Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen, Ellian en Kathmann over internationale kinderontvoeringen
Vragen van de leden Van Nispen (SP), Ellian (VVD) en Kathmann (PvdA) aan de Minister voor Rechtsbescherming over internationale kinderontvoeringen (ingezonden 7 september 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 8 november 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 82.
Vraag 1
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over het terughalen van ontvoerde
kinderen en heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer Roussen?1 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Wat zijn de consequenties voor een land dat wel is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag,
maar zich niet aan de daarin opgestelde regels houdt? Welke middelen hebben de lidstaten
om verdragspartners aan te spreken op nakoming van de afspraken?
Erkent u dat niet alle landen de afspraken, zoals vastgelegd in het Haags Kinderontvoeringsverdrag,
in alle gevallen nakomen en dat dit tot schrijnende situaties kan leiden? Zo ja, bent
u bereid te kijken of de huidige afspraken met verdragspartners wel goed geregeld
zijn, niet te vrijblijvend zijn, en wat eventueel gedaan zou kunnen worden dit te
verbeteren?
Antwoord 2, 3
Kinderontvoering is ingrijpend voor de – achtergebleven – ouder, maar bovenal schadelijk
voor een kind. Om kinderen te beschermen zijn onder meer de Verordening Brussel II-bis
en het Haags Kinderontvoeringsverdrag tot stand gekomen. Het uitgangspunt van de verordening
en het verdrag is onmiddellijke terugkeer van het kind naar zijn of haar gewone verblijfplaats.
Het geniet nadrukkelijk de voorkeur dat ouders er onderling uitkomen.
Om een minnelijke oplossing tussen de ouders te bevorderen, is er contact tussen de
Centrale autoriteiten. Als onverhoopt geen minnelijke oplossing wordt bereikt, is
de beslissing of een kind dient terug te keren voorbehouden aan de gerechtelijke of
administratieve autoriteiten in het land waar het kind naartoe is overgebracht. Als
de achtergebleven ouder zich niet kan verenigen met een genomen beslissing, in het
bijzonder de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, kan de ouder een beroep
doen op de openstaande rechtsmiddelen in dat land. Als deze zijn uitgeput, bestaat
voor de ouder de mogelijkheid om zich te wenden tot het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens.
Het is niet aan mij een oordeel te vellen over de uitspraak van een onafhankelijke
gerechtelijke instantie (in een ander land).3 Verdragslanden zijn bij hun oordeelsvorming en handelen, rond teruggeleiden, gehouden
aan afspraken zoals vastgelegd in het Haags Kinderontvoeringsverdrag en de Verordening
Brussel II-bis. Over het algemene functioneren van de regelingen vindt geregeld overleg
plaats binnen het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht
en het Europees Justitieel Netwerk. Onder meer hier bespreken verdragslanden (onderling)
knelpunten in de uitvoering van kinderontvoeringszaken, met als doel deze te verkleinen.
Zo is onlangs de verordening Brussel II-bis herzien, onder andere ter verbetering
van de samenwerkingsafspraken in het kader van het kinderontvoeringsverdrag. De herschikte
verordening wordt vanaf 1 augustus 2022 toegepast en kent een uitgebreidere regeling
inzake internationale kinderontvoering, waaronder bepalingen om de inzet van mediation
te stimuleren. Het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Europese Commissie
bewaken de uniforme en juiste toepassing van de verordening Brussel II-bis en in de
toekomst de herschikking daarvan.
Vraag 4
Heeft de Centrale Autoriteit internationale kinderaangelegenheden, op uw ministerie,
voldoende capaciteit te allen tijde snel en daadkrachtig op te komen voor Nederlandse
staatsburgers? Zo ja, waaruit blijkt dat? Kunt u aangeven hoe snel gemiddeld gereageerd
wordt op berichten/verzoeken van Nederlandse burgers die de hulp van de Centrale Autoriteit
denken nodig te hebben?
Antwoord 4
De Nederlandse Centrale autoriteit internationale Kinderaangelegenheden heeft de belangrijke
taak een verzoek van de in Nederland achtergebleven ouder, tot het teruggeleiden van
een kind, te behandelen. Hierbij is overigens niet relevant of de ouder Nederlands
staatsburger is. Wel is van belang dat het kind de gewone verblijfplaats had in Nederland
voorafgaand aan de ongeoorloofde overbrenging. De inspanningen van de Nederlandse
Centrale autoriteit zijn erop gericht om zo spoedig mogelijk te reageren op binnengekomen
hulpverzoeken van een ouder of betrokken instantie. De capaciteit hiervoor is momenteel
toereikend. Gemiddeld genomen wordt binnen vijf werkdagen gereageerd op een verzoek.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.