Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 872 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het afschaffen van de collectiviteitskorting
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 9 november 2021
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van VVD, D66, CDA, SP, GroenLinks, ChristenUnie, Volt, JA21 en SGP in het verslag
over de wijziging van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) in verband met het afschaffen
van de collectiviteitskorting. Graag ga ik hieronder op deze vragen in. Daarbij wordt
de volgorde van het verslag aangehouden. De antwoorden op de vragen van de leden zijn
cursief weergegeven.
I. Algemeen deel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in verband
met het afschaffen van de collectiviteitskorting. Zij hebben een aantal vragen en
opmerkingen bij het voorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij zijn het eens met de regering
dat de collectiviteitskorting tot nu toe niet heeft gebracht waarvoor deze beoogd
was en dat er momenteel veelal bij de korting sprake is van kruissubsidiëring. Zij
hebben nog wel vragen over de toekomst van collectiviteiten en de potentie ervan.
Daarnaast speelt voor deze leden de gemeentepolis een belangrijke rol, een minimapolis
waarbij de collectiviteitskorting ook zal verdwijnen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de afschaffing van de collectiviteitskorting,
maar hebben hierover nog wel enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar hebben wel nog enkele
vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet
in verband met het afschaffen van de collectiviteitskorting. Deze leden vinden het
belangrijk dat via zorgcollectiviteiten voor een aantal specifieke groepen maatwerk
geleverd kan worden. Zij zien echter ook dat de collectiviteitskorting niet meer het
passende instrument blijkt te zijn om deze zorgcollectiviteiten te faciliteren. De
leden van genoemde fractie hebben enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de JA21-fractie nemen kennis van de wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het afschaffen
van de collectiviteitskorting. Zij dienen enkele vragen in.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om collectiviteitskorting op zorgverzekeringen
af te schaffen. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om hierover enkele vragen
te stellen.
1. Inleiding
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij van mening is dat elke kans aangegrepen moet worden om
binnen dit zorgstelsel bij te dragen aan preventie. Zo ja, is het verdwijnen van de
collectiviteitskorting een kans minder? Hoe ziet de regering dat specifiek voor minimapolis?
De regering onderschrijft het belang van preventie. Voorliggend wetsvoorstel schaft
collectiviteiten dan ook niet af. Zorgverzekeraars en collectiviteiten kunnen ook
na de afschaffing van de collectiviteitskorting nog steeds (zorg)inhoudelijk afspraken
maken over bijvoorbeeld preventie. Dergelijke afspraken blijven wenselijk.
Dit wetsvoorstel schaft de mogelijkheid tot het bieden van een korting op de premie
van een basisverzekering aan een collectiviteit af. Reden voor het afschaffen van
de korting is dat uit herhaaldelijk onderzoek is gebleken dat de doelstelling van
de collectiviteitskorting – het mogelijk maken om gerealiseerde besparingen op de
(zorg)kosten vanuit (zorg)inhoudelijke afspraken terug te geven aan de verzekerden
in het collectief – niet bereikt wordt. In plaats daarvan wordt de collectiviteitskorting
gefinancierd door een opslag op de premie voor alle verzekerden. De collectiviteitskorting
is daarmee een sigaar uit eigen doos, waarbij verzekerden buiten een collectief meebetalen
aan de korting voor verzekerden binnen het collectief.
Ook voor de gemeentepolis geldt, na herhaaldelijk onderzoek, dat de doelstelling van
de collectiviteitskorting niet behaald wordt en dat de collectiviteitskorting dus
niet gefinancierd wordt door besparingen op de (zorg)kosten. De premie wordt eerst
verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting
is. De korting verschilt sterk tussen verschillende soorten collectiviteiten. Zo laat
het Equalis-onderzoek1 zien dat werkgevers- en studentencollectiviteiten respectievelijk gemiddeld 4,1 procent
en 4,0 procent korting ontvangen, terwijl de gemiddelde korting voor de gemeentepolis
2,8 procent bedraagt. Daarbij is bij circa een kwart van de gemeentepolissen de collectiviteitskorting
al 0 procent. Aangezien het voorkomt dat de ene collectiviteit voor hetzelfde product
een hogere korting krijgt dan de andere collectiviteit, leidt dit ertoe dat sociale
minima via de premieopslag meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor studenten
en werknemers. Deze aantasting van de risicosolidariteit via de collectiviteitskorting
was zeker niet de bedoeling. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen
sociale minima niet meer geconfronteerd worden met de premieopslag om de collectiviteitskorting
voor (henzelf en) anderen te financieren.2
Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft zeker niet te betekenen dat de gemeentepolis
verdwijnt. Het blijft voor gemeenten en zorgverzekeraars mogelijk om een gemeentepolis
overeen te komen, waarbij de gemeente een premiebijdrage kan verstrekken en de zorgverzekeraar
een premiekorting op de aanvullende verzekering. Verder is de gemeentepolis één van
de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om bijvoorbeeld afspraken te maken over
armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. De gemeentepolis is
doorgaans vrij uitgebreid en dus ook relatief duur. Voor mensen die weinig zorgkosten
verwachten te maken is dit dus niet per definitie de best passende oplossing. Recent
onderzoek3 laat zien dat gemeenten vinden dat met de gemeentepolis minder ruimte is voor maatwerk.
Gemeenten gebruiken bijvoorbeeld individuele financiële tegemoetkomingen of de bijzondere
bijstand om tot maatwerk te komen. Verder kunnen gemeenten kiezen voor de inzet van
de VoorzieningenWijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het
kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de VoorzieningenWijzer
mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere
bijstand.
Genoemde leden lezen in het rapport van Equalis dat het totaal aantal verzekerden
dat collectief verzekerd is, is afgenomen van 67% naar 63%. Hoeveel procent is in
2021 collectief verzekerd?
In 2021 was 61,6 procent van de verzekerden lid van een collectiviteit.4
De leden van de CDA-fractie begrijpen het wetsvoorstel zo dat er met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat collectiviteiten
nog steeds tot de mogelijkheden behoren, alleen niet meer via een korting op de premie
van de verzekerden. Begrijpen deze leden dit goed?
Dit klopt. Collectiviteiten blijven mogelijk, alleen de mogelijkheid om een collectiviteitskorting
op de zorgverzekering aan te bieden wordt met dit wetsvoorstel afgeschaft.
Kan de regering beter onderbouwen waarom er «alleen» gekozen is de optie korting op
de premie te verbieden? Kan de regering enkele voorbeelden geven van welke collectiviteiten
vervolgens onder de Zvw nog wel tot de wettelijke mogelijkheden behoren? Welk soort
kortingen kunnen dan nog wel gegeven worden?
Gebleken is dat de doelstelling van de collectiviteitskorting niet wordt gerealiseerd.
De doelstelling is het teruggeven van besparingen op de (zorg)kosten verkregen door
het maken van (zorg)inhoudelijke afspraken ten behoeve van een collectiviteit van
verzekerden, bijvoorbeeld op het gebied van een doelmatige zorginkoop, leefstijl,
preventie of beheerslasten. Het blijkt dat bij verreweg de meeste collectiviteiten
de korting niet gelegitimeerd kan worden door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats
daarvan wordt de korting bekostigd door een opslag op de premie en vindt er kruissubsidiëring
tussen verzekerden binnen en buiten het collectief plaats. Dit verstoort de solidariteit
tussen verzekerden en vormt een aantasting van het sociale karakter van de zorgverzekering.
Daarom wordt de collectiviteitskorting op de zorgverzekering afschaft.
Er is niet voor gekozen om collectiviteiten zelf te verbieden. (Zorg)inhoudelijke
afspraken tussen zorgverzekeraars en collectiviteiten kunnen namelijk voordelen voor
verzekerden hebben. Zorgverzekeraars en andere partijen kunnen bijvoorbeeld inhoudelijke
afspraken maken gericht op de deelnemers van het collectief. Het is daarom wenselijk
dat die mogelijkheid blijft bestaan.
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting kan een zorgverzekeraar nog steeds
met een collectiviteit overeenkomen dat hij een geldelijk voordeel verstrekt aan de
collectiviteit indien deelnemers aan de collectiviteit een specifieke zorgverzekering
afsluiten. Afspraken tussen zorgverzekeraars en collectiviteiten zullen echter voor
een verzekerde niet meer mogen leiden tot een premiekorting van de zorgverzekeraar.
Evenmin is toegestaan dat de zorgverzekeraar bij de collectiviteit bedingt of de collectiviteit
er anderszins toe aanzet om het geldelijk voordeel geheel of gedeeltelijk door te
geven aan de verzekeringnemer voor het betalen van de premie voor de zorgverzekering,
omdat op die manier de zorgverzekeraar indirect toch een korting geeft. Het is voor
een collectiviteit (zoals een werkgever of een gemeente) wel nog steeds mogelijk om
een bijdrage te verstrekken aan de premie voor de zorgverzekering. Ook mogen zorgverzekeraars
nog een collectiviteitskorting op de aanvullende verzekering verstrekken.
Kan de regering onderbouwen in hoeverre de mogelijke collectiviteiten na inwerkingtreding
van het onderhavige wetsvoorstel wel aan de doelstelling voldoen?
Denkt de regering dat het voor zorgverzekeraars en werkgevers nog «aantrekkelijk»
is een collectiviteit aan te gaan? Waarom denkt de regering van wel of waarom denkt
de regering van niet?
Collectiviteiten blijven bestaan. Het blijft voor zorgverzekeraars en werkgevers mogelijk
om inhoudelijke afspraken te maken over bijvoorbeeld vitaliteit en duurzame inzetbaarheid.
Dergelijke afspraken blijven aantrekkelijk voor beide partijen. Wel zullen zij naar
andere manieren dan een collectiviteitskorting, waarbij verzekerden buiten het collectief
meebetalen aan de korting voor verzekerden binnen het collectief, moeten zoeken om
de collectiviteit aantrekkelijk te houden voor verzekerden. Zij hebben hiervoor verschillende
opties. Zo blijft het voor werkgevers mogelijk om een premiebijdrage te verstrekken.
Ook mogen zorgverzekeraars een collectiviteitskorting verstrekken op de aanvullende
verzekering. Zij kunnen er verder bijvoorbeeld voor kiezen een gratis aanvullende
verzekering te verstrekken en de aanvullende verzekering toe te spitsen op de zorgbehoefte
en voorkeuren van de doelgroep.
Aan wie of aan welke partij mag nog wel geldelijk voordeel gegeven worden? Vreest
de regering niet dat het schimmiger wordt waar het financiële voordeel dan terecht
zal komen of aan wie dit ten goede zal komen en dus ook in hoeverre collectiviteiten
aansluiten bij de oorspronkelijke doelstelling? In hoeverre doorkruisen de collectiviteiten
die behouden blijven de solidariteit van het systeem? Voorziet de regering geen scheefgroei
op de lange termijn, bijvoorbeeld door zieken en gezonde mensen?
Doordat er niet langer sprake is van kruissubsidiëring wordt voorkomen dat de gewenste
solidariteit wordt aangetast. In de huidige situatie betalen verzekerden buiten het
collectief of met een lage collectiviteitskorting, bijvoorbeeld chronisch zieken of
sociale minima, mee aan de (hoge) collectiviteitskorting van bijvoorbeeld werknemers
of studenten. Door de afschaffing van de korting wordt juist scheefgroei voorkomen.
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting kan een zorgverzekeraar nog steeds
met een collectiviteit overeenkomen dat hij een geldelijk voordeel verstrekt aan de
collectiviteit indien deelnemers aan de collectiviteit een specifieke zorgverzekering
afsluiten. Afspraken tussen zorgverzekeraars en collectiviteiten zullen echter voor
een verzekerde niet meer mogen leiden tot een premiekorting van de zorgverzekeraar.
Evenmin is toegestaan dat de zorgverzekeraar bij de collectiviteit bedingt of de collectiviteit
er anderszins toe aanzet om het geldelijk voordeel geheel of gedeeltelijk door te
geven aan de verzekeringnemer voor het betalen van de premie voor de zorgverzekering,
omdat op die manier de zorgverzekeraar indirect toch een korting geeft. De NZa ziet
hier op toe.5 Het is voor een collectiviteit (zoals een werkgever of een gemeente) wel nog steeds
mogelijk om een bijdrage te verstrekken aan de premie voor de zorgverzekering. Ook
mogen zorgverzekeraars nog een collectiviteitskorting op de aanvullende verzekering
verstrekken.
Dan stelt de regering in de memorie van toelichting dat het grote aantal collectiviteiten
niet bijdraagt aan een overzichtelijk polisaanbod voor verzekerden. Die gedachtegang
kunnen de leden van de CDA-fractie goed volgen. Het polisaanbod is een woud waar verzekerden
nauwelijks nog doorheen komen. Maar kan de regering uitgebreid onderbouwen waarom
zij van mening is dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan een meer overzichtelijk polisaanbod?
Genoemde leden vragen de regering of de polismarkt zich op deze manier zal gaan ontwikkelen.
Het is de verwachting dat het aantal collectiviteiten na de afschaffing van de collectiviteitskorting
afneemt. Een zorgverzekering die aan deelnemers van een collectiviteit wordt aangeboden,
is voor dezelfde premie immers ook beschikbaar voor anderen. In ieder geval de collectiviteiten
zonder aanvullende afspraken – in 2020 11 procent van het totale aantal collectiviteiten –
zullen minder aantrekkelijk zijn voor verzekerden. Hiermee wordt het totaal aantal
polissen kleiner.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de inleiding dat de afschaffing van de collectiviteitskorting per 1 januari
2023 kan ingaan. Genoemde leden vragen de regering waarom er niet is gekozen voor
1 januari 2022.
Invoering van het wetsvoorstel per 1 januari 2022 is niet haalbaar. Los van de vraag
of dit wetvoorstel voor deze datum door uw Kamer en de Eerste Kamer zal zijn aangenomen,
is het belangrijk dat zorgverzekeraars en collectiviteiten voldoende tijd hebben om
hun overeenkomsten met betrekking tot de collectiviteitskorting aan te passen, ook
in het geval van meerjarige afspraken. In het wetsvoorstel is daarom opgenomen dat
het afschaffen van de collectiviteitkorting in werking treedt op een bij koninklijk
besluit te bepalen datum. Naar verwachting zal dit 1 januari 2023 kunnen zijn.
De leden van de JA21-fractie constateren dat het afschaffen van de collectiviteitskorting breed wordt onderbouwd.
Bij het invoeren van deze korting bestonden er echter ook onderbouwde verwachtingen.
Op voorhand kan niet worden aangegeven wat de invloed van het alsnog afschaffen van
deze korting in de praktijk zal betekenen voor (deelnemers van) verschillende collectiviteiten.
