Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 3 november 2021, over Politie
29 628 Politie
Nr. 1049 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
            
Vastgesteld 18 november 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 3 november 2021 overleg gevoerd
                  met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:
               
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 juni 2021 inzake reactie
                           op verzoek commissie over het bericht «Intimidatie komt aan de voordeur» (Kamerstuk
                           35 564, nr. 20);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 14 juni 2021 inzake beleidsreactie
                           op het onderzoek «Buitengewoon veilig» (Kamerstuk 29 628, nr. 1016);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 16 juni 2021 inzake toezeggingen
                           ten aanzien van behandeling zedenzaken (Kamerstuk 34 843, nr. 47);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 18 juni 2021 inzake disciplinair
                           stelsel en gerelateerde zaken (Kamerstukken 29 628 en 28 844, nr. 1017);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 21 juni 2021 inzake reactie
                           op verzoek commissie over het bericht «Dode (64) en vier gewonden bij steekpartij
                           De Pijp, verdachte toonde verward gedrag» (Kamerstuk 25 424, nr. 585);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 juni 2021 inzake toelichting
                           op de functionaliteit vermist-kind-alertering in het Burgernetsysteem (Kamerstuk 29 668, nr. 62);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 juni 2021 inzake verzamelbrief
                           politie (Kamerstuk 29 628, nr. 1030);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 juni 2021 inzake stand
                           van zaken over het stelsel beroepsziekten en dienstongevallen en afdoening lopende
                           (restschade)zaken (Kamerstuk 29 628, nr. 1031);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 juli 2021 inzake reactie
                           op de motie van het lid Palland over de bevoegdheid voor boa's om te handhaven op
                           bezit van illegaal vuurwerk (Kamerstuk 28 684, nr. 665);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 juli 2021 inzake overlijden
                           motoragent eenheid Rotterdam (Kamerstuk 29 628, nr. 1032);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 31 augustus 2021 inzake WODC-onderzoek
                           naar belangenconflicten na uitdiensttreding bij de politie en de Koninklijke Marechaussee
                           (Kamerstukken 29 628 en 35 570 X, nr. 1034);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 september 2021 inzake beleidsreactie
                           op het inspectierapport Noodhulp (Kamerstuk 29 628, nr. 1043);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 september 2021 inzake
                           ontwikkelingen meldkamerdomein en missiekritische communicatie hulpdiensten (Kamerstukken
                           25 124 en 29 517, nr. 108);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 24 september 2021 inzake
                           stand van zaken vermist-kind-alertering (Kamerstuk 29 668, nr. 63);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 28 september 2021 inzake
                           advies van het Adviescollege ICT-toetsing over het project Vervanging Capaciteitsmanagementsysteem
                           (Kamerstuk 29 628, nr. 1044);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 1 oktober 2021 inzake WODC-onderzoeksrapporten:
                           «Evaluatie ANPR-wetgeving 126jj Wetboek van Strafvordering: De wet «vastleggen en
                           bewaren van kentekengegevens door de politie» geëvalueerd», en de «Tweede monitorronde
                           evaluatie ANPR-wetgeving 126jj Wetboek van Strafvordering: De wet «vastleggen en bewaren
                           van kentekengegevens door de politie» twee jaar in werking» (Kamerstuk 33 542, nr. 45);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 oktober 2021 inzake instellingsbesluit
                           van de Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie (Kamerstuk 29 628, nr. 1045);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 28 oktober 2021 inzake reactie
                           op het verzoek van het lid Azarkan, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van
                           28 september 2021, over het bericht dat het aantal agenten met een migratieachtergrond
                           achterblijft (Kamerstuk 29 628, nr. 1046).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: Burger
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Azarkan, Ellemeet, Helder, Kathmann,
                  Van Meenen, Van Meijeren, Michon-Derkzen, Van Nispen, Palland, Simons en Van der Werf,
               
en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 10.04 uur.
De voorzitter:
Ik open de vergadering. Aan de orde is het commissiedebat over de politie. Ik heet
                     de Minister en zijn ambtenaren van harte welkom. Ik heet ook de leden van harte welkom.
                  
Tot nu toe zijn we met tien leden. Dat kunnen er zo nog maar meer worden. We hebben
                     drie uur de tijd. Dat betekent dat het strak moet, en wellicht te strak. We moeten
                     daar dan een keer met elkaar afspraken over maken in de procedurevergadering. Ik stel
                     voor om twee interrupties te doen in de eerste termijn en ook twee interrupties bij
                     de beantwoording van de Minister. Die interrupties hoeven niet gebruikt te worden.
                     Hou die interrupties ook echt kort. We horen uw standpunten sowieso in uw eigen termijn.
                     Die hoeft u niet te herhalen in uw interrupties. U stelt gewoon een vraag en dan krijgt
                     u ook een antwoord. Daar zal ik dan voor zorgen. Goed, als u daar allemaal mee kunt
                     instemmen, geef ik als eerste het woord aan de heer Azarkan van DENK.
                  
Ik zie dat mevrouw Simons nog een vraag heeft.
Mevrouw Simons (BIJ1):
U vermeldde net het aantal interrupties, dank. Ik heb nog even een vraag over de bijdrage.
                     Hoe lang mag die bijdrage duren?
                  
De voorzitter:
Vier minuten.
Mevrouw Simons (BIJ1):
Dank.
De voorzitter:
Die tijd hoeft ook niet helemaal gebruikt te worden. We houden de tijd hier wel bij.
                     Ik ga u zo nodig dus waarschuwen. Als ik u waarschuw, dan rond u ook af.
                  
Het woord is aan de heer Azarkan van DENK.
De heer Azarkan (DENK):
Dank, voorzitter. Er is een hoop aan de hand in de samenleving. We zien mensen die
                     tegenover elkaar staan. We zien mensen die de overheid nog maar heel weinig vertrouwen.
                     We zien eigenlijk dat burgers reageren op elke bijeenkomst die in het kader van corona
                     wordt georganiseerd. Ik merk dat die spanningen voor de politie een enorme uitdaging
                     zijn. Ik kan me voorstellen dat de politie, maar ook de Minister, daarmee worstelt,
                     niet alleen wat betreft de capaciteit maar ook de aanpak. En als het dan wat heter
                     wordt in die samenleving, dan hebben we agenten nodig die koel blijven.
                  
Ik denk dat een aantal collega's het volgende incident ook gezien heeft. We zagen
                     van de week een politieagent die een burger die op de grond ligt tegen het hoofd schopt
                     en deze vervolgens met diverse ziektes uitscheldt. Je zou misschien verwachten dat
                     een collega dan zou ingrijpen, maar dat gebeurde niet. Deze agent liet zich volledig
                     gaan. Ze mepten daarna met z'n tweeën op het slachtoffer in.
                  
Voorzitter. Met werkschoenen met een stalen neus schoppen tegen een burger die op
                     de grond ligt, mag onder geen enkele omstandigheid. Ik was dan ook verbaasd toen de
                     politiechef gisteravond verantwoording ging afleggen bij OP1. Ik kreeg toch een beetje
                     buikpijn van zijn eerste reactie. Hij ging eerst uitleggen wat de omstandigheden waren
                     waaronder dit gebeurde. Ik vroeg me af: zijn er nou omstandigheden waaronder het voor
                     een agent gerechtvaardigd is om iemand die op de grond ligt en geen bedreiging vormt,
                     tegen het hoofd te schoppen en deze persoon daarna met z'n tweeën te meppen? Die vraag
                     stel ik dan ook aan de Minister.
                  
Voorzitter. Naar mijn oordeel kunnen we geen agenten in ons korps gebruiken die burgers
                     tegen de kop schoppen. Er zijn geen omstandigheden waaronder dat zou kunnen. Ik wil
                     dat vandaag echt onderschrijven. Ik zou graag zien dat de Minister en de eenheidschef
                     van de politie hier gewoon duidelijk over zijn. Ik zou graag zien dat ze zonder twijfel
                     afstand nemen en dat veroordelen.
                  
Het viel me ook op dat de desbetreffende agent nog wel mag blijven werken. Ik vind
                     dat gewoon niet goed. Als het OM een strafrechtelijk onderzoek start, dan kun je niet
                     blijven werken. Je kunt dat gewoon niet maken. Ik vond dat gewoon geen goed verhaal.
                  
Het is eigenlijk het zoveelste voorval van buitenproportioneel politiegeweld dat de
                     samenleving doet opschudden. We hebben een aantal weken geleden gezien hoe bij een
                     vreedzaam protest bij de Erasmusbrug ook klappen werden uitgedeeld. Een politieoptreden
                     bij een voetbalwedstrijd in Limburg liep ook uit de hand.
                  
We worden vaker met de realiteit van politiegeweld geconfronteerd. De politie schiet
                     dan steeds vaker in het defensief. Het nieuwste element daarin is het gebruik van
                     dronebeelden. De politie zegt eigenlijk: de beelden die gemaakt worden, zijn voor
                     ons dermate oneerlijk dat we zelf met drones willen aantonen dat dat eigenlijk anders
                     zit. We zien elke keer die talkshowoptredens van het communicatieteam. We hebben een
                     hele show gezien waarbij echt werd neergezet dat de politie te maken had met toenemend
                     geweld. Dat is gewoon niet zo. Er is geen toename van het geweld tegen agenten. Het
                     rechtvaardigt op geen enkele manier de escalatie die we zagen via social media. Wat
                     ziet de Minister voor mogelijkheden in het verbeteren van het de-escalerende vermogen
                     van de politie aan de hand van trainingen en cursussen, en misschien ook door elkaar
                     aan te spreken?
                  
Voorzitter. Mijn fractie valt op dat de politieorganisatie bij diverse onderzoeken
                     naar politieoptredens, en dan voornamelijk als het buitenproportioneel politieoptreden
                     en machtsmisbruik betreft, als een gesloten bolwerk opereert. Ik heb daar ook mensen
                     gesproken.
                  
De voorzitter:
U moet af gaan ronden.
De heer Azarkan (DENK):
Ja, dat ga ik zeker doen.
De voorzitter:
U heeft nog tien seconden.
De heer Azarkan (DENK):
Ik rond af, voorzitter. Wanneer de politie overgaat tot onderzoek en er disciplinaire
                     maatregelen of sancties worden getroffen tegen betreffende agenten, wordt daar niet
                     extern over gecommuniceerd. Ik vind dat dat wel duidelijk moet gebeuren, ook om het
                     vertrouwen terug te winnen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Azarkan (DENK):
Dank.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Michon van de VVD.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter. We hebben in ons land de vrijheid om het te laten weten als je het ergens
                     niet mee eens bent, bijvoorbeeld met het feit dat er onvoldoende woningen zijn, of
                     als je het niet altijd eens bent met de coronamaatregelen. Maar helaas zien we dat
                     die vrijheid vandaag de dag veel te vaak wordt misbruikt om onveilige situaties te
                     veroorzaken, om mensen angst aan te jagen of zelfs om geweld te plegen. Je mening
                     verkondigen en je bezwaren uiten zijn écht iets anders dan je agressief tegen de politie
                     keren. Dan ben je het demonstratierecht, dat een groot goed is, aan het misbruiken
                     om te rellen. Dat is wat mij betreft een serieuze bedreiging van de rechtsstaat. Hetzelfde
                     geldt voor de steeds terugkerende rellen bij de voetbalwedstrijden. We spraken daar
                     gister over. Het kan toch niet waar zijn dat ouders niet meer met hun kinderen naar
                     een voetbalwedstrijd durven, omdat ze bang zijn tussen de rellende hooligans terecht
                     te komen? Die hooligans keren zich niet alleen tegen elkaar maar ook tegen de politie,
                     en dat is heel zorgelijk.
                  
De voorzitter:
De stemmingsbel gaat. Wilt u even wachten, of wilt u doorgaan? Het kan allebei. We
                     wachten wel even tot de bel voorbij is. Die duurt één minuut.
                  
Gaat u verder.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter. Dat anti-overheidssentiment staat ook in het dreigingsbeeld, waarover
                     we nog komen te spreken. We moeten wat mijn fractie betreft een grens trekken. Maar
                     vandaag gaat het over de politie. Zij vangen de klappen van deze dreiging op, letterlijk.
                     Daarvoor alle lof en dank, want zij zetten een stap naar voren, waar anderen heel
                     logischerwijs een stap naar achter zouden zetten. Maar dank is niet genoeg. We moeten
                     ze hier vol in steunen én we moeten ze beschermen, tegen het geweld, maar ook tegen
                     de rellers die hun gegevens openbaar maken en hun veiligheid in het geding brengen.
                     Daarom vraag ik de Minister waar het wetsvoorstel Doxing blijft, dat het delen van
                     de gegevens van politieagenten strafbaar maakt. Is de uitrusting van de politie op
                     orde? We spraken hier vaak over bodycams en stroomstootwapens. En waar blijft – dit
                     is mijn derde vraag – het taakstrafverbod? We moeten namelijk niet accepteren dat
                     deze gasten er met een lichte straf van afkomen. Zoals ik al zei, moeten we een grens
                     trekken, normatief maar ook kwantitatief. Want als alle politie nodig is om een demonstratie
                     te beteugelen, dan heeft de rest van de stad gewoon minder politie. Hoe zit dit? Wat
                     vinden wij daarvan? En worden er nog wel zaken gedraaid als alle politie-eenheden
                     bij een demonstratie of bij voetbalrellen staan? Ik hoop dat de Minister daarop een
                     reflectie kan geven.
                  
Na de APB hebben we er door de motie-Hermans 700 extra wijkagenten bij gekregen. Ik
                     wil aan de Minister vragen hoeveel tijd het kost voordat deze wijkagenten daadwerkelijk
                     op straat staan. Halen we na deze 700 extra agenten dan de norm van één wijkagent
                     op 5.000 inwoners? Daarbij houden we hopelijk ook rekening met bevolkingsgroei. Er
                     zijn hele gemeenten die in een keer 5.000 inwoners erbij hebben gekregen door – gelukkig,
                     dan – meer woningen. Hoe worden de agenten verdeeld? Hoeveel tijd zijn de wijkagenten
                     daadwerkelijk in de wijk op straat? We spraken bij de Politiewet over 80% van de tijd.
                     Halen we dat? Tot slot over de wijkagent: bestaan er afspraken over waar aspiranten
                     na hun opleiding worden ingezet? Ik krijg namelijk signalen dat burgemeesters die
                     met aspiranten werken, ook zo graag zouden zien dat die aspiranten nadat ze aspirant
                     af zijn, daadwerkelijk in datzelfde team blijven werken. Zijn daar afspraken over
                     gemaakt?
                  
De voorzitter:
U heeft nog 45 seconden. Maakt u het eerst even af. O, u bent klaar? Nee? Gaat u verder
                     dan. U heeft nog 45 seconden.
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
In dezelfde motie-Hermans waarin het over die 700 wijkagenten gaat, gaat het ook over
                     de digitale wijkagenten. Heel mooi, want je ziet dat steeds meer onveiligheid in de
                     wijk online begint. Ik wil graag van de Minister horen of we hier voldoende personeel
                     voor hebben, want dit is een heel specifieke expertise. Krijgen we deze ook? Zijn
                     dit bestaande wijkagenten die er een taak bij moeten doen, of moeten we hiervoor echt
                     andere mensen aanzoeken? Zijn de arbeidsvoorwaarden voor deze experts dan ook op orde?
                     Dat wil ik de Minister vragen.
                  
Tot slot de boa's. Daar spraken we de vorige keer ook over. Ik wil de Minister vragen
                     hoe de pilots van boa's met een wapenstok lopen. Is de opleiding daarvoor op orde?
                     Want ook hierover gaat het in de motie-Hermans. Hoe staat het met de uitvoering van
                     mijn motie over goede voorbeelden van de samenwerking tussen boa's en politie? Is
                     die daadwerkelijk uitgevoerd?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een interruptie voor u van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik hoorde collega Michon spreken over de norm van één wijkagent op 5.000 inwoners.
                     Mijn fractievoorzitter was vorige week in Ter Apel. Daar zijn er in een keer heel
                     veel mensen bij gekomen, niet door woningen, maar door asielzoekers. Daar is geen
                     politiebureau meer. Wat vindt collega Michon-Derkzen daarvan? Moet daar een politiebureau
                     terug?
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
We hebben het hier vaak gehad over wat je nou wilt voor politie in de wijk. Ik vind
                     dat je primair wijkagenten in de wijk moet hebben die 80% van hun tijd daadwerkelijk
                     op straat zijn. De vraag over wel of geen politiebureau is vaak een beheervraag van
                     de korpschef en een vraag waar elke gemeente mee worstelt; dat hoor ik overal waar
                     ik kom. Want je wilt natuurlijk graag een politiebureau om ook een loket te hebben
                     voor de mensen die dat nodig hebben. Maar er is sprake van schaarste. Dan zou mijn
                     fractie ten eerste gaan voor de wijkagent in de wijk die 80% van zijn tijd op straat
                     is.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Dus geen politiebureau, begrijp ik hieruit?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Wat mij betreft staat er in elke wijk een politiebureau, maar je moet keuzes maken.
                     U vraagt mij: wat kies je in tijden van schaarste? Ik zeg: dan zou ik altijd kiezen
                     voor zichtbare politie die op straat loopt, omdat je die kan aanspreken, omdat die
                     in de haarvaten van de wijk zit en omdat die een hele belangrijke rol heeft in de
                     eerstelijns politiezorg, in het oppakken van zaken. Dat neemt niet weg – dat wil ik
                     maar gezegd hebben, want anders denkt mevrouw Helder dat we een heel ander standpunt
                     hebben – dat ik zeer hecht aan overal politiebureaus, maar er is nu eenmaal sprake
                     van schaarste. Daarmee zeg ik wat voor mij prioriteit heeft.
                  
De voorzitter:
Er is ook een interruptie van de heer Van Nispen voor u.
De heer Van Nispen (SP):
Er zijn deels te weinig agenten omdat er ook in de vorige periode veel te hard op
                     is bezuinigd. Het is heel moeilijk om nu aan voldoende agenten te komen. Mevrouw Michon
                     spreekt terecht van het grote belang van nieuwe politieagenten en aspiranten, maar
                     is mevrouw Michon ook bekend met de grote problemen die er zijn bij de Politieacademie?
                     Want onderwijs is natuurlijk wel de basis waar die agenten uiteindelijk vandaan moeten
                     komen.
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Natuurlijk ben ik daarmee bekend. Overigens begint de heer Van Nispen zijn interruptie
                     met zijn bekende stelling over bezuinigingen; dat wil ik hier ook hebben aangegeven.
                     De Minister zelf heeft gezegd: de enorme vergrijzing die eraan komt, is zo'n bulk,
                     dat je die met de huidige capaciteit bij de Politieacademie helemaal niet op heel
                     korte termijn weggewerkt krijgt. Daar hebben we het in het vorige debat ook over gehad.
                     Het moet versneld worden. Bij de Politieacademie is een en ander ingekort, zodat aspiranten
                     er sneller doorheen gaan en we de sterkte sneller op orde hebben. Natuurlijk vind
                     ik dat die sterkte op orde moet zijn en dat je ervoor moet zorgen dat iedereen op
                     straat voldoende professionaliteit heeft; ze moeten bij de Politieacademie gewoon
                     een traject van voldoende niveau doorlopen.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Mevrouw Michon onderschrijft mijn stelling dat er in de vorige periode te hard bezuinigd
                     is op de politie en dat er veel te laat geanticipeerd is op de vergrijzing, die iedereen
                     aan zag komen, behalve destijds de vorige Minister. Er is nu dus een heel groot probleem.
                     Maar als we nu ook nog zien dat er grote problemen zijn bij de Politieacademie – te
                     weinig docenten, te weinig lokalen, veel te weinig instroom – dan is het probleem
                     misschien nog wel iets urgenter dan mevrouw Michon hier schetst. Ik hoop dat mevrouw
                     Michon zich daar met haar fractie en met iedereen nog meer in wil verdiepen, zodat
                     we daar bij de begroting meer aan kunnen doen, omdat politieonderwijs uiteindelijk
                     wel de basis is.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Michon, kort graag.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
De heer Van Nispen vindt me aan zijn zijde als hij zegt dat we ervoor moeten zorgen
                     dat we die sterkte zo snel mogelijk op een voldoende niveau krijgen.
                  
De voorzitter:
Dat is inderdaad kort. Heel goed. Meneer Azarkan heeft ook een vraag voor u.
De heer Azarkan (DENK):
Collega Michon-Derkzen zegt terecht dat we geweld tegen agenten echt heel goed moeten
                     veroordelen. We moeten er ook voor zorgen dat we de agenten die keihard werken om
                     ons land veilig te maken, steunen en dat we achter hen staan. Nou noemde ik in mijn
                     bijdrage het voorval waar iedereen het gisteren en eergisteren over had: een agent
                     die een burger die op de grond ligt, tegen de kop schopt. Hoe kijkt mevrouw Michon-Derkzen
                     tegen dat gedrag van die agent aan?
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank voor deze interruptie. Het is een heel expliciete keuze om het niet over dat
                     voorval in Den Haag te hebben, en wel om de volgende reden. We zien één filmpje op
                     social media. Dat is een heel naar filmpje. Daar wil ik niets aan afdoen, maar het
                     is één filmpje. Daar wil ik geen conclusies uit trekken, omdat de politie daar onderzoek
                     naar doet en omdat het OM daarnaar zelfs een strafrechtelijk onderzoek is gestart.
                     Ik vind dat we meer informatie nodig hebben om te kunnen beoordelen wat daar gebeurd
                     is. Overzie je het geheel en blijkt dan dat daar dingen gebeurd zijn die niet kunnen,
                     dan zal ik niet nalaten om te zeggen dat dat niet kan. Maar ik waak er dus voor om
                     voorbarige conclusies te trekken. Dat is eigenlijk precies waardoor politiechef Westerbeke
                     van het weekend zo getergd was: voorbarige conclusies op basis van kleine fragmenten
                     die wij allemaal zien. Ik vind eigenlijk dat wij ons moeten disciplineren opdat we
                     dat minder doen. Dat heb ik vandaag in ieder geval willen doen door niet in te gaan
                     op het voorval in Den Haag.
                  
De heer Azarkan (DENK):
Zijn er feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat een agent iemand die op de
                     grond ligt, tegen zijn kop schopt?
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dat kan ik nu niet beoordelen. Dat kan ik oprecht niet beoordelen. Als die feiten
                     en omstandigheden er niet zijn, dan zal dat consequenties hebben. En als die feiten
                     en omstandigheden er wel zijn, dan horen we dat. Ik kan dat nu niet beoordelen. Sterker,
                     ik wil dat nu niet beoordelen.
                  
