Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Personeel/Materieel Defensie
35 925 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2022
35 925 K Vaststelling van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor
het jaar 2022
Nr. 17 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 november 2021
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Defensie over Personeel/Materieel Defensie.
De vragen en opmerkingen zijn op 2 november 2021 aan de Minister van Defensie voorgelegd.
Bij brief van 5 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de stukken die zijn toegezonden
voor dit schriftelijk overleg. Daarbij merken zij op dat, gezien het aantal te behandelen
onderwerpen en het belang daarvan, een daadwerkelijk wetgevingsoverleg passender was
geweest. Zij gaan er dan ook vanuit dat hier volgend jaar in de Kamer weer steun voor
is. De leden van deze fractie starten met de waardering voor het structurele extra
geld dat beschikbaar komt voor defensie, zodat de grootste knelpunten in de bedrijfsvoering
opgelost kunnen worden. Tegelijkertijd realiseren zij zich ook dat dit slechts een
begin is en dat er nog meer nodig is om de aanwezige en oplopende tekorten op het
gebied van onder andere materieel, infrastructuur, ICT en goede arbeidsvoorwaarden
op te kunnen lossen. Verdere stappen zijn wat de VVD-fractie betreft dan ook vereist
om het hoofd te bieden aan de toenemende dreigingen die op ons af komen.
Ten aanzien van de vervanging van de onderzeeboten hebben de leden van de VVD-fractie
met grote bezorgdheid kennisgenomen van de recente kabinetsbrief die vertraging van
het project aankondigt. Aangezien daarin staat dat Defensie meer tijd nodig heeft
om de door de drie kandidaat-werven aangeleverde informatie goed te kunnen analyseren
vragen de leden van de VVD-fractie of de huidige projectorganisatie wel de juiste
omvang en het kennisniveau heeft om het project zonder vermijdbare vertragingen tot
een goed einde te kunnen brengen. Waarom kon de projectorganisatie de informatie niet
binnen de geplande tijd analyseren? Wat zegt dit over het risico op nieuwe vertragingen
als er weer informatie binnenkomt? Welke veranderingen vinden er plaats om de verwerking
in de toekomst te versnellen?
De leden van de VVD-fractie hebben ook enkele vragen over de mededeling dat Defensie
in de gesprekken met de drie werven niet informatie van voldoende diepgang krijgt,
omdat de werven niet gewend zijn in een dergelijke fase van een selectieproces die
informatie te geven. Deze leden vragen of de Minister in een volgende gespreksronde
de informatie wel verwacht te krijgen. Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd?
In hoeverre klopt het dat het hier gaat om bedrijfsgevoelige, dan wel (door de staat
waar het bedrijf gevestigd is) gerubriceerde, informatie die een aanbieder niet geneigd
is te delen met een projectorganisatie die tegelijkertijd met twee concurrenten praat,
of zolang er geen afspraak op regeringsniveau is gemaakt?
De leden van de VVD-fractie hebben ook een vraag over de mededeling dat Defensie ervoor
heeft gekozen de optimale behoefte uit te vragen, zonder aan te geven welke behoeften
hard zijn. Betekent dit dat al deze behoeften bij elkaar mogelijk ook verder zouden
gaan dan Variant B uit de B-brief, en beweging richting Variant A? Zijn al deze behoeften
tezamen nog inpasbaar in het idee van een aangepaste «military of the shelf» ontwerp,
of beweegt dit richting een nieuw ontwerp?
De leden van de VVD-fractie hebben ook vragen over het onderzoek naar de oorzaken
van de tijdsoverschrijdingen. Wie gaat dit onderzoek uitvoeren? Hoe wordt voorkomen
dat de projectorganisatie verder belast wordt, zeker gezien de eerdere problemen om
informatie binnen de gevraagde tijd te analyseren?
De leden van de VVD-fractie merken ook op dat er al meerdere onderzoeken en analyses
naar de aanschaf van onderzeeboten zijn verricht, naast het reguliere DMP-proces.
Voorafgaand daaraan was er een toekomstvisie over de onderzeedienst, heeft een externe
klankbordgroep de A-brief tegen het licht gehouden en geadviseerd over de inrichting
van de B-fase, de Auditdienst Rijk voert controles uit waaronder over het proces en
de governance, en de Algemene Rekenkamer is betrokken. De leden van de VVD-fractie
vragen dan ook hoe het kan dat al deze controlemechanismen niet de problemen en obstakels
aan het licht hebben gebracht die nu voor vertraging zorgen. Ook vragen zij wat er
anders wordt aan het huidige onderzoek, zodat dit wel zorgt voor levering van goede
boten voor de Nederlandse marine zonder verdere vertraging. Ook vragen de leden van
de VVD-fractie hoe voorkomen wordt dat het onderzoek zelf een oorzaak van vertraging
wordt, waarbij besluiten worden uitgesteld of worden doorgeschoven hangende het onderzoek.
Daarnaast benadrukken de leden van de VVD-fractie het belang van de participatie van
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bij het onderzeebootproject. Zij maken
zich zorgen dat dit nu niet afdoende geborgd is in het proces en in de selectiecriteria,
terwijl dergelijke participatie van groot belang is om ervoor te zorgen dat de marine
gedurende de gehele levensfase van de onderzeeboot zo strategisch autonoom mogelijk
over dit cruciale wapensysteem kan blijven beschikken. De leden van de VVD-fractie
willen met geborgde participatie van de Nederlandse industrie voorkomen dat Nederland
voor de militaire inzetbaarheid, onderhoud en upgrades van de onderzeeboten volledig
of grotendeels afhankelijk is van (kostbare en onzekere) medewerking uit het buitenland.
Gerelateerd aan de vertraging bij de aanschaf van de onderzeeboten, hebben de leden
van de VVD-fractie enkele vragen over de algemene situatie rond de aanschaf van nieuw
materieel. Zij merken op dat er bij diverse aanschafprojecten vertraging is opgetreden,
zoals bij het intrekken en opnieuw doen van de gunning van het Defensie Operationeel
Kledingsysteem, de vertraging en onderzoek of de aanbesteding van de nieuwe voertuigen
voor de Luchtmobiele Brigade wel kan worden vervolgd, en de beoogde wielvoertuigen
voor het Korps Mariniers die niet op de landingsvaartuigen bleken te passen. Betreft
het hier incidenten die zich onvermijdelijk voor zullen doen, of liggen hier structurele
tekortkomingen in het aanschafproces, wellicht vanwege personele tekorten bij DMO,
aan ten grondslag? Kan de Minister aangeven welke zwakke punten zijn geïdentificeerd,
of dat dit nog gaat gebeuren, en welke verbeteringen er worden doorgevoerd?
De leden van de VVD-fractie vragen tevens aandacht voor het personeel van Defensie.
Zij hebben de geluiden gehoord van militairen die ontevreden zijn over de arbeidsvoorwaarden,
in relatie tot het recente bod van Defensie, alsook het uitblijven van een nieuw personeelsmodel.
Hoewel er niet vooruitgelopen kan worden op coalitieonderhandelingen, hopen zij wel
dat hier de komende jaren stappen gezet kunnen worden.
Daarbij zien deze leden ook het belang van aandacht voor cultuur binnen de krijgsmacht.
Dit is niet omdat er iets mis is met de huidige militairen, maar wel omdat Defensie
net zoals andere organisaties zich moet blijven inspannen om ervoor te zorgen dat
iedereen zich welkom voelt. Dat kan ook helpen bij behoud en rekrutering van mensen,
waardoor uiteindelijk de hele organisatie sterker wordt. Is de Minister bereid zich
hiervoor in te blijven zetten? Daarnaast stellen deze leden dat een blik van buiten
soms nieuwe andere zaken kan signaleren. Zij vragen de Minister aan te geven hoe hij
aankijkt tegen een audit, waarbij Defensie de eigen cultuur periodiek extern onder
de loep laat nemen. Bij deze aandacht voor diversiteit willen de leden van de VVD-fractie
niet dat vrouwen of andere groepen expliciet bevoordeeld worden bij momenten dat een
select groepje officieren of onderofficieren kan doorstromen naar een hogere rang.
Dan moeten volgende deze leden militaire kwaliteiten de doorslag geven. Andere keuzes
zouden het moreel van eenheden en de autoriteit van vrouwelijke commandanten kunnen
ondermijnen, met alle risico’s van dien in een oorlogssituatie. Zij vragen of de Minister
kan toezeggen dat relevante militaire kwaliteiten in dergelijke gevallen de doorslag
geven?
Wat de leden van de VVD-fractie betreft kunnen ook andere maatregelen een toevoeging
zijn aan het aantrekkelijk houden en maken van de organisatie. Een van die maatregelen
is het realiseren van meer voorspelbaarheid in het oefen- en uitzendschema om de belasting
van het thuisfront te beperken. Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om hier
verdere stappen in te zetten en hoe de Minister zich hiervoor gaat inspannen.
Met betrekking tot de aantrekkelijkheid van de organisatie vragen de leden van de
VVD-fractie de Minister tevens te laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om
ook in de Randstad een meer zichtbare presentie van de krijgsmacht te creëren, daar
de bestaande kazernes en oefeningen veelal buiten de Randstad zijn gerealiseerd en
er hierdoor mogelijk wervingspotentieel blijft liggen. Is de Minister hiertoe bereid?
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog een vraag over de participatie van het
Nederlandse bedrijfsleven in de bouw van de F-35. Nu het toestel ook gekocht wordt
of gekocht gaat worden door landen die niet een oorspronkelijk partner in het programma
waren, en daarom een werkaandeel in de productie hadden, bestaat het risico dat deze
landen ook deelname aan de productie eisen, en zo de positie van Nederlandse bedrijven
onder druk komt te staan. Deze leden vragen of de Minister dit probleem herkent. Zo
ja, wat wordt eraan gedaan om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven uit het programma
gedrukt worden?
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over het Europees Defensiefonds
en de Nederlandse deelname daarin. Hoe zet Defensie in op Nederlandse deelname aan
nieuwe projecten, bijvoorbeeld die over energietransitie? In hoeverre is hier nationale
cofinanciering nodig om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen als deelnemer
te positioneren bij deze en andere projecten, en in hoeverre is dat beschikbaar?
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele losstaande vragen. Allereerst
vragen deze leden naar de motie van het lid Van den Bosch van 3 december 2020, die
regelt dat de mogelijkheden worden onderzocht om alle 18-jarigen in Nederland een
dagprogramma te laten volgen op een kazerne, naar Frans voorbeeld (Kamerstuk 35 570 X, nr. 37). Kan de Minister inzichtelijk maken wat de precieze status van (de uitvoering van)
deze motie is? Ten tweede vragen de leden van deze fractie of de Minister bekend is
met het financieringsmodel volgens bijgevoegde link1 en in hoeverre hij bereid is te onderzoeken of een dergelijk model mogelijk zou zijn
voor Nederland. Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar het veteranentenue.
Zij begrijpen dat zich voor het verkrijgen van een vergoeding van dit tenue een verschil
in vereisten voordoet per Defensieonderdeel. Klopt het dat bij de Koninklijke Luchtmacht
geldt dat een vergoeding wordt toegekend wanneer tweemaal aan een erkend evenement
in tenue wordt deelgenomen, waar bij de Koninklijke Landmacht deze eis niet geldt
en een vergoeding ook wordt gegeven zonder deelname aan evenementen? Deze leden vragen
de Minister in te gaan op de reden van dit verschil.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geagendeerde
stukken voor het schriftelijk overleg Personeel en Materieel Defensie. Deze leden
hebben nog de onderstaande vragen aan de Minister.
De leden van de D66-fractie zijn content met de opvolging van de motie van de leden
Belhaj en Voordewind van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19) dat het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) per 1 januari 2022 wettelijk in werking
zal treden. Na vele discussies over het meerjarig begroten, zijn deze leden zeer content
met het feit dat deze discussie grotendeels is beslecht door de instelling van het
defensiematerieelfonds. De voorspelbaarheid en schokbestendigheid van de materieelbegroting
van Defensie wordt hiermee vergroot, en dit fonds zal tevens bijdragen aan de continuïteit
van de investeringsplanning. Deze leden geven complimenten voor de voortvarendheid
waarmee Defensie deze wetsvoorbereiding en realisatie heeft gerealiseerd. Deze leden
constateren tevens dat er een mismatch bestaat tussen de instandhoudingsbehoefte en
het beschikbare budget. Zij vragen de Minister per DMF-artikel te kwantificeren hoe
groot de mismatch tussen de instandhoudingsbehoefte en het budget is.
De leden van de D66-fractie kijken uit naar de HR-transitie van Defensie, die er voor
moet zorgen dat de werving weer op peil wordt gebracht, de uitstroom verkleind wordt
en Defensie een aantrekkelijkere werkgever wordt. Zij vragen of er reeds nieuwe KPI’s
zijn gekoppeld aan de HR-transitie? Zo ja, welke zijn dat? Wanneer verwacht de Minister
de opdrachten voor het versterken van diversiteit en inclusiviteit te verstrekken
en kan de Minister voor het volgen hiervan indicatoren opnemen in de volgende begrotingen
en personeelsrapportages? De leden van de D66-fractie zijn positief over het feit
dat de trainingsmodule «sociale veiligheid, Diversiteit en Inclusiviteit» verplicht
wordt. Zij vragen of dit geldt dit voor al het personeel van soldaat tot generaal
en medewerker tot Minister? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie merken op dat de vertrouwelijkheid van de inzetbaarheidsrapportage
de leden beperkt over het stellen van vragen over specifieke zaken. Deze leden vragen
in welke mate en waarom de vertrouwelijkheid op deze stukken nu en in de toekomst
nog noodzakelijk is. Zijn er op dit punt andere landen die meer inzicht geven en is
wat Nederland doet vergelijkbaar met andere landen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de krijgsmacht veel hinder heeft ondervonden
door de coronacrisis. Zeker als het gaat om de uitvoering van complexe oefeningen
op hoger niveau. Zij vragen of dit nog consequenties met zich meebrengt die betrekking
hebben op het kunnen doen van bepaalde missies? Is de veiligheid van militairen gewaarborgd
tijdens oefeningen vanwege het gebrek eraan op specifieke gebieden? Tevens sluiten
deze leden zich aan bij de opmerkingen van de Minister trots te zijn op de bijdrage
van Defensie tijdens de coronacrisis. De leden van de D66-fractie bedanken de medewerkers
en militairen van Defensie die zich keihard hebben ingezet in de moeilijke tijden
waarin die ondersteuning zo nodig was.
De leden van de D66-fractie lezen dat Nederland achterblijft in de bijdrage aan EU-missies
en PESCO-operaties. Zij vragen de Minister nader in te gaan op die afspraken. De Minister
geeft aan dat er van de 120 functies slechts 13 worden geleverd. Kan de Minister aangeven
wat de achterliggende redenen voor zijn? Wat is het plan om zo snel mogelijk te komen
tot het opvullen van deze 120 functies? De Minister geeft tevens aan dat ondanks de
ruim honderden miljoenen extra investeringen Nederland onderaan bungelt. Zij vragen
de Minister in een tabel een update te geven van de bruto uitgaven van de NAVO-leden
evenals de stijging dan wel daling van BBP per land van de afgelopen 3 jaar. Indien
dit moeilijk blijkt om korte termijn, dan vragen deze leden wat de termijn is dat
dit wel naar de Kamer gestuurd kan worden. De leden van de D66-fractie hechten er
waarde aan om, los van de intentieverklaring van de Minister-President in Wales, goed
in kaart te brengen en inzichtelijk te maken wat voor investeringen er in alle lidstaten
zijn gedaan. Dit geeft wat deze leden betreft een dieper inzicht in de Defensie-uitgaven
van de EU en NAVO-bondgenoten.