De leden van de JA21-fractie vragen of het mogelijk is om de gevolgen van afschaffing
van de collectiviteitskorting voor verschillende groepen te evalueren en indien daarop
het antwoord bevestigend luidt, of de regering bereid is deze monitoring daadwerkelijk
te verrichten. Aansluitend zijn deze leden benieuwd naar de ontwikkeling van het aanbod
van collectiviteiten, zowel wat betreft het kwantitatieve aspect als wat aangaat de
inhoudelijke waarde.
De verwachting is dat collectiviteiten zonder aanvullende afspraken zullen verdwijnen.
De regering is uiteraard bereid onderzoek te doen naar de ontwikkeling van collectiviteiten
na de afschaffing van de collectiviteitskorting. Dit onderzoek kan onder andere aandacht
besteden aan de ontwikkeling van het aantal collectiviteiten en het aantal (zorg)inhoudelijke
afspraken. Bij dit onderzoek zal aandacht zijn voor specifieke groepen (zoals sociale
minima). De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek eind 2024 gereed kunnen
zijn. De resultaten van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering niet (meer) gecharmeerd is van de collectiviteitskorting.
Zij vragen of de regering nog wel positief is over zorgcollectiviteiten op zichzelf.
Zorgverzekeraars en collectiviteiten kunnen ook na de afschaffing van de collectiviteitskorting
nog steeds (zorg)inhoudelijk afspraken maken over bijvoorbeeld verzuimreductie, duurzame
inzetbaarheid, armoede en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Dergelijke afspraken
blijven wenselijk.
2. Doel collectiviteitskorting
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat bij kruissubsidiëring de premie eerst wordt verhoogd, om deze verhoging
vervolgens aan sommigen verzekerden terug te geven alsof het een korting is. Individueel
verzekerden betalen via deze premieopslag mee aan de collectiviteitskorting van collectief
verzekerden. Ook betalen verzekerden met een relatief lage collectiviteitskorting
mee aan hoge collectiviteitskortingen. Dit verstoort de solidariteit tussen verzekerden
en vormt een aantasting van het sociale karakter van de zorgverzekering. Dit uitgangspunt
delen de leden van de CDA-fractie met de regering. Kan de regering deze leden eens
schetsen om hoeveel financiële middelen het per jaar in zijn totaliteit gaat? Wat
vindt de regering ervan dat zorgverzekeraars hun verzekerden eigenlijk voor het lapje
hielden?
Uit onderzoek van Equalis6 blijkt dat in 2020 63 procent van de verzekerden een collectieve zorgverzekering
had. Uitgaande van circa 14 miljoen premieplichtige verzekerden, zijn dit circa 8,8 miljoen
verzekerden. Volgens het onderzoek van Equalis bedraagt de gemiddelde collectiviteitskorting
per verzekerde 4,1% en de gemiddelde individuele jaarpremie was € 1.4097 in 2020. Het vermenigvuldigen van deze aantallen met elkaar leidt tot een grove schatting
waarbij de collectiviteitskorting op macroniveau een omvang van circa € 500 miljoen
kent.8
Deze korting wordt op macroniveau gefinancierd door een opslag op de premie voor alle
verzekerden. Daardoor is, op macroniveau, de korting voor collectief verzekerden groter
dan de opslag op de premie. Voor een deel is de collectiviteitskorting een sigaar
uit eigen doos. Voor een deel is er sprake van kruissubsidiëring van verzekerden zonder
of met een lage collectiviteitskorting naar verzekerden met een hoge collectiviteitskorting.
Het is niet bekend hoe bovengenoemde opslag en korting precies doorwerkt op de individuele
polissen. Daarom kan de omvang van kruissubsidiëring niet nader gekwantificeerd worden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering om een duiding van het feit dat de eerder verwachte voordelen
van de collectiviteitskorting blijkbaar niet uit zijn gekomen. Welke aannames over
het gedrag van verzekeraars en verzekerden bleken in de praktijk anders uit te pakken
dan de regering verwacht had? Wat zegt dit over andere uitgangspunten die ten grondslag
liggen aan de zorgverzekeringswet?
Reeds in 2016 is op basis van verrichte onderzoeken geconcludeerd dat collectiviteiten
hun oorspronkelijke verwachting niet waarmaken.9 Zorgverzekeraars en collectiviteiten hebben de afgelopen jaren vervolgens de kans
gekregen om de collectiviteitskorting te legitimeren zoals bedoeld in de Zvw. Het
aangrijpen van deze kansen is als voorwaarde gesteld voor het laten voortbestaan van
de collectiviteitskorting. In 2018 is aangekondigd dat in 2020 de voortgang gemeten
zou worden om te bepalen of er nog verdergaande maatregelen nodig zijn.10
Hoewel er meer werk is gemaakt van collectieve afspraken, heeft dit niet het gewenste
effect gehad. De monitor van Equalis11 uit 2020 laat zien dat bij 89 procent van de collectiviteiten (zorg)inhoudelijke
afspraken zijn gemaakt. Hoewel dat uiteraard goed nieuws is, blijkt ook dat bij slechts
18 procent van de collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars aannemelijk is gemaakt
dat deze afspraken resulteren in een besparing. De hoogte van de besparing is hierbij
niet bekend. Verder hebben kleine zorgverzekeraars bij geen enkele collectiviteit
aannemelijk kunnen maken dat sprake is van een besparing. Dit betekent dat bij een
zeer groot deel van de collectiviteiten de collectiviteitskorting niet gelegitimeerd
wordt door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats daarvan wordt de korting bekostigd
door een opslag op de premie en vindt er kruissubsidiëring tussen verzekerden binnen
en buiten het collectief plaats. Dit verstoort de solidariteit tussen verzekerden
en vormt een aantasting van het sociale karakter van de zorgverzekering.
De hierboven aangehaalde onderzoeken en activiteiten richten zich op de collectiviteitskorting.
Op basis van deze bevindingen kunnen geen uitspraken gedaan worden over de andere
uitgangspunten van de Zvw.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er bij collectiviteitskorting eigenlijk sprake is van kruissubsidiëring.
De premie wordt eerst verhoogd om vervolgens korting te kunnen geven aan bepaalde
groepen. Genoemde leden vragen de regering of dezelfde redenering niet opgaat voor
het vrijwillig eigen risico. Het vrijwillig eigen risico kan worden verhoogd in ruil
voor een korting op de premie. Alleen gezonde mensen, die geen zorgkosten verwachten,
zullen het vrijwillig eigen risico verhogen en korting op de premie ontvangen. Hierdoor
dragen zij minder bij aan premies. Om toch even veel geld aan premies op te halen,
moeten verzekeraars dan de premie iets verhogen. Daarmee wordt, op dezelfde wijze
als bij de collectiviteitskorting, via kruissubsidiëring de solidariteit van het stelsel
ondermijnd. Vandaar dat de leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom het afschaffen
van het eigen risico geen deel is van dit wetsvoorstel, als vergroten van de solidariteit
het doel is.
Dit wetsvoorstel richt zich niet op het vrijwillig eigen risico. Uit onderzoek blijkt
overigens dat het vrijwillig eigen risico leidt tot minder zorggebruik en minder zorgkosten.12 Tevens staat tegenover de premiekorting bij een vrijwillig eigen risico ook een hoger
bedrag aan uitgaven uit eigen portemonnee wanneer er van zorg gebruik wordt gemaakt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de meerwaarde van collectiviteiten is en hoe
deze meerwaarde vorm kan krijgen na de wetswijziging. Wat is bovendien het voordeel
van de verzekerde bij de overgebleven mogelijkheden van collectiviteitsafspraken?
Welke prikkels hebben verzekerden om zich aan te sluiten bij een zorgcollectiviteit?
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting kunnen zorgverzekeraars en collectiviteiten
nog steeds (zorg)inhoudelijk afspraken maken over bijvoorbeeld verzuimreductie, re-integratie
en duurzame inzetbaarheid. Dit kunnen voor verzekerden interessante afspraken zijn.
Daarnaast mogen zorgverzekeraars nog een collectiviteitskorting verstrekken op de
aanvullende verzekering en de aanvullende verzekering toespitsen op de zorgbehoefte
en voorkeuren van de doelgroep van de collectiviteit. Dit maakt de collectiviteit
mogelijk tot een interessante optie voor verzekerden. Daarnaast blijft het voor een
collectiviteit mogelijk om een bijdrage te verstrekken in de premie voor de zorgverzekering.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar hun beoordeling van de
collectiviteiten met zorginhoudelijke afspraken. Hoe beoordeelt de regering de doelmatigheid
van het wetsvoorstel in het licht van de toename van het percentage collectiviteiten
met zorginhoudelijke afspraken?
Hoewel het positief is dat het aantal collectiviteiten met inhoudelijke afspraken
is toegenomen, is het totaalbeeld dat de doelstelling van de collectiviteitskorting
niet wordt gerealiseerd. De afgelopen jaren hebben zorgverzekeraars en collectiviteiten
ruimschoots de kans gekregen om de collectiviteitskorting te legitimeren zoals bedoeld
in de Zvw. Het aangrijpen van deze kansen is als voorwaarde gesteld voor het laten
voortbestaan van de collectiviteitskorting. In 2018 is reeds aangekondigd dat in 2020
de voortgang gemeten zou worden om te bepalen of er nog verdergaande maatregelen nodig
zijn.13
De monitor van Equalis14 uit 2020 laat zien dat bij 89 procent van de collectiviteiten (zorg)inhoudelijke
afspraken zijn gemaakt. Hoewel dat uiteraard goed nieuws is, blijkt ook dat bij slechts
18 procent van de collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars aannemelijk is gemaakt
dat deze afspraken resulteren in een besparing. De hoogte van de besparing is hierbij
niet bekend. Verder hebben kleine zorgverzekeraars bij geen enkele collectiviteit
aannemelijk kunnen maken dat sprake is van een besparing. Dit betekent dat bij een
zeer groot deel van de collectiviteiten de collectiviteitskorting niet gelegitimeerd
wordt door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats daarvan wordt de korting bekostigd
door een opslag op de premie en vindt er kruissubsidiëring tussen verzekerden binnen
en buiten het collectief plaats. Dit verstoort de solidariteit tussen verzekerden
en vormt een aantasting van het sociale karakter van de zorgverzekering. Op basis
hiervan wordt het wetsvoorstel doelmatig geacht.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering stelt dat er bij een collectiviteitskorting kruis-subsidiëring
tussen verzekerden binnen en buiten het collectief plaatsvindt. Zij delen de opvatting
van de regering dat kruissubsidiëring onwenselijk is. Uit de jaarlijkse Vektis-rapportage
blijkt echter dat collectief verzekerden sinds 2020 gemiddeld een significant hogere
premie betalen voor de basisverzekering. Hoe verhouden deze cijfers zich tot de stelling
dat er sprake is van kruissubsidie van individueel verzekerden richting collectief
verzekerden? Kan de regering nader toelichten waaruit blijkt dat de ongewenste kruissubsidie
optreedt? Heeft de regering overwogen om, in plaats van het definitief afschaffen
van de collectiviteitskorting, alleen de praktijk van financiering door premieopslag
en kruissubsidiëring te verbieden?
Vektis laat inderdaad zien dat de gemiddeld betaalde premie15 in 2020 en 2021 voor collectief verzekerden hoger was dan voor individueel verzekerden.
Hier zijn verschillende verklaringen voor mogelijk. Zo is per 1 januari 2020 de maximale
collectiviteitskorting op de basisverzekering verlaagd van maximaal 10 procent naar
maximaal 5 procent. Daarnaast blijken collectief verzekerden vaker voor een restitutiepolis
te kiezen dan individueel verzekerden.16 Een restitutiepolis is gemiddeld duurder dan een naturapolis.
Het verbieden van de praktijk van kruissubsidiëring betekent dat de collectiviteitskorting
gefinancierd moet worden door de besparingen op de (zorg)kosten die (zorg)inhoudelijke
afspraken met zich meebrengen. Reeds in 2016 is op basis van verrichte onderzoeken
geconcludeerd dat collectiviteiten deze oorspronkelijke verwachting niet waarmaken.17 Zorgverzekeraars en collectiviteiten hebben de afgelopen jaren vervolgens ruimschoots
de kans gekregen om de collectiviteitskorting te legitimeren zoals bedoeld in de Zvw.
Het aangrijpen van deze kansen is als voorwaarde gesteld voor het laten voortbestaan
van de collectiviteitskorting. In 2018 is reeds aangekondigd dat in 2020 de voortgang
gemeten zou worden om te bepalen of er nog verdergaande maatregelen nodig zijn.18 Omdat de doelstelling van de collectiviteitskorting niet wordt gerealiseerd, is besloten
tot het afschaffen van de collectiviteitskorting.
3. De praktijk en eerdere maatregelen
De leden van de VVD-fractie willen graag een uitgebreidere onderbouwing waarom het werken met open normen in
een algemene maatregel van bestuur niet zou kunnen werken, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) heeft geoordeeld. Waarom is dit lastig uitvoerbaar en waarom zorgt het voor
rechtsonzekerheid, want er wordt toch veel vaker gewerkt met open normen?
Het is juist dat in wet- en regelgeving open normen voorkomen. Of hiermee het beoogde
resultaat wordt behaald, hangt sterk af van de context waarin deze open nomen zijn
gesteld. Bijvoorbeeld bij zorgplichten kunnen open normen een goede functie vervullen,
en ook handhaafbaar zijn. Op welk niveau van regelgeving (wet, algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling) deze normen zijn opgenomen, zal niet uitmaken
voor de handhaafbaarheid. Open normen zoals zorgplichten zijn wel vaak op wetsniveau
geformuleerd omdat het hier de hoofdpunten van het beleid betreft. De passage in de
memorie van toelichting, waar de leden van de VVD-fractie naar verwijzen, betreft
een korte samenvatting van het advies van de NZa van 29 november 2017.19 In dit advies gaat de NZa nader in op de door de NZa geformuleerde randvoorwaarden
waar zorginhoudelijke aanvullende afspraken bij collectieve zorgverzekeringen aan
zouden moeten voldoen om de korting te rechtvaardigen. Vanwege de lastige uitvoerbaarheid
en de rechtsonzekerheid heeft de NZa hierbij afgeraden om de criteria wettelijk te
verankeren. Ik zal dat hieronder nader toelichten.