De voorzitter:
Helder. Mevrouw Simons heeft ook een vraag voor u.
Mevrouw Simons (BIJ1):
Mevrouw Michon-Derkzen stelt dat wij niet moeten afgaan op een enkel filmpje, op een
                     fragment waarvan wij de context niet kennen. Tegelijkertijd kent de politie het fenomeen
                     dat zij bij haar woordvoering tweets plaatst over arrestaties die ze zojuist gedaan
                     heeft. Soms worden die begeleid met beeldmateriaal. Is mevrouw Michon-Derkzen van
                     mening dat ook dat eenmalige uitingen zijn waarvan de burger de context niet kan weten
                     en die achterwege zouden moeten blijven?
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik vind het heel goed dat de politie communiceert over wat ze doet. Ik begrijp de
                     vraag niet helemaal. Mevrouw Simons zegt «zij laten dingen zien en dat geeft een beeld»,
                     alsof dat een eenzijdig beeld is. Ik vind het goed dat ze laten zien wat ze doen.
                     Ik vind dat we als politici terughoudend moeten zijn met dagdagelijks beoordelen of
                     het goed is wat ze doen. Dat kan je niet beoordelen, want zij staan «in the heat of
                     the fire»; laat ik het maar in goed Nederlands zeggen. Ik wil het allemaal niet groter
                     maken met allerlei zware woorden, maar dat kunnen we hier niet beoordelen. Als u mij
                     vraagt of ik het goed vind dat de politie communiceert en laat zien wat ze doet, dan
                     antwoord ik met ja.
                  
Mevrouw Simons (BIJ1):
Dat was mijn vraag niet. Laat ik het concreet maken voor mevrouw Michon-Derkzen. Mijn
                     vraag gaat bijvoorbeeld over een geval in Rotterdam. De politie doet daarover een
                     tweet uitgaan: we hebben zojuist een gezin gearresteerd, want we zijn mishandeld en
                     bedreigd. Maar later, nadat de beelden vrijkwamen die door een camera ter plekke waren
                     opgenomen, bleek dat het verhaal heel anders was. Dat zijn eenzijdige berichten van
                     de politie waardoor de burger op een bepaald idee wordt gebracht – namelijk: o, wat
                     vreselijk, dit is een gezin dat de politie aanvalt – terwijl later blijkt dat het
                     heel anders is. Dat is het soort voorbeelden waarover ik het heb. Dat is het soort
                     acties van de politie waar ik in mijn vraag naar verwijs. U heeft nu twee keer hetzelfde
                     antwoord gegeven, mevrouw Michon-Derkzen. Excuus, voorzitter, ik zal het voortaan
                     netjes via u doen. Maar dat geeft dus wel degelijk een eenzijdig beeld van het gebeurde.
                     Hetzelfde geldt voor het geval waarin ...
                  
De voorzitter:
Wilt u ook een vraag gaan stellen, mevrouw Simons?
Mevrouw Simons (BIJ1):
Mijn vraag is dus of mevrouw Michon-Derkzen van mening is dat het gerechtvaardigd,
                     goed of oké is dat de politie dat soort uitingen, die ook een eenzijdig beeld van
                     de situatie kunnen geven, blijft doen.
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
De aanname van mevrouw Simons is dat er een eenzijdig beeld is. Dat kan ik niet beoordelen,
                     dus kan ik deze vraag niet beantwoorden. Dan blijf ik bij mijn eerdere antwoord dat
                     ik het goed vind dat de politie communiceert en laat zien wat ze doet.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Van Nispen van de SP voor zijn bijdrage.
De heer Van Nispen (SP):
Het is belangrijk dat mensen vertrouwen hebben in onze mensen bij de politie. Er wordt
                     daar heel hard gewerkt onder zware omstandigheden. Ik heb daar heel veel respect voor.
                     Maar ik begin toch met een kritische noot, want er gaan ook zaken niet goed. Want
                     als er berichten verschijnen over respectloze appgroepen, opgepakte journalisten en
                     misstanden zoals geweld, en soms gebrekkige communicatie daarover, dan is dat slecht
                     voor het vertrouwen. Snelle en heldere communicatie vanuit de politieorganisatie zou
                     een deel van dit probleem kunnen verhelpen. Leg uit waarom er zo is opgetreden of
                     geef aan dat bepaalde dingen verder onderzocht worden en wat er fout is gegaan. En
                     deel dan ook in grote lijnen en snel wat de uitkomst van zo'n onderzoek is. Is de
                     Minister het met mij eens dat dit kan helpen en is hij bereid hierop aan te dringen
                     bij de politie?
                  
En als we het hebben over communicatie, dan moeten we het ook hebben over hoe bereikbaar
                     de politie is. Mijn voorganger, Ronald van Raak, heeft er al vaker naar gevraagd waarom
                     het 0900-nummer van de politie een betaald telefoonnummer is. Dat is nog steeds zo.
                     Dit kabinet spreekt graag over de overheid dichtbij, maar de bureaus zijn verdwenen,
                     de wijkagent is niet meer in de wijk en als je wilt bellen, dan moet je daarvoor betalen.
                     Hoe kan de Minister dat verdedigen? Is hij bereid om nou eindelijk een einde te maken
                     aan die belachelijke telefoonkosten?
                  
Voorzitter. Om toch te verrassen heb ik een vraag over het enorme gebrek aan capaciteit
                     bij de politie. Dat zien we bijvoorbeeld bij de forensische opsporing, het sporenonderzoek.
                     Ik was daar recent op werkbezoek. Net als eigenlijk op alle plekken bij de politie
                     is het hier budgettair hartstikke krap, terwijl het loont om geld te steken in forensische
                     opsporing, in meer en beter sporenonderzoek, als je goed en slim investeert. Dit leidt
                     tot meer werkplezier bij die mensen, tot minder kosten en tot betere resultaten. En
                     klopt het dat het servicelevelagreement, het SLA, met het NFI niet is ondertekend
                     door de politie en het OM? Dat betreft de afspraak over hoeveel sporen er per jaar
                     maar ook per maand mogen worden ingestuurd. Dat betekent namelijk dat als het budget
                     op is, er geen sporen meer mogen worden ingestuurd. Dan staan die agenten dus echt
                     op de werkvloer te wikken en te wegen welk spoor het meest kansrijk is en wat er níet
                     ingestuurd kan worden. Ik wil dus een lans breken voor het grote belang van de forensische
                     opsporing, want deze bijdrage aan het vangen van boeven kan echt nog groter. Ik krijg
                     graag een reactie daarop van de Minister.
                  
Het grote capaciteitstekort bij de politie kan alleen maar opgelost worden als de
                     Politieacademie goed kan functioneren, maar daar zijn dus grote zorgen over. Er is
                     sprake van een gebrek aan docenten, van taakuitbreidingen van docenten zonder dat
                     daar een eerlijke beloning tegenover staat, en van ondermaatse voorzieningen. Het
                     ziekteverzuim bij de academie is gegroeid en er is in z'n algemeenheid een gebrek
                     aan visie. Want er werd niet voorzien dat er een groot capaciteitstekort zou ontstaan.
                     Er werd veel te laat erkend dat dit probleem er was, en nu wordt veel te laat erkend
                     dat om de capaciteit weer op orde te brengen, er geïnvesteerd moet worden in de Politieacademie.
                     Is de Minister nu wel bereid om dit echt te gaan doen, zodat bijvoorbeeld studenten
                     niet meer 80% van de tijd digitaal les hoeven te volgen? En zodat er voldoende voorzieningen
                     zijn, zoals auto's, lokalen, en praktijkstraten? Bovenal, is de Minister bereid om
                     te investeren in die docenten die daar werken? Is de Minister ook bereid om te kijken
                     naar de examinering van de studenten? Vroeger was daar een speciaal extern team voor,
                     nu moeten docenten dat zelf doen. Waarom kan dat niet weer extern? We horen van medewerkers
                     van de politie dat bijvoorbeeld oud-agenten dit graag zouden willen doen. 50% van
                     de basisteams bestaat over zo'n vijf jaar uit mensen die nu opgeleid moeten worden.
                     De samenleving, de politie en de docenten verdienen het dat dit goed kan. Aan de inzet
                     van de docenten zal dit niet liggen. Dus graag een reactie hierop van de Minister.
                  
Het extra geld dat de Minister recent heeft uitgetrokken voor misdaadbestrijding is
                     te weinig en te laat. Ik vind de antwoorden van de Minister over bijvoorbeeld het
                     financiële tekort van 150 miljoen niet geruststellend als hij dan zegt: «Ik vind het
                     van belang om te benadrukken dat het effect van de maatregel op de taakuitvoering
                     zo klein mogelijk wordt gehouden». Wat bedoelt hij daar nou precies mee? En is het,
                     zolang de politie de klappen moet opvangen van de bezuinigingen op andere terreinen,
                     zoals bijvoorbeeld 275 keer per dag uitrukken voor verwarde personen of jongeren die
                     geen kant op kunnen vanwege bezuinigingen op de jeugdzorg, niet sowieso een druppel
                     op een gloeiende plaat?
                  
Ten slotte de cultuur. Duizenden professionals bij de politie ...
De voorzitter:
Nee, uw tijd is op.
De heer Van Nispen (SP):
Dan houdt het op.
De voorzitter:
Ik meen dat u dat altijd zelf bijhoudt. Daarom heb ik u niet gewaarschuwd.
De heer Van Nispen (SP):
Ik had het niet zelf bijgehouden.
De voorzitter:
Ik ken u eigenlijk niet als een overtreder. Misschien kunt u het nog verwerken in
                     uw antwoord op de vraag die mevrouw Michon nu aan u gaat stellen.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Dat is altijd handig!
De voorzitter:
Laten we hopen dat die vraag over cultuur gaat.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik wil de heer Van Nispen inderdaad vragen naar de reactie van de Minister op dat
                     toch onzalige bericht dat er een tekort is bij de politie van 150 miljoen. Ook in
                     antwoorden op mijn vragen las ik dat de Minister zich inzet voor een vacaturestop
                     bij de niet-operationele sterkte, om er daarmee voor te zorgen dat er in ieder geval
                     niets wordt afgedaan aan die sterkte. Steunt de heer Van Nispen deze lijn? Want voor
                     mijn fractie is de basis om dit te kunnen steunen dat we niet afdoen aan de sterkte,
                     maar daarmee dus niet de operationele sterkte moeten gaan beperken.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Nu stelt mevrouw Michon de vraag: als je nou moet kiezen uit die krapte, steun je
                     dan de lijn van de Minister om niet te bezuinigen op de operationele sterkte? Nee,
                     dat zou nog erger zijn. Maar ik vind überhaupt een vacaturestop in deze tijd bij de
                     politie op geen enkele wijze uit te leggen. Ik geloof namelijk niet dat de mensen
                     die bij de niet-operationele sterkte zitten, de hele dag duimendraaien en dat we daar
                     dus niks aan hebben. Dat geloof ik niet. Ik weet zeker dat de werkvloer daar last
                     van heeft. Dat is namelijk ook een deel van de werkvloer.
                  
En, voorzitter, als we het dan toch over cultuur hebben: «Die duizenden professionals
                     bij de politie werken zich de vouwen uit de broek in de bestrijding van ondermijning.
                     Ze verdienen leidinggevenden die verder kunnen kijken dan hun eigen ego, hun team,
                     diensteenheid of zelfs korps». Dat zijn de woorden van de voorzitter van de grootste
                     politievakbond. Die sfeer zien we terug op veel plekken in de organisatie. Mag ik
                     daarop een uitgebreide reactie, uiteraard in antwoord op vragen van mevrouw Michon,
                     maar ik ben ook benieuwd hoe de Minister dat ...
                  
De voorzitter:
Van de Minister, bedoelt u?
De heer Van Nispen (SP):
Ja, precies.
De voorzitter:
Helder. Mevrouw Michon had geen vervolgvraag meer. De heer Van Nispen was aan het
                     eind gekomen van zijn betoog. Dan is het woord aan mevrouw Helder van de PVV.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil mijn bijdrage beginnen met het tragische overlijden
                     van een motoragent op 7 juli van dit jaar. Vanaf deze plek wil ik zijn naasten, dierbaren
                     en zijn collega's nogmaals sterkte wensen met dit verlies. De Minister noemt het een
                     excessief incident, maar van zijn collega's hoor ik: «Onze collega is vermoord». De
                     Minister zegt dat de korpschef zich inzet voor een veilig werkklimaat. Dat moet gewoon
                     een vanzelfsprekendheid zijn. Dit is nog wel in onderzoek, maar toch wil ik in dit
                     kader graag een reactie van de Minister op het feit dat na een eerder, bijna fataal
                     ongeval door diezelfde dader de leden van het Team Verkeerspolitie deze man alleen
                     met de auto staande mogen houden.
                  
Voorzitter. Dan een bekend punt, ook van mij: het stelsel beroepsziekten en dienstongevallen.
                     Dat is eerder door mij cynisch, maar niet minder waar, een neverending story genoemd.
                     Terwijl de korpsstaf goed voor zichzelf zorgt, met veel te veel fte, is dat wel anders
                     waar het de langlopende PTSS-dossiers betreft. In strijd met mijn motie en het njet
                     van de vakbonden tegen de interne richtlijn – want wij kennen hem niet – dendert de
                     korpsleiding gewoon door. Gaat de Minister hier nu eindelijk eens nee tegen zeggen?
                     Dit is gewoon een ordinaire geldkwestie en dus een kwestie van prioriteiten stellen.
                     Oud-agenten die in de frontlinie hebben gestaan en daarbij PTSS hebben opgelopen,
                     in de kou laten staan, getuigt van tunnelvisie, onfatsoen en onbehoorlijk leiderschap.
                     Dus stop met die paritaire commissie en die interne richtlijn, en betaal de mensen
                     nu waar ze recht op hebben.
                  
Voorzitter. De Minister schrijft in zijn reactie op het verzoek van de commissie ten
                     aanzien van het bericht «Dode en vier gewonden bij steekpartij De Pijp, verdachte
                     vertoonde verward gedrag»: «Er wordt door het Ministerie van JenV en VWS met alle
                     betrokkenen op lokaal en regionaal niveau samengewerkt aan het verbeteren van de zorg
                     en ondersteuning aan personen die verward gedrag vertonen. Helaas zullen incidenten
                     niet altijd zijn te voorkomen.» Dat is te gemakkelijk. Ten eerste wordt voorbijgegaan
                     aan het feit dat ook terroristen «personen met verward gedrag» worden genoemd. Die
                     horen niet in het zorgdomein maar achter tralies. Ten tweede is de zorg uitgehold,
                     waardoor de politie het afvoerputje is geworden omdat zij 24/7 paraat moet zijn. Stop
                     met praten dat nu al jarenlang duurt, en onderneem actie: meer agenten en niet meer
                     als first responder daar waar het een zorgkwestie betreft. Want collega Van Nispen
                     zei het ook al: de vele tijd die daaraan opgaat, kunnen agenten dus ook niet aan de
                     openbare orde en aan de veiligheid besteden.
                  
Denk dan ook eens, om het nog maar eens te onderstrepen, aan bijvoorbeeld het schrijnende
                     geval van een dementerende oudere, die geen zorg krijgt maar wel in een politiecel
                     belandt omdat die verward op straat ronddoolt. Dat kan in een maatschappij als de
                     onze toch niet zomaar gebeuren?
                  
Voorzitter. Tot slot het inspectierapport Noodhulp. De kwetsbaarheden die de inspectie
                     aanwijst zijn voor een groot deel te herleiden tot de forse onderbezetting in de gebiedsgebonden
                     politiezorg. Dit «zet de lokale nabijheid van de politie in sommige basisteams onder
                     druk», en dan formuleer ik het nog voorzichtig. «Naar verwachting is de capaciteit»,
                     zegt de Minister, «weer op voldoende sterkte in 2024». Dan is mijn vraag: waar is
                     die verwachting op gebaseerd? Ik wijs erop dat de eerder beloofde 1.111 fte volgens
                     de Algemene Rekenkamer ook niet zijn gehaald en er een forse uitstroom van agenten
                     aan de gang is, niet alleen vanwege het behalen van de pensioengerechtigde leeftijd
                     maar ook omdat de politie nog niet echt een heel erg prettige werkgever blijkt te
                     zijn.
                  
Voorzitter. In het debat over de begroting eind deze maand zal ik er uitgebreider
                     op ingaan, maar waarom is veiligheid geen prioriteit? Vorig jaar bij de begroting
                     heb ik dat ook gevraagd. Voor klimaatmaatregelen wordt stante pede een bedrag van
                     7 miljard euro uitgetrokken. Dat is meer dan de hele begroting van de politie. Dat
                     staat toch in geen enkele verhouding? Is de Minister het met mij eens dat veiligheid
                     een recht is van iedere burger waar de overheid voor moet zorgen?
                  
Voorzitter. Ik rond af. In dat kader wijs ik de Minister op een artikel van 13 oktober
                     jongstleden in De Groene Amsterdammer – dat heeft u vast gelezen – met de titel Hoe
                     Den Haag uit Nederland verdween. Voorbeeld: in 1980 waren er in Friesland 76 politiebureaus,
                     nu 26. En in Zeeland 55, nu 14.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u. Het woord is aan mevrouw Ellemeet van GroenLinks.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. In het onderwijs hebben we het lerarentekort, in de zorg hebben
                     we het tekort aan zorgverleners en bij de politie hebben we ook een enorm tekort,
                     zo weet ik sinds kort als nieuwe woordvoerder wat scherper dan eerst. Dit laat, denk
                     ik, heel duidelijk zien waar wij als politiek de afgelopen jaren grote, grote steken
                     hebben laten vallen. Ik sluit me aan bij de vermelding van mevrouw Helder van dat
                     interessante artikel in De Groene, want dat laat gewoon zien dat dit politieke keuzes
                     zijn geweest. Ik maak me daar zorgen over, en vandaag gaan die zorgen vooral over
                     de politie.
                  
Voorzitter. Ernstige misdrijven als zedenzaken blijven lang op de plank liggen; dat
                     gebeurt helaas nog steeds, hoewel het wel wat beter gaat. Wijkagenten komen tijd tekort
                     voor hun maatschappelijke functie en de zware georganiseerde criminaliteit eist, als
                     we niet oppassen, alle capaciteit op. Er moet iets gebeuren aan de politiecapaciteit.
                     De Minister zegt hard te werken om de onderbezetting van de politie aan te pakken.
                     Een van de oplossingen wordt gevonden in het verkorten van de opleidingsduur van drie
                     naar twee jaar. Ik begrijp uit de Handelingen dat mijn voorganger, mevrouw Buitenweg,
                     hier al regelmatig over heeft gesproken in de Kamer, maar toch zou ik graag om opheldering
                     vragen. In de kabinetsbrief lees ik immers dat bij het inkorten van de opleidingen
                     geen concessies worden gedaan aan de kwaliteit. Ik vraag de Minister: hoe kan dat?
                     Als je veel minder tijd hebt, hoe kan je dan dezelfde kwaliteit behalen in de opleidingen?
                     Graag een reactie.
                  
Voorzitter. Ook over de nieuwe aanwas heb ik nog een zorg. De politie stelde dat binnen
                     vijf jaar minimaal 35% van de politieagenten in de Randstad een niet-westerse migratieachtergrond
                     zou moeten hebben; dat is de ambitie. Als ik het goed heb begrepen, zien we landelijk
                     een lichte stijging, maar zien we dat juist onder de aspiranten het aantal toekomstige
                     agenten met een migratieachtergrond afneemt. Ik vraag de Minister: hoe komt dit? Wat
                     doet hij eraan om dit probleem op te lossen? Want anders halen we die doelstelling
                     van 35% nooit. Graag een reactie.
                  
Voorzitter. Ik ben ook woordvoerder zorg. Vanuit dat perspectief heb ik ook nog een
                     vraag, die aansluit bij de vraag van mevrouw Helder. Er vallen heel veel agenten uit.
                     Ze lopen letsel of PTSS op. De Minister stelt een aantal uitgangspunten vast voor
                     het verbeteren van het stelsel voor beroepsziekten en dienstongevallen, waaronder
                     een eenvoudiger stelsel waarin er minder druk is op de medewerker en de re-integratie
                     bij de politie. Dat zijn mooie ambities, maar ik lees ook dat in het huidige stelsel
                     het maximaal toe te kennen bedrag € 170.000 is. Ik vraag mij af of dat in alle gevallen
                     voldoende is. Ik vind het best wel tricky om een maximumbedrag te noemen terwijl het
                     uitgangspunt volgens mij het herstel van de betreffende agent moet zijn. Kent het
                     huidige stelsel ook een minimumbedrag dat uitgekeerd kan worden aan politieagenten
                     die hiermee te maken hebben? Hoe zorgen we dat al deze mensen coûte que coûte voldoende
                     zorg bij herstel en re-integratie krijgen?
                  
Voorzitter. Een heel ander onderwerp: oud en nieuw. De afgelopen jaarwisseling is
                     als relatief rustig ervaren door het verbod op het afsteken en verkopen van vuurwerk.
                     Agenten en boa's pleiten al tijden voor een vuurwerkverbod. Is de Minister het met
                     mij eens dat het tijd wordt voor een totaalverbod op vuurwerk? Dat zou niet alleen
                     de lucht schoner maken en de zorg ontlasten, maar ook onze agenten helpen. Graag een
                     reactie daarop.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan is het woord aan mevrouw Simons van BIJ1.
Mevrouw Simons (BIJ1):
Dank u, voorzitter. Ik wil vandaag graag beginnen met het uitspreken van solidariteit
                     in de richting van Extinction Rebellion en de aanwezigen bij de woonopstand, wier
                     demonstratierecht hardhandig is geschonden door gewelddadige politieoptredens. Een
                     politiewoordvoerder gaf aan deze mensen niet in de stad te willen. Op basis daarvan
                     heeft de politie escalerend en met geweld gehandeld en dát heeft de situatie grimmig
                     gemaakt; niets anders. Tientallen burgers, waaronder BIJ1-leden, maar waarschijnlijk
                     ook leden van andere hier aanwezige partijen, hebben het ervaren en maken groot bezwaar
                     tegen de onwaarheden die sindsdien vanuit de politie zijn verspreid. Ik wil de demissionair
                     Minister dan ook vragen om hier voor eens en voor altijd uit te spreken dat het demonstratierecht
                     voor iedereen geldt en dat het niet uitmaakt wat je politieke overtuiging is; links,
                     zwarte kleding, het doet er niet toe.
                  