De leden van de D66-fractie zijn content met het feit dat Defensie door is blijven
werken aan de verbetering van de rapportage processen en sluiten zich aan bij het
compliment van de Algemene Rekenkamer hierover, mede in het licht van de structurele
aandacht die de Algemene Rekenkam en de Tweede Kamer in de rol van financieel rapporteurs
afgelopen jaren gevraagd heeft. Deze kant van de rapportage lijkt niet het meest belangrijk,
maar de leden van de D66-fractie zijn ervan overtuigd dat de inzichtelijkheid en goede
controleerbaarheid ten goede komt aan de Defensieorganisatie en het voor de Tweede
Kamer beter te volgen is hoe het er voor staat.
De leden van de D66-fractie lezen dat 1,2% van de Defensiebegroting wordt besteed
aan kennis en innovatie. Zij vragen de Minister uiteen te zetten hoe deze middelen
precies worden besteed en hoeveel wordt besteed aan PESCO-projecten.
De leden van de D66-fractie zijn content dat er uitvoering wordt gegeven aan motie
van het lid Sneller c.s. (Kamerstuk 35 830, nr. 9). Wanneer kan de Kamer het vastgoedplan verwachten?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de aanbestedingsprocedure van de
onderzeeboten. De Algemene Rekenkamer wees er in haar onderzoeksrapport op dat het
prijspeil tijdens de B-brief niet actueel was en dat de kosten daardoor eigenlijk
hoger geraamd zouden moeten worden. Dee leden vragen of de Minister het hiermee eens
is. Deze leden constateren dat er onduidelijkheid bestaat over het soort product dat
wordt aanbesteed. Het is de leden van de D66-fractie op dit moment onduidelijk wat
het verschil is tussen MOTS met aanpassingen en de geambieerde behoefte. Is er nog
sprake van een «van de plank» ontwerp of is er sprake van maatwerk? In de beantwoording
op de schriftelijke vragen staat dat Defensie zich baseert op MOTS: «In antwoord op
Kamervragen hierover is toegelicht (Kamerstuk 34 225, nr. 25) dat de bestaande ontwerpen van de kandidaat-werven het uitgangspunt vormen en dat
geen sprake is van de ontwikkeling van een geheel nieuwe onderzeeboot «vanaf de tekentafel»
of de aanschaf van prototypes voor beproeving.» «Deze configuratie zal niet (alsnog)
berusten op een geheel nieuw ontwerp, maar zal voortbouwen op bestaande configuraties
en technische oplossingen die de kandidaat-werven al in gebruik of ontwikkeling hebben
en die in onderlinge samenhang tot een ontwerp zullen leiden dat invulling geeft aan
de eisen van Defensie. Daarnaast zullen deze ontwerpen aangevuld worden met innovatieve
oplossingen om de onderzeebootcapaciteit toekomstbestendig te maken.» Deze leden vragen
in hoeverre er gesproken kan worden van een MOTS-product als het ontwerp gebaseerd
is op verschillende configuraties, technische oplossingen en innovatieve oplossingen.
Kiest het kabinet nu voor een product van de plank (MOTS) of wordt het maatwerk? In
geval het tweede van toepassing is, kan de Minister uitleggen hoe het mogelijk is
dat in dat geval de C-fase wordt overgeslagen? Als er sprake is van maatwerk, dan
is er volgende de leden van de D66-fractie toch sprake van een geheel nieuw product
en dient de C-fase, juist bij zo’n groot project, doorlopen te worden? Gezien deze
zorgen willen deze leden vragen om een besluitvormingskader op te stellen voor de
Kamer waarbij in de D-fase alsnog gekeken kan worden in welke mate de C-fase eigenlijk
heeft moeten plaatsvinden. De leden van de D66-fractie realiseren zich de enorme consequenties
van alsnog een C-fase, maar vinden het van belang dat er duidelijk gekozen wordt.
Kan de Minister aan de hand van het toetsingscriteria van MOTS uiteenzetten en motiveren
hoe de aanbesteding van de onderzeeboten inderdaad onder MOTS valt en niet onder maatwerk?
Indien het eerste het geval is dringen de leden van de D66-fractie erop aan dicht
bij het MOTS te blijven gezien de risico’s die teveel aanpassingen met zich meebrengen,
zowel in de technische en financiële zin als in tijd. Deze leden maken zich zorgen
in welke mate het MOTS-ontwerp teveel aanpassingen zal gaan krijgen. De Minister geeft
aan dat Defensie zich «realiseert zich dat elke aanpassing van een door de kandidaat-werf
voorgesteld (MOTS-) ontwerp extra risico’s met zich kan meebrengen en eist daarom
dat de kandidaat-werven de risico’s verifieerbaar in kaart brengen en in een degelijk
risicomanagementplan voorzien. De «ontwerpvolwassenheid» van de aanbiedingen door
de kandidaat-werven en de verwachte effectiviteit van hun risicomanagementplannen
(Kamerstuk 34 225, nr. 32), vormen belangrijke onderdelen van de besluitvorming en de gunning. Uit de eerste
dialoogronde volgt dat, ook zonder nog te beschikken over een precieze inschatting
door de werven van de risico’s en de kosten ten opzichte van een MOTS-ontwerp, een
aantal van de door Defensie ingebrachte behoeften leidt tot ingrijpende aanpassingen
van de ontwerpen.» De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke stappen er
ondernomen worden om de ingrijpende aanpassingen te temperen. Deze leden begrijpen
de behoefte aan een state of the art onderzeeboot, maar gezien de enorme vertragingen,
de enorme behoefte om tijdig nieuwe onderzeeboten te hebben, de enorme financiële
risico’s die Defensie niet kan dragen gezien de enorme tekorten bij vele krijgsmachtonderdelen,
vinden deze leden het van levensbelang om niet teveel risico’s te nemen. Indien defensie
toch op veel aanpassingen inzet, vragen de leden van de D66-fractie of de Kamer te
zijner tijd aanvullend wordt geïnformeerd over de mate waarin de huidige risicoreserveringen
nog voldoen of dat deze verhoogd dienen te worden.
Tot slot op dit punt zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of er budget gereserveerd
is voor alle bewapening die uit de behoeftestelling voortvloeit, of is er ook bewapening
die wel uit de behoeftestelling voortvloeit maar waar (nog) geen budget voor is gereserveerd?
Welke bedrijven in Nederland zouden in de toekomst betrokken kunnen worden bij de
instandhouding van de onderzeeboten? Zijn bij de actualisatie van de risicoanalyse
ook de risico’s afgedekt in het ontwerpproces, die volgens de Algemene Rekenkamer
volgen uit het feit dat de aan te schaffen boten op dit moment niet van de plank te
koop zijn en waarvan de ontwerpen zich niet in de praktijk hebben bewezen?
De leden van de D66-fractie sluiten zich aan bij de aanbevelingen van het ADR inzake
de onderzeeboten en vragen of de Minister bereid is om de Kamer expliciet te blijven
informeren in voortgangsrapportages verwijzend naar deze twee aanbevelingen van de
Auditdienst Rijk (ADR) zodat de Kamer dit goed kan volgen. Helemaal tot slot op dit
punt, betreuren de leden van de D66-fractie het dat de leverdatum van de onderzeeboten
is vertraagd met drie jaar. Wat zijn de verwachtingen van de Minister of de Walrusklasse
nog zo lang door kan? Zijn er voorbeelden van landen die dit doen met vergelijkbare
onderzeeboten? Worden er scenario’s uitgedacht waarin de onderzeebootcapaciteit een
periode niet kan worden ingezet voor de krijgsmacht dan wel voor NAVO-verplichtingen?
Verder steunen de leden van de D66-fractie het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar
aanleiding van de vertraging bij het onderzeeboten vervangingsproces dat ingaat op
de oorzaken van de tijdsoverschrijdingen en hieruit lering te trekken. Deze leden
zijn erg benieuwd naar dit rapport en ziet het in 2022 tegemoet.
De leden van de D66-fractie zijn het met de regering eens dat verdere digitalisering
van groot belang is voor Defensie en dat dit ten goede komt aan een sterk opererende
krijgsmacht. In een eerdere digitaliseringsronde stond een goede klant-leverancier
relatie voorop. Daar heeft het BIT-advies op de GrIT ook op gewezen: er is te weinig
focus op de eindgebruiker die met IT-producten effectiever en efficiënter moet gaan
werken. In hoeverre wordt hiermee rekening gehouden in het rapport Defensie Duurzaam
Digitaal? Deze leden danken de Minister voor de uitvoerige rapportage, zij vragen
echter hoe deze plannen concreet worden omgezet in de operationele output van de Krijgsmacht,
alsmede om een toelichting hierop.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de F-35 gevechtsvliegtuigen.
Kan de Minister in retrospectief stellen dat de aanschaf van extra F-35 gevechtsvliegtuigeninderdaad
de juiste prioriteit is geweest in het licht van de tekortkomingen op het gebied van
personeel en het achterstallige onderhoud bij het vastgoed. Deze leden maken zich
zorgen over de stijgende onderhoudskosten van de F-35s. Hoe kan de Minister invloed
uitoefenen op een reductie van de exploitatiekosten? Voorziet de Minister een verdere
kostenstijging? Kan de Minister aangeven of er nog ruimte zit tussen de huidige ramingen
en het nieuwe kostenplafond? Of betekent een nieuwe stijging het opnieuw aanpassen
van de MoU? De leden van de D66-fractie constateren dat er over bepaalde facturen
van de F-35s nog geen btw is afgedragen. Hoeveel btw dient Defensie nog af te dragen
aan de belastingdienst en onder welk tarief? Gaan de belastingregels die gelden bij
de F-35 exploitatie ook op voor andere grote materieelprojecten? Zo ja, hoe staat
het bij alle andere materieelprojecten met het betalen van btw? De leden van de D66-fractie
merken op dat de F-35 vliegtuigen vaak aan de grond staan. In de beantwoording op
de feitelijke vragen staat dat de F-35 piloten einde jaar Initial Operational Capable
zijn. Geldt dit voor alle straaljagerpiloten? Hoeveel van die vlieguren zijn met F-35s
boven Nederlands grondgebied gemaakt?
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het proces voorstel Herinrichting
KNM en het realiseren van toekomstige kazerne ten behoeve van de operationele marinierseenheden
uit Doorn en de Maritime Special Operations Forces. Deze leden hechten veel waarde
aan de afstemming met de Centrale Medezeggenschapscommissie (CMC). Gezien de ervaringen
met de oorspronkelijke verhuisplannen naar Vlissingen en gebrekkige besluitvormende
invloed wat de CMC kreeg, willen deze leden na dit overleg met het CMC tussentijds,
desnoods vertrouwelijk, geïnformeerd worden over in welke mate er instemming is en
of er sprake is van onoverbrugbare meningsverschillen. Daarbij vragen deze leden om
een brede uitvraag te de doen onder personeel, qua behoefte en verwachtingen. Naarmate
dit tijdig gebeurt kan men volgens deze leden beter nog de bezwaren, behoeftes, opmerkingen
van militairen en burgerpersoneel betrekken, wat een goed procesverloop te goede komt.
Zij vragen of de Minister bereid is dit te doen?
De leden van de D66-fractie begrijpen de behoefte en de aankoop van Future Littoral
All Terrain Mobility Patrouillevoertuigen. Tegelijkertijd constateren deze leden dat
geen MOTS of COTS-oplossing volledig voldoet. Als er vervolgens wordt gesteld dat
er dan maar gekozen zal worden voor een MOTS/COTS-constructie lijkt dit onnodig risicovol.
Zijn er andere landen die diezelfde procedure hebben gevolgd voor dit materieel of
geheel tevreden zijn met COTS? De Minister stelt dat er een onderzoeksfase wordt uitgevoerd
om de risico’s zoveel mogelijk te beheersen. Wat betekent de COTS/MOTS voor het DMP-proces?
Dient er dan niet een C-fase gehanteerd te worden? Kan de Minister de aanbesteding
uiteenzetten aan de hand van het toetsingscriteria van de MOTS?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het feit dat er chroom-6 is aangetroffen
bij de FRISC-vaartuigen ondanks een verklaring van de leverancier dat er geen kankerverwekkende
stoffen zouden zijn toegepast. Is (oud)personeel dat de FRISC heeft gebruikt op de
hoogte gesteld van het feit dat er chroom-6 is gebruikt? In welke mate komen zij in
aanmerking voor regelingen rondom chroom-6?
De leden van de D66-fractie constateren dat munitie een houdbaarheidstermijn heeft.
Zij vragen hoe het staat het met de munitiedepots van Defensie waar geëxpireerde munitie
ligt op geslagen. Komen er risico’s kijken bij het demilitariseren van munitievoorraden?
Zo ja, welke? Deze leden vragen of de Minister kan garanderen dat deze risico’s zijn
ondervangen.
De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van de
onderliggende stukken en hebben over het brede onderwerp dat thans op de agenda staat
de volgende vragen en opmerkingen.
Met betrekking tot materieel wordt allereerst gewezen op de tekortkomingen aan de
F-35. Deze leden vragen wat op dit moment het aantal (bekende) gebreken aan het toestel
is. In geval dit aantal niet noemenswaardig afwijkt van het aantal dat vorig jaar
dan wel in de laatste voortgangsrapportages bekend was, vragen de leden van de PVV-fractie
wat hiervan de oorzaak is. Zijn veel gebreken (nog) niet opgelost of komen er juist
nieuwe gebreken bij? Hoeveel tekortkomingen vindt de Minister acceptabel? Voorts willen
deze leden vragen of het klopt dat het toestel nog steeds niet inzetbaar is bij onweer
(vanwege risico op exploderende brandstofleidingen). Hoe beoordeelt de Minister de
omstandigheid dat de inzet van het toestel voor lange tijd afhankelijk is van de weersomstandigheden
en hoe kan het dat dit gebrek nog steeds niet is opgelost?
In verband met het nieuw verrezen probleem van vier kapotte motoren vanwege zand op
de vliegbasis Leeuwarden vragen de leden van de PVV-fractie wat dit betekent voor
de inzetbaarheid van het toestel, aangezien elders op de wereld ook veel zand voorkomt.
Ook vragen deze leden of de Minister hun mening deelt dat het (in dit stadium) onacceptabel
is dat er nog steeds problemen zijn met bevestigingsbouten, die ofwel de verkeerde
lengte hebben ofwel bij hoge snelheid lostrillen.
Tenslotte stellen de leden van de PVV-fractie vast dat de F-35 ernstige geluidsoverlast
veroorzaakt. Hoe verhoudt deze overlast zich tot de bestaande geluidsnormen? Hoe zal
deze situatie zijn als alle bestelde toestellen in Nederland zijn? Kunnen de beoogde
vlieguren dan wel gemaakt worden? Is er een scenario mogelijk dat voor 5 miljard euro
aan vliegtuigen is gekocht, die door (onverwachte) geluidsoverlast veel vaker aan
de grond moeten blijven staan dan was beoogd? Deze leden willen zo spoedig mogelijk
inzicht verkrijgen in deze problematiek, omdat burgers vanzelfsprekend recht hebben
op bescherming tegen overlast die de bestaande normen t.a.v. geluidshinder overstijgt.
De leden van de PVV-fractie concluderen dat met de F-35-toestellen defecte vliegtuigen
zijn gekocht, waarbij de (eerder door de Minister geplaatste) kwalificatie «kinderziekten»
absoluut niet meer passend is. Deelt de Minister deze mening? In het verlengde hiervan
vragen deze leden of het kabinet bereid is om de F-35-toestellen die nog niet geleverd
zijn (kostenvrij) af te bestellen. De belastingbetaler kan immers niet worden geacht
om te betalen voor ondeugdelijke vliegtuigen (van zo’n 80 miljoen euro per stuk).
In dit kader wijzen deze leden ook op het feit dat onbemande vliegtuigen vaak taken
van bemande vliegtuigen kunnen overnemen. Zo kunnen de onbemande MQ-9 Reaper toestellen
die de luchtmacht krijgt worden bewapend met precies dezelfde (Hellfire-) raketten
als voor de F-35 worden gebruikt. Deze leden vragen het kabinet dan ook om hierop
in te zetten. Wat is de stand van zaken rond het onderzoeken van de bewapening van
de onbemande vliegtuigen?