De NZa noemt dat de zorginhoudelijke afspraak moeten leiden tot een verlichting van
de schadelast voor de Zvw, specifiek toegespitst moeten zijn op de populatie van de
collectiviteit en niet in andere wet- en regelgeving mogen voorkomen. De NZa geeft
aan dat deze criteria moeten voorkomen dat de collectiviteitsovereenkomst in strijd
komt met de risicosolidariteit. De NZa adviseert vervolgens om deze criteria niet
om te zetten in algemeen verbindende voorschriften. De NZa onderbouwt dit standpunt
langs de volgende lijn. De NZa geeft aan dat de criteria algemeen zijn geformuleerd
omdat collectiviteiten kunnen verschillen. De NZa signaleert vervolgens dat de criteria
voor de zorgverzekeraars vooraf niet altijd voldoende zekerheid bieden of aan deze
voorwaarden is voldaan vanwege de aard van de criteria en het open karakter ervan.
De NZa werkt dit verder uit in genoemd advies en adviseert, indien dat wenselijk is,
deze criteria te hanteren, als niet formeel bindend richtsnoer. Langs deze weg concludeert
de NZa dat de criteria die in het advies gepresenteerd worden, zich niet lenen voor
formalisering door middel van een AMvB vanwege de open normen die daarin gesteld worden.
Deze leden lezen dat de monitor laat zien dat bij 89% van de collectiviteiten aanvullende
afspraken worden gemaakt, zoals gezondheidsprogramma’s, stoppen met roken interventies
en leefstijlprogramma’s. Wat betekent het afschaffen van de collectiviteitskorting
voor dit type afspraken in de praktijk?
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting blijft het voor zorgverzekeraars en
collectiviteiten mogelijk om (zorg)inhoudelijk afspraken te maken over bijvoorbeeld
gezondheidsprogramma’s, stoppen met roken interventies en leefstijlprogramma’s. Ook
behouden zorgverzekeraars en collectiviteiten verschillende opties om de collectiviteit
aantrekkelijk te houden voor verzekerden. Zo kunnen zorgverzekeraars nog een collectiviteitskorting
verstrekken op de aanvullende verzekering en kunnen zij de aanvullende verzekering
toespitsen op de zorgbehoefte en voorkeuren van de doelgroep van de collectiviteit.
Daarnaast blijft het voor een collectiviteit mogelijk om een bijdrage te verstrekken
aan de premie voor de zorgverzekering. Overigens is en blijft het ook mogelijk voor
zorgverzekeraars om dit soort programma’s aan te bieden aan verzekerden buiten een
collectief.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of is overwogen om de collectiviteitskorting te beperken tot werkgevers,
dan wel alleen voor werkgevers boven een aantal medewerkers. Waarom is hier wel, dan
wel niet voor gekozen? Vooral omdat verreweg de meeste collectiviteiten minder dan
250 verzekerden hebben (91 procent). Een werkgever heeft namelijk een belangrijke
taak op het gebied van preventie, onder andere omdat werknemers een groot deel van
de week zich op werk bevinden. Werkgevers zijn bij uitstek geschikt om zich in te
zetten voor gezonder eten, meer bewegen en het voorkomen van stress. Zij zijn vaak
ook regionaal vertegenwoordigd, wat kan helpen bij de zorginkoop van zorgverzekeraars,
iets wat tot nu toe ontbreekt bij de collectiviteiten en vooral kan werken als er
veel werknemers in de collectiviteit zitten. Een korting op de premie van het basispakket
kan een stimulans zijn of gebruikt worden bij prestatieafspraken. Met name als er
minimum criteria gelden.
Ook voor de werkgeverscollectiviteit geldt, na herhaaldelijk onderzoek, dat de doelstelling
van de collectiviteitskorting niet behaald wordt en dat de collectiviteitskorting
dus niet gefinancierd wordt door besparingen op de (zorg)kosten. De premie wordt eerst
verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting
is. Het is daarom niet wenselijk dat andere Zvw-betalers meebetalen aan de korting
voor (bepaalde) werknemers. Ook levert een grens voor het aantal deelnemers geen garantie
dat er sprake is van inhoudelijke meerwaarde.
Werkgevers hebben en houden een belangrijke taak op het gebied van preventie. Zij
houden na de afschaffing van de collectiviteitskorting de mogelijkheid om (zorg)inhoudelijke
afspraken te maken met zorgverzekeraars. Zo blijft het voor werkgevers mogelijk om
een premiebijdrage te verstrekken. Ook mogen zorgverzekeraars een collectiviteitskorting
verstrekken op de aanvullende verzekering. Zij kunnen er verder bijvoorbeeld voor
kiezen een gratis aanvullende verzekering te verstrekken en de aanvullende verzekering
toe te spitsen op de zorgbehoefte en voorkeuren van de (werknemers)doelgroep.
De leden van de D66-fractie vinden dat er nog onvoldoende door de regering wordt gemotiveerd
waarom er niet gewerkt kan worden met minimum criteria om in aanmerkingen te komen
voor de collectiviteitskorting. Zo zijn er bewezen effectieve leefstijlinterventies,
zoals gepubliceerd op loketgezondleven.nl, die niet onder de zorgverzekeringswet vallen
maar wel toegespitst zijn op een bepaalde doelgroep en effectief kunnen zijn op de
korte of lange termijn. Deze interventies zouden een korting rechtvaardigen. Ook als
preventieve gezondheidsonderzoeken bewezen kostenbesparend zijn, zouden die kunnen
worden ingezet als minimum criterium. Beide zijn al concrete voorbeelden die ook kunnen
dienen als minimale eis in bijvoorbeeld een Besluit Zorgverzekering of in modelovereenkomsten.
Dit zijn geen open normen zoals de NZa die beschreef. Zijn deze opties verkend? Zo
ja, waarom is er voor gekozen dit niet toe doen? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft criteria opgesteld waaraan zorginhoudelijke afspraken zouden moeten voldoen
om de collectiviteitskorting te legitimeren.20 Vanwege de lastige uitvoerbaarheid en de rechtsonzekerheid heeft de NZa hierbij afgeraden
om de criteria wettelijk te verankeren. Daarnaast laat het onderzoek van Equalis21 zien dat het hebben van zorginhoudelijke afspraken niet per definitie betekent dat
de collectiviteitskorting gelegitimeerd wordt door deze afspraken. Tot slot blijft
er sprake van kruissubsidiëring van de individueel verzekerden of verzekerden met
een lage korting naar collectief verzekerden met een hoge korting als de besparingen
door collectiviteiten in een ander domein dan de Zvw terecht komen. Dat collectiviteiten
baten kunnen hebben buiten het domein van de basisverzekering is zonder twijfel positief.
Alleen is een korting gefinancierd uit een opslag op de premie van de basisverzekering
daarvoor moeilijk te rechtvaardigen.
De leden van de D66-fractie vragen of er is overwogen om de collectiviteitskorting
af te schaffen, maar ondertussen wel extra criteria in te stellen als voorwaarde om
collectiviteiten af te spreken met een zorgverzekeraar. Zo ja, waarom is hier niet
voor gekozen? Zo nee, is dit een mogelijkheid voor de regering?
Zoals in het vorige antwoord is toegelicht heeft de NZa criteria opgesteld waaraan
zorginhoudelijke afspraken zouden moeten voldoen om de collectiviteitskorting te legitimeren.
Vanwege de lastige uitvoerbaarheid en de rechtsonzekerheid heeft de NZa hierbij afgeraden
om de criteria wettelijk te verankeren. Daarnaast laat het onderzoek van Equalis zien
dat het hebben van zorginhoudelijke afspraken niet per definitie betekent dat de collectiviteitskorting
gelegitimeerd wordt door deze afspraken.
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom het een probleem is als een
succesvolle collectiviteit tot een besparing leidt in een ander domein. Immers, het
is momenteel juist een probleem binnen het zorgstelsel dat succesvolle interventies
hun baten elders zien en dat daarom er niet in wordt geïnvesteerd door partijen in
de zorg. Daarnaast is de zorg in zijn geheel een overwegend publiek gefinancierd stelsel
dus de baten zijn ook publiek goed. Genoemde leden vinden het argument van kruissubsidiering
hier dan ook minder goed passen. Waarom ziet de regering dit anders?
Als besparingen door collectiviteiten bij een andere groep terecht komen, blijft er
sprake van kruissubsidiëring van de individueel verzekerden of verzekerden met een
lage korting naar collectief verzekerden met een hoge korting. Dat collectiviteiten
baten kunnen hebben buiten het domein van de basisverzekering is zonder twijfel positief.
Tegelijkertijd is het lastig te rechtvaardigen dat personen zonder, of met een lage
collectiviteitskorting, een hogere premie voor hun zorgverzekering moeten betalen
om de (hoge) collectiviteitskorting voor anderen te financieren.
Om een compleet beeld te krijgen rondom collectiviteiten heeft Equalis gekeken naar
de baten in aanpalende domeinen (zoals verzuimreductie, duurzame inzetbaarheid en
schuldenproblematiek). Dergelijke baten zijn schaars. Bij slechts 15 procent van de
collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars is aannemelijk gemaakt dat er baten
zijn in aanpalende domeinen. Kleine zorgverzekeraars hebben dit bij geen enkele collectiviteit
aannemelijk kunnen maken.
De leden van de CDA-fractie constateren dat naast het probleem van de kruissubsidiering uit onderzoek in 2016
bleek dat er meer dan 60.000 collectiviteiten waren, waarvan het merendeel zeer klein
(93% had minder dan 250 verzekerden). Zorgverzekeraars bleken niet specifiek zorg
in te kopen voor collectiviteiten. Voor een derde van de collectiviteiten werden wel
aanvullende afspraken gemaakt, maar deze richtten zich meestal niet op de zorgverzekering
maar op bijvoorbeeld extra dekkingen vanuit de aanvullende verzekering. De leden van
de CDA-fractie vragen de regering hoe zij deze laatste zinssnede moeten lezen. Het
is immers zo dat een aanvullende verzekering een verzekering is voor zorg die niet
of niet meer onder de basisverzekering valt, waar «wij» formeel niet over gaan. Als
deze premiekorting middels een collectiviteit wordt aangeboden lijkt dit toch op een
vorm van indirecte risicoselectie. Kan de regering hierop reflecteren? Hoe kan bij
de aanvullende zorgverzekering kruissubsidiering worden voorkomen?
De zinsnede waar de leden naar verwijzen doelt erop dat aanvullende afspraken in de
aanvullende verzekering geen korting kunnen rechtvaardigheden op de premie van de
basisverzekering. Dergelijke afspraken kunnen wel leiden tot een premiekorting op
de aanvullende verzekering. Deze kortingsmogelijkheid blijft bestaan. De markt voor
aanvullende verzekeringen is inderdaad gebaseerd op een vrije markt. Het staat zorgverzekeraars
hier vrij om premiedifferentiatie (bijvoorbeeld op grond van de verwachte verschillen
in de aanvullend verzekerde schadelast en bijvoorbeeld via differentiatie in een verstrekte
collectiviteitskorting) toe te passen.
Dan heeft de NZa zorginhoudelijke/ cumulatieve criteria proberen vast te stellen waaraan
afspraken moeten voldoen om een collectiviteitskorting te legitimeren. Genoemde leden
wil graag meer onderbouwing over waarom de regering regelgeving via een algemene maatregel
van bestuur lastig uitvoerbaar vindt. Waarom is er bijvoorbeeld niet gekozen voor
gesloten normen aansluitend bij de oorspronkelijke doelstelling?
De NZa gaat in haar advies van 29 november 201722 nader in op de randvoorwaarden waar zorginhoudelijke aanvullende afspraken bij collectieve
zorgverzekeringen aan zouden moeten voldoen om de korting te rechtvaardigen. De NZa
noemt dat de zorginhoudelijke afspraak moeten leiden tot een verlichting van de schadelast
voor de Zvw, specifiek toegespitst moeten zijn op de populatie van de collectiviteit
en niet in andere wet- en regelgeving mogen voorkomen. De NZa geeft aan dat deze criteria
moeten voorkomen dat de collectiviteitsovereenkomst in strijd komt met de risicosolidariteit.
De NZa adviseert vervolgens om deze criteria niet om te zetten in algemeen verbindende
voorschriften, vanwege de lastige uitvoerbaarheid en de rechtsonzekerheid. Dit is
enerzijds omdat collectiviteiten kunnen verschillen, en dat daarom het niet wenselijk
is meer specifieke normen vast te stellen. Anderzijds geeft de NZa aan dat de criteria
zoals de NZa deze nu heeft geformuleerd, voor de zorgverzekeraars vooraf niet altijd
voldoende zekerheid bieden of aan deze voorwaarden is voldaan vanwege de aard van
de criteria en het open karakter ervan. Om deze reden adviseert de NZa deze criteria
als richtsnoer te hanteren.
Welke taak houdt de NZa bij de collectiviteiten na de inwerkingtreding van het onderhavige
wetsvoorstel? In de memorie van toelichting staat dat afschaffen collectiviteitskorting
een vereenvoudiging mee brengt voor NZa. Heeft de regering bij de NZa navraag gedaan
of zij adequaat in staat zijn met betrekking tot de overgebleven collectiviteiten
hun controlerende taak uit te voeren? Immers op grond van artikel 16, onderdeel b,
van de wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) is de NZa belast met het toezicht op
de rechtmatige uitvoering door de zorgverzekeraars van de zorgverzekeringswet.
De NZa heeft in het kader van het wetsvoorstel een toezicht- en handhaafbaarheidstoets
uitgebracht. De NZa acht het wetsvoorstel uitvoerbaar. De Zvw bevat alleen verplichtingen
voor zorgverzekeraars en niet voor collectiviteiten. Collectiviteiten zijn daarom
geen toezichtssubject van de NZa.
De NZa hoeft niet langer toezicht te houden op de geboden collectiviteitskorting voor
de zorgverzekering. Maar omdat het verstrekken van een geldelijk voordeel aan een
collectiviteit mogelijk blijft voor zorgverzekeraars, heeft de NZa in haar uitvoeringstoets
aangegeven dat hierdoor de toezichtstaak feitelijk niet verandert. Zij zal er op blijven
toezien dat een zorgverzekeraar geen geldelijk voordeel aan collectiviteiten doet
toekomen om daarmee de verzekeringnemer een korting op de verschuldigde premie te
geven. Onder de huidige Zvw is dat ook al niet mogelijk boven 5 procent van de premiegrondslag
en hier ziet de NZa dus ook thans al op toe. De NZa heeft in de uitvoeringstoets hier
verder over opgemerkt dat zij alleen kan optreden indien de zorgverzekeraar het doel
heeft een geldelijk voordeel aan verzekerden te verstrekken en dit ook kan worden
aangetoond door bijvoorbeeld een schriftelijke afspraak of een expliciete melding
die kan worden geverifieerd.
Dan wijst verder onderzoek uit dat bij 18% van de collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars
aannemelijk is gemaakt dat de afspraken leiden tot een besparing. De hoogte van de
besparing is niet bekend. Waarom niet?