In het verlengde van politiegeweld wordt in de verzamelbrief duidelijk dat geweld
                     door middel van politiehonden in 2019 en 2020 nog honderden keren is ingezet. De Zembla-uitzending
                     Bijten als beloning toonde aan dat het levensgevaarlijk en onbetrouwbaar is. Nieuwe
                     richtlijnen voor de inzet nemen dit helaas niet weg. De oplossing is wat mij betreft
                     simpel: de politiehond moet verleden tijd worden.
                  
Ook wordt er een evaluatie van verschillende geweldsmiddelen aangekondigd. Uit de
                     documentaire Medialogica blijkt dat de politie onware argumenten aanvoert om het stroomstootwapen
                     in te voeren. Kan de Minister alvast toezeggen dat in deze evaluatie kritisch wordt
                     gekeken naar de leugens van de politie die tot de onterechte legitimiteit en invoering
                     van dit wapen hebben geleid? En is er al een update rondom het achterblijven van het
                     aantal agenten met een migratieachtergrond? Mijn collega Ellemeet vroeg daar ook naar.
                     Het is in eerste instantie aangevraagd door collega Azarkan.
                  
Wederom wachten we op uitkomsten van onderzoek naar de achterliggende motieven van
                     agenten om de organisatie te verlaten en die motivaties liggen natuurlijk helaas voor
                     de hand. We hoeven niet verder te kijken dan naar het feit dat agenten in racistische
                     appgroepen mogen aanblijven, dat medewerkers die seksuele intimidatie van leidinggevenden
                     aangeven, worden ontslagen en dat er een interne pestcultuur van machogedrag en racisme
                     is. Zijn deze aspecten meegenomen in de onderzoeksvraag? Moeten we op de conclusie
                     hiervan wachten tot de zomer van 2022?
                  
Tot slot, voorzitter, de brief over doxing. Ik deel de zorgen in die brief. De demissionaire
                     Minister beloofde voor de zomer een wetsvoorstel ter consultatie aan te bieden. Is
                     dat al gebeurd en hoe heeft het demissionaire kabinet doxing gedefinieerd in dit wetsvoorstel?
                     Wat valt er precies onder en wat niet? Is er genoeg aandacht voor de fysieke gevolgen
                     van doxing en de manier waarop online-intimidatie zich vertaalt naar fysieke gevaren
                     voor de slachtoffers? Ik noem daarbij specifiek het extreemrechtse platform Vizier
                     Op Links dat mensen in hun persoonlijke veiligheid bedreigt, zowel online als offline.
                     Lopen er ook al concrete onderzoeken naar doxingzaken en mensen die zich hieraan schuldig
                     hebben gemaakt? En wat doen we in de tussentijd, totdat het wetsvoorstel er is en
                     doxing officieel strafbaar is, om slachtoffers van doxing te beschermen?
                  
Mijn laatste zin, voorzitter. Wordt er onderzoek gedaan naar de relatie tussen doxing
                     en politieke partijen en naar het financieren van platforms die aan doxing doen en
                     worden deze elementen eveneens strafbaar? Tot slot, voorzitter, is BIJ1 van mening
                     dat het niet aan individuele socialemediaplatforms is om accounts die aan doxing doen
                     te verwijderen, maar dat de overheid hier zelf actief op moet ingrijpen.
                  
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Er is een interruptie voor u van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Laat ik er uit die hele aanklacht tegen de politie één uit halen. Beseft mevrouw Simons
                     dat het vuurwapen de optie is als de politiehond niet meer ingezet mag worden?
                  
Mevrouw Simons (BIJ1):
Ik deel niet de mening dat het vuurwapen het enige alternatief is voor politiehonden.
Mevrouw Helder (PVV):
Dan is het misschien goed om eens even naar de geweldsinstructie te kijken, want het
                     lijkt me nou niet dat je gaat afschalen als je de politiehond niet meer in mag zetten.
                     Die inzet is overigens aan behoorlijke regels gebonden. Je gaat dan eerder opschalen
                     en dan is het vuurwapen toch echt de enige optie. Ik denk dat er dan nog gevaarlijker
                     situaties gaan ontstaan.
                  
Mevrouw Simons (BIJ1):
Ik hoor niet echt een vraag, maar ik zou wel willen zeggen dat het natuurlijk niet
                     zo kan zijn dat het redelijk de omgekeerde wereld is dat je zegt:
                  
«Nou, we hebben geweldsinstructies en daar houdt men zich niet aan. We grijpen daarop
                     in en dan gaan we grover geweld inzetten.» Volgens mij zou het al heel veel schelen
                     als alle instructies bekend zijn bij alle agenten, als daarnaar wordt gehandeld en
                     als we er als burgers van uit kunnen gaan dat we veilig zijn bij de politie.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van der Werf van D66.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel, voorzitter. Een paar weken geleden was ik op werkbezoek in Oost-Nederland
                     en daar sprak ik met een aantal burgemeesters uit de Achterhoek. Ik ben geschrokken
                     van sommige dingen die ik daar hoorde. Ik ben geschrokken van de keuzes waar agenten
                     voor komen te staan. Reageren we op een melding? Doen we het af met een boete, want
                     moeten we wel drie kwartier heen en drie kwartier terug gaan rijden om iemand in bewaring
                     te stellen? Maar ik ben ook geschrokken van wat ik hoorde over de organisatie. Die
                     is onpersoonlijker geworden, doordat agenten in een hele grote pool zijn komen te
                     zitten. Het is daardoor steeds weer een verrassing wie de volgende dag je collega
                     op de wagen is.
                  
Als ik dan kijk hoe wij hier over capaciteit praten en over de normen waar mevrouw
                     Michon het over had, dan botst dat. Natuurlijk is één wijkagent op 5.000 mooi en wil
                     je daar in principe aan vasthouden, maar dat betekent niet dat het in een kwetsbare
                     wijk van een grote stad of in een enorm uitgestrekt buitengebied voldoende is.
                  
In de steden zien we weer een andere problematiek. De wijkagenten zijn er op papier,
                     maar ze worden ingezet voor allerlei andere zaken: bewaken en beveiligen, noodhulp
                     en demonstraties, die er met corona niet minder om zijn geworden. Ze worden zelfs
                     op het voetbalveld ingezet. Mijn collega Kathmann stelde daar gisteren nog mooie vragen
                     over. En ook blijft er in de praktijk weinig tijd over om daadwerkelijk de wijk in
                     te gaan. Natuurlijk snap ik dat er overal agenten bij moeten. Ik ben daarom blij dat
                     we daarvoor met de motie-Hermans extra geld hebben weten vrij te maken. Maar het gaat
                     om meer dan capaciteit. We moeten ook kijken hoe we die capaciteit verdelen tussen
                     stad en regio en tussen wijkagenten en andere taken. Dat brengt mij tot de volgende
                     vraag aan de Minister. Ik zou van hem weleens een reflectie hierop willen horen. Dan
                     hebben we het dus niet over meer, over kwantitatief, maar over ... De Minister is
                     nu vier jaar met dit vraagstuk bezig geweest en ik kan me niet voorstellen dat de
                     Minister niet ziet dat het op sommige plekken knelt. Ik zou daar graag een reflectie
                     van hem op horen.
                  
Als we er straks in slagen om die capaciteit stapje voor stapje weer op orde te krijgen,
                     hoe gaan we er dan voor zorgen dat er meer maatwerk geleverd kan worden en dat de
                     politie benaderbaar is voor mensen? Of het nou in een flat is of op een boerderij
                     waar je de afgelopen tien jaar geen politie bent tegengekomen. Kan hij in het bijzonder
                     ook aangeven wat hij heeft gedaan om het probleem rond aanrijtijden in het buitengebied
                     aan te pakken? Wat heeft de politie daarvan geleerd?
                  
Voorzitter. Als we al deze uitdagingen bij elkaar optellen, dan kunnen we niet verbaasd
                     zijn dat er door die enorme werkdruk soms dingen misgaan bij de politie. Maar dat
                     neemt niet weg dat we problemen moeten benoemen, bijvoorbeeld wanneer de politie buitensporig
                     geweld blijkt te gebruiken. Laat ik beginnen met te zeggen dat filmpjes vaak misleidend
                     zijn. Ik heb ze in mijn raadsperiode ook vaak langs zien komen. De camera wordt vaak
                     aangezet op het moment dat iets al uit de hand is gelopen en de politie komt er dan
                     vaak niet al te best af. Toch kan er ook een moment komen dat je als organisatie een
                     grens trekt door te zeggen: ongeacht de context, wat hier is gebeurd, is niet oké.
                     Het straalt namelijk uiteindelijk negatief af op alle mensen die bij de politie werken,
                     op alle agenten die de volgende dag moeten uitleggen wat ergens is gebeurd.
                  
De voorzitter:
Nog een halve minuut.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Voorzitter. Ik hoor graag hoe de Minister hiertegen aankijkt. Ik heb de verschillende
                     collega's hiervoor goed gehoord.
                  
Tot slot, voorzitter. De misstanden bij de Landelijke Eenheid: drie zelfdodingen van
                     politieagenten in twee jaar. Het onderzoek loopt volgens mij nog, maar ik zou wel
                     twee dingen willen vragen. Welke stappen zet de Minister om het leiderschap te verbeteren
                     en om de zorg voor de medewerkers te verbeteren? En wanneer verwacht de Minister de
                     twee resterende inspectierapporten over die Landelijke Eenheid?
                  
Ik heb het iets ingedikt, voorzitter, want u kijkt mij streng aan.
De voorzitter:
Zeker. Het is ook helemaal de bedoeling dat u dat zo opvat. U heeft dat goed gezien!
Minister Grapperhaus:
Dat vind ik helemaal niets voor u.
De voorzitter:
Nee, hè. Dat is normaal gesproken ook niet mijn stijl, maar voor mevrouw Van der Werf
                     maak ik even een uitzondering. Bij mevrouw Kathmann begin ik alweer te lachen. Nee
                     hoor, mevrouw Van der Werf: het is een grapje.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik slik het maar.
De voorzitter:
Gelukkig. Je moet zo oppassen als voorzitter, want voor je het weet, doe je iets verkeerd.
Het woord is aan mevrouw Kathmann van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dank u, voorzitter. De Partij van de Arbeid maakt zich grote zorgen over de veiligheid
                     in onze wijken en buurten, zeker nu de polarisatie en de ongelijkheid in de samenleving
                     aan het toenemen zijn. Ongelijkheid zien we eigenlijk ook steeds meer in het veiligheidsdomein.
                     Het maakt wel degelijk uit voor je veiligheidsbeleving in welke wijk je bed staat
                     en dus welke postcode je hebt. Over het politieapparaat, dat door zijn hoeven zakt,
                     en over de politiek keuzes die daaronder liggen, hebben al heel veel collega's gesproken.
                     Het is gewoon een feit dat we een probleem hebben met wijkagenten, die de spil zijn
                     in de gebiedsgebonden politiezorg. Er zijn te weinig agenten en ze besteden ook nog
                     eens te weinig tijd aan hun werk in de buurt. Ik sluit me wat dat betreft aan bij
                     de vragen van mevrouw Helder over het op orde krijgen van het aantal fte's.
                  
We weten dat er een onderbezetting is van 1.175, dat de Minister daaraan werkt en
                     dat de bezetting op, hoop ik, 1 januari 2024 in orde zou moeten zijn. Ik vroeg me
                     af of de Minister ons aan kan geven of daar nu, een jaar na die toezegging, al zicht
                     op is. Hebben we de boel op orde in 2024?
                  
Ik heb een vraag over die 80%-norm. Mevrouw Michon-Derkzen refereerde er al aan en
                     dat is niet voor niks. Ik lees dat alleen al voor de zaak-Taghi en de aanslagen in
                     Hedel honderden agenten uit de wijkteams zijn getrokken om met de beveiliging te helpen.
                     Mijn vraag is dan ook hoeveel basisteams daardoor incompleet zijn en wat het eigenlijk
                     betekent voor wat een wijkteam niet meer kan. Hoe vaak komt dit eigenlijk voor?
                  
Voorzitter, dan de ANPR, de automatische kentekenplaatherkenning. Er start binnenkort
                     een rechtszaak van Privacy First. Ik heb volgens mij ooit geroepen dat ik vind dat
                     de overheid af en toe als een ziek paard achter de digitale transitie aan sjokt. Nou,
                     dat zijn hele harde woorden, maar ik denk toch niet dat je ze op elk front helemaal
                     terug kan nemen. De digitale overheid valt namelijk eigenlijk vaker dan dat die opstaat.
                     Ik heb het dan met name over de omgang met privacygevoelige data en het gebrek aan
                     toezicht daarop. We leven in een digitale democratische rechtsstaat en niet in een
                     digitale politiestaat. En nee, dat betekent dus niet dat we die wet, die mogelijk
                     maakt dat we door camera's vastgelegde nummerborden kunnen gebruiken voor opsporing,
                     overboord moeten kieperen. Want in cruciale gevallen heeft die echt een belangrijke
                     doorslag gegeven voor het snel pakken van daders. Maar wat we wel overboord moeten
                     gooien, zijn de continue missers in de omgang met privacygevoelige informatie, de
                     datahonger van de overheid en het gebrek aan toezicht. Kan de Minister concrete maatregelen
                     noemen die hij hiervoor gaat nemen, zodat deze wet, als we die willen gaan verlengen,
                     valt in het bedje waarin hij hoort? Dat is het bedje van de digitale, democratische
                     rechtsstaat waarin we maximaal transparant zijn en data opslaan omdat het moet, en
                     niet omdat het kan.
                  
Dan het rapport over de werkomstandigheden van boa's. Ik denk dat iedereen daardoor
                     geraakt is en dat we de percentages allemaal kennen. 95% is slachtoffer van verbale
                     agressie, 68% van intimidatie en 58% van fysieke agressie. Die cijfers dansen steeds
                     door je hoofd als je eraan denkt. Er zijn nu nieuwe coronamaatregelen afgekondigd
                     door het kabinet. Dat betekent ook dat je die maatregelen serieus moet nemen, of je
                     het er nou mee eens of oneens bent. Dat betekent ook iets voor de handhaving. Zijn
                     we daar eigenlijk klaar voor? Ik wil concreet van de Minister weten hoe hij ziet dat
                     de politie, en met name dus de boa's, voorbereid zijn op de nieuwe taken die ze per
                     6 november krijgen.
                  
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Palland van het CDA.
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Ik doe deze inbreng mede namens de collega van BBB.
Voorzitter. Dit is een commissiedebat over politie. Je kunt politiemensen aanspreken.
                     Ze zijn er in de wijk. We leren onze kinderen dat ze onze vrienden zijn, die je om
                     hulp kunt vragen. Die politiemensen zetten een stap naar voren als het spannend is
                     en de veiligheid in het geding komt. De onderwerpen die op de agenda staan zijn doxing,
                     het onderzoek veilig werk boa's en het stelsel van beroepsziekten, waaronder PTSS.
                     Als ik daarnaar kijk, is voor mij ook een rode draad in deze inbreng: doen wij ook
                     een stap naar voren als hun veiligheid in het geding is? We moeten constateren dat
                     agressie en geweld tegen politie en boa's, en een veilig werkklimaat, helaas een stevig
                     onderwerp is dat onze inzet vraagt.
                  
Ik loop een aantal onderwerpen langs. Als eerste het onderzoek naar de boa's: Buitengewoon
                     veilig. Daarin wordt aangegeven hoe het zit met hun taken, de samenwerking met de
                     politie en de veiligheid in de uitoefening van het werk. Het is een mooi, informatief
                     onderzoek. Wat ons betreft komt daar een stevige en goede beleidsreactie op van de
                     Minister. Hij werkt aan een visie op de boafunctie in het boabestel, er lopen diverse
                     pilots, vanuit gemeenten en politie wordt meer ingezet op gezamenlijke handhavingsarrangementen
                     en de wijkgerichte aanpak et cetera. Ik heb daar een vraag over. In het kader van
                     de samenwerking tussen politie en boa's is ook informatiedeling relevant, uiteraard
                     binnen de daarvoor geldende kaders van de AVG en de Wet politiegegevens, zo lezen
                     we in de beleidsreactie. Maar wat betekent dit concreet? Wat stelt de Minister nu
                     voor? Welke actie vloeit voort uit die informatiedeling?
                  
We lezen ten aanzien van de bewapening ook dat dat niet zaligmakend is. Werkafspraken
                     en taakstelling zijn belangrijker. Maar toch, de pilot wapenstok loopt nu. Aan het
                     einde van het jaar worden we geïnformeerd over het besluit bewapening en uitrusting
                     boa's. Ik wil vragen wanneer dat is. Is dat nog voor de begroting? Wordt dit meegenomen
                     in de visie op de boafunctie?
                  
Dan nog een opmerking. Verkend wordt, ook in het kader van de Taskforce Onze hulpverleners
                     veilig of het wenselijk is om weer een monitor als de monitor Veilige Publieke Taak
                     op te starten. Ook wordt verkend of het wenselijk is dat er binnen de Taskforce Onze
                     hulpverleners veilig ook wordt bekeken of er nog andere maatregelen nodig zijn om
                     daarbij een veilig werkklimaat te bieden. Dat vinden we mooi. Dat dragen we ook een
                     warm hart toe.
                  
Voorzitter. Ten aanzien van alle verzamelonderwerpen rondom politie gaat het uiteraard
                     over capaciteit, de wijkagenten en de aspiranten. Verschillende collega's hebben daar
                     al aan gerefereerd. Wij lazen ook in de stukken dat gegarandeerd moet worden dat de
                     politie ook in de toekomst altijd over genoeg aspiranten kan beschikken om te voorzien
                     in de steeds fluctuerende vervangings- en uitbreidingsvraag. Dat vraagt om een stabiele
                     financiering en meer flexibiliteit in de begroting. We verkennen komend jaar welke
                     wijzigingen daartoe nodig zijn en welke mogelijk zijn in de begroting. Dat klinkt
                     heel mooi, maar we lezen ook dat de Kamer in de conceptbegroting voor 2023 nader wordt
                     geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning. Dat duurt ons dan wel een beetje
                     lang. Is het mogelijk om niet alleen met de resultaten van de verkenning te komen,
                     maar ook gewoon met een plan?
                  
Voorzitter. Een derde onderwerp is het stelsel van beroepsziekten. Ook collega Helder
                     begon daarover. Dat nieuwe stelsel is in voorbereiding en er is ook al vanuit onze
                     commissie veel aandacht geweest voor de lopende restschadezaken. De paritaire commissie
                     is per september ingesteld. We hebben daar in de stukken kennis van kunnen nemen.
                     Wij willen vragen of de Minister iets kan zeggen over de stand van zaken. Is die commissie
                     al bezig? Kan hij ook iets zeggen over de stand van zaken met betrekking tot de beleidsregel
                     die ook in overleg met de politievakorganisaties tot stand zou moeten komen? Wanneer
                     verwacht de Minister dat die restschadezaken daadwerkelijk in behandeling worden genomen?
                  
Voorzitter. Collega Ellemeet begon over oud en nieuw en vuurwerk. Wij hebben in een
                     vorige commissievergadering gevraagd naar de bevoegdheden voor boa's om niet alleen
                     het afsteken van vuurwerk maar ook het bezit van vuurwerk aan te kunnen pakken. Daar
                     hebben we ook een motie over ingediend. De Minister gaf aan niet direct voorstander
                     te zijn van het bevoegd maken van boa's bij de opsporing van het in bezit hebben van
                     vuurwerk, onder andere vanwege gevaarzetting, maar hij wil wel in gesprek gaan met
                     de VNG, het Openbaar Ministerie en de politie over de manier waarop de handhaving
                     door een betere samenwerking tussen politie en boa's versterkt kan worden als er vermoedens
                     zijn van illegaal vuurwerk.
                  
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Palland (CDA):
En dan mijn laatste zin, voorzitter. Wat betekent dit concreet voor het aanstaande
                     oud en nieuw?
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Ik had niet verwacht dat het vuurwerk zo lang zou aanhouden. Vandaar dat
                     u over uw tijd bent gegaan. Maar vooruit! Het woord is aan de heer Van Meijeren van
                     FVD.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Het volgende citaat bevat taalgebruik dat als schokkend
                     kan worden ervaren: «kanker, kanker, kankerzooi!» Het zijn de woorden van een lid
                     van de oproerpolitie werkzaam onder de eindverantwoordelijkheid van de Minister. Hij
                     hanteerde dit taalgebruik terwijl hij gewapend met een knuppel afliep op een coronademonstrant
                     die weerloos op de grond lag. En hoewel deze weerloze burger geen enkele bedreiging
                     vormde, vond de agent het nodig om hem een trap tegen zijn hoofd te geven. Een explosieve
                     trap tegen het hoofd van iemand die weerloos op de grond ligt! Het is het laagste
                     van het laagste, het lafste van het lafste. Je zou mogen verwachten dat deze agent,
                     deze agressieve agent, direct door zijn collega's tot de orde zou worden geroepen.
                     Maar het tegenovergestelde gebeurde. Zijn collega's stonden erbij en keken ernaar.
                     Een van de agenten besloot hem zelfs een handje te helpen, en met zijn tweeën bleven
                     ze nog een tijdje inknuppelen op de demonstrant terwijl ze hem uitscholden voor kankermongool,
                     terwijl de demonstrant nog even weerloos op de grond lag en inmiddels überhaupt niet
                     meer bewoog.
                  
Voorzitter. Dit zegt wat over de verziekte cultuur bij de politie. Het is inmiddels
                     overduidelijk dat dit voorval niet op zichzelf staat. Het is geen incident. Het is
                     slechts het zoveelste voorval in een patroon van extreem gewelddadig optreden door
                     de politie tegen iemand die het lef heeft om zich te verzetten tegen de tirannieke
                     coronamaatregelen. In de verzamelbrief van de Minister van juni dit jaar staat dat
                     het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Waarom geldt dit uitgangspunt
                     niet bij coronademonstraties en wordt daar ingezet op provocatie? Wij hebben het hier
                     over het functioneren van de politie als zodanig, en daar is maar een iemand verantwoordelijk
                     voor: de Minister van Justitie. De Minister lijkt het wel prima te vinden dat zijn
                     mensen erop losslaan tegen weerloze burgers. Hij keurt het niet af maar spreekt zijn
                     steun uit voor de politie. Zolang agressieve agenten zich gesteund voelen door de
                     Minister, zal dit wangedrag van agenten eerder toenemen dan afnemen. De Minister stimuleert
                     met zijn houding dus buitensporig geweld tegen coronademonstranten. Gisteren was het
                     opnieuw raak en werd er opnieuw door een groepje agenten met knuppels ingeslagen op
                     een weerloze coronademonstrant die op de grond lag.
                  
