaan tussen eenvoudige
schadevergoedingen die tegelijk met het eindvonnis kunnen worden toegewezen en complexe
schadevergoedingen die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld,
zoals het adviesrapport van de commissie Donner adviseert?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat aanvullend daarop de mogelijkheid van een tussenvonnis wel degelijk
een toegevoegde waarde kan hebben, naast het bestaan van een schadevergoedingskamer
voor de echt complexe zaken?
Bent u bereid de mogelijkheid van een tussenvonnis op te nemen in de wet, omdat er
situaties denkbaar zijn waar dit zowel voor de effectieve rechtspleging als voor het
slachtoffer meerwaarde kan hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4, 5, 6
De in het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering voorgestelde afgesplitste
procedure, waarbij een schadevergoedingskamer complexe vorderingen beoordeelt, kan
een goede voorziening bieden voor gevallen waarin de strafrechter nu geen uitkomst
kan bieden aan de benadeelde partij.
Ik heb geen redenen om te concluderen dat er – in aanvulling op deze voorziening voor
een afgesplitste procedure – behoefte is aan een brug tussen eenvoudige vorderingen
tot schadevergoeding die tegelijk met het eindvonnis in de strafzaak kunnen worden
toegewezen en complexe vorderingen tot schadevergoeding die door de schadevergoedingskamer
dienen te worden beoordeeld.
In het rapport van de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers
van strafbare feiten («Commissie Donner») wordt een voortgezette behandeling van complexe
vorderingen binnen het strafproces bepleit. Het rapport (blz. 99) wijst daarbij onder
meer op het voorstel in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
Ook de suggestie van de rechtbank Rotterdam komt aan de orde en het rapport zegt daarover
dat deze slechts een oplossing zou bieden indien het enkel om een kwestie van tijd
gaat. «Ontkoppeling of koppeling op afstand biedt echter geen oplossing indien nadere
bewijsvoering of getuigen-deskundigen nodig zijn».
Het is belangrijk om goed af te wegen of een afgesplitste procedure en de instelling
van een schadevergoedingskamer kunnen worden gerealiseerd. Dit vergt niet alleen zorgvuldige
wetgeving, maar vraagt ook voorbereidingen met het oog op invoering in de praktijk
van het strafrecht. De modernisering van het Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor
het passende kader. Ik vind het nu niet aan de orde om daarop vooruit te lopen met
een voorstel voor een mogelijkheid om door middel van een tussenvonnis de vordering
van de benadeelde partij pas na een schuldigverklaring te behandelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.