Zorgverzekeraars en collectiviteiten hebben de afgelopen jaren ruimschoots de kans
gekregen om de collectiviteitskorting te legitimeren zoals bedoeld in de Zvw. Ook
bij het meest recente onderzoek (Equalis-onderzoek uit 2020) zijn er door zorgverzekeraars
en/of collectiviteiten geen specifieke berekeningen ten aanzien van de omvang van
de (beoogde) besparingen aangeleverd. Daarom is de hoogte van de besparing niet bekend.
De leden van de SP-fractie lezen dat door het afschaffen van de collectiviteitskorting ook de collectiviteitskorting
van gemiddeld 2,8% voor gemeentepolissen voor minima vervalt. Zij vragen wat het effect
hiervan is op deze gemeentepolissen. Wat is bijvoorbeeld de verwachte gemiddelde stijging
van de prijs van de gemeentepolis als gevolg van dit wetsvoorstel? Welke maatregelen
kunnen worden getroffen om deze stijging te voorkomen?
Ook voor de gemeentepolis geldt, na herhaaldelijk onderzoek, dat de doelstelling van
de collectiviteitskorting niet behaald wordt en dat de collectiviteitskorting dus
niet gefinancierd wordt door besparingen op de (zorg)kosten. De premie wordt eerst
verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting
is. De korting verschilt sterk tussen verschillende soorten collectiviteiten. Zo ontvangen
werkgevers- en studentencollectiviteiten respectievelijk gemiddeld 4,1 procent en
4,0 procent korting, terwijl de gemiddelde korting voor de gemeentepolis 2,8 procent
bedraagt. Daarbij is bij circa een kwart van de gemeentepolissen de collectiviteitskorting
al 0 procent. Aangezien het voorkomt dat de ene collectiviteit voor hetzelfde product
een hogere korting krijgt dan de andere collectiviteit, leidt dit ertoe dat sociale
minima via de premieopslag meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor studenten
en werknemers. Deze aantasting van de risicosolidariteit via de collectiviteitskorting
was zeker niet de bedoeling. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen
sociale minima niet meer geconfronteerd worden met de premieopslag om de collectiviteitskorting
voor (henzelf en) anderen te financieren.23
De leden van de SGP-fractie delen de analyse van de regering dat het bestaan van tienduizenden zorgcollectiviteiten
niet bijdraagt aan een overzichtelijk polisaanbod voor verzekerden. Het hoge aantal
is op zichzelf geen argument om zorgcollectiviteiten dan maar helemaal af te schaffen.
Heeft de regering andere (juridische) maatregelen overwogen om dit aantal (fors) terug
te dringen, door bijvoorbeeld een minimumaantal deelnemers vast te stellen of collectiviteiten
alleen nog maar mogelijk te maken in een werkgever-werknemerrelatie?
Collectiviteiten worden met dit wetsvoorstel niet afgeschaft en het blijft voor zorgverzekeraars
en collectiviteiten mogelijk om (zorg)inhoudelijke afspraken te maken. Het gaat hier
om de afschaffing van de collectiviteitskorting op de zorgverzekering. Deze korting
wordt afgeschaft, omdat gebleken is dat de doelstelling van de collectiviteitskorting
niet wordt gerealiseerd. De doelstelling is het teruggeven van besparingen op de (zorg)kosten
verkregen door het maken van (zorg)inhoudelijke afspraken ten behoeve van een collectiviteit
van verzekerden, bijvoorbeeld op het gebied van een doelmatige zorginkoop, leefstijl,
preventie of beheerslasten. Het blijkt dat bij verreweg de meeste collectiviteiten
de korting niet gelegitimeerd kan worden door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats
daarvan wordt de korting bekostigd door een opslag op de premie en vindt er kruissubsidiëring
tussen verzekerden binnen en buiten het collectief plaats. Dit geldt voor alle type
collectiviteiten, dus bijvoorbeeld ook voor de werkgeverscollectiviteiten.
Voordat besloten is om de collectiviteitskorting af te schaffen zijn alternatieven
verkend. De NZa heeft criteria opgesteld waaraan zorginhoudelijke afspraken zouden
moeten voldoen om de collectiviteitskorting te legitimeren.24 Vanwege de lastige uitvoerbaarheid en de rechtsonzekerheid heeft de NZa hierbij afgeraden
om de criteria wettelijk te verankeren. Daarnaast laat het onderzoek van Equalis25 zien dat het hebben van zorginhoudelijke afspraken niet per definitie betekent dat
de collectiviteitskorting gelegitimeerd wordt door deze afspraken. Verder levert een
kwantitatieve maatstaf ten aanzien van het minimumaantal deelnemers niet het gewenste
resultaat dat de collectiviteiten inhoudelijke meerwaarde bieden die de korting rechtvaardigt.
Door het samenvoegen van kleine collectiviteiten is eenvoudig aan een kwantitatieve
maatstaf te voldoen, zonder dat er daadwerkelijk inhoudelijke meerwaarde hoeft te
ontstaan.
Hoe beziet de regering de daling van het aantal collectiviteiten van 60.000 in 2016
naar ongeveer 47.000 in 2020?
Het is positief dat het aantal collectiviteiten in de periode 2016–2020 is afgenomen.
Desalniettemin blijft het aanbod met 47.000 collectiviteiten (zeer) groot en de gemiddelde
omvang van 232 deelnemers per collectiviteit (zeer) klein.
In aanvulling hierop wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat de oproep van de
regering om meer werk te maken van specifieke, zorginhoudelijke afspraken effect heeft
gesorteerd. Sinds 2016 is het aantal collectiviteiten waarbij zorginhoudellijke afspraken
worden gemaakt gestegen tot 89% in 2020, zo blijkt uit het onderzoek van Equalis26. De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe zij deze stijging beoordeelt.
Is de regering van mening dat zij voldoende zicht heeft op de besparingen en opbrengsten
van collectiviteiten met zorginhoudelijke afspraken? Heeft de regering meegewogen
dat de besparingen en opbrengsten van dergelijke afspraken niet altijd op de korte
termijn gerealiseerd kunnen worden? Is de regering bereid onderzoek te laten doen
naar de lange termijnbesparingen en -baten van zorginhoudelijke afspraken?
Hoewel er meer werk is gemaakt van collectieve afspraken, heeft dit niet het gewenste
effect gehad. De monitor van Equalis uit 2020 laat inderdaad zien dat bij 89 procent
van de collectiviteiten (zorg)inhoudelijke afspraken zijn gemaakt. Hoewel dat uiteraard
goed nieuws is, blijkt ook dat bij slechts 18 procent van de collectiviteiten van
de grote zorgverzekeraars aannemelijk is gemaakt dat deze afspraken resulteren in
een besparing. De hoogte van de besparing is hierbij niet bekend. Verder hebben kleine
zorgverzekeraars bij geen enkele collectiviteit aannemelijk kunnen maken dat sprake
is van een besparing. Dit betekent dat bij een zeer groot deel van de collectiviteiten
de collectiviteitskorting niet gelegitimeerd wordt door (zorg)inhoudelijke afspraken.
In plaats daarvan wordt de korting bekostigd door een opslag op de premie en vindt
er kruissubsidiëring tussen verzekerden binnen en buiten het collectief plaats. Dit
verstoort de solidariteit tussen verzekerden en vormt een aantasting van het sociale
karakter van de zorgverzekering.
Zorgverzekeraars hebben de kans gehad de collectiviteitskorting te legitimeren zoals
bedoeld in de Zvw. De (potentiële) besparingen van collectiviteiten zijn ook in het
hierboven genoemde onderzoek zeer zorgvuldig onderzocht. Er is namelijk niet alleen
gekeken naar aantoonbare besparingen, maar ook of aannemelijk gemaakt kan worden dat
er op korte of lange termijn besparingen zijn. Geen van de collectiviteiten heeft
aan kunnen tonen dat de collectiviteitskorting terugverdiend kan worden via een besparing
van de Zvw-kosten. Een nieuw onderzoek naar de lange termijnbesparingen en -baten
van zorginhoudelijke afspraken heeft daarom geen meerwaarde.
4. Afschaffing van de collectiviteitskorting
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het straks niet meer mogelijk is om een korting op de zorgpremie te
geven. Deze leden vinden het belangrijk dat er nog wel extra’s afgesproken kunnen
worden op het gebied van bijvoorbeeld (verzuim-)preventie, duurzame inzetbaarheid,
re-integratie. Dat is onder meer voor werkgevers van belang. Kan aangegeven worden
wat er nog wel mogelijk is om af te spreken in het kader van de collectiviteit en
waarom dat nog steeds aantrekkelijk is of kan zijn zonder collectiviteitskorting?
Voor werkgevers blijven er, zowel binnen als buiten de collectiviteiten, mogelijkheden
om extra’s af te spreken. Allereerst blijft de mogelijkheid voor werkgevers en zorgverzekeraars
gewoon bestaan om na afschaffing van de collectiviteitskorting inhoudelijke afspraken
maken. Er zijn verschillende instrumenten om de collectiviteit aantrekkelijk te houden
voor werknemers. De korting op de aanvullende verzekering blijft bestaan en daarnaast
bevat de aanvullende verzekering ruimte om maatwerk te creëren voor de specifieke
werknemersdoelgroep. Werkgevers mogen verder een premiebijdrage verstrekken om werknemers
zo te stimuleren zich aan te sluiten bij het collectief. Daarnaast blijven er ook
buiten de collectiviteiten mogelijkheden voor werkgevers om in samenwerking met zorgverzekeraars
duurzame inzetbaarheid te bevorderen.
De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat mensen met een minimapolis, die
veel gemeenten voor mensen in de bijstand aanbieden, specifiek zullen merken van het
afschaffen van de collectiviteitskorting? Wat zijn de gevolgen? En wat is er straks
nog wel mogelijk en wat niet?
Het blijft voor gemeenten en zorgverzekeraars mogelijk om een gemeentepolis overeen
te komen, waarbij de gemeente een premiebijdrage kan verstrekken en de zorgverzekeraar
een premiekorting op de aanvullende verzekering.
Ook voor de gemeentepolis geldt dat dat de doelstelling van de collectiviteitskorting
niet behaald wordt en dat de collectiviteitskorting dus niet gefinancierd wordt door
besparingen op de (zorg)kosten. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens
aan sommigen terug te geven alsof het een korting is. De korting verschilt sterk tussen
verschillende soorten collectiviteiten. Zo laat het Equalis-onderzoek27 zien dat werkgevers- en studentencollectiviteiten respectievelijk gemiddeld 4,1 procent
en 4,0 procent korting ontvangen, terwijl de gemiddelde korting voor de gemeentepolis
2,8 procent bedraagt. Daarbij is bij circa een kwart van de gemeentepolissen de collectiviteitskorting
al 0 procent. Aangezien het voorkomt dat de ene collectiviteit voor hetzelfde product
een hogere korting krijgt dan de andere collectiviteit, leidt dit ertoe dat sociale
minima via de premieopslag meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor studenten
en werknemers. Deze aantasting van de risicosolidariteit via de collectiviteitskorting
was zeker niet de bedoeling. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen
sociale minima niet meer geconfronteerd worden met de premieopslag om de collectiviteitskorting
(voor henzelf en) anderen te financieren.28
Verder is de gemeentepolis één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om
bijvoorbeeld afspraken te maken over armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste
zorgmijding. De gemeentepolis is doorgaans vrij uitgebreid en dus ook relatief duur.
Voor mensen die weinig zorgkosten verwachten te maken is dit dus niet per definitie
de best passende oplossing. Recent onderzoek29 laat zien dat gemeenten vinden dat met de gemeentepolis minder ruimte is voor maatwerk.
Gemeenten gebruiken bijvoorbeeld individuele financiële tegemoetkomingen of de bijzondere
bijstand om tot maatwerk te komen. Verder kunnen gemeenten kiezen voor de inzet van
de VoorzieningenWijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het
kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de VoorzieningenWijzer
mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere
bijstand.
Genoemde leden lezen dat na de afschaffing van de collectiviteitskorting de opslag
verdwijnt waarmee zorgverzekeraars de premie verhogen om de collectiviteitskorting
te verstrekken. Zij zien het risico dat de collectiviteitskorting straks wordt geschrapt,
maar de zorgpremie voor de overige zorgpolissen niet naar beneden gaan. Welke garanties
zijn daarvoor? Hoe wordt daarvoor de vinger aan de pols gehouden? Hoe wordt dit gemonitord?
Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Hoeveel mensen met een zorgverzekering hebben
op dit moment een collectiviteitskorting en hoeveel mensen niet? Kan een overzicht
worden gegeven van hoeveel mensen welke korting krijgen (dus per hoogte van de korting
de aantallen personen)?
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting verdwijnt de opslag waarmee zorgverzekeraars
de premie verhogen om de collectiviteitskorting te verstrekken. Dit betekent dat verzekerden
zonder collectiviteit of degenen met een relatief lage collectiviteitskorting niet
langer meebetalen aan (hogere) collectiviteitskortingen van andere verzekerden. Het
kan wel zo zijn dat de premie stijgt, vanwege bijvoorbeeld een toename van de zorgkosten.
Er kan dus niet worden gesteld dat mensen met een individuele polis of een lage collectiviteitskorting
minder gaan betalen dan zij op dit moment doen. Wel kan worden gesteld dat zij niet
langer worden geconfronteerd met een premieopslag om de collectiviteitskorting (voor
henzelf en) anderen te financieren.
Hoeveel mensen met een zorgverzekering hebben op dit moment een collectiviteitskorting
en hoeveel mensen niet? Kan een overzicht worden gegeven van hoeveel mensen welke
korting krijgen (dus per hoogte van de korting de aantallen personen)?
Een monitor van het polisaanbod30 laat zien dat in 2020 63 procent lid was van een collectiviteit. Van hen ontving
92 procent een collectiviteitskorting. De verdeling per kortingscategorie op de basisverzekering
is als volgt:
• Collectiviteitskorting van 0 procent: 8 procent van de verzekerden met een collectiviteit
• Collectiviteitskorting van 2 tot 3 procent: 8 procent van de verzekerden met een collectiviteit
• Collectiviteitskorting van 3 tot 4 procent: 9 procent van de verzekerden met een collectiviteit
• Collectiviteitskorting van 4 tot 5 procent: 21 procent van de verzekerden met een
collectiviteit
• Collectiviteitskorting van 5 procent: 53 procent van de verzekerden met een collectiviteit
De hoogte van de korting verschilt sterk per type collectiviteit. Zo ontvangt 22 procent
van alle mensen met een gemeentepolis geen korting, terwijl het bij werkgeverscollectiviteiten
gaat om 2 procent.