Voorzitter. In het vorige commissiedebat over de politie op 10 juni vroeg ik al aandacht
                     voor dit structurele probleem. De Minister zei toen: «ik vind dat de politie in ons
                     land zeer adequaat en beheerst optreedt bij alle soorten demonstraties.» Is de Minister
                     bereid die woorden te heroverwegen en eindelijk afstand te nemen van grof, fysiek
                     geweld tegen weerloze burgers? Als de Minister dit blijft weigeren, bevestigt dat
                     waar Forum voor Democratie al tijden voor waarschuwt: het einde van de rechtsstaat.
                     In een rechtsstaat beperkt de politie zich namelijk tot het opsporen van strafbare
                     feiten en ligt bestraffing in handen van de rechter. Een staat waarin de politie zowel
                     strafbare feiten opspoort alsmede direct lijfstraffen uitdeelt, heeft meer weg van
                     een politiestaat. In zo'n staat wil ik niet leven.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee eindigt de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors
                     de vergadering tot 11.15 uur.
                  
De vergadering wordt van 10.59 uur tot 11.15 uur geschorst.
De voorzitter:
Als iedereen zo vriendelijk wil zijn om weer plaats te nemen, dan gaan we verder.
                     Als u zover bent, dan ga ik het woord geven aan de Minister voor zijn eerste termijn.
                     Gaat uw gang.
                  
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Ik moet nu even die kant op kijken, want mevrouw Van der Werf heeft zich
                     verplaatst. Dat is overigens haar goed recht. Ik begin toch even met de vraag naar
                     de reflectie van mevrouw Van der Werf, want ik denk dat we die reflectie ook wat breder
                     mogen trekken over de afgelopen jaren. Er is de afgelopen jaren heel veel gevergd
                     en extra gevraagd van onze politie. Ik stel het ook echt op prijs dat ik bij veel
                     van uw leden steun hoor voor de politie, die een echt moeilijke tijd heeft gehad en
                     toch nog steeds die stap vooruit probeert te zetten. De politie zit ook nog eens in
                     een periode – dan komen we een beetje op die capaciteitsdiscussie – waarin moet worden
                     opgeroeid tegen een pensioneringsstroom van 17.000 politiemensen. Ik noem die getallen
                     nog maar even. Dat is een heel eenvoudige rekensom. Als je dan – ik ga de bedragen
                     zo nog maar eens noemen – de afgelopen jaren in uitbreiding van de politiecapaciteit
                     hebt geïnvesteerd en dat onder andere dankzij de motie-Hermans kunt blijven doen,
                     dan is het natuurlijk bitter om te zien dat we de extra hoeveelheden fte's door die
                     enorme pensioengolf nog niet per saldo terug zien keren.
                  
Het kabinet heeft fors in de politie geïnvesteerd. Vanaf het begin hebben we 291 miljoen
                     structureel geïnvesteerd om die capaciteit en de instroom uit te breiden. Dankzij
                     de motie-Buitenweg – het was de motie-Klaver c.s., maar mevrouw Buitenweg zat achter
                     dat idee – hebben we 15 miljoen structureel geïnvesteerd in de versterking van de
                     zedenpolitie. Dat wil ik toch even genoemd hebben. Het doet mij ook goed dat mevrouw
                     Ellemeet zegt dat we zien dat er op dit moment ook echt progressie zit in de uitbreiding
                     en de aanpak van het aantal zaken. Ik weet dat er in de Kamer brede steun is voor
                     mijn wetsvoorstel voor modernisering van de zedenwetgeving en ik hoop dat we in dat
                     opzicht verdere steun gaan bieden aan slachtoffers.
                  
Het kabinet heeft 10 miljoen structureel geïnvesteerd in de versterking van de aanpak
                     van mensenhandel, 40 miljoen structureel in het MIT en 32 miljoen structureel in het
                     versterken van het stelsel bewaken en beveiligen. Het is eigenlijk heel bitter, want
                     dat geld zouden we veel liever aan andere dingen binnen de politie of in ieder geval
                     binnen Justitie en Veiligheid uitgeven. Er zijn een aantal grote incidentele investeringen
                     gedaan: in de aanschaf van het stroomstootwapen voor 30 miljoen, in de extra versterking
                     van – alweer bewaking – de DKDB, in de versterking van de aanpak van cybercrime en
                     in de aanpak van die uitstroom. Ik wil u in herinnering brengen dat ik, toen ik net
                     Minister was, heb geconstateerd dat deze golf aan pensioneringen op ons af zou gaan
                     komen. Ik heb 58 miljoen extra incidenteel geld gekregen om in ieder geval ook op
                     incidentele basis daar wat aan te doen. Dat zijn forse investeringen en dan heb ik
                     de 434 miljoen extra ondermijningsgelden, voor zover daar een deel van de politie
                     in zit, en de 200 miljoen van de motie-Hermans nog niet meegerekend. Als je dat optelt,
                     dan zit daar ook nog eens 260 miljoen structureel voor politie in voor wijkagenten
                     en boa's en tegen ondermijning en zeden.
                  
Als ik die reflectie zo kwantitatief doe, dan denk ik dat de politie zich de afgelopen
                     jaren ook echt heeft ingespannen om de Politieacademie echt een kwalitatieve slag
                     te laten maken. Want ook daar was werk aan de winkel; ik kom daar straks bij een aantal
                     concrete vragen op terug. Ik kom zo bij wat vragen van de heer Azarkan over het de-escalerend
                     vermogen. Ik heb de afgelopen jaren zelf gezien dat de politie echt in de kwaliteit
                     van de werkuitvoering, maar ook in de ICT, een slag heeft gemaakt. Denkt u aan het
                     gebruik van MEOS door de agenten op straat. Denkt u sowieso ook aan de mobiele wijkagenten,
                     de digitale politie en dergelijke. De politie heeft daar echt veel aandacht aan gegeven
                     en in geïnvesteerd.
                  
Voorzitter. Het geweld tegen politieambtenaren neemt wel degelijk toe. Dat wil ik
                     toch nog even aan de heer Azarkan melden. Hij heeft daar misschien andere cijfers
                     over gezien. Er is dit jaar sprake van een stijging van 18% in de agressie en geweldsincidenten
                     ten opzichte van de politie. Ik ga hier twee dingen over zeggen. Ik heb dat de afgelopen
                     dagen ook al in het publieke debat gedaan. In de eerste plaats: ik sta voor de politiemensen
                     die dat werk echt zeer professioneel en met veel motivatie doen. Ik sta er ook voor
                     dat ze dat op een afgewogen wijze doen. Ik heb de afgelopen tijd veel verdiepende
                     informatie gekregen over wat de aanpak van demonstraties is geweest. Ik antwoord dan
                     meteen op de vraag van mevrouw Simons. Natuurlijk vind ik dat het demonstratierecht
                     een groot goed is.
                  
Ik wil even onverkort het antwoord op de vraag van mevrouw Simons geven: het demonstratierecht
                     geldt voor iedereen. Laat dat heel duidelijk zijn. Ik heb vorig jaar, in 2020, zelf
                     ook echt gezien hoe goed de politie met de organisatoren van Black Lives Matterdemonstraties
                     is opgetrokken en dat dat ook echt goed is gegaan. Als we nu zien dat er een aantal
                     keer vragen opkomen over wat er bij demonstraties is gebeurd, dan vind ik dat we dat
                     goed moeten onderzoeken. U heeft mij al in de media horen zeggen: oordeel niet te
                     snel. Er moet altijd onderzocht worden wat er is gebeurd, waarom dit is gebeurd en
                     wat daarbij de omstandigheden waren. Dat hoort in een rechtsstaat.
                  
Dat betekent dat ik ook zelf als Minister van Justitie en Veiligheid die voor zijn
                     politiemensen staat, wel degelijk opensta voor kritiek. Ik wil die kritiek ook graag
                     met u bespreken. Ik kom zo op dat punt van de transparantie van de heer Van Nispen,
                     want dat vind ik belangrijk. We moeten in die rechtsstaat bij alles echt onafhankelijk
                     onderzocht en vastgesteld hebben wat er gebeurd is. Dat moet dus niet door mij gedaan
                     worden. Laat dat heel duidelijk zijn. Ik wil echt naar u uitspreken – en via u tot
                     mevrouw Simons, want zij stelde terecht die vraag over het demonstratierecht – dat
                     dat voor iedereen gelijk moet zijn. Ook zo'n onafhankelijk onderzoek naar wat er is
                     gebeurd, moet voor iedereen gelijk zijn. We zullen daar dus ook rustig met elkaar
                     op moeten wachten.
                  
Voorzitter. Ik heb nog één zin, in één adem door. Ja, de politie heeft het geweldsmonopolie
                     binnen de regels van de wet en van de gewijzigde Ambtsinstructie, die overigens begin
                     volgend jaar in werking treedt. Laten we daarmee beginnen. In onze rechtsstaat wordt
                     door de rechter en het Openbaar Ministerie onafhankelijk getoetst op de inzet van
                     dat geweldsmonopolie. U merkt dat ik niet inga op concrete zaken. De Minister van
                     Justitie en Veiligheid moet dat sowieso niet doen. Ik vind ook dat we met elkaar moeten
                     zeggen: als we dingen zien gebeuren waar we ernstige vragen over hebben, laten we
                     dat over aan onafhankelijke instanties.
                  
Mevrouw Simons (BIJ1):
Ik dank de Minister voor zijn bevestiging dat het demonstratierecht in ons land inderdaad
                     voor eenieder moet gelden. Ik heb nog wel twee vragen daarover. De eerste vraag is
                     eigenlijk dezelfde vraag als de vraag die ik aan mevrouw Michon-Derkzen stelde. Als
                     wij moeten waken voor eenzijdige beelden die de publieke opinie beïnvloeden, wat vindt
                     de Minister dan van het moment dat politie dergelijke zaken doet? Dat gebeurt bijvoorbeeld
                     bij tweets, waarin burgers eigenlijk al veroordeeld zijn voordat daar werkelijk sprake
                     van is. En dan natuurlijk nog het volgende. Kijk, als u als korpschef klaagt over
                     eenzijdige beelden, maar vervolgens zelf geknipte dronebeelden deelt die de privacy
                     van aanwezigen schenden, maar waarin ook de pijnlijkste momenten worden weggelaten,
                     dan kan ik daar moeilijk in meegaan. De beelden zijn ingezet in een poging om het
                     debat te beïnvloeden en de verantwoordelijkheid te ontlopen. Honderden andere beelden
                     en getuigenissen vertellen een compleet ander verhaal. Daar heb ik ook Kamervragen
                     over gesteld. De politie dient verantwoording af te leggen en niet te doen alsof er
                     niets gebeurd is.
                  
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw Simons (BIJ1):
Het is goed dat de Minister aan ieder hier aanwezig, maar ook aan alle burgers vraagt
                     om zich niet te baseren op eenzijdige beelden. Maar welke verantwoordelijkheid heeft
                     de politie zelf daarin?
                  
Minister Grapperhaus:
Hier pak ik, als mevrouw Simons daarmee akkoord gaat, toch even het punt van de heer
                     Van Nispen erbij. Dat punt hoort bij dit antwoord. Kijk, ik vind het echt van belang
                     dat je verantwoording aflegt. Uiteindelijk moet ik het aan u doen. Dan moet je er
                     duidelijk over zijn. Er moet altijd onafhankelijk worden bekeken wat die verantwoording
                     in dit verband oplevert. Ik blijf erover met de politie in gesprek; dat kan ik u verzekeren.
                     We zien dat de digitale wereld zich de laatste jaren enorm ontwikkeld heeft. Velen
                     van ons verstuurden tien jaar geleden nog tweets met een hoog informatief, licht opiniërend
                     karakter. Ik wil het niet alleen op Twitter betrekken, want dat zou heel onvriendelijk
                     zijn richting dat ene sociale medium. We zien gewoon dat de sociale media steeds meer
                     worden ingezet voor zaken die – zou ik willen zeggen – op zijn minst oneigenlijke
                     communicatie betreffen. Dan kom ik zo meteen ook op doxing terug, wat ik een schande
                     vind. Het gaat erom dat we ook binnen Justitie en Veiligheid met elkaar moeten blijven
                     evalueren of we vinden dat de gehanteerde communicatie goed is. Vooralsnog deel ik
                     niet de indruk die mevrouw Simons hierover heeft, maar ik zeg haar toe – dat is het
                     kritisch vermogen en de transparantie – dat ik bij uw Kamer terugkom op die communicatie.
                     Vooralsnog vind ik dat de politie zich ook in de sociale media binnen de grenzen van
                     de rechtsstaat uit, maar ik kom op dit punt terug in een brief.
                  
Dan het tweede punt. U mag het best weten: ik heb de heer Westerbeke van Rotterdam
                     gezegd dat ik heel goed begrijp dat hij hier eens een keer de discussie over is aangegaan.
                     Laat ik benadrukken dat daarmee niet is gezegd dat de discussie over het verloop van
                     die demonstratie in Rotterdam klaar is. Daar gaat het niet om. Het is goed dat de
                     politie ook eens een keer iets tegenover dat venijn in de maatschappij – we sturen
                     een filmpje en we zetten iemand in een bepaald daglicht – stelt. Nogmaals, de concrete
                     zaak zal ongetwijfeld nader onafhankelijk worden onderzocht, maar in algemene zin
                     vind ik het begrijpelijk dat ook de politie eens een keer zegt: ja maar, mensen, er
                     zitten wel meer kanten aan de zaak. Ik besluit met de zin: mensen, we moeten niet
                     te snel oordelen. Dat is nou juist de grote kunst in een rechtsstaat: hoor en wederhoor,
                     een zorgvuldige procedure en alles in acht nemen.
                  
Mevrouw Simons (BIJ1):
Ik ben blij met de toezegging van de demissionair Minister dat er een brief komt.
                     Ik maak me wel zorgen over de tweede helft van zijn antwoord, want dat lijkt toch
                     weer uit te gaan van de gedachte dat enkel burgers de verplichting hebben om niet
                     uit te gaan van eenzijdige berichtgeving op basis van filmpjes dan wel tweets. Ik
                     zou het heel fijn vinden om ook de toezegging te krijgen dat ook de politie zelf door
                     de Minister gewezen wordt op exact diezelfde verantwoordelijkheid als het gaat om
                     het versturen van tweets en beeldmateriaal dat de burger op een bepaald been moet
                     zetten.
                  
Minister Grapperhaus:
Nee, maar dat is toch echt een misverstand. Ik ga niet over de burger, dus wat ik
                     net heb gezegd, heeft geen betrekking op wat burgers op Twitter doen. Ik deel niet
                     de indruk van mevrouw Simons dat de politie op sociale media zich in haar communicatie
                     buiten de grenzen van de rechtsstaat begeeft. Ik zie een enkele keer dat een individuele
                     politieman of -eenheid iets zegt wat men niet zou moeten zeggen. Dan zie ik ook dat
                     men daarop wordt aangesproken. Je moet dat altijd kritisch evalueren. Nogmaals, ik
                     ga kijken of mijn indruk klopt en ik kom er bij de Kamer op terug.
                  
De voorzitter:
Wanneer verwacht u die brief te kunnen schrijven?
Minister Grapperhaus:
Het ingewikkelde is ... Ik heb inmiddels leren leven met het voorvoegsel «demissionair».
                     Staatsrechtelijk is dat niet aan de orde ...
                  
De voorzitter:
Dat weten we allemaal.
Minister Grapperhaus:
Ik ben gewoon Minister en ik ga binnen een redelijke termijn reageren. Laat ik zeggen:
                     binnen vier weken moet het mogelijk zijn om daar iets over te zeggen, ijs, weder en
                     de formatie dienende.
                  
De voorzitter:
Helder.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik wilde de Minister vragen of dit ook het einde van zijn blokje demonstratie is.
                     In mijn bijdrage ...
                  
De voorzitter:
Is dat zo?
Minister Grapperhaus:
Nee, ik heb nog een enkele opmerking daarover, maar die ziet vooral op het de-escalerend
                     vermogen. Ik kom zo nog op dat wetsvoorstel doxing.
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Oké, maar dan graag even over de demonstratie. Natuurlijk, demonstreren is een groot
                     goed, maar je ziet dat demonstraties worden misbruikt om te rellen. Je ziet het in
                     de communicatie van burgemeester Van Zanen aan zijn raad. Er waren serieuze indicaties
                     dat er kruispunten zouden worden geblokkeerd, dat er wanordelijkheden zouden komen.
                     Daarmee zou massale politie-inzet nodig zijn. Hoe beoordeelt de Minister deze trend
                     waarin demonstraties worden opgerekt om te gaan rellen? Zowel normatief als kwantitatief
                     schuiven we daarmee op. We vinden dat maar normaal, we sturen er allemaal agenten
                     op af. Gisteravond werd er weer zwaar vuurwerk naar hun hoofd gegooid. Ik zou van
                     deze Minister graag een duidelijker statement horen dat hij daar daadwerkelijk afstand
                     van neemt, niets afdoend aan het belangrijke recht van demonstratie. Deze huidige
                     praktijk moeten we met z'n allen afwijzen.
                  
Minister Grapperhaus:
Ja, dat spijt me nou, maar ik haal die dingen juist uit elkaar. Demonstreren is een
                     recht van iedereen. Mensen die met zwaar vuurwerk gooien, zijn niet aan het demonstreren.
                     Die plegen gewoon geweld. Ik wil die twee dingen heel duidelijk uit elkaar trekken.
                     De verantwoordelijkheid van organisatoren van demonstraties strekt zich in een vrije
                     maatschappij zo uit dat de demonstratie zich ver houdt van allerlei vormen van sabotage
                     en geweldpleging. Daar heb ik in de zomer van 2019 naar aanleiding van die stalbezetting
                     in Boxmeer nog eens heel duidelijk van gezegd: acties, demonstraties zijn absoluut
                     geen vrijbrief om het recht in eigen hand te nemen. Waarom maak ik dat onderscheid?
                     Mevrouw Michon en ik zijn het er denk ik over eens dat we zien dat mensen met verkeerde
                     bedoelingen zich mengen in demonstraties. Die mensen plegen geweld. In de coronatijd
                     zagen we dat voor het eerst heel duidelijk in de demonstratie van ik dacht zondag
                     24 juni 2020 in Den Haag. Dat zijn voor mij geen demonstranten, dat zijn voor mij
                     gewoon puur mensen die zich overgeven aan crimineel gedrag. Ik waardeer het enorm
                     dat de politie op een hele beheerste en zorgvuldige wijze die mensen eruit haalt.
                     Ondertussen spreek ik wel mensen die demonstraties organiseren of leiden, erop aan
                     dat zij het aan de maatschappij verplicht zijn om dat soort mensen uit hun demonstratie
                     te weren en weg te halen.
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Er bestaat dus eigenlijk een vermenging – zo zegt u het – tussen de goedwillende demonstranten
                     en de relschoppers. Erkent de Minister dan dat dit gegeven ertoe leidt dat er steeds
                     meer politie-inzet nodig is voor demonstraties, en dat dat dus leidt tot onveiligheid
                     in andere delen van de samenleving? Want de politieagent kan niet alles tegelijk doen.
                     Hij kan niet én bij demonstraties zijn én in de basispolitiezorg in de wijk zitten
                     én een zaak oplossen. Dus hij moet keuzes maken. Die demonstraties en de ontwikkelingen
                     die je nu ziet bij demonstraties, leiden ertoe dat wij allen hier in Nederland minder
                     kunnen rekenen op de basispolitiezorg. Is de Minister het daarmee eens?
                  
De voorzitter:
Dat kan kort. De Minister.
Minister Grapperhaus:
Gisteren, in dat mondelinge vragenuur, bracht mevrouw Kathmann dat punt op in het
                     licht van de extra politie-inzet als het gaat om supporters. Nou ja, supporters, ik
                     noem het maar even «bij het voetbal langskomende criminele relschoppers». Daar heb
                     ik heel duidelijk van gezegd, en dat heeft u aan het eind van de dag ook gezien na
                     mijn gesprek met de voetbalbond: ik steun dat de burgemeesters een strenge veiligheidstoets
                     doen voorafgaand aan wedstrijden. En als er niet aan bepaalde normen wordt voldaan,
                     moet je op enig moment ook zeggen: dan gaan we het niet doen. Of je zegt: dan gaan
                     we het voor weinig of geen publiek doen, want we gaan niet onze politie-inzet daaraan
                     verspillen; sterker nog, we gaan niet de veiligheid van onze politiemensen daaraan
                     opofferen.
                  
Dan ga ik naar het punt van mevrouw Michon. Zij begrijpt natuurlijk heel goed waarom
                     ik dat heel zorgvuldig blijf formuleren. Demonstreren is een groot goed. Dat mag iedereen.
                     Ik herinner organisatoren van demonstraties eraan dat zij naar de maatschappij toe
                     wel de plicht hebben om mensen met gewelddadige, vernielende en andere bedoelingen
                     echt te weren van demonstraties en daar ook voor te waken. De mensen die zich er toch
                     tussen begeven met dat soort bedoelingen, zijn gewoon criminelen.
                  
De voorzitter:
Helder. Er zijn nog drie wachtenden voor u, mevrouw Ellemeet. Ik heb u gezien. Ik
                     weet niet of er herhaling in de vragen komt, maar laten we ook geen herhaling in de
                     antwoorden hebben. Het punt is duidelijk.
                  
De heer Azarkan (DENK):
Ik heb een vraag over de klachtenafhandeling. Nou was ik wel benieuwd of de Minister
                     daar alles over verteld heeft wat hij wilde vertellen.
                  
Minister Grapperhaus:
Volgens mij kom ik daar zo dadelijk op.
De heer Azarkan (DENK):
Dan wacht ik dat nog even af.
De voorzitter:
Oké, dan doen we dat zo. Dan kom ik bij mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik haak even aan op een antwoord dat de Minister gaf op een vraag van mevrouw Simons,
                     namelijk dat hij in dit geval liever niet specifiek op deze video in wilde gaan. Dat
                     begrijp ik heel goed, want die filmpjes komen natuurlijk talloze keren langs, en het
                     is natuurlijk lastig om daar elke keer prematuur iets van te vinden. In mijn inbreng
                     gaf ik nou juist aan dat het misschien wel goed is voor de politie, en ook voor de
                     collega's van zo iemand in een betrokken filmpje, om zo'n reactie daarop met enige
                     duidelijkheid en snelheid te geven. Want de orde van grootte van dingen die je soms
                     ziet gebeuren, verschilt nogal. Dit was natuurlijk best een heftige video. Wat ik
                     de Minister zou willen vragen is: zou u dan misschien ook het gesprek aan kunnen gaan
                     met de politie over wat hun eigen belang hierin is, en hoe de reactie hierop wellicht
                     sneller, en wellicht in sommige gevallen wat adequater, zou kunnen zijn? Want de discussie
                     is soms alweer twee maanden geleden gevoerd, en dat komt de dienders die hun werk
                     hartstikke goed doen niet ten goede.
                  