De leden van de PVV-fractie zijn zeer ontevreden over de inkoop van rijdend materieel.
Zo zijn er voertuigen besteld die te zwaar waren voor het chassis en zijn er voertuigen
besteld die op landingsvaartuigen moeten passen, maar te breed waren voor de laadklep
daarvan. De laatste fout betreft 550 vrachtwagens van Scania, die onbruikbaar zijn
omdat de bijpassende containers te hoog zijn. De Minister heeft aangegeven dat de
fabrikant dit gaat oplossen, maar de leden van de PVV-fractie vragen of dat kan zonder
verlies van kwaliteit of functionaliteit. De auto verlagen kan bijvoorbeeld niet,
omdat juist voor verhoging is gekozen om (berm)bombestendig te kunnen zijn.
De leden van PVV-fractie vragen hoe het kan dat herhaaldelijk fouten worden gemaakt
rond de inkoop van auto’s die niet voldoen aan de operationele, technische en wettelijke
normen (zelfs niet aan de simpelste regels van de wegenverkeerswet). Voorts vragen
deze leden hoe de Minister garandeert dat dit niet nog een keer plaatsvindt. Hoe wordt
het inkoopproces concreet verbeterd?
De leden van de PVV-fractie betreuren de vertraging die optreedt bij de vervanging
van de onderzeeërs van de walrusklasse. Zij vragen om rond die vervanging in te zetten
op maximale betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Ook vragen deze leden of rekening
wordt gehouden met de ervaringen die Australië heeft opgedaan met één van de partijen
die rond de vervanging van de onderzeeërs in beeld is: de Franse Naval group. Bij
de geannuleerde Australische bestelling voor onderzeeërs bij dit bedrijf zou namelijk
sprake zijn van ernstige kostenoverschrijdingen en vertragingen, die voor de Nederlandse
situatie natuurlijk vermeden dienen te worden.
De leden van de PVV-fractie vragen (gelet op de aangenomen motie hierover (Kamerstuk
27 830, nr. 332)) nogmaals of gegarandeerd wordt dat geen nieuw radarstation komt in Herwijnen.
Ook ten aanzien van het onderdeel personeel hebben de leden van de fractie van de
PVV grote zorgen. Deze leden zijn met name gericht op het voornemen van de Minister
om een «Defensiebrede cultuurverandering» te creëren, waarbij in 2022 diversiteit
en inclusiviteit worden ingebed in alle initiële opleidingen. Deze leden zijn zeer
teleurgesteld in de ontwikkeling dat ook Defensie ten prooi valt aan de linkse, politiek
correcte diversiteitscultus en vragen om dit onmiddellijk terug te draaien. Deze leden
zijn van mening dat juist Defensie een rol dient te hebben in het verdedigen van de
Nederlandse identiteit en cultuur en dat de implementatie van diversiteitsbeleid onze
veiligheid niet verbetert.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts of de Minister beseft dat de prioriteitsstelling
in het personeelsbeleid bijzonder fout is nu in een situatie van zware onderbetaling
en onderbezetting van militairen de aandacht en het geld naar diversiteitsbeleid gaat,
waar werkelijk niemand binnen Defensie op zit te wachten. Ten aanzien van laatstgenoemd
punt wijzen deze leden ook op het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau
«Grenzen aan de eenheid», waaruit onder meer blijkt dat ook de meerderheid van vrouwen
binnen Defensie geen voorkeursbeleid voor vrouwen wenst. Genoemde leden willen graag
de garantie van de Minister dat binnen Defensie nimmer met vrouwen- en/ of allochtonenquota
gewerkt gaat worden.
Tenslotte willen vragen de leden van de PVV-fractie wanneer de Minister voornemens
is het nieuwe loon- en functiegebouw voor Defensiemedewerkers van kracht te laten
worden en hoe de vorig jaar door de Kamer aangenomen motie van het lid Fritsma is
uitgevoerd die ertoe strekt om vanuit Defensie geen leningen meer te verstrekken aan
Turks- Nederlandse militairen in verband met de afkoop van de Turkse dienstplicht
(Kamerstuk 35 570 X, nr. 36). Kunnen deze leden logischerwijs aannemen dat sinds aanname van bedoelde motie geen
enkele lening meer is verstrekt voor bedoeld doel? Zo nee, hoeveel leningen zijn er
dan nog verstrekt en waarom is de door de Kamer aangenomen motie niet uitgevoerd?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor het schriftelijk
overleg Personeel/Materieel Defensie. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er volgend jaar wederom meer geld naar Defensie
gaat. De extra investeringen in Defensie in de afgelopen kabinetsperiode krijgen langzaam
effect. De bestemming van het extra geld komt wat deze leden betreft goed terecht:
voor munitie en veteranenzorg. Geld voor extra munitie is hard nodig. En er gaat meer
geld naar het Nationaal Fonds Ereschuld om veteranen te vergoeden voor de schade die
zij hebben opgelopen tijdens missies in het buitenland. Het belang hiervan staat voor
de leden van de CDA-fractie buiten kijf. Daarnaast krijgt Defensie meer geld om de
onderhoudsachterstanden te verkleinen en het vastgoed te verduurzamen. Het vastgoed
van Defensie is vaak sterk verouderd, niet duurzaam en niet toekomstbestendig. Defensie
heeft onvoldoende middelen voor het herstel en onderhoud van al het vastgoed. In 2019
hebben de leden van de CDA-fractie de regering verzocht Defensie nadrukkelijk aan
te laten sluiten bij en gebruik te laten maken van rijksbreed beschikbaar gestelde
middelen voor het realiseren van klimaatdoelen. Deze leden vragen de Minister aan
te geven hoe er invulling wordt gegeven aan deze motie.
De leden van de CDA-fractie kunnen niet vaak genoeg onze waardering uitspreken voor
het werk dat het Defensiepersoneel uitvoert voor Nederland. Tegelijkertijd is waardering
uitspreken niet voldoende. Voor een veiliger Nederland is beter loon voor militairen
noodzakelijk. Op dit moment schieten we daarin ernstig tekort. Salarissen van leidinggevende
militairen liggen regelmatig op de armoedegrens. De bijna tienduizend vacatures maken
pijnlijk duidelijk dat Defensie problemen heeft met het werven en vooral het behouden
van personeel. Elke dag dat er geen fatsoenlijke loonsverhoging komt zijn er militairen
die op zoek gaan naar ander werk. De leden van de CDA-fractie zijn bezorgd over de
voorgestelde salarisverhoging. Deze is minder dan het verwachte inflatiepercentage.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister op welke manier hij wel met een CAO-voorstel
kan komen die uiting geeft aan de waardering die we hebben voor het Defensiepersoneel.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor het instellen van de commissie
Schrijnende Gevallen AOW-gat Militairen. Deze leden kijken uit naar de uitkomsten
van dit onderzoek. Deze leden vragen de Minister aan te geven wanneer het rapport
wordt opgeleverd.
Het onderwerp «Informatievoorziening- en technologie» staat terecht hoog op de agenda
van het Ministerie van Defensie en wordt prominent beschreven in Defensievisie 2035
(Kamerstuk 34 919, nr. 71). De leden van de CDA-fractie hebben zorgen ten aanzien van de realisatiemogelijkheden
van de IT-ambities van Defensie. Eerdere verbeterplannen hebben te weinig opgeleverd,
de doelstellingen voor de aangekondigde IT-uitgaven zijn vaag geformuleerd, de IT-governance
binnen Defensie is onrijp en de JIVC-organisatie presteert onvoldoende. De leden van
de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de IT-ambities van Defensie. Is de Minister
bekend met de speech die de Commandant der Strijdkrachten (CDS) op de Defensietop-dag
(8 oktober jl.) heeft gehouden. Is de Minister het eens met de boodschap van de CDS,
namelijk dat er een nieuwe schets van de krijgsmacht moet worden gemaakt? Zo ja, kan
de Minister dan ook aangeven welke rollen Informatiegestuurd Optreden (IGO) en digitalisering
in die nieuwe, getransformeerde krijgsmacht spelen?
De in februari door de Staatssecretaris aangeboden brief «Defensie Duurzaam Digitaal»
stelt dat er tot 2035 per jaar zo’n 2 miljard euro extra nodig is voor de digitalisering
van de krijgsmacht. Hoe wordt deze digitaliseringsslag bekostigd? Hoe gaat de Minister
voorkomen dat er opnieuw enorme bedragen voor digitalisering worden uitgegeven, zonder
dat er duidelijkheid is over de militaire effectiviteit die dit moet opleveren? Welke
mogelijkheden ziet de Minister om de digitalisering van onze krijgsmacht structureel
met partnerlanden, zoals Duitsland, België en Frankrijk, op te pakken? Dit zou immers
tot kostenbesparing en reductie van (ondersteunend) IT-personeel kunnen leiden. Kan
de Minister in dit kader aangeven welke besparing wordt verwacht van de samenwerking
met Duitsland in het programma TEN? Kunnen ook substantiële voordelen bij andere IT-programma’s
worden bereikt? Technisch personeel is schaars op het moment. En daar waar werving
nog enigszins lijkt te lukken is het behoud lastiger. Hoe verhoudt deze problematiek
zich met de ambitie om uit te breiden met grote aantal IV/ICT personeel (inbegrepen
Cyber en Datascience)? Welke mogelijkheden ziet de Minister om het tekort aan kennis
bij het Joint Informatievoorziening Commando aan te vullen door middel van verregaande
samenwerking met de markt? Waarom biedt het huidige consortium dat bezig is met GrIT
geen oplossing voor (een deel van) het personeelstekort? De leden van de CDA-fractie
vragen wat de status is van de diverse blokken van GrIT.
De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen over het project vervanging onderzeeboten.
De urgentie lijkt te ontbreken en er lijkt meer oog te zijn voor het proces en de
prijs dan voor de doelstelling namelijk: «De beste boot voor onze mannen en vrouwen
van de marine.» Oorspronkelijk zouden de eerste nieuwe boten in 2025 in de vaart komen,
dat zou nu 2028 worden en het begint er steeds meer op te lijken dat de vervanging
van de onderzeeboten nog vele jaren langer gaat duren, nu de Minister op 27 oktober
2021 schreef dat een substantiële aanpassing van de huidige planning wordt voorzien
en dat er derhalve extra levensverlengend onderhoud nodig zal zijn (Kamerstuk 34 225, nr. 34). Dit kost vele miljoenen euro’s extra. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
aan hoeveel meer tijd hij denkt en of de Minister de Kamer kan garanderen dat deze
miljoenen niet ten koste gaan van het budget van het vervangingsproject?
De leden van de CDA-fractie zijn echter wel positief over de openheid die de Minister
middels deze brief geeft over het proces en de gebreken ervan. De CDA-fractie vraagt
zich echter af of het nuttig is om onder deze tijdsdruk een doorlichting/onderzoek
te doen naar de kennis en capaciteit van zowel binnen als buiten Defensie met betrekking
tot het managen van het vervolgproces. Deze leden vragen of het inmiddels niet duidelijk
is dat het doorgaan met drie partijen te veel vraagt van de kennis en expertise die
bij Defensie aanwezig is. Kan die tijd niet beter worden gebruikt om het proces anders
in te richten met advies vanuit de industrie waar de kennis om dergelijke complexe
projecten te managen nog veelvuldig aanwezig is?
Vanuit de industrie is meermaals gewaarschuwd voor mogelijke vertragingen door verder
te gaan in concurrentiestelling met drie partijen en het daardoor niet kunnen inschakelen
van de kennis en expertise uit de industrie. Zo ook in het FD-artikel van 31 oktober
2021, waarin de branches nogmaals het belang van inschakeling van de industrie in
deze fase benadrukken. Bovendien zijn er meerdere moties aangenomen die hebben verzocht
om de kennis en expertise van de Nederlandse industrie te betrekken ten behoeve van
het behouden van strategische autonomie om de onderzeeboten gedurende de gehele levensduur
in stand te kunnen houden. Ook de CDA-fractie heeft eerder aandacht gevraagd voor
het betrekken van de industrie ten behoeve van een goed proces en het waarborgen van
strategische autonomie. In de antwoorden op de feitelijke vragen geeft de Minister
aan dat de kaders voor de motie van het lid Bruins Slot c.s., die verzoekt om «ontwerp,
ontwikkeling, bouw, instandhouding en eindregie van onderzeeboten binnen de gouden
driehoek te accommoderen.» (Kamerstuk 31 125, nr. 96) zijn afgestemd in de MCOV voor de start van de dialoog. In de brief van 27 oktober
jl. leest de CDA-fractie echter niets over inschakeling de Nederlandse industrie.
Kan de Minister gedetailleerd aangeven of en hoe die kaders daadwerkelijk uitvoering
geven aan de motie van het lid Bruins Slot c.s.? Zorgen die kaders voor betrokkenheid
van de Nederlandse industrie in alle fasen van het proces? Kan de Minister aangeven
of hij zelf de kaders afdoende acht om te voldoen aan de invulling van de motie van
het lid Bruins Slot c.s.? En zijn deze zodoende onderdeel van het eisenpakket dat
voorligt in de dialoogronde van december? Kan de Minister daarin meenemen dat de industrie
zelf stelt dat zij betrokken dient te worden in deze fasen om later in staat te zijn
een bijdrage te kunnen leveren aan de instandhouding en onderhoud?
Nederland is al jaren wereldwijde koploper wat betreft radarsystemen. De Kamer heeft
vorig jaar uitgebreid stilgestaan bij de SMART-L radars, de moderne luchtverdedigingsradars.
In Wier is in 2020 een SMART-L-radar geplaatst. Deze nieuwe radar wordt op dit moment
getest. Hoe verlopen deze testen? De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er bij
de radar in Wier rekening wordt gehouden met de geluidsnorm en geluidbeleving in de
omgeving. Met het plaatsen van een koepel over de radar laat de Minister zien tegemoet
te komen aan de zorgen die leven in de gemeente Waadhoeke en de inwoners van Wier.
Zolang de radar nog niet aan de geluidsnorm voldoet en er nog geen merkbare reductie
is aangetoond, blijft het gebruik van de radar beperkt van maandag tot en met vrijdag
van 08:00 tot 19:00 uur. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd wat dit betekent
voor de testen die worden gedaan en welke invloed dit heeft op de bewaking van het
luchtruim. Vorig jaar heeft de CDA-fractie een duidelijk standpunt ingenomen over
de mogelijke plaatsing van de SMART-L radar in Herwijnen. De radarlocatie in Herwijnen
was qua stralingsbelasting voor de bevolking een heel slechte locatie in Nederland.
Daarom heeft deze Kamer vorig jaar de regering verzocht de rijkscoördinatieregeling-procedure
in Herwijnen stop te zetten en een alternatieve locatie voor de SMART-L radar te zoeken.
Waarom is de RCR conform de motie van het lid Van Helvert voor Herwijnen nog steeds
niet gestopt? De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de voortgang van de zoektocht
naar een alternatieve locatie.
De leden van de SP-fractie wensen ter inleiding op de punten die in dit schriftelijk
overleg worden voorgelegd een algemene opmerking maken over de relatie tussen beide
hoofdonderwerpen van het WGO. Naar het oordeel van deze leden heeft de regering in
de afgelopen jaren de verkeerde prioriteiten gelegd in de afwegingen van de diverse
behoeften.
De schrijnende werkelijkheid van vandaag is dat het thema’s betreft waarvan de ene,
het materieel-beleid, voortvarend gaat en het personeelsbeleid ronduit slecht. Een
zogeheten kritische prestatie-indicator stelt dat het vijfjaars-gemiddelde van de
investeringsquote 24,2% wordt. Het door de NAVO opgelegde doel was 20%. Dat is in
2020 al bereikt, dus de militaire investeringen gaan geweldig.
Het personeelsbeleid is ronduit armetierig. Het aantal vacatures is onverminderd hoog.