De leden van de VVD-fractie willen weten waarom ervoor gekozen wordt om de collectiviteitskorting
op de basisverzekering af te schaffen, maar die op de aanvullende verzekering niet.
Wat is daarvan de reden en wat zijn daarvan de gevolgen in brede zin, bijvoorbeeld
ook voor de hoeveelheid collectiviteiten?
Ook bij de aanvullende verzekering zou sprake kunnen zijn van kruissubsidiëring, maar
de markt voor aanvullende verzekeringen is gebaseerd op een vrije markt. Het staat
zorgverzekeraars vrij om premiedifferentiatie (bijvoorbeeld via differentiatie in
een verstrekte collectiviteitskorting) toe te passen voor de aanvullende verzekering.
Het voortbestaan voor de collectiviteitskorting op de aanvullende verzekering hoeft
geen gevolgen te hebben voor de verwachte afname in het aantal collectiviteiten. De
collectiviteiten zonder aanvullende afspraken – in 2020 11 procent van het totale
aantal collectiviteiten – zullen minder aantrekkelijk zijn voor verzekerden.
Deze leden lezen dat het voor een collectiviteit nog wel steeds mogelijk is om een
bijdrage te verstrekken aan de premie voor de zorgverzekering. Wat is dat anders dan
een collectiviteitskorting? Waarom wordt ervoor gekozen dit in stand te houden? Wat
zijn de gevolgen van het wel in stand houden, en wat als die mogelijkheid niet in
stand wordt gehouden?
De mogelijkheid om een premiebijdrage te verstrekken blijft voor collectiviteiten
behouden, zodat collectiviteiten een middel behouden om de collectiviteit aantrekkelijk
te houden voor verzekerden. Het is hierbij niet toegestaan dat de zorgverzekeraar
bij de collectiviteit bedingt of de collectiviteit er anderszins toe aanzet om het
geldelijk voordeel geheel of gedeeltelijk door te geven aan de verzekerde voor het
betalen van de premie voor de zorgverzekering, omdat op die manier de zorgverzekeraar
indirect toch een korting geeft. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Zvw alleen
verplichtingen voor zorgverzekeraars bevat en niet voor collectiviteiten.
Genoemde leden lezen dat het de verwachting is dat het aantal collectiviteiten zal
afnemen. Kan de regering aangeven welke afspraken over preventie er gemaakt kunnen
worden, ook buiten een collectiviteit?
Het blijft voor zorgverzekeraars en collectiviteiten mogelijk om inhoudelijke afspraken
te maken over bijvoorbeeld preventie. Daarnaast zijn er ook buiten de collectiviteiten
mogelijkheden voor werkgevers om in samenwerking met zorgverzekeraars preventie en
duurzame inzetbaarheid te bevorderen. Een aantal (grote) zorgverzekeraars biedt dergelijke
producten al aan. Te denken valt aan: SamenGezond van Menzis, Present! van Zilveren
Kruis of Vitalty van ASR voor werkgevers. Tot slot is het goed te melden dat werkgevers
ook op andere plekken ondersteund worden in hun preventiebeleid, bijvoorbeeld via
fiscale stimulansen of het programma Vitaal Bedrijf.
Worden de effecten van het afschaffen van de collectiviteitskorting gemonitord en
wanneer wordt de afschaffing als succesvol beschouwd?
Hoe worden de effecten van het afschaffen van de collectiviteitkorting in brede zin
gemonitord en geëvalueerd? Met name ook op het punt van het aantal collectiviteiten,
het daadwerkelijk verlagen van de zorgpremie zonder collectiviteit, de gevolgen voor
de deelnemers (meer specifiek de minima), de inhoud van de collectiviteiten, en de
gevolgen voor (verzuim-)preventie, duurzame inzetbaarheid, re-integratie, etc.
De regering is uiteraard bereid onderzoek te doen naar de ontwikkeling van collectiviteiten
na de afschaffing van de collectiviteitskorting. Dit onderzoek kan onder andere aandacht
besteden aan de ontwikkeling van het aantal collectiviteiten en het aantal (zorg)inhoudelijke
afspraken. Bij dit onderzoek zal aandacht zijn voor specifieke groepen (zoals sociale
minima). De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek eind 2024 gereed kunnen
zijn. De resultaten van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe de collectief verzekerden worden geïnformeerd
over de aanpassingen en wanneer dit gaat gebeuren. Hoe worden ook werkgevers geïnformeerd
over de mogelijkheden voor collectiviteiten?
Het is het voornemen de collectiviteitskorting met ingang van 1 januari 2023 af te
schaffen. Het streven hierbij is dat dit wetsvoorstel halverwege 2022 is aangenomen
door beide kamers der Staten-Generaal en is gepubliceerd. Zorgverzekeraars en collectiviteiten
(waaronder werkgevers) hebben dan voldoende tijd om hun overeenkomsten met betrekking
tot de collectiviteitskorting aan te passen en verzekerden te informeren. VNO-NCW
en MKB-Nederland zijn reeds uitgebreid geïnformeerd over de voorgenomen afschaffing
van de collectiviteitskorting en het behoud van de mogelijkheid tot het maken van
collectieve afspraken met zorgverzekeraars.
De leden van de D66-fractie vragen welke prikkels werkgevers, gemeenten of rechtspersonen hebben om na afschaffing
van de korting nog inhoudelijke zorgafspraken te maken. Zij vragen de regering de
lijst met prikkels zo uitputtend als mogelijk te maken.
Voor werkgevers blijven er, zowel binnen als buiten de collectiviteiten, mogelijkheden
om inhoudelijke afspraken te maken. Allereerst kunnen werkgevers en zorgverzekeraars
ook na afschaffing van de collectiviteitskorting inhoudelijke afspraken maken. Dit
blijft voor werkgevers een interessant om zo hun werknemers gezond te houden. Er zijn
bovendien verschillende instrumenten om de collectiviteit aantrekkelijk te houden
voor werknemers. De korting op de aanvullende verzekering blijft bestaan en daarnaast
bevat de aanvullende verzekering ruimte om maatwerk te creëren voor de specifieke
werknemersdoelgroep. Werkgevers mogen verder een premiebijdrage verstrekken om werknemers
zo te stimuleren zich aan te sluiten bij het collectief. Daarnaast zijn er ook buiten
de collectiviteiten mogelijkheden voor werkgevers om in samenwerking met zorgverzekeraars
inhoudelijke afspraken te maken om bijvoorbeeld vitaliteit en duurzame inzetbaarheid
te bevorderen. Een aantal (grote) zorgverzekeraars biedt dergelijke producten al aan.
Te denken valt aan: SamenGezond van Menzis, Present! van Zilveren Kruis of Vitalty
van ASR voor werkgevers. Tot slot is het goed te melden dat werkgevers ook op andere
plekken ondersteund worden in hun preventie- of vitaliteitsbeleid, bijvoorbeeld via
fiscale stimulansen of het programma Vitaal Bedrijf.
Ook voor gemeenten blijft het mogelijk om sociale minima tegemoet te komen door het
aanbieden van een gemeentepolis. Hierin houden zij de mogelijkheid om (zorg)inhoudelijke
afspraken te maken. Maar bijvoorbeeld ook afspraken over het voorkomen van schuldenproblematiek
en de inning van de premie.
Meer in algemene zin geldt dat alle prikkels behouden blijven om (zorg)inhoudelijke
afspraken te maken die duurzame inzetbaarheid bevorderen (werkgevers) of het beroep
op het sociale vangnet verkleinen (gemeenten) en de (financiële) opbrengsten daarvan
in te zetten. Het afschaffen van de collectiviteitskorting staat daar niet in de weg.
Deze leden vragen of te kwantificeren is hoeveel extra mensen zullen overstappen als
er minder collectiviteitspolissen zijn. Is bij eerder onderzoek vastgesteld of een
collectiviteit een belangrijke reden om niet over te stappen van zorgverzekeraar?
Onderzoek van het Nivel31 laat zien dat in 2021 voor 15 procent van de niet-overstappers tevredenheid over
de collectiviteitskorting een reden was om niet over te stappen. Daarnaast benoemt
11 procent van de niet-overstappers tevredenheid over de dekking van het collectieve
contract als reden om bij de huidige zorgverzekeraar te blijven. Er is geen kwantificering
te geven van het aantal overstappers na afname van het aantal collectiviteiten. Aangezien
de collectiviteitskorting niet langer een reden hoeft te zijn om bij de huidige zorgverzekeraar
te blijven, zou het kunnen dat het overstappercentage toeneemt. Het bevorderen van
overstappen is echter geen doel op zich. Waar het om gaat is dat verzekerden zich
vrij voelen om desgewenst over te stappen naar een andere zorgverzekeraar. Een overzichtelijker
polisaanbod draagt bij aan dit doel.
Genoemde leden vragen voorts om kort de polismarkt te schetsen als de collectiviteitskorting
wordt afgeschaft. Wat zal de positie zijn van kloonpolissen? Denkt de regering dat
er juist meer of minder kloonpolissen zullen komen? Is dit wenselijk?
Het is de verwachting dat het aantal collectiviteiten na de afschaffing van de collectiviteitskorting
afneemt. Een zorgverzekering die aan deelnemers van een collectiviteit wordt aangeboden,
is voor dezelfde premie immers ook beschikbaar voor anderen. In ieder geval de collectiviteiten
zonder aanvullende afspraken – in 2020 11 procent van het totale aantal collectiviteiten –
zullen minder aantrekkelijk zijn voor verzekerden.
Het is op voorhand niet duidelijk hoe het aantal (nagenoeg) gelijke polissen («kloonpolissen»)
zich precies zal ontwikkelen. Zoals hierboven beschreven is de verwachting dat het
aantal collectiviteiten afneemt en dit tot een overzichtelijker polisaanbod voor verzekerden
leidt.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of er na afschaffing van de collectiviteitskorting,
maar het in stand houden van de collectiviteiten, nog een mogelijkheid bestaat voor
kruissubsidiering. Deze leden denken dan aan voordelen die een zorgverzekeraar in
natura aanbiedt (bijvoorbeeld fietsenplan, sportschoolabonnement of gezondheidsproducten),
of door extra korting te geven op de aanvullende verzekering, die vervolgens ervoor
zorgen dat de prijs op de basispremie omhoog gaat. Hoe wordt dit voorkomen? Is een
zorgverzekeraar verplicht dit transparant te maken?
Los van de collectiviteitskorting kan een (zorg)verzekeraar de kosten van een product
niet één op één in de prijs tot uiting laten komen, maar dit effect spreiden over
alle producten. Voorbeeld: nu kan ook een winstgevende polis gebruikt worden om de
premiestijging van een andere polis te dempen. Verder staat het elke verzekerde uiteraard
vrij om desgewenst over te stappen naar een andere verzekering. Dit houdt verzekeraars
scherp om het polisaanbod kwalitatief en betaalbaar te houden.
Deze leden constateren de afgelopen jaren een daling in het aantal gemeentepolissen.
Hoeveel procent van de gemeenten biedt in 2021 een gemeentepolis aan voor minima?
Wat is het verschil ten opzichte van 2020? Is bekend hoeveel gemeenten zullen stoppen
met het aanbieden van een gemeentepolis in het geval dat de korting wordt afgeschaft?
Denkt de regering zelf dat het aantal gemeentepolissen ook zal afnemen als de korting
wordt afgeschaft? Op basis waarvan is deze schatting? Vooral omdat de regering zelf
ook aangeeft te verwachten dat het aantal collectiviteiten in zijn totaliteit minder
zal worden.
In zowel 2020 als 2021 biedt 95 procent van de gemeenten een gemeentepolis aan. De
verwachting is dat collectiviteiten zonder aanvullende afspraken zullen verdwijnen.
Het is niet bekend voor welk deel van de gemeentepolissen dit geldt.
De leden van de D66-fractie lezen dat bij een kwart van de gemeenten de collectiviteitskorting
reeds nul procent is. Waarom is dat? Is daar een verklaring voor? Zij vragen welke
prikkels er zijn voor minima om nog steeds gebruik te willen maken van een gemeentepolis.
Een korting op aanvullende pakket is voor deze groep fijn, maar bevat misschien vergoedingen
die deze groep niet nodig heeft en de maandelijkse premie zal hoger liggen dan alleen
een basispakket, al dan niet bij een andere zorgverzekeraar. Zijn er andere prikkels
te bedenken waarom zij zich zouden aansluiten bij de gemeente? Voordelen die zij niet
elders kunnen krijgen?
Het is niet bekend waarom bij circa een kwart van de gemeentepolissen de collectiviteitskorting
0 procent bedraagt. Een gemeentepolis kan nog steeds aantrekkelijk zijn. Gemeenten
en zorgverzekeraar kunnen bijvoorbeeld zorginhoudelijke afspraken maken of afspraken
over premie-inning en voorkomen van schulden. Ook houden gemeenten de mogelijkheid
om een premiebijdrage te verstrekken.
Verder is de gemeentepolis één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om
bijvoorbeeld afspraken te maken over armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste
zorgmijding. De gemeentepolis is doorgaans vrij uitgebreid en dus ook relatief duur.
Voor mensen die weinig zorgkosten verwachten te maken is dit dus zeker niet per definitie
de best passende oplossing.
Recent onderzoek32 laat zien dat gemeenten vinden dat met de gemeentepolis minder ruimte is voor maatwerk.
Gemeenten gebruiken bijvoorbeeld individuele financiële tegemoetkomingen of de bijzondere
bijstand om tot maatwerk te komen. Verder kunnen gemeenten kiezen voor de inzet van
de VoorzieningenWijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het
kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de VoorzieningenWijzer
mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere
bijstand.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of is overwogen om de collectiviteitskorting
in stand te houden voor gemeenten, de zogeheten minimapolis. Waarom is hier wel, dan
wel niet voor gekozen? Vooral omdat verreweg de meeste collectiviteiten minder dan
250 verzekerden hebben (91 procent). Een gemeente heeft binnen de bestaande wetten
al een belangrijke verantwoordelijkheid op het gebied van preventie en daar kunnen
gerichte afspraken binnen een collectiviteit wat deze leden betreft onderdeel van
zijn, mede omdat juist bij minima de vraag naar zorg over het algemeen hoger ligt
en gerichte afspraken daarom extra wenselijk zijn. Is dit niet een kans die de regering
hiermee laat liggen? Kan er met een collectiviteit niet juist de besparing in zorgkosten
worden gerealiseerd dat vervolgens de 5% korting representeert?