Minister Grapperhaus:
Als we nou eens allemaal beginnen door het principe te hanteren dat wij uitdragen
                     «oordeel niet te snel en laten we hier nou niet meteen een mening over hebben», dan
                     schieten we een stuk op. Het punt is natuurlijk dat het niet zo moet zijn dat de politie
                     iedere keer als er zo'n filmpje wordt vertoond, daar weer tegenin gaat met haar eigen
                     dronebeelden. Mevrouw Simons heeft dat gezegd en daar begrijp ik best wat van. Ik
                     heb gezegd: ik vind het goed dat Westerbeke dat nu een keer gedaan heeft. Maar straks
                     moet de politie een deel van haar fte gaan besteden om meteen te reageren op dat soort
                     dingen. U merkt dat ik daar wat weerspannig in ben, want het moet toch echt zorgvuldig
                     worden uitgezocht. Achter die gewelddadige figuren die zich helaas mengen in demonstraties,
                     waar mevrouw Michon op wees, komt vaak heel wat meer vandaan. Ik weet dat ik misschien
                     een beetje tegen de maatschappelijke ontwikkelingen in praat, maar we zullen als maatschappij
                     echt moeten leren het op te brengen om gewoon eens rustig het onderzoek en het oordeel
                     aan de onafhankelijke instanties over te laten. Ik voel er inderdaad niet zo heel
                     veel voor om de politie op te leggen om te zorgen dat ze binnen een week precies weten
                     wat er aan de hand is. Dan ga je mensen mogelijkerwijs in hun hoor en wederhoor tekortdoen.
                     Ik blijf daar dus echt een beetje van weg.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van der Werf nog?
Mevrouw Van der Werf (D66):
Nee, het was helder.
De voorzitter:
Oké. Dan kom ik bij meneer Van Meijeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
We worden aan de lopende band geconfronteerd met beelden van overduidelijk buitensporig
                     politiegeweld tegen weerloze coronademonstranten, die door merg en been gaan. Tot
                     op heden weigert de Minister consequent om hier ook maar in de lichtste bewoordingen
                     afstand van te nemen. De Haagse politiechef daarentegen zegt aan de hand van de beelden
                     ten minste: dit mag niet; dit is niet de politie die we willen zijn. Hij keurt het
                     af. Kan de Minister zich ten minste bij deze woorden aansluiten? Of zegt hij dat ook
                     de Haagse politiechef te snel oordeelt en de uitkomsten van een of ander onderzoek
                     moet afwachten?
                  
Minister Grapperhaus:
Eerst even het eerste deel. Ik heb daar genoeg over gezegd. Het demonstratierecht
                     – ik herhaal het nog een keer – is echt een belangrijk recht in onze samenleving.
                     Mensen die zich daar gewelddadig tussen begeven, zijn geen demonstranten. Dat zijn
                     gewoon mensen die heel bewust proberen om de maatschappij te ondermijnen, en eigenlijk
                     ook die demonstratie te ondermijnen; laten we daar heel duidelijk over zijn. Wat betreft
                     de Haagse politiechef: ik vind het heel goed dat de Haagse politiechef in ieder geval
                     alvast iets aangeeft, overigens zonder dat hij enig oordeel geeft over de zaak. Ik
                     heb hem daar zelf kort over gesproken. Ik denk dat hier nog steeds voor geldt dat
                     we het moeten afwachten. Ik begrijp best dat mevrouw Van der Werf zegt: dan krijg
                     je het pas na twee maanden. Maar ja, daar moeten we toch weer eens naar terug met
                     elkaar. Misschien duurt het wel een jaar. Sommige zaken moeten we gewoon echt goed
                     en grondig onderzoeken om het individu of soms de groep recht te doen.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Het valt wel op dat de Minister zo terughoudend is om ook maar enig oordeel te vellen
                     over de politie, maar wel direct zijn mening en oordeel klaar heeft over de coronademonstranten.
                     Daar durft hij wel direct oordelen over te vormen. Hetzelfde viel op bij het supportersgeweld.
                     De Minister wist niet hoe snel hij zijn afkeuring daarover moest uitspreken. Hij riep
                     direct dat hij pleit voor een lik-op-stukbeleid, snel straffen, om de maatschappij
                     te laten zien dat dit niet geaccepteerd wordt. Waarom is hij niet zo doortastend als
                     het aankomt op overduidelijk buitensporig politiegeweld? Waarom dit verschil in oordeelsvorming?
                     Aan de ene kant zegt hij: we moeten heel terughoudend zijn en alles afwachten. Aan
                     de andere kant heeft hij direct zijn mening en oordeel klaar.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik mag niet in herhaling vallen. Ik heb gisteren heel duidelijk gezegd: je hebt supporters
                     en je hebt hooligans of hoe je ze ook noemt, mensen met crimineel gedrag in en rondom
                     voetbalstadions. Ik richt me op de tweede groep. Vandaag hebben we het over demonstranten
                     en gewelddadige relschoppers. Ik richt mij op die tweede groep. Ik heb naar aanleiding
                     van de heldere vraag van mevrouw Simons nu een paar keer uitgesproken dat demonstratie
                     een goed recht is. Als er bij een demonstratie dingen niet goed gaan, moet dat onafhankelijk
                     worden onderzocht. Dan richt het zich wat mij betreft uiteindelijk op de mensen die
                     het niet goed doen. Als dat een keer een politieagent is, dan komt dat ook naar boven.
                     Maar ik haal dat nou juist uit elkaar.
                  
De voorzitter:
U heeft straks nog wel een interruptie, meneer Van Meijeren, maar we gaan er nu niet
                     twee achter elkaar doen. Er zijn nog zo veel anderen die hier ook iets over willen
                     zeggen.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Als ik nog één andere interruptie heb, mag ik die dan nu direct gebruiken, op dit
                     punt?
                  
De voorzitter:
Nee, nee, nee, dan mag u weer achter aansluiten. Er zijn zo veel mensen die hier iets
                     over willen zeggen. Mevrouw Van der Werf had nog een tweede vraag, begreep ik, en
                     zij had een interruptie in enen.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik hoorde het antwoord op mijn vraag eigenlijk terugkomen in het antwoord op de vraag
                     van mijn collega hier. Wat ik bedoelde te zeggen, was dat je als politie heel duidelijk
                     kunt zijn over iets wat je ziet zonder van tevoren een oordeel te geven over een onderzoek
                     dat nog moet plaatsvinden. U zei ook: ik moedig aan wat de Haagse politiechef hier
                     heeft gedaan. Ik denk dat dat ook goed is, want dat ging volgens mij om hele voorzichtige
                     bewoordingen. Dat was mijn punt. Zou je daar niet ook op kunnen aandringen bij zijn
                     collega's wat hoger in de boom die daarop reageren?
                  
Minister Grapperhaus:
Ik geloof dat mevrouw Van der Werf en ik echt wel dicht bij elkaar zitten, maar ik
                     vind dat je dit gewoon van geval tot geval moet laten. Ik wil echt nog eens zeggen
                     dat als een burger op deze manier bijvoorbeeld ergens gefilmd wordt, we ook zeggen:
                     het moet naar de rechter toe, het moet onderzocht worden door het OM en dan moeten
                     alle aspecten aan de orde komen die er spelen. Dat geldt voor iedereen en ik vind
                     echt dat dit zeker geldt voor politiemensen, die enorm in de wind staan. Daar sta
                     ik voor.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Ellemeet. En ja, ik heb iedereen genoteerd, ook de heer Van Meijeren. Het
                     komt allemaal goed.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Kijk, we weten allemaal dat vertrouwen te voet komt en te paard gaat. Dat geldt natuurlijk
                     zeker voor het vertrouwen in de overheid en in de politie. Daarom is het juist zo
                     belangrijk dat er lering getrokken wordt uit wat er misgaat. Ik ben het wel eens met
                     de Minister dat we de uitspraak over mogelijke incidenten moeten laten aan de rechter.
                  
Mijn vraag sluit aan bij het punt van mevrouw Michon. Ik ben het met haar eens dat
                     we een trend zien van stijgend geweld en agressie tegen agenten. Helaas niet alleen
                     tegen agenten; zoals ik al zei, ben ik ook zorgwoordvoerder en vorige week zagen we
                     ook weer agressie tegen ambulancemedewerkers. We zien het dus breder gebeuren. Volgens
                     mij is het punt van mevrouw Michon – in ieder geval is het het punt dat ik wil maken –
                     dat dit een maatschappelijke trend is. Ik maak mij daar heel grote zorgen over. De
                     grote vraag is natuurlijk hoe we deze trend keren. Volgens mij begint het ermee dat
                     het belangrijk is dat wij en ook de Minister ons daar heel duidelijk tegen uitspreken.
                     We moeten keer op keer blijven benoemen dat dit niet kan. Ik vraag aan de Minister
                     hoe hij zijn rol hierin ziet.
                  
Minister Grapperhaus:
Twee jaar geleden, toen een agent zwaar werd mishandeld – menigeen zal zich dit herinneren –
                     door een trouwstoet of door een meneer van een trouwstoet – ik moet het genuanceerd
                     zeggen – heb ik gezegd dat ik een taskforce ging instellen. Deze taskforce staat onder
                     leiding van de burgemeester van Gouda en heeft heel duidelijk de taak om ertegen in
                     te gaan op het gebied van de bewustwording in de maatschappij. Dit gaat niet alleen
                     om agenten, maar ook om andere hulpverleners. Dat is één.
                  
Ten tweede hebben we het wetsvoorstel, inmiddels aangenomen door uw Kamer, waarin
                     staat dat in het geval van hulpverleners er geen taakstraffen meer worden opgelegd.
                     U mag van mij aannemen dat dit best discussie heeft opgeleverd in de samenleving;
                     dat heeft u ook gezien. We hebben heel nadrukkelijk gezegd dat bij deze groep geen
                     taakstraffen kunnen worden opgelegd omdat je zo'n enorme grens overgaat als je bijvoorbeeld
                     een ambulancemedewerker mishandeld omdat zijn ambulance het verkeer versperd terwijl
                     hij bezig is om iemand te reanimeren. Collega Dekker en ik hebben in onze gezamenlijke
                     verantwoordelijkheid gezegd dat dat niet kan leiden tot alleen maar een taakstraf.
                     Ik wil dit heel nadrukkelijk zeggen.
                  
Verder ben ik het helemaal met u eens dat wij de komende tijd twee dingen moeten doen.
                     We moeten enerzijds onvoorwaardelijk steun uitspreken aan de mensen die dat lastige
                     werk doen, die de stap naar voren zetten en daarbij misschien soms iets fout doen.
                     Anderzijds moeten we heel duidelijk uitspreken dat je jezelf met geweld, vernieling
                     en intimidatie buiten de maatschappij plaatst.
                  
Ik moet geen recensies gaan geven, maar we hadden gisteren een goed debat over die
                     ellende bij de voetbalwedstrijden.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Ik weet dat de Minister stappen onderneemt. Over de ene ben ik wat enthousiaster dan
                     over de andere. Zo is een taskforce natuurlijk goed en belangrijk, maar volgens mij
                     is er helaas nog meer nodig dan dat. Ik zeg niet dat het simpel is en ik zeg ook niet
                     dat de Minister iedere week deze boodschap moet afgeven, maar ik denk toch dat het
                     vooral belangrijk is om onder het brede publiek de bewustwording te vergroten dat
                     dit gebeurt en dat we dit moeten keren. We moeten ons richten tegen de relschoppers
                     en we moeten mensen ervan bewust maken dat dit niet kan. Want als er brede maatschappelijke
                     steun is voor het respectvol omgaan met onze politie en onze zorgverleners, kan dat
                     mogelijk helpen. Ik vraag de Minister wat hij nog meer doet, los van wetgeving en
                     een taskforce, om het maatschappelijke debat hierover aan te zwengelen.
                  
Minister Grapperhaus:
Wat mogelijk ook het maatschappelijk debat aanzwengelt, is dat ik zeer vaak uitdraag
                     dat de schade verhaald moet worden op de mensen die zoiets doen. Bij de avondklokrellen
                     heeft eenieder dit heel duidelijk gezien. Daar werd het toegepast door bepaalde parketten
                     in het land. Dat was zichtbaar en dat heeft een heel duidelijk effect op de mensen.
                     Wat betreft het uitdragen in de maatschappij moet het niet zo zijn dat deze Minister
                     dat elke week ergens bij een microfoon gaat zeggen. Ik begrijp ook best sommige commentaren,
                     in de trant van: daar heb je hem weer met zijn strenge gezicht; daar hebben we niks
                     aan. Ik denk wel dat we eensgezind vanuit de instituties en de samenleving moeten
                     zeggen: dit soort agressiviteit accepteren we niet. Laten we hopen dat het maar even
                     was, omdat alle coronatestosteron moest vrijkomen. We moeten met z'n allen die grens
                     stellen. Ook als het gaat om discriminatoire en andere uitingen op sociale media:
                     spreek degene die het doet daar meteen op aan. Ook als het gaat om geweld of de aanzet
                     daartoe: mensen erop aanspreken.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Kathmann, u bent aan de beurt.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Naar aanleiding van het antwoord dat de Minister gaf op mevrouw Van der Werf, die
                     weer refereerde aan de vraag van mevrouw Simons, werd ik even getriggerd. Want mevrouw
                     Simons had het niet per se over die droombeelden, maar juist over wat nou als de politie
                     hetzelfde doet als wat burgers doen: snel een filmpje knippen van iets dat eigenlijk
                     in een bepaalde context paste en laten zien hoe erg de situatie was. Ik ben het eens
                     met mevrouw Michon-Derkzen dat we niet meteen kunnen oordelen over beelden die geschoten
                     worden, want we moeten eerst de context kennen. Maar wat dan op het moment dat de
                     politie hetzelfde doet? Mevrouw Simons noemde het voorbeeld – ik ben benieuwd of er
                     meer voorbeelden zijn – van een uithuisplaatsing van een gezin omdat er bedreigingen
                     zijn geuit aan de kant van de politie. Er wordt een filmpje geplaatst: dit hebben
                     we gedaan om deze redenen. Dat is ook gewoon een geknipt filmpje. En vervolgens blijkt
                     de hele situatie anders. Ik greep zonet niet in omdat ik het een heel goede beweging
                     vind dat de politie laat zien wat ze doet en ik ervan uitging dat als de politie daarbij
                     verkeerd handelt, de politie ook meteen grondig onderzoek doet waarom het filmpje
                     is geplaatst, dat er sancties op staan als dat fout was en dat er een protocolletje
                     uitgaat over hoe het wel of niet gaat. Maar begrijp ik nu uit de beantwoording van
                     de Minister dat er helemaal geen protocol is bij de politie over wanneer zij zulke
                     filmpjes wel of niet plaatst, om welke redenen en welke mensen dat mogen doen? Als
                     er daarbij iets fout gaat, welke escalatieladder hebben we dan en welke sancties volgen
                     dan? Want ik heb u al vaker ook ...
                  
De voorzitter:
Uw punt is duidelijk.
Minister Grapperhaus:
Het punt is duidelijk, maar even dit. Er zijn bij de politie wel degelijk regels en
                     protocollen daarover. Dat is meteen een snel antwoord op de vraag. Maar ik wil nog
                     wel het volgende zeggen tegen mevrouw Kathmann, via u, voorzitter. In de brief die
                     ik mevrouw Simons en de gehele Kamer heb toegezegd zal ik hier nader op ingaan. In
                     reflectie op het afgelopen jaar zie ik als Minister dat er bij de politie echt goed
                     op wordt gelet dat er geen verkeerd gebruik van wordt gemaakt.
                  
Overigens ...
De voorzitter:
Nee, nee. Niet «overigens».
Minister Grapperhaus:
... laat duidelijk zijn dat ook de geweldaanwending moet worden gemeld en dat die
                     moet worden getoetst door de hoofdofficier van justitie en in sommige gevallen door
                     het OM. Dus ook daar zijn gewoon wettelijke regels en protocollen voor.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Kathmann nog? Mogen we constateren dat u antwoord heeft gekregen op uw vraag?
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Nee, ik heb eigenlijk helemaal geen antwoord op mijn vraag gekregen.
De voorzitter:
Nou ja, het komt eraan in de brief. Laat ik het zo zeggen.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Ja, dan is het helder. Wat ik daarna nog wil vragen, is het volgende. We hebben het
                     vaker over het onafhankelijk tuchtrecht gehad met de Minister. Ik sta ook pal voor
                     de politie en zie ook bij al die protesten dat er heel vaak gerichte aanvallen op
                     de politie zijn waar burgers niets van weten. Dan moet de politie ingrijpen. Vervolgens
                     zijn de beelden die we allemaal krijgen, verschrikkelijk, terwijl de politie daar
                     ook gewoon een demonstratie staat te faciliteren voor ons allen. En dat doen ze ook,
                     meneer Van Meijeren, zeg ik via de voorzitter, voor coronademonstranten. Dat onafhankelijke
                     tuchtrecht wordt zo steeds belangrijker. Want dan kunnen we iedere keer dat de politie
                     wel een keertje over de schreef gaat, laten zien dat het onafhankelijk onderzoek is
                     en er een duidelijke sanctie komt.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik heb net al het hele kader geschetst. Het geweldsmonopolie is wettelijk en via de
                     ambtsinstructie heel duidelijk ingekaderd. Laat dat echt duidelijk zijn. Iedere geweldsaanwending
                     moet gemeld worden. Dat is al een behoorlijk iets. Dit is overigens een van de redenen
                     dat ik tegen de boa's heb gezegd: denk erom, als we al zouden moeten vinden dat u
                     een bepaald soort bewapening zou moeten krijgen, gaat u ook mee in dat hele proces
                     van melding en dergelijke. Het wordt dus al echt getoetst, laten we dat echt even
                     met nadruk zeggen. Daarom heb ik begrip – echt serieus begrip, niet zo van «nah, ik
                     begrijp het wel» – en steun voor het feit dat Fred Westerbeke eens een keer heeft
                     gezegd: mensen, wacht even, er zijn wel meer visies op het geld. Dan is nog helemaal
                     niet gezegd dat dat het eindbeeld is, maar ik vind wel dat de politie dat een keer
                     moet kunnen zeggen.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
De Minister reageerde totaal niet op mijn verwijt dat hij weigert een oordeel te vormen
                     over aantoonbaar buitensporig politiegeweld tegen willoze coronademonstraten, maar
                     wel direct zijn oordeel klaar heeft als het aankomt op supportersgeweld en dan pleit
                     voor lik-op-stukbeleid omdat de maatschappij moet zien dat mensen daarmee niet mee
                     wegkomen. Doordat hij zijn onvoorwaardelijke steun blijft uitspreken voor de politie
                     – de agenten worden niet ontslagen of zelfs naar geschorst, maar blijven gewoon aan
                     het werk – gaat daarvan dus het signaal uit dat agressieve agenten er wél mee wegkomen.
                     Waarom pleit de Minister niet voor lik-op-stukbeleid tegen buitensporig politiegeweld?
                  
Minister Grapperhaus:
U verwijt mij regelmatig – ik heb daar zelfs weleens een keer een ernstig gesprek
                     over gehad – dat de antwoorden soms erg uitvoerig zijn. Maar ik probeer iedereen te
                     bedienen. Ik heb nu echt al een keer of wat gezegd: onafhankelijk onderzoek en onafhankelijke
                     rechtspraak. Ik heb zojuist nog eens uitgelegd hoe het wettelijke kader in elkaar
                     zit voor de geweldsinstructie. We schieten er helemaal niks mee op als een Minister
                     van Justitie en Veiligheid, die politiek verantwoordelijk is en die ook heel duidelijk
                     zegt te staan voor zijn mensen, allerlei oordelen geeft. Dat moet de onafhankelijke
                     rechter doen. Maar ja, dat heb ik nu echt al een aantal keer gezegd.
                  
De voorzitter:
Meneer van Meijeren, afrondend.
De heer Van Meijeren (FVD):
Wie zwijgt, stemt toe. Met zijn lakse houding stimuleert de Minister dus dat iedere
                     vorm van protest tegen het tirannieke coronabeleid met harde hand wordt neergeslagen.
                     Als de Minister echt staat voor het demonstratierecht, zou hij geweld tegen vreedzame
                     demonstranten afkeuren in plaats van stimuleren. Het leidt tot toestanden die we tot
                     een paar jaar geleden alleen zagen in landen hier ver vandaan, waar gedemonstreerd
                     werd tegen dictatoriale regimes. Dat dit nu ook in Nederland aan de orde van de dag
                     is, is een levensgevaarlijke ontwikkeling waar ik mij ernstige zorgen over maak en
                     waar ik deze Minister voor verantwoordelijk houd.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik ga toch nog even iets zeggen. De afgelopen anderhalf jaar en vooral het afgelopen
                     jaar hebben we steeds meer demonstraties gezien, overigens niet alleen op het gebied
                     van corona; ik noemde zojuist nog Black Lives Matter. Ik sta voor de politie, die
                     daar zeer goed in optreedt. Ik sta overigens ook voor de burgemeesters, die zeer ruimhartig
                     zijn in het mogelijk maken van demonstraties. Het beeld van een dictatuur waar demonstraties
                     worden neergeslagen: voorzitter, dat is er niet. Er zijn gewelddadige types die zich
                     tussen demonstranten mengen. Ik blijf zeggen dat dat geen demonstranten zijn. Dat
                     zijn gewoon criminelen en die moeten we er wel uit kunnen halen.
                  
De heer Azarkan (DENK):
Kan de Minister klip-en-klaar aangeven dat kopschoppen, of je nou burger bent of agent,
                     tegen iemand die op de grond ligt, schelden, vloeken, eropin meppen, gewoon ongepast
                     gedrag is?
                  
Minister Grapperhaus:
Er is, ik zeg het nog een keer, een heel wettelijk kader over het geweldsmonopolie.
                     Dat wordt uitgewerkt in de ambtsinstructie. Het is heel duidelijk dat dat grenzen
                     stelt aan politieoptreden. Ik vind dat onze politie echt die grenzen zeer goed in
                     acht neemt. Als er een keer een situatie is waarin blijkt dat dat niet gebeurt, is
                     het heel goed dat daar een aangifte of melding over komt en, hoe dan ook en los daarvan,
                     dat dat grondig en onafhankelijk wordt onderzocht. Excessief geweld zal vrijwel altijd
                     niet worden toegestaan door de onafhankelijke rechter.
                  