Het meest recente CAO-bod van Defensie is onder de maat. En dat terwijl de afgelopen
jaren de begroting alleen maar omhoog is gegaan. Het is duidelijk waar de prioriteiten
liggen. Dat is bij «de ijzerwinkel» die tevens de economische stimulans voor de internationale
bewapeningseconomie is. Die wapeneconomie draait op volle toeren.
Dat leidt deze leden tot de vraag of de Minister bereid is deze prioriteitenstelling
om te gooien en absolute voorrang te geven aan het personeelsbeleid?
De leden van de SP-fractie willen de volgende personeelsbeleidskwestie voorleggen.
De verhoging van de AOW-leeftijd van enkele jaren geleden heeft een sociaal probleem
voortgebracht dat ook een groep personeelsleden van Defensie onevenredig hard heeft
getroffen. Dat heeft de laatste jaren tot een campagne van betrokken (oudere) militairen
geleid. De leden van de SP-fractie hebben hier al jaren geleden aandacht voor gevraagd.
Dat resulteerde vorig jaar in de aangenomen motie van de leden Kerstens en Karabulut.
Doel «het instellen van een onafhankelijke commissie die als taak krijgt de omvang
van dit probleem in kaart te brengen, alsook in het eerste kwartaal van 2021 te komen
met aanbevelingen voor mogelijke oplossingen» (Kamerstuk 35 570 X, nr. 25) Die commissie is er gekomen en staat o.l.v. dhr. Van Zon. De motie is door Staatssecretaris
Visser zo uitgelegd dat het mandaat voor de commissie alleen «schrijnende gevallen»
betreft. De commissie heeft inmiddels meer dan 1.000 mailtjes gehad van leden van
de achtergestelde groep. Een afschrift was aan leden van de vaste Kamercommissie voor
Defensie gericht.
De Leden van de SP-fractie zijn van mening dat er een structurele oplossing voor de
gehele groep moet komen, zoals de motie ook stelt en niet alleen over individuele
schrijnende gevallen gaat. Is de regering bereid de opdracht van de commissie te wijzigen?
Een ander hoofdpunt in het personeelswerk van de SP-fractie in het Defensiebeleid
is het werken met gevaarlijke stoffen bij Defensie. Daarbij hebben de leden van de
SP-fractie op dit moment twee zaken. Coördineert Defensie de afhandeling van de chroom-6
schaderegeling met Sociale Zaken? Hoe staat het met plan om einde te maken aan het
gebruik van chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen bij Defensie? Hoe staat het met
de beveiliging van personeel bij het werken met gevaarlijke stoffen?
Vrijdag 22 oktober 2021 meldde de website van Defensie dat er een overeenkomst over
arbeidsvoorwaarden is gesloten. Dat wordt aan het personeel voorgelegd en begin december
moet duidelijk zijn of er een overeenkomst is. Half mei was er een kleine actie van
de militaire vakbonden bij de Tweede Kamer waardoor leden van de SP-fractie de mok
«niet mokken +2,5% dokken» op hun bureau hebben staan. «Een loonsverhoging met terugwerkende
kracht van 1% per 1 januari 2021 en een tweede verhoging van 0,4 procent per 1 januari
2022. Naast de loonsverhoging is er voor iedere medewerker een incidentele uitkering
van 1.000 euro bruto. Dat is lang niet de naar het oordeel van de leden van de SP-fractie
toch al bescheiden 2,5% die de personeelsvertegenwoordigers vroegen. Dit jaar wordt
er ook een inflatie van 2% verwacht. Het bod is dus niet dekkend om de gestegen kosten
van levensonderhoud te voldoen. Hoe denkt de Minister in het licht van het enorme
aantal vacatures, 9.200, aan het werven van nieuw personeel? Vreest de Minister niet
dat het met zo’n karig bod amper mogelijk is de uitstroom te stuiten, laat staan een
grote instroom te bevorderen? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat dit een
sprekend voorbeeld is van de totaal verkeerde prioriteitsstelling «die in de inleiding
is aangegeven.
De Minister schreef in een brief op 7 oktober 2021 dat de SMART-L-radar uitgerust
zal worden met een koepel (Kamerstuk 27 830, nr. 345). Dat gebeurt voor de radar in Wier en ook voor de zuidelijke radar, waarvoor nog
geen vestigingsplaats is vastgesteld. In de beslissing over het aanbrengen van een
koepel op de SMART-L is het vreemd dat dat het nog twee jaar duurt. Bovendien zijn
de ingenieurs niet zeker of het volledig afdoende is om de geconstateerde overlast
te voorkomen. Dat roept vele vragen op over de voorbereiding van de bouw en plaatsing
van deze radar.
De leden van de SP-fractie vragen of ook de SMART-L-radar die op marineschepen staat
of komt van een koepel wordt voorzien. Indien dat niet zo is, waarom niet? Voorts
vragen de leden van de SP-fractie of over dit uitstel een afspraak met de NAVO en/of
de VS is gemaakt. Is de conclusie gerechtvaardigd dat dit uitstel ook een uitstel
op een inschakeling van de Nederlandse militaire infrastructuur in het Amerikaanse
raketschild? Zo ja, hoe lang duurt dit uitstel?
Met betrekking tot de beslissing over de vestiging van een zuidelijke radar achten
de leden van de SP-fractie het ongewoon dat in de brief van 7 oktober 2021n «Herwijnen»
nog steeds niet uitgesloten wordt als vestigingsplaats. Deze leden vragen of het juist
is dat de plaats Zuilichem als locatie wordt gefluisterd, althans of het juist is
dat die optie er is? Zuilichem ligt direct aan de overkant van de Waal tegenover Herwijnen.
Als de radar daar komt, afhankelijk van de exacte locatie, zou het kunnen dat hij
zelfs nog dichterbij Herwijnen staat dan de huidige beoogde locatie. Dan wordt Herwijnen
tussen twee radars bestraald. De leden van de SP-fractie dringen er bij de Minister
op aan een dergelijke keuze niet te maken.
De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens gereageerd op de beslissing
over de order voor een nieuwe onderzeeboot. Deze leden zijn tevreden over het uitstel
om tot een beslissing over de bouw van een nieuwe onderzeeboot over te gaan. Deze
tijd kan benut worden om een strategische heroverweging te maken om in het geheel
af te zien van deze onderzeeboot. De leden van de SP-fractie hebben er nooit twijfel
over laten bestaan dat Nederland af moet zien van deelname in het hoogste geweldsspectrum.
Bijgevolg moeten andere militaire middelen gekozen dan de deelname aan een wapenwedloop.
De leden van de SP-fractie hebben de voorkeur voor een andere politieke prioriteit,
zoals bekend vervat in de leus dat het beter is onderwijzers aan te stellen dan onderzeeboten
aan te schaffen. Inmiddels werpt de beslissing over langdurige vertraging de vraag
op wat er met de oude Walrusklasse gaat gebeuren. Een opknapprogramma? En hoe lang
moeten die walrussen dan mee? Wanneer kunnen de Kamer een begroting voor die update
verwachten? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat nu het geschikte moment
is om helemaal afzien van het onzalige plan voor nieuwe onderzeeboten.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Defensiebegroting
en de overige geagendeerde stukken en hebben de volgende vragen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de Inzetbaarheidsrapportage dat de operationele
gereedheid onder druk staat. Dit is vooral het gevolg van de personeelstekorten bij
Defensie. Deze zijn de afgelopen jaren eerder toegenomen dan afgenomen ondanks de
toegezegde inspanningen. Ongeacht de woorden over het belang van het personeel, lijkt
de daadkracht te ontbreken als het gaat om de daadwerkelijke waardering. Deze leden
vragen of de Minister zich kan voorstellen dat Defensie als werkgever hiermee niet
aantrekkelijk is. Hoe denkt de Minister de concurrentie met de markt aan te kunnen
als de waardering voor het personeel, die ook nog te maken hebben met een bijzondere
rechtspositie, hierbij achter blijft? Deze leden achten het zorgelijk dat het personeelstekort
zich al jaren voortzet door en de vooruitzichten niet goed zijn. Los van de werving
van de nieuw personeel is ook het behoud van personeel een punt van zorg.
Zij vragen wat de Minister concreet gaat doen om van Defensie een moderne werkgever
te maken die met name het jonge en operationele militaire personeel eerlijk beloond
wordt voor haar taken, verantwoordelijkheden en gebrachte offers. Welke wijziging
heeft de Minister voor ogen om te komen tot een modern organisatie-, personeels- en
beloningsmodel?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de cijfers in de personeelsrapportage
waarin Defensie tevens een HR-transitie aankondigt die behelst dat de focus van het
kwantitatief vullen naar het kwalitatief verbeteren van de personele gereedheid verschuift.
Zij vragen hoe de vorderingen op dit gebied inzichtelijk gemaakt zullen worden. Wat
betekent kwantiteit vullen precies en welke gevolgen heeft dit voor het kwantitatief
vullen? Welke keuzes zullen hierbij gemaakt worden? De leden van de PvdA-fractie vinden
het onduidelijk wat deze HR-ttransitie betekent. Welke doelen zijn er gesteld aan
deze transitie?
De vulling voor militair personeel komt naar verwachting in 2022 uit op gemiddeld
79,4%, ruim onder de norm van 90%. De begroting bevat geen meerjarig tijdpad voor
de prognoses van ontwikkeling van de vulling. De leden van de PvdA-fractie vragen
hoe de ontwikkeling van de militaire vulling in de jaren na 2022 eruit ziet en welke
doelen er zijn gesteld. Wanneer zal de militaire vulling weer aan de norm van 90%
militaire vulling voldoen?
De Minister geeft ook aan dat er ambities zijn als het gaat om diversiteit en inclusiviteit
in het personeelsbestand, waarbij er ook streefcijfers voor instroom en doorstroom
van vrouwelijk personeel zijn genoemd. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de
beoogde samenstelling is van de man/vrouw verhouding en hoe dat is vertaald in streefcijfers.
Verder valt het deze leden op dat de vulling van het burgerpersoneel weliswaar geen
tekorten kent maar wel dat er gezien de leeftijdssamenstelling in de komende jaren
sprake zal zijn van een relatief grote uitstroom van burgerpersoneel. Hoe anticipeert
Defensie op deze uitstroom om de bezettingsgraad van het burgerpersoneel te behouden?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het tekort aan militair personeel doorwerkt
in de gehele organisatie; onvoldoende personele gereedheid heeft een negatief effect
op de materiele gereedheid en de geoefendheid. De materiële gereedheid is onder de
norm als gevolg van een disbalans tussen de behoefte en het huidige instandhoudingsbudget
en tekorten in personele capaciteit. Ook de geoefendheid behoeft versterking, hetgeen
door knelpunten in de personele en materiele gereedheid bemoeilijkt wordt, aldus deze
leden.
Hoewel het Defensiematerieelbegrotingsfonds de investeringen en onderhoudskosten van
materieel per krijgsmacht, vastgoed of IT weergeeft, is het onduidelijk hoe groot
het verschil is tussen de behoefte en budget en wat noodzakelijk is om de gereedheid
op orde te brengen omdat in de toelichting bij het Defensiematerieelbegrotingsfonds
het verschil tussen budget en behoefte wel is benoemd, maar verder niet is uitgewerkt.
Ook is het onduidelijk hoe de extra middelen en die inzet van die middelen gaan zorgen
voor een verbetering van de gereedheid.
Deze leden vragen of er een duidelijker overzicht kan komen van welke middelen waaraan
en waarom besteed worden en in welke mate deze middelen bijdragen aan het verbeteren
van de inzetbaarheid en gereedheid. Wat zal in welke mate bijdragen van verbetering
voor de inzetbaarheid en de gereed en welke middelen zijn hierbij beschikbaar en welke
middelen zijn hierbij nodig?
Hetzelfde is volgens deze leden van toepassing op het strategisch vastgoedplan waarbij
er ook onvoldoende middelen beschikbaar zijn om de onderhoudsachterstanden weg te
werken en onduidelijk is wat nu het daadwerkelijke verschil is tussen behoefte en
beschikbare middelen. Een volgend kabinet zou moeten gaan schrappen in de vastgoedportefeuille,
deze begroting gaat echter uit van het bestaande. De leden van de PvdA-fractie vragen
op welke manier hiermee rekening is gehouden met de inzet van de (extra) middelen?
Ook blijkt uit Duurzaam Digitaal Defensie IT dat er een (jaarlijkse) mismatch is tussen
middelen en behoefte. In hoeverre worden de extra middelen hier ingezet en met welke
beoogd doel? Wat is het netto resultaat van de extra middelen, is het tekort hiermee
opgelost? Hoe hoog is de eventueel resterende mismatch? Zou voor IT-middelen zelfs
een overschot kunnen ontstaan?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de instandhoudingsuitgaven gericht op
alle activiteiten om materieel, ICT-middelen en infrastructuur gereed te houden voor
gebruik en inzet ook te maken hebben met een financiële kloof tussen de instandhoudingsbehoefte
en het beschikbare budget. Zij vragen of er een duidelijker inzicht gegeven kan worden
in de grootste instandhoudingsknelpunten op dit moment. Wat is de concrete impact
op de gereedheid? Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie of er in de toekomst
ook een instandhoudingsbijlage voor de materieel artikelen en het IT-artikel komt.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen (Handelingen II 2020/21, nr. 2, items 2 en
5 en Handelingen 2021/22, nr. 3, items 2 en 5) heeft de Kamer de regering de opdracht
gegeven om o.a. € 300 miljoen structureel toe te voegen aan de begroting van het Ministerie
van defensie met het oog op het verbeteren van (achterstallig) onderhoud van vastgoed,
defensiematerieel en IT. Deze middelen zijn door de regering bij nota van wijziging
d.d. 5 oktober 2021 aan de begroting voor 2022 toegevoegd. De leden van de GroenLinks-fractie
verzoeken de Minister een nadere specificering te geven van waaraan de € 290 miljoen
die direct aan het Defensiematerieelbegrotingsfonds wordt toegevoegd concreet zal
worden besteed of, indien dit nu nog niet mogelijk is, een indicatie te geven van
wanneer deze plannen gefinaliseerd zullen zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat 20% van de militaire functies al
geruime tijd onvervuld zijn en dat uit de diverse personeelsrapportages blijkt dat
fatsoenlijk loon en doorgroeimogelijkheden hierin belangrijke knelpunten zijn. Deze
leden vragen op welke termijn de Kamer mag verwachten dat de sociale partners en de
Minister tot (gezamenlijke) conclusies komen over de bevindingen van de paritaire
commissie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens waarom het rapport van
de paritaire commissie niet aan de Kamer is gestuurd en of de Minister er zorg voor
kan dragen dat dit alsnog gaat gebeuren.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de antwoorden op gestelde feitelijke vragen
inzake de Defensiebegroting dat de Minister beleidskeuzes over mogelijke specialisatie
van de krijgsmacht overlaat aan een nieuw kabinet. Hoewel deze leden begrijpen dat
majeure beslissingen over de inrichting van defensie genomen dienen te worden door
een missionair kabinet, wijzen zij er wel op dat de Kamer reeds in 2020 middels de
aangenomen motie van de leden Van den Nieuwenhuijzen en Belhaj (Kamerstuk 35 570 X, nr. 39) het kabinet heeft verzocht om gedetailleerde scenario’s voor specialisatie uit te
werken en die scenario’s aan de Kamer voor te leggen. De leden van de GroenLinks-fractie
constateren dat zij nog geen uitgewerkte scenario’s hebben ontvangen, en de motie
dus niet is uitgevoerd. Deze leden verzoeken de Minister dit alsnog te doen, zodat
een volgend kabinet voortvarend aan de slag kan met het maken van essentiële beleidskeuzes
omtrent specialisatie die afgelopen kabinetsperiode helaas zijn blijven liggen.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat het cyberdomein een steeds groter
deel uitmaakt van de landsverdediging en dat deze trend zich naar alle waarschijnlijkheid
de komende jaren voort zal zetten. Tegelijkertijd is onze Defensieorganisatie nog
altijd gericht op een ouderwets – en tot op zekere hoogte achterhaald – concept van
landsverdediging, waarbij de primaire dreiging wordt verwacht te land, ter zee en
in de lucht. De leden van de GroenLinks-fractie pleiten al langer voor het herzien
van dit paradigma, door een Cybermacht in te richten als afzonderlijke organisatietak.