Daarnaast constateren deze leden dat afspraken tussen zorgverzekeraars en gemeente
ook van belang zijn om problematische schulden aan te pakken. Gemeenten zijn lokaal
actief en minima gebruiken vaak meer zorg, wat de efficiëntie van de zorginkoop van
de zorgverzekeraars kan bevorderen. Een voordeel omdat er een transitie gaande is
naar meer regionale zorginkoop en het dus wenselijk kan zijn als minima aangesloten
zijn bij een collectiviteit van de grootste zorgverzekeraar in de regio. Hoe ziet
de regering dit en waarom is er in dat licht niet voor gekozen om gemeenten, als enige,
toch een korting aan te bieden?
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij het problematisch vinden als
er kruissubsidiering plaatsvindt richting minima in een gemeentepolis. Zo ja, waarom?
Zo nee, waarom is worden gemeentepolissen voor minima niet uitgezonderd?
Afspraken tussen zorgverzekeraars en gemeenten over onder andere preventie en de aanpak
van problematische schulden zijn inderdaad wenselijk. Die mogelijkheden blijven bestaan,
want de collectiviteiten worden niet afgeschaft.
Ook voor de gemeentepolis geldt, na herhaaldelijk onderzoek, dat de doelstelling van
de collectiviteitskorting niet behaald wordt en dat de collectiviteitskorting dus
niet gefinancierd wordt door besparingen op de (zorg)kosten. De premie wordt eerst
verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting
is. De korting verschilt sterk tussen verschillende soorten collectiviteiten. Zo ontvangen
werkgevers- en studentencollectiviteiten respectievelijk gemiddeld 4,1 procent en
4,0 procent korting, terwijl de gemiddelde korting voor de gemeentepolis 2,8 procent
bedraagt. Daarbij is bij circa een kwart van de gemeentepolissen de collectiviteitskorting
al 0 procent. Aangezien het voorkomt dat de ene collectiviteit voor hetzelfde product
een hogere korting krijgt dan de andere collectiviteit, leidt dit ertoe dat sociale
minima via de premieopslag meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor studenten
en werknemers. Deze aantasting van de risicosolidariteit via de collectiviteitskorting
was zeker niet de bedoeling. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen
sociale minima niet meer geconfronteerd worden met de premieopslag om de collectiviteitskorting
voor (henzelf en) anderen te financieren.33
Verder is de gemeentepolis één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om
bijvoorbeeld afspraken te maken over armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste
zorgmijding. De gemeentepolis is doorgaans vrij uitgebreid en dus ook relatief duur.
Voor mensen die weinig zorgkosten verwachten te maken is dit dus niet per definitie
de best passende oplossing. Recent onderzoek34 laat zien dat gemeenten vinden dat met de gemeentepolis minder ruimte is voor maatwerk.
Gemeenten gebruiken bijvoorbeeld individuele financiële tegemoetkomingen of de bijzondere
bijstand om tot maatwerk te komen. Verder kunnen gemeenten kiezen voor de inzet van
de VoorzieningenWijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het
kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de VoorzieningenWijzer
mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere
bijstand.
Genoemde leden vragen of alternatieven zijn overwogen in plaats van de collectiviteitskortingen
zoals fiscale voordelen voor medewerkers, verruiming van de werkkostenregeling ten
behoeve van gezondheidbevorderende activiteiten, belastingvoordelen voor preventieprogramma’s,
et cetera. Waarom kunnen deze wel of niet gebruikt worden?
Ook zonder collectiviteitskorting zijn er diverse financiële prikkels om gezondheidsbevorderende
maatregelen te nemen. Deze mogelijkheden bestaan naast elkaar. Gebleken is dat de
doelstelling van de collectiviteitskorting niet wordt gerealiseerd. De doelstelling
is het teruggeven van besparingen op de (zorg)kosten verkregen door het maken van
(zorg)inhoudelijke afspraken ten behoeve van een collectiviteit van verzekerden, bijvoorbeeld
op het gebied van een doelmatige zorginkoop, leefstijl, preventie of beheerslasten.
Het blijkt dat bij verreweg de meeste collectiviteiten de korting niet gelegitimeerd
kan worden door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats daarvan wordt de korting bekostigd
door een opslag op de premie en vindt er kruissubsidiëring tussen verzekerden binnen
en buiten het collectief plaats. Dit verstoort de solidariteit tussen verzekerden
en vormt een aantasting van het sociale karakter van de zorgverzekering. Daarom wordt
de collectiviteitskorting op de zorgverzekering afschaft. De andere mogelijkheden
om prikkels om gezondheidsbevorderende maatregelen te nemen staan hier los van en
blijven bestaan.
De leden van de CDA-fractie vragen – alle cijfers en onderzoeken bestuderend – waarom er niet is gekozen om collectiviteiten
in zijn geheel af te schaffen. Kan de regering in de beantwoording meenemen dat de
onderzoeken die vanaf 2016 gehouden zijn, laten zien dat de meeste collectiviteiten
niet aan de doelstelling voldoen?
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting blijft het voor zorgverzekeraars en
collectiviteiten mogelijk om (zorg)inhoudelijke afspraken te maken. Afspraken over
bijvoorbeeld verzuimreductie, re-integratie en duurzame inzetbaarheid blijven wenselijk,
omdat dergelijke initiatieven een positief effect kunnen hebben op de gezondheid en
het welzijn van deelnemers. Daarnaast blijft het voor gemeenten mogelijk om sociale
minima tegemoet te komen door het aanbieden van een gemeentepolis. Zij houden de mogelijkheid
om met zorgverzekeraars afspraken te maken over bijvoorbeeld het voorkomen van schuldenproblematiek
en de inning van de premie.
Hoeveel collectiviteiten denkt de regering dat er na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
nog overblijven, gezien de opmerking van de regering dat de verwachting is dat het
aantal collectiviteiten zal afnemen? Dat vinden de leden van de CDA-fractie een wat
magere onderbouwing. Zij ontvangen graag een uitgebreidere onderbouwing van wat zij
nu precies kunnen verwachten.
Het is de verwachting dat het aantal collectiviteiten na de afschaffing van de collectiviteitskorting
afneemt. Een zorgverzekering die aan deelnemers van een collectiviteit wordt aangeboden,
is voor dezelfde premie immers ook beschikbaar voor anderen. In ieder geval de collectiviteiten
zonder aanvullende afspraken – in 2020 11 procent van het totale aantal collectiviteiten,
wat dus neerkomt op 5.170 collectiviteiten – zullen minder aantrekkelijk zijn voor
verzekerden. Het is op voorhand echter niet met zekerheid te zeggen hoeveel collectiviteiten
er na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen blijven bestaan.
De regering stelt dat ook bij gemeentepolissen kruissubsidiering plaatsvindt. Hier
stelt de regering dus eigenlijk vast dat alle verzekerden mee betalen aan een gemeentepolis.
Klopt dat? Dan stelt de regering vervolgens dat het voor gemeenten mogelijk blijft
om hun sociale minima tegemoet te komen door het aanbieden van een gemeentepolis.
Zij kunnen nog steeds met zorgverzekeraars afspraken maken over bijvoorbeeld het voorkomen
van schuldenproblematiek en regelingen ten aanzien van het eigen risico. Klopt het
dat de kosten c.q. schadelast daarvan dan voor 100% gedragen moeten worden door de
betreffende gemeente en niet afgewenteld mogen worden op andere verzekerden bij gemeenten?
Maar aan wie of aan welke partij (gemeente of collectiviteit) mag bij inwerkingtreding
van het onderhavige wetsvoorstel het geldelijke voordeel gegeven worden? Denkt de
regering dat dit wetsvoorstel gaat leiden tot een afname van het aantal gemeentepolissen?
Anders dan dat de vraag van de leden van de CDA-fractie doet vermoeden betalen sociale
minima met een gemeentepolis gemiddeld genomen mee aan de (hoge) collectiviteitskorting
voor anderen, bijvoorbeeld studenten en werknemers. De gemeentepolis kent namelijk
een relatief lage collectiviteitskorting (gemiddeld 2,8 procent, ten opzichte van
een gemiddelde collectiviteitskorting van 4,0 procent voor alle collectiviteiten).
De zorgverzekeraar behoudt de mogelijkheid om een geldelijk voordeel aan de collectiviteit
(gemeente) te geven. Het is dus niet zo dat de schadelast volledig gedragen moet worden
door de gemeente. Afspraken tussen zorgverzekeraars en collectiviteiten zullen echter
voor een verzekerde niet meer mogen leiden tot een premiekorting van de zorgverzekeraar.
Evenmin is toegestaan dat de zorgverzekeraar bij de collectiviteit bedingt of de collectiviteit
er anderszins toe aanzet om het geldelijk voordeel geheel of gedeeltelijk door te
geven aan de verzekeringnemer voor het betalen van de premie voor de zorgverzekering,
omdat op die manier de zorgverzekeraar indirect toch een korting geeft. Dit mag echter
niet doorgegeven worden aan de verzekerde om de premie te betalen.
De collectiviteiten zonder aanvullende afspraken zullen na de afschaffing van de collectiviteitskorting
minder aantrekkelijk zijn voor verzekerden. Het is op voorhand echter niet met zekerheid
te zeggen hoeveel gemeentepolissen er na de afschaffing van de collectiviteitskorting
zullen blijven bestaan.
Zou het niet veel effectiever zijn om bij mensen met een lage beurs de zorgtoeslag
direct over te maken aan de zorgverzekeraar? In 2019 bleek dat Zorgverzekeraar CZ
en de Belastingdienst in gesprek waren om een mogelijkheid te onderzoeken waarbij
verzekerden hun zorgtoeslag afstaan aan de verzekeraars. Hoe staat het hier mee?
Op basis van een convenant tussen zorgverzekeraars en de Belastingdienst is het mogelijk
dat verzekerden vrijwillig hun zorgtoeslag laten overmaken naar de zorgverzekeraar.
Tot op heden zijn zorgverzekeraars verdeeld over de meerwaarde. Enerzijds moet de
verzekerde zelf in actie komen en kan te allen tijde het overmaken van de zorgtoeslag
naar de zorgverzekeraars beëindigen. De verzekerden die hiervoor kiezen zijn naar
verwachting de goed-betalende klanten. Er moet echter wel worden geïnvesteerd in ICT
en er worden structurele kosten gemaakt. Anderzijds kunnen hulpverleners samen met
verzekerden deze mogelijkheid instellen. Dit kan voor sommige doelgroepen een preventieve
werking hebben.
Vanwege de onzekerheid over de meerwaarde, hebben de zorgverzekeraars besloten vooralsnog
geen verdere stappen te nemen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering verwacht dat het aantal collectiviteiten af zal nemen als gevolg
van deze maatregelen. Verwacht de regering ook dat het aantal gemeentepolissen voor
minima af zal nemen als gevolg van deze maatregel? Zo ja, welke maatregelen worden
er genomen om dit te voorkomen?
Zij vragen daarnaast of de regering bereid is in kaart te brengen in hoeverre mensen
daadwerkelijk de dupe worden als door deze maatregel de gemeentepolis komt te vervallen.
Hoeveel verzekerden zijn momenteel goedkoper uit door de gemeentepolis? Welke alternatieven
hebben gemeenten om te voorkomen dat mensen met een laag inkomen een te groot deel
van hun inkomen kwijt zijn aan de zorgpremie?
Ook voor de gemeentepolis geldt, na herhaaldelijk onderzoek, dat de doelstelling van
de collectiviteitskorting niet behaald wordt en dat de collectiviteitskorting dus
niet gefinancierd wordt door besparingen op de (zorg)kosten. De premie wordt eerst
verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting
is. De korting verschilt sterk tussen verschillende soorten collectiviteiten. Zo ontvangen
werkgevers- en studentencollectiviteiten respectievelijk gemiddeld 4,1 procent en
4,0 procent korting, terwijl de gemiddelde korting voor de gemeentepolis 2,8 procent
bedraagt. Daarbij is bij circa een kwart van de gemeentepolissen de collectiviteitskorting
al 0 procent. Aangezien het voorkomt dat de ene collectiviteit voor hetzelfde product
een hogere korting krijgt dan de andere collectiviteit, leidt dit ertoe dat sociale
minima via de premieopslag meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor studenten
en werknemers. Deze aantasting van de risicosolidariteit via de collectiviteitskorting
was zeker niet de bedoeling. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen
sociale minima niet meer geconfronteerd worden met de premieopslag om de collectiviteitskorting
voor (henzelf en) anderen te financieren.35
Verder is de gemeentepolis één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om
bijvoorbeeld afspraken te maken over armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste
zorgmijding. De gemeentepolis is doorgaans vrij uitgebreid en dus ook relatief duur.
Voor mensen die weinig zorgkosten verwachten te maken is dit dus niet per definitie
de best passende oplossing. Recent onderzoek36 laat zien dat gemeenten vinden dat met de gemeentepolis minder ruimte is voor maatwerk.
Gemeenten gebruiken bijvoorbeeld individuele financiële tegemoetkomingen of de bijzondere
bijstand om tot maatwerk te komen. Verder kunnen gemeenten kiezen voor de inzet van
de VoorzieningenWijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het
kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de VoorzieningenWijzer
mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere
bijstand. De leden van de SP-fractie vroegen specifiek naar inkomensondersteuning
bij het betalen van de zorgpremie, daarvoor bestaat op landelijk niveau de zorgtoeslag.
De verwachting is dat collectiviteiten zonder aanvullende afspraken zullen verdwijnen.
Het is niet bekend voor welk deel van de gemeentepolissen dit geldt.
De leden van de GroenLinks-fractie betreuren het dat de gemeentepolis niet meer beschikbaar is voor minima. Zij vragen
of de regering uitgebreid kan toelichten waarom het niet mogelijk zou zijn om een
uitzondering te creëren voor gemeenten om een gemeentepolis aan te bieden.
Allereerst is het een misvatting dat de gemeentepolis niet meer beschikbaar is. De
collectiviteitskorting wordt afgeschaft. Collectiviteiten, waaronder gemeentepolissen,
blijven mogelijk.