De voorzitter:
Meneer Azarkan, duidelijk? Dan mevrouw Helder, ten slotte.
Mevrouw Helder (PVV):
Geen interruptie, voorzitter. Ik wil een punt van orde maken. Ik constateer dat het
                     antwoord van de Minister op een in de eerste termijn gestelde vraag van een collega
                     leidt tot vervolgvragen van andere collega's, die naar antwoorden van Minister op
                     de andere collega gaan verwijzen. Dat leidt ertoe dat sommigen bijna al een tweede
                     termijn hebben en hun spreektijd enorm aan het oprekken zijn, daar waar collega's
                     die zich aan de agenda houden en wachten op antwoord van de Minister op hun vragen
                     in eerste termijn dadelijk vanwege tijdnood geen enkele vraag beantwoord krijgen.
                     Ik zie de bui nu al hangen, dat ik wederom geen enkel antwoord op mijn vragen krijg.
                     Natuurlijk gaan collega's over hun eigen interrupties en hebben zij recht op vragen,
                     maar als ze vervolgvragen gaan stellen over iets wat ze zelf niet hebben ingebracht,
                     dan hebben zij veel meer spreektijd dan collega's die dat niet doen.
                  
De voorzitter:
Dat gaat meer over de lengte dan over de aard van de interrupties. Ik noteer dat nu.
                     Als u daar werkelijk iets mee wilt, lijkt het me verstandig om dat een keer in een
                     procedurevergadering aan de orde te stellen. Uitstekend. De waarschuwing is ook duidelijk.
                     Dit onderwerp lijkt me nu afgesloten. Dan kunnen we hopelijk op de bekende staccatomanier
                     van de Minister de andere antwoorden tegemoetzien.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik zal ook geen lidwoorden meer gebruiken. Ik zeg toe aan de Kamer dat ik in de brief
                     over het punt van mevrouw Simons ook terugkom op die transparantie over politieoptreden,
                     dat we daar nog eens verder over denken. Dat vind ik echt de kern van de zaak, ook
                     in het licht van dat vertrouwenspunt dat door mevrouw Ellemeet en mevrouw Kathmann
                     werd benadrukt en ook door mevrouw Van der Werf.
                  
Dan het de-escalerend vermogen, even heel snel. Daar wordt echt extra aandacht aan
                     besteed, zowel in de basisopleiding als in de periodieke training van de politie op
                     het gebied van communicatieve en gespreksvaardigheden.
                  
De heer Van Nispen had een vraag over journalisten. Ik denk dat duidelijk is dat ik
                     echt voor vrijheid en veiligheid van journalisten ben. We moeten journalisten ondubbelzinnig
                     beperken. Ook als het ons niet welgevallig is wat ze zeggen, moeten we ze altijd beschermen.
                     Ik zei beperken, maar het is beschermen. Het Openbaar Ministerie is verder aan zet
                     en heeft al het een en ander in de media gezegd over het feit dat er bij een demonstratie
                     half oktober journalisten zijn aangehouden. Ik ga ervan uit – ik zeg het hier nog
                     maar eens – dat ik in ieder geval van mijn kant zal stimuleren bij politie en OM dat
                     dit onderwerp ook aan de orde komt in het kader van het PersVeiligoverleg tussen het
                     OM, de politie, het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren en de NVJ.
                  
Dan doxing. Er is as we speak brief naar de Kamer gegaan over de consultatie, waar
                     we voortvarend mee aan de gang zijn gegaan. Dat zeg ik tegen mevrouw Michon, die ons
                     daarover flink achter de broek – ik weet niet of je dat mag zeggen – heeft gezeten
                     of in ieder geval achter ons aan heeft gezeten, net als mevrouw Simons. We wachten
                     nu alleen nog op het advies over het wetsvoorstel van de Autoriteit Persoonsgegevens.
                     We proberen er uiteraard op hoffelijke en beleefde wijze aandacht voor te vragen aldaar.
                  
Dan de uitrusting van de politie. Daar had mevrouw Michon een vraag over. De politie
                     is uitgerust met bodycams. Er zijn er recent weer 2.000 van aangeschaft. We werken
                     heel hard aan de introductie van het stroomstootwapen. Ik zeg u toe dat ik, althans
                     de Minister van Veiligheid en Justitie, als de huidige pilot per 1 januari 2022 afloopt,
                     daar nader op terug zal komen bij de Kamer in een brief. Uiterlijk in 2025 worden
                     alle geweldsmiddelen onder het vuurwapen geëvalueerd. Dan wordt er ook bij de Kamer
                     op teruggekomen.
                  
Dan de Landelijke Eenheid. Op dit moment wil ik daar nog niet te veel over zeggen,
                     want we krijgen het rapport van de commissie onder leiding van de heer Oebele Brouwer
                     nog. De Inspectie Justitie en Veiligheid doet op dit moment nog onderzoek naar de
                     Dienst Specialistische Operaties. Die onderzoeken zijn – dat kan ik u wel zeggen –
                     bijna voltooid, maar ik wil daar – ik hoop dat daar begrip voor bestaat – niet op
                     vooruitlopen. Ik zal uw Kamer daar uiteraard binnen de grenzen van de vertrouwelijkheid
                     over informeren.
                  
Voor het vuurwerk is het letterlijk, maar misschien ook figuurlijk op dit moment nog
                     te vroeg. Misschien even voor de kijkers thuis: elk vuurwerkje dat je nu afsteekt,
                     ook al zou het overigens zijn toegelaten, is gewoon illegaal, want op dit moment mag
                     dat helemaal niet. Ik kom daarover de komende dagen sowieso te spreken met de burgemeesters.
                     Ik denk dat we er daarna verder op terugkomen bij uw Kamer.
                  
Dan de betere samenwerking tussen boa's en politie. Daar zijn we echt zeer op aan
                     het sturen. Dat even in het licht van wat mevrouw Michon zei. De informatie-uitwisseling
                     tussen politie en boa's neem ik mee in de uitwerking van mijn visie op de boa-functie
                     in het boa-bestel. Ik zal u daarover nader informeren voor de begrotingsbehandeling.
                     Ik heb de afgelopen tijd in een verkennings- en afstemmingstraject al allerlei gesprekken
                     gevoerd, ook met de andere beleidsverantwoordelijke departementen, de toezichthouders,
                     de VNG en een vertegenwoordiging van werkgevers en boa's. Ik leg het toch nog even
                     heel kort uit. U begrijpt dat het ingewikkeld is. Ik heb niet de positie van werkgever
                     bij de boa's, maar ik sta wel voor ze. Ik vind namelijk dat ze geweldig werk doen
                     en dan moet ik het me aantrekken dat ze daar goed in geïnstrumentaliseerd worden.
                     Dan kom ik op de vraag van mevrouw Michon. De pilot met de wapenstok voor boa's verloopt
                     goed. Uit die pilot blijkt onder meer dat alleen al van het dragen van de wapenstok
                     een de-escalerende werking uitgaat en in bepaalde gevallen verdere geweldsinzet achterwege
                     kan blijven. Ook hier kom ik voor de begrotingsbehandeling in een verzamelbrief uitgebreider
                     op terug. Dan gaat het echt over de voortgang van het traject bewapening en uitrusting.
                     Mevrouw Kathmann vroeg of de boa's goed zijn voorbereid voor de periode vanaf 6 november.
                     Ja. Dat is ook in het Veiligheidsberaad uitvoerig aan de orde gekomen, zowel ambtelijk
                     als bestuurlijk.
                  
Voorzitter, ik ga door. Ik heb nog wat punten over het beroepsgerelateerd letsel.
                     Samen met politie, vakorganisaties en de Centrale Ondernemingsraad zijn we hard aan
                     het werk om het nieuwe stelsel neer te zetten. Het is een complex en echt tijdsintensief
                     traject. We hebben, zoals u weet, wel al overeenstemming met elkaar. Nu zijn we het
                     aan het uitwerken. We verwachten dat dat dit kalenderjaar definitief is en dan komt
                     de implementatie. Het kan dan begin volgend jaar in werking treden. We doen die implementatie
                     voor zover dat mogelijk is op alle onderdelen en parallel.
                  
Dan het overeengekomen overgangsbeleid. We hebben een nog te formuleren overgangsrecht.
                     Over de brief over restschade wil ik toch iets toelichten aan mevrouw Ellemeet. De
                     brief van eind juni gaat over de restschadegevallen. In het oude systeem werd inderdaad
                     uitgegaan van een vast bedrag. In die brief – ik ga niet herhalen wat daarin staat,
                     want dan gaat het de kijkers en u wellicht ook duizelen – leg ik uit hoe we in samenspraak
                     met de bonden zijn overeengekomen hoe we met die zaken omgaan. Nogmaals, ik zeg uw
                     Kamer toe dat ik aan het eind van dit jaar met een brief kom over hoe het inmiddels
                     staat met dat nieuwe stelsel.
                  
Even een stand van zaken met betrekking tot afdoening van de lopende restschadegevallen.
                     Van de 216 dossiers zijn er inmiddels 94 volledig afgerond. Er zijn er 48 van de lijst
                     afgevoerd om allerlei redenen, zoals onjuiste registratie, dubbelboeking en intrekking
                     van de aansprakelijkheid. Er zijn dus 74 zaken in behandeling. Voor 44 – ik word nu
                     heel erg gedetailleerd – ligt nu een voorstel bij de betrokkene en voor 20 is een
                     voorstel in voorbereiding. De politie streeft er nog steeds naar om dat zo spoedig
                     mogelijk op orde te krijgen.
                  
Dan een heel ander onderwerp. De heer Van Nispen had een vraag over het 0900-nummer.
De voorzitter:
Een ogenblik. Ik heb mevrouw Helder ook horen spreken over bedragen. Daar hoor ik
                     nu niks over. Dit voordat zij daar een interruptie aan moet wijden. Het hoeft van
                     mij niet, maar het valt me op dat daar geen antwoord op komt. Mevrouw Helder.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Ik wil daar wel een interruptie aan wijden. Mevrouw Ellemeet weet dat inderdaad niet,
                     maar de Minister kwam er in het antwoord aan haar wel makkelijk mee weg. Wat er in
                     die oude zaken gebeurt, is in strijd met mijn met algemene stemmen aangenomen motie.
                     Nog dank daarvoor aan de collega's. Die paritaire commissie is opgericht om in strijd
                     met die motie alsnog te verrekenen. Dat zegt de Minister hier niet. Wat de Minister
                     hier ook niet zegt, is inderdaad dat er in het oude stelsel een maximumbedrag was.
                     Mevrouw Ellemeet vroeg: kan het niet zo zijn dat je kijkt naar het vergoeden van de
                     hele schade? Dat gaat in het nieuwe stelsel wel gebeuren. Vergeef me dat ik even uitweid,
                     voorzitter. Dank dat ik de kans daartoe krijg. In het nieuwe stelsel is die kop er
                     inderdaad vanaf, maar er zit wel weer een nieuwe kop op en dat is aansluiten bij wat
                     maatschappelijk gebruikelijk is. Dat is voor agenten natuurlijk volstrekt idioot,
                     want zij zijn niet te vergelijken met burgers. Misschien dat de Minister daar even
                     kort op kan reflecteren en daarmee ook op mijn vraag: waarom toch die paritaire commissie,
                     die in strijd met mijn motie in de langlopende dossiers gewoon verrekent?
                  
Minister Grapperhaus:
Dan moet ik teruggaan naar de eerdere brieven die ik daarover heb gestuurd, zoals
                     mijn brief van 12 maart jongstleden. Daarin heb ik dat allemaal uiteengezet. In het
                     halfjaarbericht politie van 4 juni is het hele verhaal uiteengezet. De paritaire commissie
                     komt uit het gezamenlijk overleg tussen korpsleiding, vakorganisaties en departement.
                     Die commissie gaat nou juist over die gevallen waarin iemand zegt: ik krijg nu een
                     afwikkeling van mijn oude zaak, dus niet volgens het nieuwe stelsel, en die vind ik
                     niet billijk. Dan gaat de paritaire commissie – die bestaat uit vertegenwoordigers
                     van de werkgever en werknemers en is onafhankelijk – kijken of er inderdaad aanleiding
                     is om daar echt iets anders van te vinden. Dat is dus alleen maar een extra waarborg
                     voor de betreffende mensen. Ik verwijs echt terug naar de brieven die daarover geschreven
                     zijn. Die worden ook allemaal genoemd in de brief van 29 juni die op deze agenda staat.
                     Daar wordt het hele stelsel, zowel het oude als het nieuwe, uitgelegd en ook hoe we
                     daarmee omgaan.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Helder, kort graag.
Mevrouw Helder (PVV):
Ja, kort. Die paritaire commissie is er gekomen nadat de motie was aangenomen en nadat
                     bleek dat dat heel veel geld zou kosten. Dus als die paritaire commissie een waarborg
                     moet zijn, kan zij dat alleen zijn als de garantie wordt gegeven dat er, hoe de afwikkeling
                     ook zij, niet wordt verrekend met eerder toegekende bedragen. Dat wou ik wel even
                     gezegd hebben. Is de Minister dat met mij eens?
                  
Minister Grapperhaus:
Nee, want dan gaan we weer een discussie voeren. Het had niet alleen met geld te maken.
                     Ik vind het zo jammer dat dan het halve verhaal wordt verteld. Het had niet alleen
                     met geld te maken. Het heeft ook te maken met het feit dat je dan juridisch een totale
                     ongelijkheid zou gaan creëren. Laat ik dat nog maar eens benadrukken. Als je eerst
                     de eerder brieven hebt gelezen, zie je dat er in die brief van 29 juni eigenlijk voor
                     de restschadezaken die nog niet geregeld waren op dat moment al een extra voordeel
                     zit. Dat was nog voor die paritaire commissie is ingesteld. Het aftrekbedrag, op het
                     punt van smartengeld, is heel gunstig voor de betrokkenen. Dat plus de paritaire commissie
                     die daar nog eens naar kijkt, zijn waarborgen om ervoor te zorgen dat mensen in de
                     oude gevallen echt op geen enkele manier tekortkomen.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
We lazen in de brief dat er van meer dan 200 zaken in de zomer 55 afgerond zijn. Ik
                     begrijp nu dat dat er inmiddels al 94 zijn, dus dat klinkt positief. Het is goed om
                     dat in de reactie op onze vragen te horen. Ik had een vraag naar aanleiding van het
                     kennisnemen van dat instellingsbesluit van die paritaire commissie. Die moet ook gaan
                     werken aan de hand van de beleidsregel. Dat is eigenlijk een soort opvolging van de
                     richtlijn die eerder tot stand is gekomen en die richtlijn had niet de instemming
                     van politievakorganisaties. Er werd gewerkt aan het tot stand brengen van een tijdelijke
                     beleidsregel afhandeling restschade politie, ook in overeenstemming met de politievakorganisaties.
                     Mijn vraag is: wat is de stand van zaken daarbij? Want dan kan die paritaire commissie
                     daadwerkelijk aan de slag.
                  
Minister Grapperhaus:
Die paritaire commissie kan natuurlijk hoe dan ook aan de slag, laat ik dat even vooropstellen.
                     Mensen hebben uiteraard adequate rechtsbijstand, maar toch kijken we ondertussen of
                     we met elkaar tot overeenstemming kunnen komen.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Ja, heel goed dat die paritaire commissie aan de gang kan en dat er wordt gekeken
                     hoe men tot overeenstemming kan komen. Ik begrijp dat de Minister niet kan aangeven
                     wanneer hij daar iets over verwacht.
                  
Minister Grapperhaus:
Wanneer ik daar iets over verwacht? Het uitgangspunt is: als de belanghebbende en
                     de werkgever geen overeenstemming bereiken over het voorstel voor de vaststelling
                     van de schade – dan hebben we het dus over de oude zaken, laat dat duidelijk zijn –
                     en de uitgangspunten die aan de schadeberekening ten grondslag liggen, dan kan die
                     belanghebbende samen met de werkgever advies vragen aan die paritaire commissie. Dan
                     gaat die paritaire commissie ernaar kijken en die zegt wat het volgens haar zou moeten
                     zijn. Alleen in geval van zwaarwegende redenen zou de werkgever daarvan kunnen afwijken.
                     Dat moet hij ook schriftelijk motiveren. Ik heb steeds in de Kamer gezegd dat dat
                     wat mij betreft hoogst zelden of zelfs helemaal niet zal voorkomen; zo hebben we dat
                     geformuleerd.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder. U was goed op stoom.
Minister Grapperhaus:
Ik wil even naar de 0900-vraag van de heer Van Nispen. Goede dienstverlening is heel
                     belangrijk en we kijken überhaupt of al die kanalen nog voldoen aan de huidige maatschappelijke
                     behoeften. Daar worden ook 0900–8844 en het al dan niet overgaan op het lokale tarief
                     bij betrokken. Laat overigens een ding duidelijk zijn: voor spoed hebben we natuurlijk
                     gewoon het gratis nummer 112. Hier wordt in ieder geval nog eens opnieuw naar gekeken.
                  
Dan kom ik op het ongeval van het Team Verkeer Rotterdam. Ik stel het zeer op prijs
                     dat mevrouw Helder daar aandacht voor vraagt, want dat is verschrikkelijk. Het is
                     in de eerste plaats verschrikkelijk voor het slachtoffer zelf en voor zijn nabestaanden,
                     maar het is ook voor de agenten van het Team Verkeer Rotterdam een buitengewoon akelige
                     gebeurtenis. Er is in ieder geval besloten om naast het strafrechtelijk onderzoek
                     een onafhankelijke commissie onderzoek te laten doen naar, laat ik zeggen, de hele
                     bredere casus. Ik wacht, samen met de korpschef, de conclusies af, want ik heb tegen
                     het team gezegd dat ik ongeacht die conclusies bij ze terug zou komen om er een tweede
                     keer met ze over te praten. Ik kan daar als Minister niets over zeggen. Ik kan u alleen
                     zeggen dat het me zeer heeft aangegrepen.
                  
Naar aanleiding van het steekincident in De Pijp vroeg mevrouw Helder hoe de politie
                     omgaat met verwarde personen. De politie doet zoals gebruikelijk onderzoek naar de
                     toedracht en een mogelijk motief. In deze zaak kan ik daar natuurlijk verder geen
                     inhoudelijke mededelingen over doen, maar over die problematiek van verwarde personen
                     wil ik wel even zeggen – dat weet mevrouw Helder – dat het mij al vier jaar niet lekker
                     zit hoezeer de politie de afgelopen jaren op dat gebied steeds meer op haar bord heeft
                     gekregen. Waar ik in ieder geval in geslaagd ben, is om in de zorg, de opvang en alles
                     rondom de begeleiding van verwarde personen te zorgen dat er meer beveiligde bedden
                     zijn en dat er nu ook landelijke coördinatie is op dit punt. Mevrouw Helder kan zich
                     herinneren dat het op een gegeven moment zo was dat er voor een verwarde persoon,
                     een gevaarlijk iemand in Groningen, geen plek was. Pas na een week hoorde men dan
                     dat die persoon in Utrecht was en dan kreeg je dat die mensen door het hele land konden
                     gaan zwerven. Daar is nu echt veel betere coördinatie in. Ik meen wel dat we natuurlijk
                     wel met elkaar een maatschappelijke discussie moeten durven voeren over de vraag hoe
                     we hier nou goed mee om kunnen gaan. En nog even voor alle duidelijkheid: bij die
                     meldingen over verwarde personen – de zogenaamde E33-meldingen – zit uiteindelijk
                     ook een groep van zo'n 1.200 mensen met een ernstige psychiatrische aandoening. Er
                     zitten ook heel veel meldingen in die heel verdrietig zijn en die ook veel kleiner
                     zijn qua ernst en aard, maar met die groep van 1.200 moeten we in een volgende kabinetsperiode
                     een aantal slagen hebben gemaakt, zoals we nu met de psycholance en de opvang ook
                     een aantal slagen hebben gemaakt. Volgens mij moeten we maatschappelijk een slag gaan
                     maken in de vraag wie die mensen primair gaat opvangen.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Dat is dan volgens de Minister aan een volgend kabinet. Dat begrijp ik ook wel, maar
                     kan deze Minister ondanks zijn demissionaire status toch wel een beetje uitspreken
                     dat de primaat, zeker voor zware psychiatrische gevallen, toch bij de zorg zou moeten
                     liggen en niet bij de politie?
                  
Minister Grapperhaus:
Ik kom ook hier weer op politiemensen. Tijdens een van mijn allereerste werkbezoeken
                     in december 2017 – om precies te zijn op Tweede Kerstdag – ging ik mee met de politie
                     in Arnhem, waar agenten gewoon echt gewetensnood hadden over het feit dat zij verwarde
                     personen in een arrestantenbusje moesten stoppen. Dat hebben we in een aantal regio's
                     inmiddels wat kunnen ondervangen met die psycholance, hoewel ook nog niet helemaal.
                     Maar op een politiebureau moet zo iemand in een arrestantencel. Ook daar hebben we
                     in delen van het land inmiddels betere oplossingen voor. Maar we moeten de discussie
                     aangaan, zoals mevrouw Helder die terecht aanvoert, over hoe wij de opvang zien voor
                     mensen in onze samenleving met een ernstige psychiatrische aandoening.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
De motie-Hermans. Terecht vragen mevrouw Michon en ook anderen daar aandacht voor,
                     met name op dat punt van de wijkagenten. Ik denk echt dat het aantal wijkagenten met
                     1 op 5.000 op zichzelf genomen op orde is, alleen zie je natuurlijk wel dat de politie
                     steeds meer voor allerlei andere dingen wordt ingezet. Ik meen dat het mevrouw Kathmann
                     of mevrouw Van der Werf was die dat zei. Ik moet daar wel bij zeggen dat de regio's
                     Oost en Noord nog steeds boven hun formatiebezetting zitten – ik heb het net nog even
                     nagevraagd – dus dat maakt het natuurlijk ook allemaal wat ingewikkelder. Die 1 op
                     5.000 zou op orde moeten zijn, alleen zien we dat wijkagenten vaak in de noodhulp
                     worden ingezet, respectievelijk tijdelijk worden weggehaald voor andere zaken zoals
                     bewaken en beveiligen. Dat onderken ik. Daar zullen we hopelijk veel aan kunnen doen
                     met het – hoe moet ik het zeggen? – wegroeien van die gepensioneerdengolf. Eindelijk
                     kunnen we echt zien dat die fte's groeien. En er is ook extra geld dat specifiek gericht
                     is op wijkagenten, dankzij die motie-Hermans.
                  