De Minister stelt hiertegen als bezwaar dat teveel transparantie inzake het cyberdomein
in het kader van de nationale veiligheid onwenselijk is. Een soortgelijk argument
wordt door de Minister gehanteerd om het verzoek van de leden van de GroenLinks-fractie,
om de budgetten voor de MIVD en het Defensie Cybercommando openbaar te maken, af te
wijzen. De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken de Minister nader in te gaan
op deze door hem gepercipieerde risico’s voor de nationale veiligheid bij «teveel»
transparantie over de inzet van Defensie in het cyberdomein en wat dit domein daarin
anders maakt dan andere domeinen waarin defensie actief is. Deze leden vragen daarbij
ook in te gaan op de vraag of het niet juist ook een meerwaarde heeft om potentiele
vijanden af te schrikken middels stevige «posture» op het gebied van cyber. Ook vragen
de leden van de GroenLinks-fractie de Minister om alsnog de reeds door hen in de feitelijke
vragenronde gestelde vraag te beantwoorden, waarom transparantie over het budget op
hoofdlijnen voor de AIVD blijkbaar géén risico voor de nationale veiligheid is, en
hier bij de MIVD wel sprake van zou zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van berichten dat
China in augustus van dit jaar een test heeft uitgevoerd met een hypersonische raket
en dat geïnformeerde bronnen concluderen dat China verbazingwekkend veel voortgang
heeft geboekt bij de ontwikkeling van dit wapen. Deze leden vrezen dat de doorontwikkeling
van de hypersonische raket door China, de VS, Rusland en mogelijk Noord-Korea het
bestaande nucleaire evenwicht kan aantasten, aangezien momenteel geen pasklare verdediging
tegen deze raketten bestaat. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister
deze vrees deelt en of hij met hen van mening is dat het noodzakelijk is dat Nederland
en haar bondgenoten investeren in de ontwikkeling van een defensieve capaciteit om
hypersonische raketten mee uit te schakelen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat er toch andere locaties mogelijk
blijken voor de plaatsing van de SMART-L radar in Herwijnen. Wel bevreemdt het deze
leden dat het tot recent heeft geduurd dat deze opties naar voren zijn gekomen en
de Kamer in meerdere brieven en tijdens meerdere debatten van het kabinet te horen
heeft gekregen dat er geen geschikte alternatieve locaties waren voor de plaatsing
van de radar. Deze leden vragen de Minister waarom de geïdentificeerde alternatieve
locaties niet eerder zijn opgemerkt door het ministerie en of met de huidige kennis
de eerder door Defensie uitgevoerde oriëntatie naar alternatieve locaties onvoldoende
nauwkeurig en/of vooringenomen is geweest.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat met de procedures rond de luchthavenbesluiten
voor Woensdrecht, De Peel en Gilze-Rijen wordt voorgesorteerd op een succesvolle uitkomst,
terwijl dit uiterst ongewis is gelet op de bezwaren van gemeenten, omwonenden en de
ruimte voor de depositie van stikstof. Deze leden vragen de Minister naar het scenario
dat hij voor zich ziet wanneer één of meerdere luchthavenbesluiten geen doorgang kunnen
vinden. Deze leden vragen of dit dan zal betekenen dat de vliegbewegingen op de andere
militaire luchthavens zullen toenemen en wat dit betekent voor de lokale stikstofdepositie
en geluidsoverlast aldaar. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of overwogen
is om de benodigde vlieguren te verkrijgen door vliegoefeningen uit te voeren bij
de Baltische staten, zoals in het kader van de NATO Enhanced Forward Presence, aangezien
de Baltische staten juist prijs stellen op deze militaire activiteit in het kader
van de afschrikking.
Defensie bezit ongeveer 30.000 hectare aan oppervlakte, grotendeels oefen- en schietterrein.
Dit zijn ruim 45.000 voetbalvelden aan ruimte, waarvan een groot deel natuur is. Zo
bevindt 30% van het Nederlandse areaal hei-schraal grasland zich op defensieterrein.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in 2012 voor het laatst in kaart
is gebracht hoe het stond met de gezondheid van de natuur in beheer van defensie.
Deze leden verzoeken de Minister een nieuw onderzoek in gang te zetten, en waar nodig
bij te sturen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van het schriftelijk
overleg over het personeel en materieel van Defensie. Naar aanleiding daarvan hebben
zij een aantal vragen en opmerkingen.
Allereerst hebben deze leden enkele vragen over het personeel. Zij constateren dat
onlangs is vastgesteld dat respectievelijk 1 en 0,4% loonsverhoging voor militairen
het maximaal haalbare is. Aangezien deze verhoging minder is dan de huidige feitelijke
inflatie zal het voor militairen moeilijk zijn hierin veel waardering voor hun werk
te ontdekken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister deze mening
met hen deelt. Hoe verhouden de lonen voor militairen zich tot de lonen van ander
overheidspersoneel?
Hoewel deze leden beseffen dat Defensie over de hele linie met tekorten te maken heeft,
vragen zij of met deze maximale ruimte die het personeel geboden wordt, wel de juiste
prioriteiten binnen het beschikbare budget zijn gesteld. Zou het personeel niet een
hogere prioriteit moeten krijgen, aangezien dat ook een cruciale rol speelt bij het
herstel van de inzetbaarheid en gereedheid? De leden van de ChristenUnie- vragen hierop
en reactie van de Minister.
Zij vragen of de Minister het met hen eens is dat een dergelijke loonsverhoging niet
veel zal bijdragen aan de wervingskracht die nodig is voor het terugbrengen van het
aantal vacatures. Heeft Defensie hoe dan ook voldoende budget om deze mensen te betalen,
mochten zich opeens voldoende geschikte kandidaten melden voor deze vacatures?
Aangezien de Minister in het kader van de aangekondigde HR-transitie heeft laten weten
dat de focus minder op het vullen van alle vacatures zal zijn, maar meer op het kwalitatief
verbeteren van personele gereedheid, betekent dit dan dat er ook vacatures zullen
gaan vervallen? Over welke functies gaat dit dan met name?
Is geldgebrek ook de voornaamste reden dat er nog steeds geen nieuw loongebouw is,
aangezien dit onder de huidige omstandigheden niet te betalen zou zijn?
Ten aanzien van het verbeteren van de inzetbaarheid en de gereedheid van het materieel
vragen deze leden zich af wat het gevolg is van het feit dat het beschikbare budget
en de instandhoudingsbehoefte niet op elkaar aansluiten? Betekent dit dat het probleem
van achterstallig onderhoud daarmee verder zal toenemen en daarmee de inzetbaarheid
en de gereedheid ook steeds moeilijker hersteld zullen kunnen worden? Kan de Minister
dit toelichten?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het feit dat
de besluitvorming over de vervanging van de onderzeebootcapaciteit vertraging heeft
opgelopen en dat daarmee de vervanging van de Walrusklasse niet op tijd gerealiseerd
zal zijn. Kan de Minister aangeven welke extra kosten dit met zich mee gaat brengen,
namelijk als gevolg van het feit dat de huidige onderzeeërs langer zullen moeten doorvaren?
Gaan die extra kosten af van het beschikbare budget voor de aanschaf van de nieuwe
schepen?
Zij vragen of de Minister het met hen eens is dat de vertraging die nu opgelopen wordt
het gevolg is van de keuze om met drie werven te gaan praten in plaats van meteen
al de keuze te maken voor die kandidaat-werf waarvoor geldt dat deze bij ontwikkeling,
bouw en onderhoud de Nederlandse zogenoemde gouden driehoek van bedrijven met strategische
kennis en kunde op dit gebied maximaal zal kunnen en willen betrekken, zoals de motie
van het lid Bruins Slot ook van de regering heeft gevraagd?
Deze leden maken zich zorgen over de mogelijkheid dat politieke druk uit de betrokken
landen waar de kandidaat-werven gevestigd zijn uiteindelijk een rol in de uiteindelijke
beslissing gaat krijgen. Is de Minister het met deze leden eens dat zulke politieke
druk geen rol zou mogen spelen in de besluitvorming? Kan de Minister uitsluiten dat
dergelijke politieke druk, al dan niet op de achtergrond en in welke vorm dan ook,
een rol gaat spelen in de keuze voor een werf? Is er nu al sprake van dergelijke druk
en is de Minister bereid de Kamer hierover te informeren?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van de
brief van de Minister waarin hij schrijft dat er mogelijk geschikte alternatieve locaties
gevonden zijn voor de geplande radar in Herwijnen. De Minister schrijft echter ook
dat de beslissing omtrent de locatie van de radar en de RCR-procedure mede zal afhangen
van het verloop van de gesprekken met de gemeenten waar de nieuwe locaties gelegen
zijn. Deze leden missen bij deze afweging de aangenomen motie van het lid Van Helvert
die om stopzetten van de RCR-procedure vraagt. Is deze motie niet het uitgangspunt
voor de Minister? Waarom niet?
Verder hebben deze leden nog enkele specifieke vragen over dit onderwerp. Hoe denkt
de Minister om te gaan met de weerstand van deze gemeentes vanwege het slecht gelopen
proces rond de voorgenomen plaatsing in Herwijnen en de gerealiseerde plaatsing in
Wier met allerlei problemen? Is de Minister het met deze leden eens dat het onverstandig
zou zijn als een alternatieve locatie voor de radar even dichtbij het woongebied van
Herwijnen zou zijn als de oorspronkelijke locatie aan de Broekgraaf? Waarom spreekt
de Minister over een zoekgebied in Midden Nederland voor de zuidelijke radar? Betekent
dit dat zoekgebieden in Noord Brabant zijn afgevallen? Klopt het dat een hogere locatie
van de radar zal leiden tot een ruimer zoekgebied?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
bij het wetgevingsoverleg (omgezet in schriftelijk overleg) Personeel en Materieel
Defensie. Deze leden zijn content met de langjarige financiële inzichten die het Defensiematerieelbegrotingsfonds
biedt. Ook waarderen zij de afspraken inzake het tegengaan van schokken vanwege valutaschommelingen,
alsmede het feit dat Nederland boven de investeringsquote van 20% blijft. Zij hebben
de volgende vragen.
De leden van de SGP-fractie nemen in de diverse stukken met zorg kennis van de mismatch
tussen behoefte en budget. Zo lezen zij: «Defensie kampt met een mismatch tussen behoefte
en budget in de IT-keten,» en «De instandhoudingsbudgetten van de marine, landmacht
en luchtmacht kennen een mismatch tussen behoefte en budget. Hierdoor zal materieel
nu en in de toekomst niet, niet tijdig of niet volledig gereed zijn voor inzet.» Deze
leden vrezen dat de uitvoering van de grondwettelijke taken en het nakomen van bondgenootschappelijke
verplichtingen hiermee in het gedrang komen. Zoals ook de Minister zelf aangeeft:
«De EU en de NAVO verwachten meer van Nederland: afspraak is afspraak.» Welke veiligheidsrisico’s
zijn aan deze mismatches verbonden? Welke financiële en beleidsmatige interventies
zijn nodig om deze mismatches definitief en defensiebreed op te heffen, zo vragen
de leden van de SGP-fractie.
De leden van de SGP-fractie maken zich eveneens zorgen over het feit dat de materiële
gereedheid met 49,6% onder de norm ligt. Ook hier is sprake van een disbalans tussen
de behoefte en het (instandhoudings)budget, en daarnaast wordt dit veroorzaakt door
tekorten in de personele capaciteit die nodig is om de vereiste reparaties uit te
voeren. Op welke wijze en welke termijn kan de materiële, en daarmee de algehele operationele
gereedheid, op orde gebracht worden, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie stellen vast dat er enerzijds te weinig geld voor Defensie
beschikbaar is en dat anderzijds grote bedragen wegsijpelen. Eén van de belangrijkste
hoofdpijndossiers is in dit opzicht het Defensievastgoed. De motie van het lid Stoffer
verzocht om verbeterd inzicht in de staat van het vastgoed en de benodigde middelen
voor verbetering (Kamerstuk 35 830, nr. 22). De leden van de SGP-fractie achten het van belang dat inmiddels gestart is met
de verkenning van opties voor «concentreren, verduurzamen en vernieuwen» van het vastgoed.
Welke (extra) beleidsmatige en budgettaire interventies zijn nodig, en voorzien of
gepland, om deze financiële «slagaderlijke bloeding» te stelpen? Heeft dit breder
binnen de rijksoverheid, dus ook binnen het Ministerie van Financiën, grote prioriteit?
Een ander hoofdpijndossier is de vervanging van de onderzeeboten. De leden van de
SGP-fractie achten, gezien de wereldwijde geopolitieke dreigingen en onze bondgenootschappelijke
verantwoordelijkheden, een voortvarende vervanging van dit wapen- en inlichtingenplatform
van cruciaal belang. Met grote bezorgdheid en afkeuring lazen zij het bericht over
de vertragingen in het verwervingsproces.
Deze leden achten dit besluit in flagrante tegenspraak met eerder gedane verzoeken,
uitspraken en toezeggingen van Kamer en/of kabinet. Zij noemen de volgende voorbeelden.
Conform de «Maakindustriebrief» van 30 oktober 2020 en de Defensie Industrie Strategie
van 2018 is het behoud van maritieme kennis en kunde binnen het Nederlandse marinebouwcluster
van groot economisch en strategisch belang. Ook zegde het kabinet toe ernaar te streven
om bij het garanderen van essentiële nationale veiligheidsbelangen zo min mogelijk
afhankelijk te zijn van andere landen, de (buitenlandse) industrie en/of bedrijven.
Bovendien verzocht de Kamer het kabinet onder meer via de moties van het lid Bruins
Slot c.s. (Kamerstuk 31 125, nr. 96), van de leden Van Helvert en Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 63) en van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 30) optimaal gebruik te maken van de Nederlandse maritieme industrie en een «zelfscheppend
Nederlands marinecluster». En tot slot gaf ook Defensie zelf aan de nieuwe onderzeeboten
gedurende hun levensduur zelfstandig te willen kunnen inzetten en onderhouden en daarbij
een beroep te moeten doen op Nederlandse kennis en technologie.
De leden van de SGP-fractie menen dat de Kamer in deze gebruuskeerd wordt en nemen
dat zwaar op. Zij vragen de Minister of hij erkent dat Defensie hier zélf haar huiswerk
niet op orde heeft gehad, dat deze ontwikkeling zowel onnodig als zeer onwenselijk
is? Voorst vragen of de Minister erkent dat de vertraging op gespannen voet staat
met de vele oproepen van de Kamer over snelle vervanging van de onderzeeboten en inzet
op «een zelfscheppend Nederlands marinebouwcluster» ten behoeve van onze nationale
veiligheid en strategische autonomie. Beaamt de Minister voorts dat de vertraging
voorkomen had kunnen worden wanneer eerder gekozen was voor verdere gesprekken met
één in plaats van drie consortia, omdat juist die insteek kan zorgen dat consortia
niet het achterste van hun tong laten zien? Deze leden vragen tevens een reflectie
van de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken op de gang van zaken op
het dossier vervanging onderzeeboten, inclusief een inschatting van de gevolgen van
de vertraging voor de Nederlandse maritieme industrie.
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie hoe de Minister dit voornemens is recht
te zetten. De vertraging kan immers schadelijke operationele gevolgen hebben. Zo moet
de NAVO voor snelle reactie-eenheden altijd kunnen rekenen op de beschikbaarheid van
twee Nederlandse onderzeeboten binnen 30 dagen. Wat betekent de vertraging voor deze
inzetdoelstelling?