Ook voor de gemeentepolis geldt, na herhaaldelijk onderzoek, dat dat de doelstelling
van de collectiviteitskorting niet behaald wordt en dat de collectiviteitskorting
dus niet gefinancierd wordt door besparingen op de (zorg)kosten. De premie wordt eerst
verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting
is. De korting verschilt sterk tussen verschillende soorten collectiviteiten. Zo laat
het Equalis-onderzoek37 zien dat werkgevers- en studentencollectiviteiten respectievelijk gemiddeld 4,1 procent
en 4,0 procent korting ontvangen, terwijl de gemiddelde korting voor de gemeentepolis
2,8 procent bedraagt. Daarbij is bij circa een kwart van de gemeentepolissen de collectiviteitskorting
al 0 procent. Aangezien het voorkomt dat de ene collectiviteit voor hetzelfde product
een hogere korting krijgt dan de andere collectiviteit, leidt dit ertoe dat sociale
minima via de premieopslag meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor studenten
en werknemers. Deze aantasting van de risicosolidariteit via de collectiviteitskorting
was zeker niet de bedoeling. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen
sociale minima niet meer geconfronteerd worden met de premieopslag om de collectiviteitskorting
(voor henzelf en) anderen te financieren.38
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het geven van geldelijk voordeel door de verzekeraar aan de collectiviteit
nog steeds is toegestaan, alleen gaat het geldelijk voordeel niet naar de verzekerde
maar naar de collectiviteit. Is de regering het met deze leden eens dat hierdoor een
vorm van kruissubsidiëring kan blijven bestaan? Hoe ziet de regering het risico dat
het geldelijke voordeel een marketinginstrument kan worden in de hand van de collectiviteit,
doordat een collectiviteit met het geld een initiatief naar keuze kan financieren?
Wat vindt de regering van het toevoegen van een extra voorwaarde aan de besteding
van het geldelijk voordeel, namelijk dat deze bewijsbaar ingezet wordt voor de verbetering
van de gezondheid van de deelnemers aan de collectiviteit?
De collectiviteitskorting op de zorgverzekering wordt afgeschaft, omdat gebleken is
dat de doelstelling van de collectiviteitskorting niet wordt gerealiseerd. De doelstelling
is het teruggeven van besparingen op de (zorg)kosten verkregen door het maken van
(zorg)inhoudelijke afspraken ten behoeve van een collectiviteit van verzekerden. Het
blijkt dat bij verreweg de meeste collectiviteiten de korting niet kan worden gelegitimeerd
door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats daarvan wordt de korting bekostigd door
een opslag op de premie van de zorgverzekering en vindt er kruissubsidiëring tussen
verzekerden binnen en buiten het collectief plaats. Dit speelt niet indien een collectiviteit
een premiebijdrage verstrekt.
De mogelijkheid om een premiebijdrage te verstrekken blijft voor collectiviteiten
behouden, waarmee collectiviteiten een middel behouden om de collectiviteit aantrekkelijk
te houden voor verzekerden. Het is hierbij niet toegestaan dat de zorgverzekeraar
bij de collectiviteit bedingt of de collectiviteit er anderszins toe aanzet om het
geldelijk voordeel geheel of gedeeltelijk door te geven aan de verzekerde voor het
betalen van de premie voor de zorgverzekering, omdat op die manier de zorgverzekeraar
indirect toch een korting geeft. Voor de volledigheid merkt de regering graag op dat
de Zvw alleen verplichtingen voor zorgverzekeraars bevat en niet voor collectiviteiten.
Er kan dus geen voorwaarde aan de besteding van dit geldelijk voordeel worden toegevoegd.
Genoemde leden vragen de regering hoe zorgverzekeraars gestimuleerd worden om te investeren
in preventie, nu een van de mogelijkheden, de collectiviteitskorting, verdwijnt. Welke
andere (financiële) instrumenten ziet de regering voor zich voor verzekeraars om in
preventie te investeren? Zijn instrumenten als regionale of landelijke preventiefondsen
en populatiebekostiging misschien efficiëntere manieren om in preventie te investeren?
Hoe blijven preventieprogramma’s beschikbaar voor alle verzekerden en niet alleen
voor aanvullend verzekerden? Gaan de lopende preventie- en gezondheidsprogramma’s
via collectiviteiten door als dit wetsvoorstel in werking treedt? Welke maatregelen
treft de regering om een voortijdige stop te voorkomen?
Om zorgverzekeraars te stimuleren om in preventie te investeren is het in mijn ogen
nodig om de huidige verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars voor geïndiceerde en
zorggerelateerde preventie te verduidelijken. Hierdoor krijgen zorgverzekeraars meer
comfort bij het investeren in preventieve (leefstijl)interventies vanuit de Zvw. Een
verduidelijking zorgt er tevens voor dat de grens met selectieve preventie (waarvoor
de gemeente verantwoordelijk is) helderder wordt. Om innovatie en experimenten met
kansrijke (leefstijl)interventies op het snijvlak van selectieve en geïndiceerde preventie
te stimuleren, verkent VWS in hoeverre het wenselijk en haalbaar is om zorgverzekeraars
experimenteerruimte te geven bij het investeren in bepaalde vormen van (selectieve)
preventie. Hierbij kijken we naar mogelijkheden binnen en buiten het kader van de
Zvw. Zoals toegezegd in de brief van 7 juli 2021 over de bouwstenen voor een fundament
onder toekomstig preventiebeleid, wordt de Kamer hierover dit najaar geïnformeerd.
Ik hoop dat deze verduidelijking zal leiden tot meer preventieve programma’s voor
alle verzekerden in Nederland, met of zonder aanvullende verzekering.
Verder wil ik graag onderstrepen dat het wegvallen van de mogelijkheid van het inzetten
van een collectiviteitskorting niet betekent dat een zorgverzekeraar geen mogelijkheden
heeft om inhoudelijke afspraken ten aanzien van preventie te maken in de collectieve
zorgverzekering. Er zijn daarbij ook verschillende (financiële) prikkels om deelname
aan een collectiviteit aantrekkelijk te houden. Zorgverzekeraars mogen een collectiviteitskorting
op de aanvullende verzekering verstrekken en ook kan een collectiviteit een bijdrage
verstrekken in de premie voor de zorgverzekering.
Hoe schat de regering het risico in op wanbetalingen van de zorgpremie, als de zorgpremie
in veel sectoren niet meer door de werkgever wordt ingehouden op het salaris? De leden
van de ChristenUnie-fractie vragen de regering op welke manier dit risico wordt verkleind.
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting blijft het voor zorgverzekeraars en
collectiviteiten (zoals werkgevers) mogelijk om afspraken te maken over bijvoorbeeld
de inhouding van de premie. Daarnaast wordt de zorgpremie veelal met automatische
incasso geïnd, waarbij de verzekerde in veel gevallen zelf kan bepalen op welke dag
de incasso plaatsvindt. Verder hebben zorgverzekeraars de laatste jaren sterk ingezet
op preventieve maatregelen om wanbetaling te voorkomen, zoals online betalingen en
betalingsreglingen op maat.
De leden van de Volt-fractie vragen of de regering kan toelichten wat zowel de positieve als negatieve gevolgen
zullen zijn van het afschaffen van de collectiviteitskorting op alle geïdentificeerde
stakeholdergroepen. Welke huidige positieve effecten worden hierdoor tenietgedaan?
Gebleken is dat de doelstelling van de collectiviteitskorting niet wordt gerealiseerd.
De doelstelling is het teruggeven van besparingen op de (zorg)kosten verkregen door
het maken van (zorg)inhoudelijke afspraken ten behoeve van een collectiviteit van
verzekerden, bijvoorbeeld op het gebied van een doelmatige zorginkoop, leefstijl,
preventie of beheerslasten. Het blijkt dat bij verreweg de meeste collectiviteiten
de korting niet gelegitimeerd kan worden door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats
daarvan wordt de korting bekostigd door een opslag op de premie en vindt er kruissubsidiëring
tussen verzekerden binnen en buiten het collectief plaats. De hoogte van de collectiviteitskorting
verschilt sterk tussen verschillende soorten collectiviteiten. Zo ontvangen werkgevers-
en studentencollectiviteiten respectievelijk gemiddeld 4,1 procent en 4,0 procent
korting, terwijl de gemiddelde korting voor patiëntenverenigingen 2,1 procent bedraagt
en voor gemeentecollectiviteiten voor sociale minima 2,8 procent. Aangezien het voorkomt
dat de ene collectiviteit voor hetzelfde product een hogere korting krijgt dan de
andere collectiviteit, leidt dit ertoe dat bijvoorbeeld patiënten en sociale minima
meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor studenten en werknemers. Dit
tast de risicosolidariteit aan. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting hoeven
individueel verzekerden en verzekerden met een relatief lage collectiviteitskorting
niet meer mee te betalen aan de hoge collectiviteitskortingen.
Bovendien draagt de afschaffing van de collectiviteitskorting bij aan een overzichtelijk
polisaanbod. Het is namelijk de verwachting dat het aantal collectiviteiten na de
afschaffing van de collectiviteitskorting afneemt. Een zorgverzekering die aan deelnemers
van een collectiviteit wordt aangeboden, is voor dezelfde premie immers ook beschikbaar
voor anderen. In ieder geval de collectiviteiten zonder aanvullende afspraken – in
2020 11 procent van het totale aantal collectiviteiten – zullen minder aantrekkelijk
zijn voor verzekerden. Een overzichtelijk polisaanbod vereenvoudigt het keuzeproces
op de zorgverzekeringsmarkt. Hier profiteren alle verzekerden van.
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting kunnen zorgverzekeraars en collectiviteiten
(zoals werkgevers en gemeenten) nog steeds (zorg)inhoudelijk afspraken maken over
bijvoorbeeld verzuimreductie, re-integratie, duurzame inzetbaarheid en het voorkomen
van schuldenproblematiek. Dit kunnen voor verzekerden interessante afspraken zijn.
Zorgverzekeraars mogen nog een collectiviteitskorting verstrekken op de aanvullende
verzekering en daarnaast bevat de aanvullende verzekering ruimte om maatwerk te creëren
voor de specifieke doelgroep. Verder blijft voor een collectiviteit mogelijk om een
bijdrage te verstrekken aan de premie voor de zorgverzekering.
Ziet de regering mogelijkheden om in kaart te brengen hoe het aanbod van collectiviteiten
zich, na het afschaffen van de collectiviteitskorting, kwantitatief en kwalitatief
ontwikkelt, en is de regering daartoe bereid?
De regering is uiteraard bereid onderzoek te doen naar de ontwikkeling van collectiviteiten
na de afschaffing van de collectiviteitskorting. Dit onderzoek kan onder andere aandacht
besteden aan de ontwikkeling van het aantal collectiviteiten en het aantal (zorg)inhoudelijke
afspraken. Bij dit onderzoek zal aandacht zijn voor specifieke groepen (zoals sociale
minima). De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek eind 2024 gereed kunnen
zijn. De resultaten van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen.
De leden van de SGP-fractie menen dat voor veel verzekerden de hoogte premie van de zorgverzekering de belangrijkste
factor is in de keuze voor een zorgverzekering. Erkent de regering dit? Acht de regering
het wenselijk dat verzekerden als gevolg van de afschaffing van de collectiviteitskorting
vaker voor een individuele zorgverzekeringen zonder zorginhoudelijke afspraken zullen
kiezen? Overweegt de regering alternatieve financiële prikkels te introduceren om
deelname aan collectiviteiten te vergroten?
Deze leden maken zich zorgen dat nu collectiviteiten minder aantrekkelijk worden gemaakt,
ook de zorginhoudelijke afspraken komen te vervallen die in de afgelopen jaren zijn
gemaakt, bijvoorbeeld op het gebied van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Kan
de regering garanderen dat zorginhoudelijke afspraken die nu reeds aan aannemelijke
besparing binnen de kaders van de Zvw opleveren na afschaffing worden voorgezet?
Het klopt dat de premie de belangrijkste factor is in de keuze voor een zorgverzekering.39 Het hangt wellicht van de inhoud van de (zorg)inhoudelijke afspraken af of verzekerden
overstappen naar een individuele verzekering. Het is de verwachting dat de collectiviteiten
zonder aanvullende afspraken – in 2020 11 procent van het totale aantal collectiviteiten –
minder aantrekkelijk zullen zijn voor verzekerden.
Er zijn verschillende instrumenten om de collectiviteit aantrekkelijk te houden voor
verzekerden. De korting op de aanvullende verzekering blijft. Zorgverzekeraars kunnen
er bijvoorbeeld voor kiezen bestaan en daarnaast kunnen zorgverzekeraars ervoor kiezen
een gratis aanvullende verzekering te verstrekken en de aanvullende verzekering toe
te spitsen op de zorgbehoefte en voorkeuren van de doelgroep. Dit maakt de collectiviteit
tot een interessante optie voor hen. Ook houden collectiviteiten de mogelijkheid om
een premiebijdrage te verstrekken.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de beweging naar meer preventie
en nadruk op gezondheid en gezonde leefstijl in de zorg.
Het afschaffen van de korting op de basisverzekering bij collectiviteiten staat volledig
los van de beweging naar meer preventie en nadruk op gezondheid en gezonde leefstijl
in de zorg. Hier blijft het kabinet op verschillende manieren op inzetten. Eén voorbeeld
daarvan is het verduidelijken van de huidige verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars
voor geïndiceerde en zorggerelateerde preventie, zodat zorgverzekeraars meer comfort
krijgen bij het investeren in preventieve (leefstijl)interventies vanuit de Zvw.
Zij begrijpen uit de gezamenlijke inbreng van VNO-NCW, MKB-Nederland, Algemene Werkgeversvereniging
Nederland (AWVN), Adfiz en Verenigd Zorgcollectief dat er zorgen bestaan dat dit wetsvoorstel
zal leiden tot meer wanbetalingen van de zorgpremie, omdat de zorgpremie in veel sectoren
dan niet meer door de werkgever wordt ingehouden op het salaris en wordt afgedragen
aan de verzekeraar. Dat zou kunnen leiden tot financiële problemen bij werkenden met
een laag inkomen. Deze leden vragen de regering hierop te reageren.
Dit risico wordt beperkt ingeschat. Ook na de afschaffing van de collectiviteitskorting
blijft het voor zorgverzekeraars en collectiviteiten (zoals werkgevers) mogelijk om
afspraken te maken over de inhouding van de premie. Daarnaast wordt de zorgpremie
veelal met automatische incasso geïnd, waarbij de verzekerde vaak zelf kan bepalen
op welke dag de incasso plaatsvindt. Verder hebben zorgverzekeraars de laatste jaren
sterk ingezet op preventieve maatregelen om wanbetaling te voorkomen, zoals online
betalingen en betalingsregelingen op maat.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling
ontbreekt. Zij vragen of de regering bereid is om de effecten van afschaffing van
de collectiviteitskorting te evalueren. Op welke wijze zal de regering de kwalitatieve
en kwantitatieve ontwikkeling van het aanbod van collectiviteiten blijven volgen,
na het afschaffen van de collectiviteitskorting?