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik wil iets over dit punt zeggen. De Minister zegt: het is nu op orde met één wijkagent
                     op 5.000 inwoners. Maar gaat het hier om ná of vóór die 700 wijkagenten uit de motie-Hermans?
                     Uit de praktijk blijkt dat er juist gemeenten zijn die een enorme bevolkingsgroei
                     hebben doorgemaakt. Zij zeggen dat die oorspronkelijke plaat eigenlijk niet meer klopt.
                     Dus ik vind het van belang om van die 700 die nu zo zichtbaar zijn door de motie-Hermans
                     echt aan te geven waar die nou toe bijdragen: dragen die bij tot het bereiken van
                     die één op 5.000 of is het een plus?
                  
Minister Grapperhaus:
Dat moet een plus zijn. Maar, voorzitter, mag ik ook omwille van de tijd hier toezeggen ...
                     Ik mag dat toezeggen, geloof ik. Dat is een eenzijdig en rechtsgeldig iets. Ik zeg
                     toe dat ik voor de begrotingsbehandeling nog met een korte brief kom. De interne streefnorm,
                     zeg ik via u tot mevrouw Michon, is dat een wijkagent 80% van zijn of haar tijd werkzaamheden
                     verricht in en voor de wijk. Of die streefnorm gehaald wordt, verschilt nogal eens
                     per basisteam en per wijkagent. Vaak wordt die wel gehaald. Ik heb net al gezegd,
                     en daar ga ik ook niet voor weglopen, dat het op sommige plaatsen echt onder druk
                     staat, maar ik zal in de aanloop naar de begroting nog eens even neerzetten wat het
                     is, wat het betekent en wat die 700 zou betekenen. Want die 700 zijn echt bedoeld
                     als een plus en daarom was die motie zo ... Ik heb de naam nu wel vaak genoeg genoemd.
                     Die motie van die mevrouw van een bepaalde partij in de Kamer heeft ons echt geholpen.
                  
De voorzitter:
Goed, dat lijkt me afdoende, mevrouw Michon?
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Ben ik bereid om in de Politieacademie te investeren? Ja. Er gaat met
                     de invulling van diezelfde motie die ik nu niet meer bij naam ga noemen, 13 miljoen
                     structureel naar het politieonderwijs. Dat is echt zeer welkom, ook voor de uitbreiding
                     van het aantal docenten. Maar goed, op een gegeven moment hebben we natuurlijk, laat
                     ik zeggen, iedereen die je als docent zou kunnen kwalificeren ook te pakken, maar
                     we blijven het allemaal zo veel mogelijk inzetten.
                  
Dan ga ik nu naar de vraag over de aspiranten in het team. In de nieuwe basispolitieopleiding
                     worden aspiranten tijdens de opleiding in een team in een eenheid geplaatst. Na de
                     beëindiging van de opleiding worden ze binnen de eenheid geplaatst waar ze tijdens
                     hun opleiding hebben geleerd, dus daar wordt ook echt goed op gelet.
                  
De voorzitter:
Ogenblikje. Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik had mijn halve spreektijd gewijd aan de Politieacademie en nu geeft de Minister
                     – ik vind het fijn dat het kort is, hoor – het antwoord: ja, ik ga investeren. Dat
                     was niet eens mijn enige vraag. Ik heb denk ik tien vragen daarover gesteld. Wat ik
                     graag zou willen voorstellen, is dat de Minister uitgebreid terugkomt op alle problemen
                     die ik heb genoemd, maar die hij de komende weken hopelijk zelf ook gaat onderzoeken
                     bij de Politieacademie, want er speelt nogal een hoop. Het lijkt me beter voor dit
                     moment dat hij dan voorafgaand aan de begrotingsbehandeling terugkomt met een brief
                     daarover. Ik heb voor dit moment nog één concrete vraag: weet de Minister wat een
                     docent verdient bij de Politieacademie?
                  
De voorzitter:
Laten we eerst even het eerste punt behandelen. Ik kijk even naar de Minister of hij
                     bereid is om zo'n brief te schrijven waarin hij ingaat op de vraag ...
                  
Minister Grapperhaus:
Er komt begin december een halfjaarbericht politie en daar gaan we hier uitvoerig
                     op in. Ik had overigens nog wel een paar vragen van de heer Van Nispen liggen, over
                     die externe examinering bijvoorbeeld, maar het lijkt me nuttig om in het halfjaarbericht
                     daarop in te gaan.
                  
De voorzitter:
Ik kijk even of dat voor meneer van Nispen genoeg is.
De heer Van Nispen (SP):
Ik zou het wel heel graag voor de begroting willen, want ik heb de vragen nu allemaal
                     gesteld. Tenzij de Minister alles nog gaat beantwoorden. Ik vrees van niet, dus dan
                     hoop ik dat dat deel naar voren gehaald kan worden en dat we die wel voor de begroting ...
                  
De voorzitter:
Ik zie de Minister morrend akkoord geven.
De heer Van Nispen (SP):
Dat is altijd prettig, dus dan hebben we dat bij dezen afgesproken. Dan blijft de
                     vraag nog staan ...
                  
De voorzitter:
Ogenblik, eerst even dit.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, ik heb enorm veel respect voor u, maar het is nog niet zo dat u toezeggingen
                     namens mij kunt doen.
                  
De voorzitter:
Sorry hoor.
Minister Grapperhaus:
Het wordt steeds interessanter, maar, weet u, toch wil ik u steunen in uw al gedane
                     toezegging namens mij. Ik ga zorgen dat dat voor de begroting gebeurt. Dan wordt het
                     wel een soort kwartjaarbericht natuurlijk, want dan gaat dat uit het halfjaarbericht.
                     We gaan dit punt, dus niet het hele halfjaarbericht, naar voren halen en dan kom ik
                     op de andere vragen van de heer Van Nispen terug in de brief.
                  
De voorzitter:
Op dit ene punt, meneer Van Nispen. U had één punt voor nu nog. Wat was dat ook alweer?
De heer Van Nispen (SP):
Mijn vraag was of de Minister weet wat een docent van de Politieacademie verdient.
                     Dan gaat de Minister waarschijnlijk zeggen dat hij daar in de brief op terugkomt,
                     dus ik verklap alvast het antwoord: dat is fors, maar dan ook fors minder dan andere
                     hbo-docenten. Mensen van de Politieacademie zitten in schaal 9 en krijgen een salaris
                     vanaf € 2.560, terwijl hbo-docenten in schaal 11 zitten en een salaris vanaf € 3.600
                     ontvangen. Volgens mij is dat een onverklaarbaar verschil. Mijn uitdrukkelijke verzoek
                     aan de Minister is om dat in zijn brief te verklaren en natuurlijk om te zeggen wat
                     hij daar aan gaat doen.
                  
De voorzitter:
Ik zou meteen toezeggingen op dit punt willen doen, maar dat zal ik nu even niet doen.
                     Dit is een grapje. Ik zeg het er maar even bij.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik stel voor dat we straks een soort van pre-begrotingsbehandeling hebben bij Justitie
                     en Veiligheid. Dat doet u dan, en dan kom ik daar.
                  
De voorzitter:
Maar nu het antwoord, even serieus.
Minister Grapperhaus:
Ik ga niet hier iets toezeggen op basis van premissen van de heer Van Nispen. Ik zal
                     gewoon toezeggen dat ik de vragen die hij heeft gesteld over de Politieacademie, inclusief
                     de vraag of er sprake is van salarisissues – zo vat ik het dan maar op – op die manier
                     zal beantwoorden.
                  
De voorzitter:
Prima. Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Dan de reactietijden in het buitengebied. Dat was de vraag van mevrouw
                     Van der Werf. In 90% van de gevallen schreef de politie binnen vijf minuten aanwezig
                     te zijn. De Inspectie JenV heeft in 2020 geconcludeerd dat de politie er over het
                     algemeen in geslaagd is om tijdig noodhulp te verlenen. We weten van buitengebieden
                     dat de aanrijtijden van de politie doorgaans langer zijn door de grotere afstanden.
                     Als we nu gaan kijken naar een volgende ronde van de verdeling van de extra sterkte
                     zullen we daar heel goed op moeten letten. Ik wil daar wel een opmerking bij maken
                     over de vorige ronde van de verdeling van sterkte, die in april-mei van 2018 plaatsvond.
                     Omdat men er maar niet uitkwam, heb ik toen op enig moment de burgemeesters in het
                     LOVP de ruimte geboden om zelf met een voorstel te komen. In dat verband geldt natuurlijk
                     wel dat eenieder, als je het zo doet, ook wel voor zijn eigen zaak moet staan. Maar
                     laten we kijken hoe we de eventuele extra sterkte daar nog verder op in gaan zetten.
                     Ik denk dat dit komend voorjaar weer gaat gebeuren.
                  
Ik heb al wat gezegd over dat stelsel bewaken en beveiligen en dat daar mensen bij
                     worden weggetrokken.
                  
Dan kom ik op het gebrek aan capaciteit voor forensisch onderzoek. Het is inderdaad
                     zo dat het service-level agreement tussen het Nederlands Forensisch Instituut en de
                     politie nog niet is getekend. Daarover onderhandelt men. Er zijn zorgen over de capaciteit.
                     Op een aantal gebieden kan het NFI minder leveren dan de politie nodig acht. We hebben
                     dus bij de extra gelden ook ingezet op extra geld voor forensisch onderzoek, omdat
                     we dat natuurlijk onderkennen.
                  
Dan had de heer Van Nispen nog een vraag waar ik mee wil afsluiten, want dan heb ik
                     volgens mij alles behandeld. Hij vroeg of ik de mening deel dat het juist nu ontzettend
                     pijnlijk is voor de politie om te bezuinigen. Het is natuurlijk ook gewoon zo dat
                     de politie zelf op een zorgvuldige wijze overschrijding van budgetten terugdringt
                     binnen de kaders. Om de politie daarbij te helpen heb ik gezegd: oké, voor de toekomstige
                     jaren vragen we een onafhankelijk advies over hoe je dit soort situaties nou kunt
                     voorkomen en waar eventueel nog middelen zijn waarvan we zeggen: daar moeten we misschien
                     toch nog kijken wat er extra kan worden gedaan. Ik zal daar dus zeker nog bij uw Kamer
                     op terugkomen op het moment dat dit onafhankelijk advies er is.
                  
Dat is het, voorzitter.
De voorzitter:
Er is geloof ik nog een onbeantwoorde vraag van de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Zeker. Het zijn natuurlijk een hoop onderwerpen, maar ik had toch gehoopt op een antwoord
                     op de vraag die ik stelde, namelijk of de Minister nog iets gaat vertellen over de
                     klachtenafhandeling. Het antwoord was namelijk: ja, daar ga ik verder nog op in. Maar
                     goed, het is ingewikkeld.
                  
Minister Grapperhaus:
Het spijt me. Ik had die ergens zitten. Ik beloof dat ik daar in de tweede termijn
                     nog op terugkom. Ik moet hem even zoeken, excuus.
                  
De heer Azarkan (DENK):
Ik probeer het vandaag heel kort te houden. Ik zou dan ook willen vragen hoe u daar
                     de conclusies van de Nationale ombudsman bij betrekt. Kunt u dat daarin verdisconteren?
                  
De voorzitter:
Dat komt eraan in de tweede termijn. Ja?
De heer Azarkan (DENK):
Ja.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen nog.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ga toch nog een vervolgvraag stellen, omdat ik het antwoord op de vraag over de
                     bereikbaarheid van de politie op dat 0900-nummer nog niet begrijp. De Minister zei:
                     we gaan kijken of het allemaal nog wel van deze tijd is, en naar de samenhang. Maar
                     ik had gevraagd waarom dat niet gratis is. En dat vind ik niet beantwoord.
                  
Minister Grapperhaus:
Die vraag heb ik in 2018 en 2019 al een paar keer beantwoord. Ik geef toe: dan krijgt
                     u natuurlijk steeds hetzelfde antwoord, namelijk dat de noodnummers gratis zijn en
                     dat voor informatienummers de politie wel een redelijk tarief moet rekenen, ook om
                     het goed ingezet te houden. Ik heb nu gezegd, en dat zou wel een vooruitgang zijn:
                     de politie werkt steeds meer met bots. Een bot is een systeem waarmee je geautomatiseerd
                     tegen de politie kunt zeggen waarvan je last hebt of waarmee je geholpen wil worden.
                     Dan worden je in eerste instantie wat vragen gesteld en word je naar iemand geleid
                     als daar ook echt verdere aanleiding voor is. Zo zijn er meer van dit soort systemen.
                     Ik zou er bij uw Kamer echt op willen aandringen om een keer – daar komt-ie weer –
                     een technische briefing te houden over hoe de politie zich communicatief steeds meer
                     uitbreidt. In dat licht heb ik gezegd: we gaan die 0900-nummers natuurlijk ook weer
                     opnieuw evalueren en bekijken of dat voor een lokaal tarief of anders moet.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Nispen, tot slot.
Minister Grapperhaus:
Ik heb ondertussen ook een antwoord op de klachtbehandeling ...
De voorzitter:
Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Goed, ik vind het prima dat daarnaar gekeken wordt, maar ik blijf het oneens met het
                     feit dat het nu een betaald nummer is. Het is niet zomaar een informatienummer zoals
                     een willekeurig ander informatienummer. Het gaat gewoon om de bereikbaarheid van onze
                     politie. We weten dat het noodnummer gratis is, maar dit nummer is niet zomaar voor
                     leuke informatie. Nee, het gaat om zaken die geen spoed hebben maar die je wel wil
                     melden bij de politie. Maar daar moet je gewoon nog steeds voor betalen. Daarmee ben
                     ik het oneens. Ik overweeg om daarover een motie in te dienen.
                  
De voorzitter:
Helder. Dat behoeft op zich geen nieuwe reactie, geloof ik.
Minister Grapperhaus:
Nou ja, dit is een herhaaldiscussie, waarbij ik nog een nieuw punt toevoeg. Ik vraag
                     om even af te wachten, omdat we een aantal dingen gaan evalueren. De politie doet
                     ook op sociale media heel veel. Mensen kunnen daar ook heel veel meldingen en vragen
                     kwijt. Uit die evaluatie kan best komen dat er niet eens meer het lokale tarief voor
                     wordt gevraagd, of weet ik veel wat. Maar op dit moment is er het principiële punt,
                     dat ik ook in 2018 en 2019 heb genoemd. Als de heer Van Nispen daar toch een motie
                     over wil indienen, zal ik dat t.z.t. letterlijk herhalen.
                  
De voorzitter:
Wanneer die evaluatie is, vraagt de heer Van Nispen.
Minister Grapperhaus:
Ik wil wel toezeggen dat u het eerste kwartaal van volgend jaar precies weet wat er
                     gaat gebeuren en wat het idee is.
                  
De voorzitter:
Goed, dan eindigt daarmee de eerste termijn van de zijde van de Minister en komen
                     we aan de ... Dacht ik, maar dat schijnt niet zo te zijn. Mevrouw Simons?
                  
Mevrouw Simons (BIJ1):
Ik heb de Minister gevraagd naar doxing. In zijn antwoord gaf hij aan dat er as we
                     speak een brief naar deze commissie is gegaan. Die heb ik even opgezocht. In die brief
                     wordt geen enkele vraag die ik hier gesteld heb over dat onderwerp beantwoord. Het
                     is een vrij kort briefje, waarin staat dat er een voorstel is ontworpen en er wordt
                     gewacht op een reactie van de Autoriteit Persoonsgegevens. Dat heeft de Minister hier
                     ook aangegeven. Ik heb er heel concrete vragen over gesteld. Ik wil die best herhalen,
                     maar ik denk dat de voorzitter daar niet echt op zit te wachten. We kunnen ook kijken
                     of de Minister ze desalniettemin toch nog zou kunnen beantwoorden.
                  
Minister Grapperhaus:
Er is vanuit uw Kamer bij meerderheid een motie gekomen. Er moest een wetsvoorstel
                     komen, en wel snel. Nou, daar hebben we ook alles op ingezet. Dat wetsvoorstel is
                     in concept ter consultatie gegaan. Daar zit een memorie van toelichting bij. Dan vind
                     ik het lastig om hier de discussie daarover aan te gaan. Het wetsvoorstel is gewoon
                     wat het is. Dat bedoel ik niet verkeerd. Ik vind het echt een ernstig probleem, dat
                     wie dan ook door doxing ineens privégegevens terugziet op internet met alleen maar
                     verkeerde bedoelingen. Maar goed, dat wetsvoorstel met bijgaande stukken ligt er.
                     Ik wil heel graag tussentijds, als het terug is van de Autoriteit Persoonsgegevens,
                     praten over waarover we het hebben. Dat kan ook bij de begroting. Er zullen best wel
                     wat dingen aan worden aangepast. Maar ik vind het nu wat moeilijk om hier een soort
                     uittreksel van het wetsvoorstel te geven.
                  
De voorzitter:
Ja, ik zou het volgende willen voorstellen. Kijk, er komt ook altijd nog een vragenronde
                     bij de behandeling van het wetsvoorstel. Daar kunt u al uw vragen in kwijt, en nog
                     veel meer vragen dan die u nu heeft. Ik stel dus voor om het hier voor nu even bij
                     te laten.
                  
Mevrouw Simons (BIJ1):
Ik heb vragen gesteld die geen betrekking hebben op het wetsvoorstel en die ik dus
                     ook niet op een later moment bij de bespreking van het wetsvoorstel kan stellen. Ik
                     heb bijvoorbeeld gevraagd of er al concrete onderzoeken lopen naar doxingzaken en
                     mensen die zich daaraan schuldig hebben gemaakt. Ik heb gevraagd wat we doen in de
                     tussentijd, tot het wetsvoorstel er is en doxing officieel strafbaar is. Ik heb gevraagd
                     of er onderzoek wordt gedaan naar de relatie tussen doxing en politieke partijen.
                     Ik heb gevraagd naar het financieren van platforms die aan doxing doen. Ik vermoed
                     niet dat dat onderwerpen zijn die bij het bespreken van het wetsvoorstel aan de orde
                     zullen komen.
                  
De voorzitter:
Nou, dat kan allemaal wel, zeker ook in de ronde ervoor, maar goed, ik begrijp uw
                     punt ook wel.
                  
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, nog even dit. Dit zijn juist onderwerpen die bij die wetsbehandeling aan
                     de orde kunnen komen. Misschien kan ik alleen nog ingaan op dat ene punt dat mevrouw
                     Simons aanroert: wat doe je nou ondertussen, zolang het nog niet strafbaar is? Maar
                     over al die andere dingen vindt straks het wetgevend debat plaats, omdat in dat wetsvoorstel
                     bepaalde keuzes worden gemaakt en ook toegelicht. Ik heb u al geschetst dat we nog
                     geen advies van de Autoriteit Persoonsgegevens hebben. Dat begrijp ik ook heel goed,
                     want er zit natuurlijk een heel ingewikkelde weging in, met aan de ene kant de vraag
                     tot hoever je mag gaan met de vrijheid van meningsuiting, om dat soort dingen te doen,
                     en aan de andere kant de privacybescherming. Maar al die vragen van mevrouw Simons,
                     en meer, moeten nou juist bij die keuzes van de wetgeving aan de orde komen. Zoals
                     ik het tot nu toe heb meegemaakt, krijg ik, als ik met een wetsvoorstel kom, van alle
                     fracties van uw Kamer vragen; ik wil niet zeggen «tientallen vragen», maar echt wel
                     heel veel vragen. Die moeten wij ook beantwoorden. Dan moet ik dus ook op uw vragen
                     ingaan. Ik bedoel het echt niet verkeerd als ik tegen Kamerleden zeg: sorry, nu even
                     niet. Ik bedoel gewoon te zeggen dat ik het heel graag zou betrekken bij het Kamerdebat
                     over de wetgeving.
                  
Mevrouw Simons vroeg: wat doen we in de periode tot die wet? Ik denk dat het eerste
                     belangrijke is – dat zeg ik ook even tegen mevrouw Ellemeet – dat we moeten uitdragen
                     dat dit kwalijk, verwerpelijk gedrag is en dat we dit strafbaar gaan stellen. Waar
                     het mogelijk toch raakt aan al bestaande strafbare handelingen moet het worden opgepakt;
                     dat heb ik ook eerder in een brief gezet. Soms – maar ja, dat vind ik lastig voor
                     een slachtoffer – kun je daar ook in het civiele recht het een en ander tegen ondernemen.
                     Ik zeg nadrukkelijk: ik vind dat lastig. Want als je als individu moet opkomen tegen
                     dit soort types, die dat doen, vergt dat veel moed en is dat soms heel benauwend.
                     Ik vind dus dat we daar als overheid een taak in hebben.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Kathmann, u had ook nog een vraag.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Ja, kort. Ik had een vraag gesteld over kentekenregistratie door camera's en het gebruik
                     daarvan bij de opsporing in misdrijven en van voortvluchtige personen. Er gaat een
                     rechtszaak lopen. Die heeft een grote kans van slagen, helaas, want het is een middel
                     dat succesvol is toegepast in een aantal cruciale zaken. Wat gaat de Minister op voorhand
                     doen om ervoor te zorgen dat die rechtszaak niet gaat slagen? Denk bijvoorbeeld aan
                     toezicht op of transparantie over de manier waarop we de data gebruiken.
                  
Minister Grapperhaus:
Dit veronderstelt dat ik de conclusie deel dat die rechtszaak een grote kans van slagen
                     heeft, en zover ben ik op dit moment niet. Ik vind de ANPR een heel belangrijk instrument;
                     dat deel ik met mevrouw Kathmann. Ik vind wel – dat heb ik ook steeds gezegd; het
                     was het eerste wetsvoorstel dat ik mocht verdedigen – dat het echt proportioneel moet
                     gebeuren, zoals mevrouw Kathmann volgens mij ook zegt, juist om het voor die goede
                     doelen, om het zo maar te zeggen, te kunnen blijven inzetten. Daar ga ik mij ook echt
                     sterk voor maken, maar ik ben nog niet zover dat ik meen dat er aanleiding is om te
                     veronderstellen dat rechtszaken het systeem zoals we het kennen op dit punt zouden
                     gaan inperken.
                  
De voorzitter:
Ik stel voor dat we naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer gaan. U krijgt
                     één minuut of één minuut twintig.
                  
Minister Grapperhaus:
Mag ik de klachtafhandeling dan meteen in de eerste termijn meenemen?
De voorzitter:
Ja, laten we dat toch maar even doen. Dan hebben we dat gehad.
Minister Grapperhaus:
Heel snel. In het halfjaarbericht van juno 2021 is er daarover gerapporteerd. Er is
                     advies gevraagd aan de externe voorzitters van die klachtencommissies. In het halfjaarbericht
                     en ook in het debat hier heb ik toegezegd dat ik erop terugkom bij u, zodra ik die
                     adviezen heb. In dat advies wordt ook het rapport Verkleurde beelden meegenomen.
                  