Is de Minister voorts bereid vertraging te voorkomen of minimaliseren door de aanbesteding
alsnog voort te zetten met één consortium, binnen de in de moties geschetste kaders,
zo vragen de leden van de SGP-fractie? Deelt de Minister de mening dat er Nederlandse
hoofdleverancier(s) zijn die ontwerp, bouw en instandhouding van de onderzeeboten
kunnen uitvoeren? Is de Minister in elk geval bereid om voorafgaand aan de gunning
van mededingende werven te eisen dat minimaal de helft van de (bouw)waarde van de
nieuwe onderzeeboten door Nederlandse bedrijven verzorgd wordt?
De leden van de SGP-fractie merken op dat een gedegen krijgsmacht staat of valt met
goede en gemotiveerde mensen. Zij vrezen dat onvoldoende werk gemaakt wordt van de
randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn. Begrijpt de Minister de onrust onder defensiemedewerkers
over het loonbod dat te laag is om inflatie te compenseren? Tegelijk moeten medewerkers
wel een cursus «diversiteit en inclusiviteit» volgen. De leden van de SGP-fractie
zijn van mening dat hiermee de prioriteiten verkeerd liggen. Beaamt de Minister dat
in het bijzonder en met prioriteit werk gemaakt moet worden van behoud van personeel,
en is hij ook bereid te zorgen voor de marktconforme salariëring en doorgroeimogelijkheden
die daarvoor nodig zijn? Wat bedoelt de Minister, tot slot, als hij stelt dat ook
geestelijk verzorgers aan de Gedragscode Defensie moeten voldoen?
Ten aanzien van het Main Ground Combat System (MGCS), alias de «tank van de toekomst»,
vragen de leden van de SGP-fractie om een update naar de uitvoering van de motie van
het lid Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) inzake vroegtijdige betrokkenheid van de Nederlandse defensie-industrie. Wat is
de huidige stand van zaken en wat is de Nederlandse inzet voor de (nabije) toekomst?
De leden van de SGP-fractie constateren dat Defensie met ingang van de realisatiefase
van het GrIT-programma de eerste stappen zet naar het robuuste IT-systeem dat nodig
is voor effectieve operationele inzet van moderne wapens. Zij vragen hoe de mismatch
tussen behoefte en budget in de instandhouding IT van tenminste € 100 miljoen per
jaar wordt opgevangen. Ook op dit dossier achten de leden van de SGP-fractie, naast
zorgvuldigheid in het licht van de BIT-advisering, voortvarendheid van groot belang.
Conflicten en oorlogen zullen in de toekomst immers waarschijnlijk in sterke mate
in het digitale domein beslecht worden.
II Reactie van de bewindspersoon
Het dreigingsbeeld in en rondom Nederland wordt diverser, complexer en verontrustender.
Op Defensie wordt een steeds groter beroep gedaan nationaal en internationaal, 24/7.
Enkele recente voorbeelden hiervan zijn de inzet in Mali, inzet en evacuatie in Afghanistan,
de opvang van Afghanen in Nederland, de bijstand in Limburg, Haïti en Albanië na natuurgeweld,
de inzet in Nederland rond COVID-19, het voorkomen van cyberaanvallen, de ondersteuning
bij hybride en andere dreigingen in de Baltische staten en het bewaken en beveiligen
van personen en gebouwen in Nederland. Daarnaast staat de krijgsmacht gereed voor
inzet in nationaal en internationaal verband, bijvoorbeeld in het kader van de Very High Readiness Taskforce (VJTF). Deze toenemende vraag naar Defensie-inzet vergroot de onbalans tussen taken
enerzijds en middelen, voorraden en ondersteuning anderzijds.
Leden van meerdere fracties geven blijk van hun zorgen over deze onbalans. Ik merk
daarover op dat Defensie een antwoord moet hebben op de vele nationale en internationale
dreigingen die nu, en in de toekomst, op ons afkomen. Daar is Defensie nu onvoldoende
toe in staat. Het overwicht van de NAVO, waar Nederland sterk op leunt, staat onder
druk. Europa moet bovendien zelfstandiger kunnen optreden, maar kan dat momenteel
niet. Tegelijkertijd zie ik dat Defensie onvoldoende is toegerust voor moderne dreigingen
zoals het tegengaan van hybride dreigingen en optreden in de informatieomgeving. Daarnaast
heeft Defensie een aantal grote achterstanden in te lopen en is er een personeelstekort
voor de huidige inrichting van de organisatie.
Met de huidige inrichting en staat van de organisatie is Defensie onvoldoende toegerust
voor huidige en toekomstige dreigingen. Als er geen geld bij komt, zijn we niet toegerust
om alle taken uit te voeren en aan de nationale en internationale verplichtingen te
voldoen. Het is aan een volgend kabinet om hierover te besluiten.
In de Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 20 oktober 2020) is beschreven dat er in totaal structureel € 13 miljard tot
€ 17 miljard extra nodig is. Er is ruim € 5 miljard nodig om toe te groeien naar de
2%-norm van de NAVO. Niet alles kan en niet alles kan tegelijk, daarom zijn keuzes
in prioriteiten nodig. Er is ongeveer € 4 miljard structureel extra nodig om aan te
sluiten bij het Europese gemiddelde van onze NAVO-bondgenoten. Met een dergelijke
investering kan Defensie belangrijke problemen en knelpunten in de defensieorganisatie
adresseren. Ook kan Defensie daarmee digitaliseren en zo het fundament leggen om toekomstige
dreigingen te pareren. Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken in het licht
van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie, de rijksbrede prioriteiten en de afgesproken
budgettaire kaders.
In deze brief beantwoord ik aan de hand van thema’s de vragen van de fracties. In
het eerste hoofdstuk komen de vragen op het gebied van personeel aan de orde. Het
tweede hoofdstuk bevat de antwoorden op de vragen over materieel.
Personeelsonderwerpen
Het kabinet heeft de afgelopen periode niet stilgezeten waar het gaat om het beleid
rond defensiepersoneel. Integendeel, er is er veel aandacht besteed aan verbeteringen
binnen de «vierkante meter» van elke medewerker. Denk daarbij aan opgeknapte legeringsplaatsen,
kwantitatief en kwalitatief betere persoonlijke uitrusting, wifi op kazernes en voor
iedereen een mobiele telefoon. Ook is er hard gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid
van onze mensen en maakt Defensie werk van diversiteit en inclusiviteit. In de zomer
van 2019 is het laatste arbeidsvoorwaardenakkoord afgesloten en ook nu hebben recente
besprekingen geleid tot een uitkomst waarover de achterban momenteel wordt geraadpleegd,
daarover hieronder meer.
Er zijn mooie stappen gezet, maar Defensie is er zeker nog niet. Uit de Defensievisie
2035 wordt duidelijk dat, om de juiste mensen aan te blijven trekken en te behouden,
meer maatwerk en meer differentiatie nodig is, alsook een andere inrichting van de
organisatie. Om hieraan invulling te geven wil Defensie twee sporen bewandelen. In
het eerste spoor moderniseert Defensie haar HR-beleid. Dat is nodig omdat het huidige
beleid voor in-, door- en uitstroom, de opleiding en ontwikkeling van personeel en
de manier waarop dat wordt ondersteund, niet meer van deze tijd is en niet toekomstbestendig
is. Defensie moet zich aanpassen aan de demografische trends, ontwikkelingen op de
arbeidsmarkt, wensen en behoeftes van nieuwe generaties personeel en zich intern beter
inrichten op het bieden van meer maatwerk en (loopbaan)perspectief, aan een veel grotere
en diversere doelgroep. Daarom is een nieuw HR-model ontwikkeld dat van Defensie een
aantrekkelijker werkgever maakt voor een grotere doelgroep en veel meer mogelijkheden
biedt voor maatwerk aan het personeel, door onder meer nieuwe aanstellings- en contractvormen
en talentmanagement. Dit model wordt de komende jaren uitgewerkt en ingevoerd. Ook
de beloning van het personeel moet anders. Het loongebouw is meer dan honderd jaar
oud en er moet werk worden gemaakt van een nieuw en bij de tijd passend loongebouw.
Daarvoor zijn structureel extra financiële middelen nodig. Een volgend kabinet zal
een besluit moeten nemen over de te zetten stappen.
In het tweede spoor zoekt Defensie als onderdeel van de publieke sector meer harmonisatie
met de sectoren Rijk en Politie om ten opzichte van die sectoren voldoende aantrekkelijk
te blijven. Om als overheidssector aantrekkelijk te zijn voor potentiële medewerkers
en om huidige medewerkers voor Defensie te behouden, is het belangrijk om vergelijkbare
moderne (secundaire) arbeidsvoorwaarden te kunnen bieden.
Hieronder geef ik antwoord op de vragen met betrekking tot het onderwerp personeel.
Voor zover mogelijk zijn deze thematisch geclusterd.
Arbeidsvoorwaarden en beloning
De leden van de CDA-fractie maakten duidelijk dat zij bezorgd zijn over de voorgestelde
salarisverhoging. Zij geven daarbij aan dat deze minder zou zijn dan het verwachte
inflatiepercentage en vragen op welke manier ik wel met een CAO-voorstel kan komen
dat uiting geeft aan de waardering die we hebben voor het defensiepersoneel. Ook de
leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de voorgestelde loonsverhoging minder
is dan de huidige inflatie en vragen of ik hun mening deel dat het voor militairen
moeilijk is hierin veel waardering voor hun werk te ontdekken. Ook vragen zij hoe
de lonen voor militairen zich verhouden tot de lonen van ander overheidspersoneel.
De leden van de SGP-fractie vroegen of ik de onrust onder defensiemedewerkers over
het loonbod begrijp en stellen dat met prioriteit werk gemaakt moet worden van het
behoud van personeel met daarbij de marktconforme salariëring en doorgroeimogelijkheden
die daarvoor nodig zijn. Ook de leden van de PvdA-fractie informeerden naar de aantrekkelijkheid
van Defensie als werkgever en vroegen hoe Defensie kan concurreren met de markt als
de waardering hierbij achterblijft.
Laat ik voorop stellen dat zowel mijn voorgangers als ik veel waardering hebben voor
onze mensen die zich dag in dag uit inzetten voor onze veiligheid. Er zijn de afgelopen
jaren dan ook forse stappen gezet om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Zo is met
het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 flink geïnvesteerd in onder meer het verbeteren
van diverse toelagen, opleidingsaanspraken, het pensioen, een salarisverhoging van
6,3%, twee eenmalige uitkeringen van € 300 bruto, een volledige eindejaarsuitkering
(verhoogd met 1,93% van 6,40% naar 8,33%) en de invoering van de Tijdelijke Toelage
Loongebouw. Vanaf 2017 zijn de salarissen en eindejaarsuitkeringen daardoor met ongeveer
12% verhoogd en is er daarnaast circa € 150 miljoen structureel geïnvesteerd in met
name opleidingen, pensioenstelsel en toelagen.
Ten aanzien van de vragen met betrekking tot de voorliggende uitkomst met de vakbonden,
geef ik u de volgende reactie. De doorslaggevende factor voor de arbeidsvoorwaardenruimte
is de jaarlijkse bijdrage van het kabinet voor de bekostiging van de arbeidsvoorwaarden
in de collectieve sector, die wordt bepaald via het referentiemodel waarbij de loonontwikkeling
van de markt wordt gevolgd, en de overeenstemming over de bestemming hiervan met de
centrales. Binnen de overheid hebben alle sectoren dezelfde referentieruimte, maar
worden door de verschillende sectoren andere keuzes gemaakt. Dit heeft in de sector
Defensie voor 2021 geleid tot een maximaal haalbare uitkomst die Defensie en de vakcentrales
hebben vastgesteld die nu bij de achterban van de vakcentrales en bij het defensiepersoneel
voorligt.
Ik ben van oordeel dat Defensie samen met de vakcentrales alles uit de benutbare arbeidsvoorwaardenruimte
heeft gehaald en een maximaal haalbare uitkomst aan het defensiepersoneel voorlegt.
Het feit dat het percentage van de loonsverhoging niet overeenkomt met het percentage
van de inflatie doet daar niet aan af, ook omdat deze niet één op één met elkaar kunnen
worden vergeleken. Een lastenverlichting bepaalt immers mede de koopkracht; koopkracht
en inflatie zijn dus geen gelijke grootheden. Onder de streep betekent het voorgestelde
loonbod, met de eenmalige uitkering, voor de lager betaalde rangen en schalen (tot
en met de rang van kapitein) een loonsverhoging van tussen de 2,5% en 3,5%. Voor de
hoger betaalde rangen en schalen (vanaf de rang van majoor) komt het loonbod inclusief
de eenmalige uitkering neer op een loonsverhoging van tussen de 1,9% en 2,5%. Daarbovenop
komt voor veel medewerkers de verbeterde tegemoetkoming in de kosten voor woon-werkverkeer.
Ik ben dan ook van mening dat het loonbod de inflatie in 2021 afdoende compenseert.
Voor 2022 en verder gaat Defensie wederom in gesprek met vakcentrales.
Daarbij wil ik hier opmerken dat het loonbod slechts een stap in de richting van een
betere beloning van het defensiepersoneel is, maar dat uiteindelijk structurele oplossingen
in de vorm van investeringen in het loongebouw nodig zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie
vroegen of geldgebrek de voornaamste reden is dat er nog geen nieuw loongebouw is.
Daarnaast vroegen de leden van de PVV-fractie wanneer de Minister voornemens is het
nieuwe loon- en functiegebouw van kracht te laten worden. Het klopt inderdaad dat
er op dit moment te weinig financiële middelen beschikbaar zijn om onze ambities voor
een nieuw beloningsmodel, inclusief een nieuw loongebouw in te voeren. Het loongebouw
is meer dan honderd jaar oud en gebaseerd op anciënniteit; als je langer op functie
zit kun je doorstromen en ga je meer verdienen. Bovendien verdienen de lagere rangen
in het huidige loongebouw, als de toelagen buiten beschouwing worden gelaten, op dit
moment minder dan het wettelijk minimum. Dat is niet meer van deze tijd en dat willen
we aanpassen. Militairen moeten de gelegenheid krijgen zich te ontwikkelen en dat
moet gepast worden beloond. Defensie beoogt hiermee werving en behoud van personeel
in de lagere rangen te stimuleren, omdat juist die militairen een sleutelrol vervullen
bij het borgen van de operationele gereedheid en inzetbaarheid. Voor het bewerkstelligen
van de ambities met betrekking tot het nieuwe beloningsmodel zijn structureel intensiveringen
nodig die oplopen tot een half miljard euro. Het is aan een nieuw kabinet om hier
verdere afspraken over te maken.
De leden van de fracties van SP en ChristenUnie vroegen naar de prioriteitstelling
binnen Defensie en meer specifiek of personeel niet meer prioriteit zou moeten krijgen.
Het blijkt keer op keer dat voor het personeel niet alleen de arbeidsvoorwaarden in
geldelijke zin van belang zijn, maar vooral ook zaken als opleiding, ontwikkeling,
soort werk, en vormgeving van de loopbaan. Juist die zaken wil Defensie adresseren
met het nieuwe personeelsmodel. Ook zaken als goede huisvesting, wifi op de werkplek,
materieel en uitrusting zijn van groot belang voor de werktevredenheid. Op al die
terreinen zijn de afgelopen jaren stappen gezet, maar zijn ook nog verdere stappen
nodig. Ook dit is aan een volgend kabinet.
Ook vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie of Defensie voldoende budget heeft
om deze mensen te betalen, mochten zich opeens voldoende geschikte kandidaten melden
voor de openstaande vacatures. Doordat er bij elke organisatie vrijwel altijd vacatures
openstaan, is in de praktijk vrijwel nooit sprake van 100% vulling van een organisatie.