Een evaluatiebepaling is inderdaad niet voorzien in het wetsvoorstel, Ik ben het met
de leden van de SGP-fractie eens dat het van belang is om de ontwikkeling van collectiviteiten
te monitoren. Daarom ben ik uiteraard bereid om hier onderzoek naar te doen. Dit onderzoek
kan onder andere aandacht besteden aan de ontwikkeling van het aantal collectiviteiten
en het aantal (zorg)inhoudelijke afspraken. Bij dit onderzoek zal aandacht zijn voor
specifieke groepen (zoals sociale minima). De verwachting is dat de resultaten van
dit onderzoek eind 2024 gereed kunnen zijn. De resultaten van dit onderzoek zal ik
met uw Kamer delen.
5. Verhouding tot het Europees recht
De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke externe of interne juridische adviezen er zijn ingewonnen
met betrekking tot het afschaffen van de collectiviteitskorting c.q. het voorliggende
wetsvoorstel, en wat de inhoud van de adviezen was.
Over dit wetsvoorstel zijn de gebruikelijke adviezen ingewonnen. Zo is onder meer
door de NZa een toezicht- en handhaafbaarheidstoets uitgebracht en heeft de Adviescollege
Toetsing Regeldruk over dit wetsvoorstel geadviseerd. Ook heeft, zoals gebruikelijk
bij elk wetsvoorstel, een ambtelijke wetgevingstoets door het Ministerie van J&V plaatsgevonden.
Uiteraard heeft over dit wetsvoorstel ook het gebruikelijke collegiale overleg binnen
het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Er zijn geen externe juridische adviezen over
dit wetsvoorstel ingewonnen.
6. Invoering
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het onderhavige wetsvoorstel in moet gaan op 1 januari 2023. Wanneer
moet het onderhavige wetsvoorstel dan zijn vastgesteld, wil de sector nog voldoende
voorbereidingstijd hebben?
Het is de bedoeling de collectiviteitskorting met ingang van 1 januari 2023 af te
schaffen. Om zorgverzekeraars en collectiviteiten voldoende voorbereidingstijd dient
het wetsvoorstel medio 2022 te zijn vastgesteld.
De leden van de D66-fractie lezen geen evaluatiebepaling in de wet. Wat is de reden voor de regering om deze
wet niet te evalueren, met name omdat het van belang is de ontwikkeling van de collectiviteiten
te blijven monitoren?
Een evaluatiebepaling is inderdaad niet voorzien in het wetsvoorstel. Ik ben het met
de leden van de D66-fractie eens dat het van belang is om de ontwikkeling van collectiviteiten
te monitoren. Ik ben daarom bereid hier onderzoek naar te doen. Dit onderzoek kan
onder andere aandacht besteden aan de ontwikkeling van het aantal collectiviteiten
en het aantal (zorg)inhoudelijke afspraken. Bij dit onderzoek zal aandacht zijn voor
specifieke groepen (zoals sociale minima). De verwachting is dat de resultaten van
dit onderzoek eind 2024 gereed kunnen zijn. De resultaten van dit onderzoek zal ik
met uw Kamer delen.
Deze leden verwachten dat, als de collectiviteitskorting wordt afgeschaft in 2023,
meer mensen geneigd zijn om over te stappen. Wat gaat de regering doen om mensen in
2022 extra te informeren over de mogelijkheid om over te stappen?
Verzekerden worden nu jaarlijks vanuit de rijksoverheid geïnformeerd over het naderende
overstapseizoen. Indien voorliggend wetsvoorstel tijdig tot stand komt, zal tijdens
het overstapseizoen van 2022–2023 tijdens deze informatiecampagne aandacht besteed
worden aan de afschaffing van de collectiviteitskorting. Overigens is de verwachting
dat zorgverzekeraars hun verzekerden ook zullen informeren over het verdwijnen van
de collectiviteitskorting.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of zij bereid is om de effecten van afschaffing van de collectiviteitskorting
te evalueren. Wil de regering daarin expliciet meenemen wat de impact is op (deelnemers
van) collectiviteiten van patiënten-, cliënten- en ouderenorganisaties en gemeenten?
De regering is uiteraard bereid onderzoek te doen naar de ontwikkeling van collectiviteiten
na de afschaffing van de collectiviteitskorting. Dit onderzoek kan onder andere aandacht
besteden aan de ontwikkeling van het aantal collectiviteiten en het aantal (zorg)inhoudelijke
afspraken. Bij dit onderzoek zal aandacht zijn voor specifieke groepen (zoals sociale
minima). De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek eind 2024 gereed kunnen
zijn. De resultaten van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen.
De leden van de Volt-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe er tot het huidige tijdspad (richting 2023)
gekomen is. Hoe is bepaald dat dit tijdspad het meest optimaal is? Is de regering
voornemens om extra aandacht te besteden aan het goed en tijdig informeren van collectief
verzekerden tijdens het overstapseizoen 2023?
De afschaffing van de collectiviteitskorting is aangekondigd in antwoorden op een
schriftelijk overleg van 21 september 2020.40 Uitgaande van een voorspoedige behandeling van voorliggend wetsvoorstel, hebben bij
de beoogde invoering per 1 januari 2023 zorgverzekeraars en collectiviteiten voldoende
tijd om hun overeenkomsten met betrekking tot de collectiviteitskorting aan te passen,
ook in geval van meerjarige afspraken. Daarnaast is bij het bepalen van het tijdspad
rekening gehouden met de benodigde stappen voor een wetgevingstraject.
Verzekerden worden nu jaarlijks vanuit de rijksoverheid geïnformeerd over het naderende
overstapseizoen. Indien voorliggend wetsvoorstel tijdig tot stand komt, zal tijdens
het overstapseizoen van 2022–2023 tijdens deze informatiecampagne aandacht besteed
worden aan de afschaffing van de collectiviteitskorting. Overigens is de verwachting
dat zorgverzekeraars hun verzekerden ook zullen informeren over het verdwijnen van
de collectiviteitskorting.
7. Consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat er eerder in het onderzoek van Equalis 2020 is toegelicht welke opties
zorgverzekeraars en collectiviteiten na de afschaffing van de collectiviteitskorting
hebben om de collectiviteiten aantrekkelijk te houden voor verzekerden. Kan daar nog
een keer een uitgebreide toelichting op worden gegeven? Begrijpen deze leden het goed
dat de regering het handhaven van (kwalitatieve) collectiviteiten nog wel nuttig vindt?
Welk overleg heeft er plaats gevonden met ondernemers c.q. werkgevers en zorgverzekeraars?
Wat is daaruit gekomen? De leden van de VVD-fractie willen graag een reactie op de
grootste bezwaren van de partijen, VNO-NCW, MKB Nederland, AWVN, Adfiz en Verenigd
Zorgcollectief, met name dat het niet meer aantrekkelijk is om afspraken te maken
over (verzuim-)preventie, duurzame inzetbaarheid, re-integratie, etc.
Voor werkgevers blijven er, zowel binnen als buiten de collectiviteiten, mogelijkheden
om extra’s af te spreken. Allereerst blijft de mogelijkheid voor werkgevers en zorgverzekeraars
gewoon bestaan om na afschaffing van de collectiviteitskorting inhoudelijke afspraken
maken. Er zijn verschillende instrumenten om de collectiviteit aantrekkelijk te houden
voor werknemers. De korting op de aanvullende verzekering blijft bestaan en daarnaast
bevat de aanvullende verzekering ruimte om maatwerk te creëren voor de specifieke
werknemersdoelgroep. Werkgevers mogen verder een premiebijdrage verstrekken om werknemers
zo te stimuleren zich aan te sluiten bij het collectief. Daarnaast blijven er ook
buiten de collectiviteiten mogelijkheden voor werkgevers om in samenwerking met zorgverzekeraars
inhoudelijke afspraken te maken om bijvoorbeeld vitaliteit en duurzame inzetbaarheid
te bevorderen. Een aantal (grote) zorgverzekeraars biedt dergelijke producten al aan.
Te denken valt aan: SamenGezond van Menzis, Present! van Zilveren Kruis of Vitalty
van ASR voor werkgevers. Tot slot is het goed te melden dat werkgevers ook op andere
plekken ondersteund worden in hun preventie- of vitaliteitsbeleid, bijvoorbeeld via
fiscale stimulansen of het programma Vitaal Bedrijf. Hierover is uitgebreid gesproken
met VNO-NCW, MKB Nederland en Adfiz (de branchevereniging van onafhankelijk financieel
adviseurs).
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan een overzichtelijker
polisaanbod. Maar als zorgverzekeraars geen collectiviteitskorting meer mogen aanbieden,
terwijl de andere zorgverzekeraar nog wel een budgetpolis in de etalage en/of een
polis met een hoger eigen risico dan het wettelijke bedrag heeft staan en dus mag
aanbieden, vindt de regering dan dat er dan sprake is van een gelijk speelveld?
Dit wetsvoorstel richt zich op de collectiviteitskorting, omdat gebleken is dat de
oorspronkelijke doelstellingen van de mogelijkheid een collectiviteitskorting aan
te bieden niet worden gerealiseerd. De ontwikkelingen op de zorgverzekeringsmarkt
– waaronder onder andere de ontwikkelingen van het polisaanbod en het vrijwillig eigen
risico – hebben blijvend de aandacht maar vallen buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
8. Toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven in welke gevallen de NZa handhavend op zal treden.
De NZa zal handhavend optreden indien een zorgverzekeraar een collectiviteitskorting
op de zorgverzekering verstrekt. Daarnaast zal de NZa handhavend optreden indien een
zorgverzekeraar een geldelijk voordeel aan collectiviteiten verstrekt om daarmee de
verzekeringnemer een korting op de verschuldigde premie te geven. De NZa heeft in
haar uitvoeringstoets opgemerkt dat dit wel moet kunnen worden aangetoond door bijvoorbeeld
een schriftelijke afspraak of een expliciete melding die kan worden geverifieerd.
9. Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat als de standaardpremie niet verandert, er geen gevolgen voor de zorgtoeslag
zijn. Het doel, dan wel het gevolg van het afschaffen van de collectiviteitskorting
zou toch moeten zijn dat de zorgpremie voor mensen zonder collectiviteitskorting lager
wordt. Kan dat worden uitgelegd?
De hoogte van de standaardpremie is de gemiddelde nominale premie die verzekerden
voor een zorgverzekering betalen verhoogd met een gemiddeld bedrag aan verplicht eigen
risico. Gemiddeld blijft het bedrag van de standaardpremie hetzelfde. In de huidige
premies zijn immers zowel de opslag, als de collectiviteitskortingen verwerkt. Aangezien
de opslag de kortingen financiert en de zorgkosten niet toe- of afnemen bij afschaffing
van de collectiviteitskorting, zal het gemiddelde bedrag van de premie door deze wijziging
niet veranderen. Wel kan op individueel niveau de verschuldigde premie wijzigen.
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting verdwijnt de opslag waarmee zorgverzekeraars
de premie verhogen om de collectiviteitskorting te verstrekken. Dit betekent dat verzekerden
zonder collectiviteit of degenen met een relatief lage collectiviteitskorting niet
langer meebetalen aan (hogere) collectiviteitskortingen van andere verzekerden. Het
kan wel zo zijn dat de premie stijgt, vanwege bijvoorbeeld een toename van de zorgkosten.
Er kan dus niet worden gesteld dat mensen met een individuele polis of een lage collectiviteitskorting
minder gaan betalen dan zij op dit moment doen. Wel kan worden gesteld dat zij niet
langer worden geconfronteerd met een premieopslag om de collectiviteitskorting (voor
henzelf en) anderen te financieren.
De leden van de Volt-fractie vragen of de regering kan aangeven in hoeverre het nadeel dat door tegenstanders
van de afschaffing genoemd wordt (zoals zorgverzekeraars), met betrekking tot het
tijdstekort van zorgverzekeraars en collectiviteiten om de collectiviteitskorting
te legitimeren en het gebrekkige analysekader in het onderzoek hiernaar, gegrond is.
Reeds in 2016 is op basis van verrichte onderzoeken geconcludeerd dat collectiviteiten
hun oorspronkelijke verwachting niet waarmaken.41 Zorgverzekeraars en collectiviteiten hebben de afgelopen jaren vervolgens ruimschoots
de kans gekregen om de collectiviteitskorting te legitimeren zoals bedoeld in de Zvw.
Het aangrijpen van deze kansen is als voorwaarde gesteld voor het laten voortbestaan
van de collectiviteitskorting. In 2018 is reeds aangekondigd dat in 2020 de voortgang
gemeten zou worden om te bepalen of er nog verdergaande maatregelen nodig zijn.42
Voor de beoordeling van de afspraken heeft onderzoeksbureau Equalis zich gebaseerd
op de eerder geformuleerde criteria door de NZa. De NZa heeft drie cumulatieve criteria
geformuleerd waaraan zorginhoudelijke afspraken moeten voldoen om een collectiviteitskorting
te kunnen legitimeren: (1) verlichting van de schadelast voor de zorgverzekering,
(2) toegespitst op de populatie van de collectiviteit en (3) bovenop bestaande wettelijke
verplichtingen. Wat betreft de eerste norm heeft de NZa opgemerkt dat zorgverzekeraars
aannemelijk moeten kunnen maken dat de zorginhoudelijke afspraak – op korte en/of
lange termijn – tot een verlichting van de schadelast voor de Zvw leidt. Het aantoonbaar
maken van de schadelastverlichting kan pas achteraf plaatsvinden.
Equalis heeft een effect als aannemelijk gekwantificeerd indien: 1) er overtuigend
bewijs was aangeleverd dat de ingezette interventie effectief is (op de korte en/of
lange termijn) en 2) er aannemelijk was gemaakt dat de interventie relevant is voor
de betreffende collectiviteit en ook daadwerkelijk kan worden ingezet. Equalis heeft
hierbij ook afspraken geanalyseerd die samenhangen met het debiteurenrisico. Zo is
er aandacht geweest voor afspraken rondom premie-inhouding en de herverzekering van
het verplicht eigen risico om wanbetaling en betaalachterstanden te voorkomen. Dit
tezamen maakt dat er een uitgebreide en gedegen analysekader ten grondslag ligt aan
het onderzoek van Equalis naar de collectiviteitskorting.
Is de regering bereid om de effecten van afschaffing van de collectiviteitskorting
te evalueren en daarin expliciet mee te nemen wat de impact is op (deelnemers van)
collectiviteiten van patiënten- cliënten- en ouderenorganisaties en gemeenten?
De regering is uiteraard bereid onderzoek te doen naar de ontwikkeling van collectiviteiten
na de afschaffing van de collectiviteitskorting. Dit onderzoek kan onder andere aandacht
besteden aan de ontwikkeling van het aantal collectiviteiten en het aantal (zorg)inhoudelijke
afspraken. Bij dit onderzoek zal aandacht zijn voor specifieke groepen (zoals sociale
minima). De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek eind 2024 gereed kunnen
zijn. De resultaten van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.