De voorzitter:
Wilt u daar nu nog op ingaan? Ik wil een beetje door, natuurlijk, maar gaat uw gang.
                     Er is een onderscheid tussen een interruptie en een tweede termijn, maar dat punt
                     gaan we nu niet maken. Gaat uw gang.
                  
De heer Azarkan (DENK):
Zeker, voorzitter. Kijk, de Minister zegt dat het cruciaal is dat die klachtafhandeling
                     transparant en navolgbaar is en ook dat daarover gecommuniceerd wordt. Dat zijn nou
                     precies de punten waarvan de Nationale ombudsman, die de klachtafhandeling al vanaf
                     2017 volgt, zegt dat die verbeterd moeten worden. Er wordt te veel gestuurd op het
                     niet behandelen en op het te veel in overleg afhandelen van die klachten. Het gaat
                     er dus om dat klachten niet in behandeling worden genomen, dat er te veel op de oplossing
                     wordt voorgesorteerd en dat er slecht wordt gecommuniceerd. Wat gaat de Minister doen
                     om het draagvlak te vergroten en om het geloof in een objectieve klachtafhandeling
                     te vergroten?
                  
Minister Grapperhaus:
Dan herhaal ik: ik heb u aangekondigd dat ik daarnaar gevraagd heb. Bij de externe
                     voorzitters van die klachtencommissies ligt de vraag om een advies hierover. Daarbij
                     wordt ook dat rapport van de Nationale ombudsman meegenomen. Daar is ook naar gevraagd.
                     Ik dacht dat ik voor de zomer tegen uw Kamer heb gezegd dat ik met een voornemen voor
                     een beleidsvoorstel bij u zal terugkomen, zodra we de adviezen binnen hebben.
                  
De voorzitter:
De heer Azarkan nog? Nee. Dan eindigt uiteindelijk toch nog onverwacht de eerste termijn
                     van de zijde van de Minister en gaan we naar de tweede termijn. Gezien de tijd en
                     het aantal onderwerpen is het al een wonder dat we aan een tweede termijn toekomen.
                     Ik wil het daarom toch op één minuut houden. Het woord is aan de heer Azarkan.
                  
De heer Azarkan (DENK):
Dank, voorzitter. Dan zal ik de Minister snel bedanken voor de beantwoording. Ik bedank
                     hem ook voor de reactie op mijn verzoek over het achterblijvende aantal agenten met
                     een migratieachtergrond. Daar heeft hij een brief over geschreven. Ik verzoek hem
                     of hij ons daarover periodiek zou willen blijven informeren, met name over de effectiviteit
                     van de campagnes die gevoerd worden.
                  
Voorzitter. Ik vind het echt jammer dat de Minister zo op de vlakte blijft als het
                     gaat over een agent die iemand die op de grond ligt, tegen de kop schopt, vloekend
                     begint te meppen en zijn collega erbij haalt. Ik vind dat er gewoon geen feiten en
                     omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Ik wacht het onderzoek netjes af. Ik denk
                     dat het in het belang van de samenleving en van de agenten zelf is als daar wel iets
                     over wordt uitgesproken. Mijn collega's bleven ook op de vlakte, maar ik heb de collega's
                     van de VVD, de PVV en ook van het CDA weleens anders gezien als het iemand betrof
                     die geweld gebruikte, maar een andere afkomst had.
                  
Voorzitter, ik rond af. Laat ik ook even iets zeggen over de opmerking van mevrouw
                     Helder. Zij gaf aan daarmee bij het topic te blijven. Ik heb meegemaakt dat de PVV
                     bij elk debat over wat voor onderwerp dan ook toch altijd weer uitkomt op het geven
                     van de schuld aan de moslims. Ik geef dat toch maar even terug aan mevrouw Helder.
                     De PVV houdt zich daarmee totaal niet aan het onderwerp dat tijdens het debat voorlag.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Michon van de VVD.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ook ik dank de Minister voor zijn uitvoerige antwoord. Ik
                     ben ook blij met zijn heldere, duidelijke lijn ten aanzien van het recht van demonstratie
                     en de ongeoorloofde relschoppers die daar bij zijn en hoe we daarmee omgaan. Vanuit
                     mijn positie hier, als lid van de VVD-fractie, zal ik hierover altijd op feiten gebaseerde
                     oordelen vellen en daar kunt u mij in ieder geval op aanspreken. Daarom ben ik daar
                     ook niet op ingegaan en ik neem ook afstand van hetgeen de voorgaande spreker zei.
                  
Ik zou de Minister willen vragen om nog even in te gaan op dat aspect van die cyberwijkagenten.
                     Dat is een interessante nieuwe loot aan de stam, omdat je ziet dat er in die wijken
                     ook online veel gebeurt dat vaak het begin is van criminaliteit. In de motie-Hermans
                     worden die cyberwijkagenten ook expliciet genoemd. Hoe krijgt dat vorm? Wat voor types
                     zijn dat en wat doen ze?
                  
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Kan de Minister daar iets over zeggen? Daar laat ik het bij.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. De problemen zijn groot. De druk op onze agenten is enorm. We vragen heel
                     erg veel van die agenten, die met te weinig collega's onmogelijk zwaar werk moeten
                     doen. Vandaag hebben we wel veel lovende woorden van de Minister gehoord, ook veel
                     genoemde bedragen over wat er allemaal extra is geïnvesteerd. Daarbij zegt de Minister
                     dan meestal niet wat er in de vorige periodes allemaal is bezuinigd. Maar uiteindelijk
                     is de toets voor mij toch echt de praktijk. Kunnen die agenten straks weer in hun
                     wijken zijn? Kunnen ze voldoende strafbare feiten opsporen met te weinig collega's?
                     Belanden er geen zaken meer op de stapel? Zolang dit allemaal niet op orde is, zijn
                     we hier gewoon nog niet mee klaar. Dan zal ik de Minister daarmee blijven lastigvallen,
                     met een tekortschietend budget. Kijk bijvoorbeeld naar sporenonderzoek waarbij agenten
                     op de werkvloer letterlijk het ene spoor wel kunnen insturen en het andere kansrijke
                     spoor niet, gewoon vanwege een te beperkt budget. Hoe gek wil je het hebben? Dan ben
                     je dus niet bezig met zo veel mogelijk boeven vangen, maar dan ben je gewoon bezig
                     om met te weinig budget het onmogelijke van die mensen te vragen.
                  
Tot slot, voorzitter. Over de Politieacademie is nog veel en veel meer te zeggen.
                     Ik heb inderdaad gevraagd om een brief, dus al die antwoorden op de vragen die ik
                     gesteld heb, komen in die brief, maar ik hoop op nog meer dan dat: dat de Minister
                     zelf op onderzoek uitgaat naar wat er allemaal beter moet bij onze Politieacademie.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Helder van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De Minister begon met een reflectie en laat ik dat nu ook
                     eens een keer doen. Onder Balkenende IV moesten er 3.000 fte af. Rutte I heeft die
                     weten te behouden. Vervolgens kwam Rutte II met een forse bezuiniging van 500 miljoen,
                     waarvan Rutte III 291 miljoen min of meer weer terugbracht. Maar wat de politie nodig
                     heeft, is een stabiele, structurele en langdurige financiering, en niet dan geld eraf,
                     dan geld erbij, en dan vaak nog incidenteel of geoormerkt. Dat wilde ik dan toch even
                     als een korte reflectie gezegd hebben. En dat is een bruggetje naar één agent per
                     5.000 inwoners.
                  
Voorzitter. Dat was een bruggetje naar 1 agent per 5.000 inwoners, maar dat is een
                     papieren werkelijkheid als er niet naar de context wordt gekeken. Als 1 agent, of
                     0,2 agent, op 1.000 inwoners kun je in een uitgestrekt gebied met 1 fiets natuurlijk
                     niets uitrichten. Er moet dus goed naar de context worden gekeken. In dat kader zou
                     ik graag een toelichting willen van de Minister, die eigenlijk een beetje in de marge
                     zei: ik heb in het LOVP burgemeesters gevraagd om zelf met voorstellen te komen. Maar
                     daar liet hij het bij, dus daar zou ik graag even een toelichting op willen.
                  
Afrondend, voorzitter. Als het gaat om het aangaan van de maatschappelijke discussie
                     rond verwarde personen zijn wat mijn fractie betreft zware psychiatrische gevallen
                     en de ouderen toch echt niet voor de politie.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Ellemeet van GroenLinks.
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Dank u wel. Ook dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik miste nog een paar
                     antwoorden. Ik had vragen gesteld over het inkorten van de opleiding van drie jaar
                     naar twee jaar. Heeft dat geen gevolgen voor de kwaliteit? Volgens mij heb ik daar
                     geen antwoord op gehoord. En ik heb een aantal vragen gesteld over het streven naar
                     een meer inclusieve politie. We zien vooral dat het aantal adspiranten met een migratieachtergrond
                     afneemt in plaats van toeneemt en dat de uitstroom onder hen ook relatief hoog is.
                     Op die manier gaan we dus nooit het gewenste resultaat behalen. Daar wil ik dus graag
                     nog een antwoord op.
                  
Voorzitter. Ik ben ook blij dat de Minister zich duidelijk uitspreekt over het ontoelaatbare
                     toenemende geweld richting onder andere de politie en het belang van een maatschappelijk
                     debat. Ik vroeg mij af of de Minister daar nog wat meer woorden aan kan wijden dan
                     alleen «ik vind het belangrijk en we hebben een taskforce». Wat gaat het demissionaire
                     kabinet daar nog op doen?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Simons van BIJ1.
Mevrouw Simons (BIJ1):
Ik zal u blij maken en afzien van een tweede termijn.
De voorzitter:
Daar heb ik gemengde gevoelens bij: vreugde en verdriet. Daar zal ik nu verder niet
                     op ingaan. Het woord is aan mevrouw Kathmann.
                  
Mevrouw Kathmann (PvdA):
De politie verdient beter op vele fronten, maar aan de politietop moet ook harder
                     geknokt worden om het vertrouwen van die burgers terug te winnen. Ik heb alleen ook
                     naar mijn collega's geluisterd, want ik heb me schuldig gemaakt aan een zonde. Dat
                     is onervarenheid en ongeduld, dus ik denk dat ik mijn tweede termijn heb gehad toen
                     ik het had over het tuchtrecht en de vraag over het protocol van het delen van filmpjes.
                     De antwoorden heb ik ook gekregen. Dank daarvoor.
                  
De voorzitter:
Dank u zeer. Wat een reflecties en zelfreflecties allemaal. Mevrouw Palland van het
                     CDA, het woord is aan u.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Veel dank ook van mijn kant aan de Minister. Veel van deze onderwerpen zullen denk
                     ik bij de begroting ook nog wel weer voorbijkomen, maar ik denk ook dat we voor die
                     begroting nog een brief krijgen over onder andere die samenwerking tussen boa's en
                     de politie, de informatiedeling en nog een aantal zaken ten aanzien van die pilots,
                     waaronder die van de wapenstok. Ik had natuurlijk ook nog vragen gesteld over die
                     paritaire commissie en over de stand van zaken over hoe het nou zit met de beleidsregel.
                     De Minister heeft wel een goede uitleg gegeven over wat de bedoeling is van die paritaire
                     commissie en dat die aan de slag kan gaan, maar hij heeft niet aangeven wanneer hij
                     verwacht dat er daadwerkelijk overeenstemming wordt bereikt over die beleidsregel.
                     Dat is toch ook echt een onderdeel dat ik teruglees in het instellingsbesluit van
                     die paritaire commissie. Onder artikel 3 over de taken staat het volgende: het toetsen
                     van en adviseren over de afdoening door het bevoegd gezag op grond van de Tijdelijke
                     beleidsregel afhandeling restschade politie. Het hoeft misschien niet in de tweede
                     termijn, want als dat later in een vervolgbrief kan, dan is dat ook goed. Maar het
                     is wel zaak om hier een vinger aan de pols te houden.
                  
De voorzitter:
Ja, ik dank u zeer. Meneer Van Meijeren van FVD heeft geen tweede termijn. Het woord
                     is aan mevrouw Van der Werf van D66.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik wil even kort terugkomen op drie punten. De Minister begon met een reflectie waar
                     ik om gevraagd had, waarvoor dank, en ging daarin wel heel erg op de cijfers in en
                     niet zozeer op de problematiek achter die cijfers. Ik had het natuurlijk over die
                     aanrijtijden en de punten waarop het gewoon knelt met betrekking tot die 1-op-5.000-norm.
                     Ik zou graag willen weten hoe hij denkt meer maatwerk te kunnen leveren. Dat was eigenlijk
                     mijn vraag.
                  
Ik wil even heel kort terugkomen op die filmpjes. De Minister zei: we gaan ook niet
                     zomaar wat zeggen over burgers die worden gefilmd. Die vergelijking klopt natuurlijk
                     niet helemaal, want zij hebben geen geweldsmonopolie en de politie wel. Dat wil ik
                     nog wel even gezegd hebben en daarom hecht ik daaraan. Het derde punt gaat over die
                     Landelijke Eenheid. De Minister zegt daarover dat die inspectierapporten er nog aankomen.
                     Het zou misschien wel goed zijn als die vóór de begrotingsbehandeling komen, want
                     dan kunnen wij er daar nog wellicht wat mee. Of niet, maar dat moet natuurlijk blijken.
                  
De voorzitter:
Ik zie hier zorgwekkend hoofdgeschud, maar dat gaan we zo dan wel horen. Het woord
                     is aan de Minister voor zijn tweede termijn.
                  
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Een aantal dingen zal ik meteen kunnen beantwoorden. Ik kom nog met een
                     uitwerking van hoe het nou precies ingevuld gaat worden met betrekking tot die cyberwijkagenten.
                     Ik denk dat we dan ook echt aan u als Kamer het hoe en wat laten zien, alsmede wie
                     die cyberwijkagenten zijn. Ik zeg daar nu alvast over dat men daar al een paar jaar
                     mee bezig is. Ik heb ze ook aan het werk gezien, bijvoorbeeld zelfs in de Haagse Schilderswijk,
                     en dat werkt gewoon heel erg goed. Ik kom daar uitgebreider op terug in de brief waarin
                     we die 700 extra wijkagenten nader uitwerken. Ik zeg nog een keer nadrukkelijk dat
                     dit een plus is bovenop het aantal dat er nu is.
                  
Voorzitter. De heer Van Nispen had het over het tekortschietend budget. Maar toch
                     even voor alle zekerheid: bij de politie is dát niet het punt, als je het bijvoorbeeld
                     hebt over de formatie, want we hebben nou juist ... Mevrouw Van der Werf zei terecht
                     dat ik wel heel veel cijfers heb geschetst. Ik heb het net nog eens even opgeteld
                     voor mevrouw Helder. Het is alles bij elkaar, inclusief de motie-Hermans, veel meer
                     dan 500 miljoen. Laat dat duidelijk zijn. En het gaat om structureel geld. Het is
                     alleen zo dat we die mensen moeten inregelen vanwege die enorme instroom. Voor het
                     forensisch onderzoek is er ook extra budget gekomen. U krijgt nog een toelichting
                     over hoe dat precies wordt ingedeeld.
                  
Ik zou mijzelf herhalen – maar dat ga ik toch heel kort doen – als ik inga op het
                     punt van de mensen met een ernstige psychiatrische aandoening. Net als mevrouw Helder
                     vind ik dat het uiteindelijk zo zou moeten zijn dat de politie daar hooguit een openbare
                     ordetaak heeft, zoals de politie die ook heeft. Natuurlijk moet de politie hier en
                     daar ook hulpverlenend zijn, maar er ligt nu veel te veel op het bord van de politie.
                     Daar moeten we maatschappelijk met elkaar over spreken.
                  
Gevraagd werd of de inkorting van de duur van de Politieacademie ten koste gaat van
                     de kwaliteit. Dat is niet zo. Dat heb ik ook in eerdere brieven uiteengezet, maar
                     met verwijzing naar die brieven zal ik toch nog even kort ingaan op dit punt in de
                     brief die ik aan de heer Van Nispen heb toegezegd. Want dit is echt al uitvoerig aan
                     de orde geweest.
                  
Nu kan ik dit zelf niet meer lezen. Er staat hier «brief onipanten», maar ik weet
                     niet wat «onipanten» zijn. Er staat hier nog een tweede vraag, maar die kan ik ook
                     niet meer lezen. Het spijt me.
                  
Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
De vraag die ik nog had, ging over de cijfers van de instroom van aspirant- ...
Minister Grapperhaus:
Migranten, ja, sorry. Ik kon echt niet meer teruglezen wat ik hier had geschreven.
                     Mevrouw Ellemeet zou misschien vaker bij mij op het ministerie moeten komen, want
                     iedereen heeft moeite met mijn handschrift. De heer Azarkan verwees ernaar dat ik
                     daar zeer onlangs een brief over heb geschreven aan uw Kamer. Weten we de exacte datum
                     van die brief? Misschien weet de heer Azarkan die nog uit zijn hoofd. Volgens mij
                     zit die zelfs in de agendastukken. Ik zou willen voorstellen dat we daar misschien
                     nog eens een keer in het kader van de begroting over spreken. Want vandaag was er
                     natuurlijk te weinig tijd, omdat er zo veel onderwerpen zijn aan de hand van die brief.
                     Ik hoor dat de brief van 28 oktober is. Ook de heer Azarkan krijgt een aanbod om bij
                     mij op het departement te komen.
                  
Voorzitter. Mevrouw Kathmann had verder geen punten. Mevrouw Simons en de heer Van
                     Meijeren ook niet. Mevrouw Palland vroeg naar de paritaire commissie. Ik denk dat
                     ik nog even de actuele stand van zaken op papier zet voor u, want anders gaat het
                     te gefragmenteerd; ook weer voor de begroting, het wordt echt een feestweek! Dan leg
                     ik nog eens even uit hoe het nu precies staat met de restschadezaken en de paritaire
                     commissie. Ik kijk nu ook heel voorzichtig naar mevrouw Helder, want zij heeft dit
                     al heel vaak moeten vragen. Het nieuwe stelsel heb ik al voldoende uitgelegd.
                  
Dan kom ik ten slotte bij mevrouw Van der Werf. Zij had het over meer maatwerk. Ik
                     ben daar ook voor, maar ik ben natuurlijk wel gebonden aan wat het lokale bestuur
                     in een regio besluit om met die sterkte te doen. Het is zo dat ik het opneem voor
                     het lokale bestuur en de driehoek, omdat er enorm veel gevraagd is van de politie
                     in de afgelopen tijd. Dan merk je dus dat bepaalde gewone taken erbij gaan inschieten
                     als je niet oppast. Ik hoop echt dat we langzamerhand meters kunnen maken door de
                     structurele uitbreiding van de politie en doordat we corona op enig moment toch echt
                     endemisch hebben en daardoor niet meer allerlei extra druk op de politie hebben. Ik
                     – dat wil zeggen de Minister van JenV – zal het punt van meer maatwerk in ieder geval
                     aansnijden als we begin volgend jaar de nieuwe sterkteverdeling met elkaar door gaan
                     nemen.
                  
Ik wilde afsluiten met dat punt van het geweldsmonopolie, want daar moet je inderdaad
                     de politie op toetsen. Maar ja, we hebben zoiets als het Wetboek van Strafrecht en
                     we moeten als gewone burgers toetsen of we dat niet overtreden. Voor iedereen geldt
                     dat hij zich aan de regels moet houden. Dat geldt ook voor politieagenten en ik zeg
                     nog maar eens heel uitdrukkelijk dat ze dat ook echt altijd doen. Als dat een enkele
                     keer niet gebeurt, dan is dat pijnlijk, maar dan wordt dat ook via de meldingen en
                     dergelijke boven water gehaald. En het geldt ook voor de burger.
                  
Voorzitter. Dat was de tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u zeer. Dan ga ik afsluiten ...
Minister Grapperhaus:
Had jij niet nog één ding?
Mevrouw Helder (PVV):
Dat lag in het verlengde van het antwoord op collega Van der Werf. De Minister zei
                     ten aanzien van de verdeling van de sterkte en de middelen dat hij aan het LOVP, dus
                     aan de lokale burgemeesters, heeft gevraagd om zelf met voorstellen te komen. Dan
                     leek het erop dat de burgemeesters het zelf een beetje hadden laten lopen.
                  
Minister Grapperhaus:
Nee, natuurlijk niet. Laat ik vooropstellen dat het altijd aan mij ligt! Dat weten
                     we met z'n allen, maar het was het voorjaar van 2018. Toen zijn we eerst zelf met
                     een voorstel gekomen. Daar was men niet zo enthousiast over. We hebben toen nog gekeken
                     naar tussenvoorstellen. Uiteindelijk heb ik gezegd: burgemeesters, ik ga nu de kamer
                     uit en ik laat het aan u om te kijken of u er goed met elkaar uit kunt komen. Dat
                     heeft men gedaan. Dit voorjaar gaan we dat opnieuw krijgen en dan moeten we echt kijken
                     hoe we verdergaan.
                  
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan rest mij niets anders dan nog even de toezeggingen met u door
                     te nemen.
                  
– De Minister zegt toe de Kamer binnen vier weken een brief te sturen over de communicatie
                           van de politie op sociale media en gaat daarbij in op de protocollen en de transparantie
                           over het politieoptreden.
                        
– De Minister zegt toe de Kamer na afloop van de pilot met het stroomstootwapen hierover
                           te informeren.
                        
– De Minister zegt toe de Kamer voor de behandeling van de begroting te informeren over
                           de bewapening van boa's en de samenwerking tussen politie en boa's.
                        
– De Minister zegt toe de Kamer voor de behandeling van de begroting te informeren over
                           de stand van zaken met betrekking tot de wijkagenten en de uitvoering van de motie-Hermans,
                           inclusief cyberwijkagenten.
                        
– De Minister zegt toe de Kamer voor de behandeling van de begroting te informeren over
                           de Politieacademie en gaat daarbij in op de vraag van het lid Van Nispen en op de
                           vragen over het salaris van docenten en de inkorting van de opleiding van drie tot
                           twee jaar.
                        
Dat was een vraag van mevrouw Ellemeet, geloof ik. Dat staat hier niet bij, maar dat
                     zeg ik er dan zelf even bij.
                  
De Minister zegt toe de Kamer voor de behandeling te informeren over de stand van
                     zaken ten aanzien van de afhandeling van restschadezaken en de paritaire commissie.
                  
Dat gezegd hebbende dank ik de Minister, zijn ambtenaren, de leden, onze onvolprezen
                     ondersteuning in alle mogelijke gedaanten en de mensen die dit debat elders gevolgd
                     hebben. Ik sluit de vergadering. Ik wens u allen nog een mooie dag. De vergadering
                     is gesloten.
                  
Sluiting 13.05 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.