Dit is bij Defensie niet anders. Defensie heeft in principe personeelsbudget beschikbaar
om circa 97% van de vaste functies te kunnen vullen. Echter, door ondervulling wordt
een deel van dat budget nu ook gebruikt voor oplossingen als bijvoorbeeld inhuur en
plaatsing van reservisten. Dit vraagt om een goede en zorgvuldige monitoring en inpassing
van de eventuele nieuwe instroom ten opzichte van de beschikbare financiële middelen.
De leden van de GroenLinks-fractie informeerden naar de bevindingen van de paritaire
commissie. Zij vroegen waarom het rapport niet naar uw Kamer is gestuurd en of ik
daarvoor alsnog zorg kan dragen. Ik ga er van uit dat de vraag doelt op de paritaire
commissie inzake het functiewaarderingssysteem. Met de brieven van 16 juli jl. (Aanhangsel
Handelingen II 2020/21, nr. 3626) en van 22 oktober jl. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 4) heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de gesprekken met de vakcentrales over
het nieuwe loongebouw. Ondanks dat het overleg tussen sociale partners sinds december
2020 is opgeschort, heeft de paritaire commissie als gevolg van een eerdere afspraak
haar advies afgerond en aan sociale partners aangeboden. Gelet op de aandacht voor
een nieuw arbeidsvoorwaardenakkoord heeft bespreking van het advies nog niet plaatsgevonden.
Aangezien het een gezamenlijk traject met de bonden was, kan ik het rapport alleen
met instemming van de bonden met uw Kamer delen. Ik zal daar met hen over in gesprek
gaan.
AOW-gat
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd wanneer het rapport van de commissie Schrijnende
Gevallen AOW-gat Militairen wordt opgeleverd. Met mijn brief van 25 oktober jl. heb
ik u geïnformeerd over de commissie Schrijnende Gevallen AOW-gat Militairen (Kamerstuk
35 925 X, nr. 13). Vooralsnog is voorzien dat eind van dit jaar het rapport van de commissie wordt
opgeleverd.
De leden van de SP-fractie merkten op dat de motie van de leden Kerstens en Karabulut
(Kamerstuk 35 570 X, nr. 25) door toenmalig Staatssecretaris Visser zo is uitgelegd dat het mandaat voor de commissie
alleen «schrijnende gevallen» betreft. De leden van de SP-fractie zijn van mening
dat er een structurele oplossing voor de gehele groep moet komen, zoals de motie ook
stelt en niet alleen over individuele schrijnende gevallen gaat. Zij vroegen of de
regering bereid is de opdracht van de commissie te wijzigen. Defensie heeft het AOW-gat
voor 100% van de zogeheten gerechtvaardigde aanspraak gecompenseerd. Ik ben van mening
dat Defensie hiermee een goede regeling in het leven heeft geroepen. De commissie
beoordeelt of er toch nog schrijnende gevallen voorkomen die specifieke aandacht behoeven.
Met deze aanpak wordt recht gedaan aan alle belanghebbenden. Ik ben dan ook niet van
plan om de opdracht van de commissie te wijzigen.
Personele gereedheid en vulling
De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd hoe de ontwikkeling van de militaire
vulling in de jaren na 2022 eruit ziet en welke doelen er zijn gesteld. Zij vragen
ook wanneer de militaire vulling weer aan de norm van 90% militaire vulling zal voldoen.
Het antwoord op deze vraag is niet zo eenvoudig en van veel factoren afhankelijk.
Wel kan ik u enkele relevante trends en maatregelen schetsen. Ten eerste neemt de
groei van de formatie in de komende jaren af. Daardoor zal een toekomstige groei van
het militaire personeelsbestand resulteren in een stijging van de militaire vulling.
Ten tweede is het saldo tussen instroom en uitstroom bij militair personeel positief.
In de afgelopen twee jaar is de uitstroom van militair personeel significant gedaald.
Ten derde verlegt Defensie de focus van kwantitatief «vullen» van formatieplaatsen
naar het kwalitatief realiseren en borgen van de personele gereedheid met voldoende
personele capaciteit die beschikbaar en inzetbaar is. Deze sturing op personele gereedheid,
waarin naast beroepsmilitairen en burgerpersoneel ook reservisten en inhuurmedewerkers
bijdragen aan de personele gereedheid, draagt in belangrijke mate bij aan de adaptiviteit
van de krijgsmacht, en is daarom ook een integraal onderdeel van de HR-transitie die
de komende jaren plaatsvindt (Kamerbrief HR-transitie Defensie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91). Ten vierde draagt de stapsgewijze uitwerking en invoering van het HR-model bij
aan de personele gereedheid en de adaptiviteit. In lijn hiermee is de Taskforce Personeel
gestart met de werving en selectie van schaarstecategorieën, zoals technisch en ICT-personeel,
met ondersteuning van een externe marktpartij (Manpower Group). Ook is het inleenloket
dit jaar van start gegaan dat de (tijdelijke) uitwisseling van personele capaciteit
met civiele bedrijven mogelijk maakt. Ten slotte wordt Defensie met een nieuw loongebouw
een aantrekkelijker werkgever en verwacht het meer personeel te kunnen werven en behouden.
Ook merken de leden van de PvdA-fractie op dat de vulling van het burgerpersoneel
weliswaar geen tekorten kent, maar dat wel een relatief grote uitstroom van burgerpersoneel
in de komende jaren wordt voorzien vanwege de hoge gemiddelde leeftijd. De vergrijzing
van het burgerpersoneel is een belangrijk punt van aandacht. Gelukkig levert de werving
van burgerpersoneel tot dusverre geen significante problemen op. Er is defensiebreed
sprake van een overrealisatie van de instroom van burgerpersoneel. De verwachting
is dan ook dat bij een relatief grote uitstroom van burgerpersoneel dat met pensioen
gaat, de bezettingsgraad van burgerpersoneel op peil zal blijven. Defensie zal daarnaast
gaan werken met strategische personeelsplanning waardoor we de ontwikkeling tijdig
kunnen sturen en monitoren.
De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe ik in het licht van het enorme aantal
vacatures, 9.200, nieuw personeel denk te werven. En ook vragen zij zich af of met
het voorliggende loonbod het mogelijk is de uitstroom te stuiten, laat staan een grote
instroom te bevorderen. Allereerst behoeft het aantal vacatures enige nuancering.
Op 1 oktober jl. had Defensie 7.927 vacante functies: 8.862 militaire functies minus
een overrealisatie van 935 VTE’n burgerpersoneel, waarmee een deel van de militaire
vacante functies (tijdelijk) door burgers wordt gevuld. Een vacante functie is een
arbeidsplaats in de vaste formatie die niet gevuld is met personeel. Een vacante functie
wordt pas een vacature wanneer deze daadwerkelijk wordt opengesteld. Momenteel zijn
er circa 3.600 vacatures. De overige vacante functies betreffen onder meer personeel
dat een langdurige opleiding volgt, ontslagbescherming geniet of in een re-integratietraject
zit.
Daarnaast ben ik van mening dat Defensie samen met de vakcentrales alles uit de beschikbare
arbeidsvoorwaardenruimte heeft gehaald en een maximaal haalbare uitkomst aan het defensiepersoneel
heeft voorgelegd. Zoals hierboven al benoemd, gaat het niet alleen om het loonbod
maar zet Defensie voor de toekomst in op structurele vernieuwing en verbetering van
de arbeidsvoorwaarden door de invoering van een nieuw loongebouw. Daarvoor verwijs
ik u naar de passage hierboven onder «arbeidsvoorwaarden en beloning».
De leden van de VVD-fractie stellen dat ook andere maatregelen een toevoeging zijn
aan het aantrekkelijk houden en maken van de organisatie. Eén van die maatregelen
is het realiseren van meer voorspelbaarheid in het oefen- en uitzendschema om de belasting
van het thuisfront te beperken. Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om hier
verdere stappen in te zetten en hoe de Minister zich hiervoor gaat inspannen. Oefeningen
en uitzendingen worden geruime tijd van tevoren gepland en bekend gesteld bij het
personeel. Er wordt gewerkt met een generiek en specifiek jaarplan en er wordt rekening
gehouden met de belasting voor het personeel. Dat geeft het personeel al veel duidelijkheid,
en daarbij wordt bijvoorbeeld ook rekening gehouden met zomerverlof en kerstverlof.
Toch is niet alles voorspelbaar. Oefeningen brengen soms onvoorziene consequenties
met zich mee of er is sprake van onvoorspelbare veranderingen in de personele beschikbaarheid
en planning van betrokken eenheden. Ten slotte is de besluitvorming rondom uitzendingen
niet altijd voorspelbaar en kan onvoorziene gevolgen hebben voor het uit te zenden
personeel. Dit is juist ook de kern van het werken bij Defensie; onze mensen moeten
altijd beschikbaar zijn en kunnen overal ter wereld worden ingezet.
Met betrekking tot de aantrekkelijkheid van de organisatie vroegen de leden van de
VVD-fractie mij om te laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om ook in de Randstad
een meer zichtbare presentie van de krijgsmacht te creëren, daar de bestaande kazernes
en oefeningen veelal buiten de Randstad zijn gerealiseerd en er hierdoor mogelijk
wervingspotentieel blijft liggen. Defensie concentreert zich met haar wervingsactiviteiten
op die regio’s waar de doelgroep zich voornamelijk bevindt. Het zwaartepunt ligt daarbij
al langer op de Randstad en de grote steden. Het grootste deel van de sollicitanten
is afkomstig uit de Randstad. De regionale benadering maakt ook deel uit van de HR-transitie,
met als doel om een groter deel van het personeel gedurende haar diensttijd geografisch
minder te laten verplaatsen. Een nieuwe locatie van een kazerne dichtbij of in de
Randstad, in het kader van regionale spreiding, zou gunstig kunnen zijn voor de werving
van militair personeel. Bij de interne verkenning van het concentreren, verduurzamen
en vernieuwen van de vastgoedportefeuille, zijn werving en behoud dan ook belangrijke
elementen die worden meegewogen.
HR-transitie
Als het gaat om de HR-transitie vroegen de leden van D66 of hieraan reeds nieuwe kritieke
prestatie-indicatoren (KPI’s) zijn gekoppeld. Daarvoor is het nog te vroeg. Zoals
is gemeld in de brief over de HR-transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 van 28 mei jl.) is het doel van de HR-transitie om in lijn met de Defensievisie 2035
de gereedheid en inzetbaarheid van Defensie structureel te verbeteren door een aantrekkelijker
werkgever te worden en de kwaliteiten van medewerkers beter te benutten. Het gaat
om een omvangrijk en meerjarig traject, waarin de verschillende instrumenten van het
nieuwe HR-model in de komende jaren stapsgewijs worden uitgewerkt, beproefd en ingevoerd.
De invoering van alle elementen van het HR-model zal naar verwachting tot en met het
jaar 2025 in beslag nemen. Daarom is het nog niet mogelijk om nu reeds KPI’s te koppelen
aan bovengenoemde doelstellingen. Hieraan zal de komende jaren, parallel met de stapsgewijze
uitwerking en invoering van de verschillende HR-instrumenten invulling worden gegeven.
De leden van de PvdA-fractie informeerden of ik mij kan voorstellen dat Defensie als
werkgever door een gebrek aan daadkracht bij het oplossen van het personeelstekort
niet aantrekkelijk is, en hoe Defensie de concurrentie met de markt aankan als de
waardering voor het personeel, dat ook nog te maken heeft met een bijzondere rechtspositie,
hierbij achter blijft. De leden van de PvdA-fractie vroegen wat ik concreet ga doen
om van Defensie een moderne werkgever te maken die met name het jonge en operationele
militaire personeel eerlijk beloont voor haar taken, verantwoordelijkheden en gebrachte
offers, en welke wijziging ik voor ogen heb om te komen tot een modern organisatie-,
personeels- en beloningsmodel.
Als onderdeel van het nieuwe HR-model, dat de komende jaren wordt ingevoerd om van
Defensie een aantrekkelijker werkgever te maken, wordt een beloningsmodel uitgewerkt
dat past bij de wensen en behoeften van het huidige en toekomstige personeel en organisatie.
Zoals hierboven onder «arbeidsvoorwaarden en beloning» al benoemd, is hiervoor structureel
meer geld nodig. Wat Defensie betreft moet in het nieuwe beloningsmodel de basisbeloning
op orde zijn, moeten oefenen en inzet lonen, en moet het beloningsmodel het mogelijk
maken schaarse capaciteiten aan Defensie te verbinden. Defensie wil in de aanloop
naar een nieuw beloningsmodel de beloning in de laagste rangen van het loongebouw
extra versterken. Defensie beoogt hiermee werving en behoud van personeel in de lagere
rangen te stimuleren, omdat juist die militairen een sleutelrol vervullen bij het
borgen van de operationele gereedheid en inzetbaarheid. Vooruitlopend op een nieuw
loongebouw is daarom op 1 januari 2019 de tijdelijke toelage loontabel ingevoerd.
Arbeidsvoorwaarden behelzen bovendien meer dan het loon alleen. Defensie kent een
breed scala aan arbeidsvoorwaarden, waarin in de afgelopen jaren substantieel is geïnvesteerd.
Defensie biedt haar werknemers veel mogelijkheden om zich te ontwikkelen en opleidingen
te volgen en zorgt er in het nieuwe HR-model voor dat via Strategisch Talent Management
mensen op basis van hun kwaliteiten en talenten worden geplaatst. Dit alles neemt
niet weg dat de komende jaren verdere investeringen noodzakelijk zijn. Dat blijkt
ook duidelijk uit de Defensievisie 2035.
Er zijn binnen het kader van de HR-transitie ook vragen gesteld over het verleggen
van de focus op het sturen op het verbeteren van de personele gereedheid in plaats
van op het vullen van alle openstaande vacatures. De leden van de PvdA-fractie vroegen
hoe de vorderingen op dit gebied inzichtelijk gemaakt zullen worden, wat kwantitatief
vullen precies betekent en welke gevolgen dit heeft voor het kwantitatief vullen.
Het was de leden van de PvdA-fractie onduidelijk wat dit element van de HR-transitie
betekent en welke doelen hieraan zijn gesteld. De leden van de ChristenUnie-fractie
hebben de vraag gesteld of het sturen op het verbeteren van de personele gereedheid
betekent dat er vacatures zullen gaan vervallen.
Het verleggen van de focus op het kwalitatief verbeteren van de personele gereedheid
in plaats van het kwantitatief vullen van openstaande functies is logisch in het licht
van de doelstellingen van de HR-transitie, aangezien het verbeteren van de operationele
gereedheid een centrale doelstelling is van de HR-transitie. Uiteindelijk gaat het
erom dat Defensie haar taken kan uitvoeren. Voor de korte termijn betekent dit concreet
dat Defensie zich in het bijzonder richt op het vullen van die categorie functies
met het grootste effect op de personele gereedheid. Dit gebeurt onder meer binnen
een Taskforce Personeel met hulp van een externe partij en door het inrichten van
een loket om tijdelijk personeel te lenen van andere organisaties. In vergelijking
met kwantitatief vullen – waarbij ogenschijnlijk alle vacatures even belangrijk zijn –
betekent dit dat scherpere keuzes zullen worden gemaakt en prioriteiten worden gesteld
om het effect op de personele gereedheid te maximaliseren. Vorderingen op dit gebied
worden inzichtelijk door te volgen hoe in het bijzonder de personele gereedheid zich
ontwikkelt. Hierover wordt de Kamer geïnformeerd in de halfjaarlijkse Personeelsrapportage
en de Inzetbaarheidsrapportage. Het verleggen van de focus van het kwantitatief vullen
van openstaande functies naar het kwalitatief verbeteren van de personele gereedheid
betekent niet dat vacatures of functies worden geschrapt, maar wel een verschillende
prioriteit krijgen.
Diversiteit en inclusiviteit (D&I)
Defensie moet op de best mogelijke manier toegerust zijn op haar (toekomstige) taken.
Het is bewezen dat een diverse samenstelling sterkere teams en organisaties oplevert
en daarom is het van belang dat Defensie hierop inzet. Daarnaast wil Defensie een
inclusieve werkomgeving bieden waarin al haar werknemers zich betrokken, gewaardeerd
en gerespecteerd voelen om wie ze zijn en wat ze bijdragen. Dit moet een integraal
onderdeel zijn van de organisatiecultuur en dit draagt bij aan het behoud van medewerkers
en maakt ons een aantrekkelijke werkgever voor nieuwe instroom. Ik blijf mij hier
dan ook voor inzetten, zoals de leden van de VVD-fractie hebben gevraagd. De leden
van de VVD-fractie vroegen mij ook hoe ik aankijk tegen een externe audit waarbij
Defensie de eigen cultuur extern onder de loep laat nemen. Periodiek meet Defensie
intern de cultuur met medewerker-tevredenheidsonderzoeken. Hierin zijn ook de onderwerpen
diversiteit, inclusiviteit, sociale veiligheid en integriteit verwerkt. Ten behoeve
van de gewenste cultuurverandering is in 2019 onder meer gestart met organisatie-coaching
in de vorm van actiegerichte interventies onder de noemer «just-culture» op het werkvloer-niveau
bij alle defensieonderdelen. In werkteams worden onder begeleiding van een (externe)
coach concrete afspraken gemaakt over onderling gewenst gedrag, ter bevordering van
de samenwerking en de effectiviteit. Ik onderschrijf dat ook een blik van buiten op
het gebied van cultuur van toegevoegde waarde kan zijn. Daarom zal ik in 2022 opnieuw
een onderzoek door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) naar de waardering en perceptie
van D&I binnen de huidige defensiecultuur laten uitvoeren onder de medewerkers binnen
Defensie, in opvolging van het onderzoek uit 2017. Tot slot vroegen de leden van de
VVD-fractie naar bevoordeling van vrouwen bij bevordering. Het uitgangspunt van D&I
beleid is dat de juiste (militaire) kwaliteit op de juiste plek komt waarbij de diversiteit
de kracht van het team versterkt. Dit betekent geen voorrangspositie voor bepaalde
groepen of aanpassing van kwaliteitseisen; we zullen uiteraard geen geschikte mannelijke
sollicitanten afwijzen. De (militaire) kwaliteitseisen blijven hetzelfde en gelden
voor iedereen.
De leden van de fracties van D66 en de PvdA vroegen naar de te verstrekken opdracht
voor het versterken van D&I en de inhoud van de streefcijfers. Het beleidsplan D&I
is op dit moment nog in ontwikkeling. In dit beleidsplan komen opdrachten te staan
voor het versterken van D&I waaronder ook streefcijfers voor in- en doorstroom van
vrouwelijk personeel. Binnen Defensie zijn vrouwen sterk ondervertegenwoordigd in
alle gelederen van de organisatie en ondanks verschillende inspanningen zijn nog niet
overal de gewenste resultaten zichtbaar. Defensie kiest daarom nu voor een sterker
instrument om een verbetering op dit terrein meer kracht bij te zetten. Ik hecht eraan
dat de organisatie op dit punt meer in balans komt. Wetenschappelijk onderzoek toont
immers aan dat een kritische massa nodig is om een verandering te bewerkstelligen.
Met het op deze manier sterker inzetten op het aandeel vrouwen in de organisatie ontstaat
meer ruimte voor diversiteit en een inclusieve cultuur. Zodra dit beleidsplan gereed
is zal ik u hierover per brief informeren. Daarnaast zal ik u middels de halfjaarlijkse
personeelsrapportages blijven informeren over de bredere voortgang op dit thema en
ook over een eventuele vertaling naar indicatoren voor deze rapportage.
De leden van de D66-fractie vroegen daarnaast nog naar de trainingsmodule «Sociale
veiligheid, Diversiteit en Inclusiviteit». In 2022 wordt D&I – naast sociale veiligheid –
verplicht ingebed in alle initiële opleidingen, in 2023 volgen de opleidingen voor
leidinggevenden en in 2024 moet D&I in alle niveauopleidingen verplicht zijn ingebed.
Uiteindelijk kunnen alle medewerkers, van soldaat tot generaal en van medewerker tot
Minister meerdere modules volgen, zowel online als fysiek. Deze onderwerpen maken
ook deel uit van het plan van aanpak «Een veilige Defensieorganisatie» uit 2018, waarover
u bent geïnformeerd middels Kamerstuk 34 919 X, nr. 4 van 28 maart 2018 en het Plan Versterking Sociale Veiligheid uit 2019 (Kamerstuk
35 000 X, nr. 75 van 12 december 2018).
De leden van de PVV-fractie vroegen naar de prioriteitsstelling en het werken met
quota. Zoals hierboven al benoemd, zal worden gewerkt met streefcijfers en dus niet
met quota. Ik vind het belangrijk dat Defensie kan blijven voldoen aan de invulling
van haar drie hoofdtaken. Dit kan alleen als Defensie de mens binnen de organisatie
centraal stelt zoals ik beschrijf in de Defensievisie 2035. Het bieden van een inclusieve
werkomgeving is wat mij betreft een voorwaarde hiervoor. Zoals ook uiteengezet in
de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie wil Defensie een werkomgeving
bieden waarin alle werknemers zich betrokken, gewaardeerd en gerespecteerd voelen
om wie ze zijn en wat ze bijdragen, en dat dit een onderdeel is van de organisatiecultuur.
Dit draagt bij aan het behoud van medewerkers en maakt Defensie een aantrekkelijke
werkgever voor nieuwe instroom.
Gezien het huidige personeelstekort is het des te belangrijker dat Defensie voor iedereen
een potentiële werkgever kan zijn. Het werven van groepen die traditioneel ondervertegenwoordigd
zijn, alsmede het voorkomen van vroegtijdige uitstroom hiervan, draagt bij aan een
betere vulling van de defensieorganisatie en een betere vulling verhoogt de operationele
inzetbaarheid. Het invoeren van streefcijfers kan een goed instrument zijn om dit
te bevorderen.
Gevaarlijke stoffen
De leden van de D66-fractie informeerden naar het informeren van (voormalig) personeel
van Defensie over het gebruik van chroom-6 op de FRISC-vaartuigen, en vroegen in welke
mate zij in aanmerking komen voor regelingen rondom chroom-6.
Nadat in 2018 oplettende onderhoudsmedewerkers met behulp van detectiepennen chroom-6
aantroffen in de conserveerlaag op een affuit van een FRISC-vaartuig, is het betrokken
personeel hierover meteen geïnformeerd. Zij zijn in staat gesteld zich te laten registreren
en zij kunnen de registratie laten opnemen in hun personeelsdossier. Dit geeft hen
in de toekomst de mogelijkheid om aan te tonen onder welke omstandigheden ze in aanraking
zijn geweest met deze stof. Over deze ontwikkeling is de Kamer op 7 september 2018
geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nrs. 3141 en 3142).
De Regeling uitkering chroom-6 Defensie (hierna: Uitkeringsregeling) geldt voor blootstelling
die plaatsvond tussen 1970 en 2015, uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van
31 mei jl. (35 570 X, nr. 92). Het onderzoek van het RIVM liep namelijk tot 2015. Vanaf 2015 is bij Defensie een
gericht beleid gevoerd op het voorkomen van mogelijke blootstelling aan chroom-6.
Indien medewerkers onverhoopt incidenteel werden blootgesteld aan chroom-6 en dit
na 1 januari 2015 is gebeurd, kan geen aanspraak worden gemaakt op de Uitkeringsregeling.
Met de centrales voor overheidspersoneel is voor deze situatie overeengekomen dat
de beoordeling van een aanvraag op individuele basis zal geschieden. De beoordeling
van de blootstellingsgeschiedenis in dit soort gevallen is voorzien bij het beoordelingspanel
dat in het kader van de Uitkeringsregeling is ingesteld. In dit beoordelingspanel
zitten twee experts op het gebied van toxicologie en arbeidsomstandigheden die zijn
voorgedragen door de sociale partners onder leiding van een onafhankelijk voorzitter,
de heer prof.dr.ir. D.J.J. Heederik. Voor de blootstelling na 2015 wordt dit beoordelingspanel
aangevuld met een lid voorgedragen door de bonden en een lid voorgedragen door Defensie.
De leden van de SP-fractie hebben ten aanzien van het werken met gevaarlijke stoffen
bij Defensie gevraagd of Defensie de afhandeling van de chroom-6 schaderegeling met
Sociale Zaken coördineert. De Regeling uitkering chroom-6 Defensie is een rechtspositionele
regeling die is vastgesteld door Defensie en de centrales van overheidspersoneel binnen
het Sector Overleg Defensie. Aanvragen van (oud-) medewerkers en nabestaanden worden
door de uitvoerder van de regeling afgehandeld in opdracht van Defensie.
Daarnaast hebben zij gevraagd hoe het staat met het plan om een einde te maken aan
het gebruik van chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen bij Defensie en hoe het staat
het met de beveiliging van personeel bij het werken met gevaarlijke stoffen. Uit de
rapportage van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid
(Kamerstuk 34 775 X, nr. 133 van 6 juli 2018) werd duidelijk dat vanaf 2015 veilig kan worden gewerkt met chroom-6.
Ten opzichte van voorgaande jaren waren de concentraties chroom-6 in de lucht (de
blootstelling) tot onder de grenswaarde teruggedrongen, waarbij voor bepaalde werkzaamheden
nog wel persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk waren. Om de risico’s van het
werken met chroom-6 verder terug te dringen, is het plan van aanpak beheersing chroom-6
van 4 december 2018 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) uitgevoerd. De maatregelen in dat plan zijn deels geordend conform het zogenoemde
S-T-O-P-principe: eerst Substitutie, Technische maatregelen, Organisatorische maatregelen
en als laatste Persoonlijke bescherming. Over de voortgang van het plan is twee keer
per jaar gerapporteerd op de website van Defensie. De laatste voortgangsrapportage
– alle maatregelen zijn namelijk voltooid of worden vervolgd als onderdeel van de
reguliere bedrijfsvoering – is gevoegd bij de brief van 31 mei jl. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 92).
Het plan van aanpak beheersing chroom-6 was primair gericht op het terugdringen van
de risico’s door het werken met chroom-6, maar het was ook de aanzet voor het gevaarlijke
stoffenbeleid in een breder perspectief, met prioriteit voor de carcinogene, mutagene
en reprotoxische (CMR)-stoffen. Hiervoor is extra capaciteit ter beschikking gesteld
om de risico’s verder terug te dringen, onder andere door het zoveel als mogelijk
vervangen van CMR-stoffen door stoffen die geen of minder risico voor de gezondheid
opleveren. Waar dit nog niet mogelijk of nog niet gerealiseerd is, werkt Defensie
veilig door diverse maatregelen als afzuiging, hygiëne op de werkplek, voorlichting,
toezicht en persoonlijke bescherming. Defensie streeft naar «stofvrij werken» en zal
daar de komende jaren verder op inzetten.
Overig vragen personeel
De overige vragen over het onderwerp personeel beantwoord ik hieronder.
De leden van de VVD-fractie informeerden naar de motie van het lid Van den Bosch van
3 december 2020, die regelt dat de mogelijkheden worden onderzocht om alle 18-jarigen
in Nederland een dagprogramma te laten volgen op een kazerne, naar Frans voorbeeld
(Kamerstuk 35 570 X, nr. 37). Zij vroegen mij inzichtelijk te maken wat de precieze status van de uitvoering
van deze motie is. Het Franse initiatief «Service National Universel» biedt jongeren
van 15–17 jaar een burgerschapsprogramma van twee weken, waarbij defensie één dag
verzorgt. Het gehele programma valt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie
van Onderwijs en deelname van jongeren is vrijwillig. Het is de ambitie om het programma
verplicht te maken voor alle jongeren. Tijdens het eendaagse bezoek aan defensie krijgen
Franse jongeren een presentatie over defensie, spelen zij een strategische wargame waarbij zij meer leren over de taken van defensie en doen basis militaire vaardigheden
op in het veld.
Op dit moment wordt onderzocht welke effecten in Nederland behaald kunnen worden door
dit Franse voorbeeld te volgen. Defensie kent al een breed spectrum aan voorlichtingsbijeenkomsten,
wervingscampagnes, kennismakingsactiviteiten en arbeidsmarktcommunicatie dat zich
richt op jongeren. Jaarlijks wordt een miljoenenpubliek bereikt met een bijna 100%-bereik
onder de doelgroep jongeren. Van deze doelgroep vindt 40% Defensie een aantrekkelijke
werkgever en overweegt 60% om bij Defensie te gaan werken. De vraag is welke toegevoegde
waarde een dagprogramma voor alle 18-jarigen naar Frans voorbeeld kan hebben in de
Nederlandse context. De Kamer kan voor het einde van dit jaar een definitieve reactie
op de motie van het lid Van den Bosch tegemoet zien.
De leden van de VVD-fractie informeerden daarnaast naar het veteranentenue. Zij hebben
vernomen dat zich voor het verkrijgen van een vergoeding van dit tenue een verschil
in vereisten voordoet per Defensieonderdeel en vragen of het klopt dat bij de Koninklijke
Luchtmacht geldt dat een vergoeding wordt toegekend wanneer tweemaal aan een erkend
evenement in tenue wordt deelgenomen, waar bij de Koninklijke Landmacht deze eis niet
geldt en een vergoeding ook wordt gegeven zonder deelname aan evenementen. Zij vragen
mij in te gaan op de reden van dit verschil.
Er is recent een centrale defensiebrede opdracht opgesteld die een uniforme uitvoeringsregeling
beoogt. De regelingen worden dus aangepast, waarbij enkele defensieonderdelen nog
bezig zijn met de uitwerking en implementatie en tot die tijd bestaande afspraken
hanteren. Het betreft een uitvoeringsregeling waarin onder andere voorwaarden en basisafspraken
over vergoedingen voor het veteranentenue staan; binnen die kaders is er dus verschil
in de uitvoering mogelijk. Verschillen in de uitvoering laten zich verklaren door
het verschil in aantallen veteranen en de inrichting van de werkprocessen en werklast
binnen defensieonderdelen die daarmee gepaard gaat.
De leden van de PPV-fractie vroegen hoe de vorig jaar door de Kamer aangenomen motie
van het lid Fritsma is uitgevoerd die ertoe strekt om vanuit Defensie geen leningen
meer te verstrekken aan Turks- Nederlandse militairen in verband met de afkoop van
de Turkse dienstplicht (Kamerstuk 35 570 X, nr. 36). Zij vragen voorts of sinds aanname van bedoelde motie geen enkele lening meer is
verstrekt voor bedoeld doel? En zo nee, hoeveel leningen er dan nog verstrekt zijn
en waarom de door de Kamer aangenomen motie niet is uitgevoerd?
Zoals toenmalig Staatssecretaris Visser u per brief (Kamerstuk 34 775 X, nr. 67 van 20 december 2017) heeft uiteengezet, is Defensie voor de uitvoering van de motie
afhankelijk van de instemming van de centrales van overheidspersoneel. Ik heb de centrales
van overheidspersoneel op 1 maart 2018 een brief gestuurd met het verzoek om de Regeling
faciliteiten Turkse dienstplicht defensie-ambtenaren in te trekken. Het overleg hierover
met de centrales duurt al geruime tijd, maar instemming met intrekking van de regeling
is nog niet bereikt. Daarmee is de regeling op dit moment nog van kracht. De regeling
kent de afgelopen jaren een zeer gering gebruik. De laatste toegekende aanvraag voor
een lening dateert uit 2018.
De leden van de SGP-fractie vroegen wat wordt bedoeld met de stelling dat ook geestelijk
verzorgers aan de Gedragscode Defensie moeten voldoen. In de Gedragscode Defensie
staan de basiswaarden omschreven hoe Defensiepersoneel met elkaar, anderen, middelen
en bevoegdheden omgaat. Deze code heeft als doel het creëren van een veilige werkomgeving
en het stellen van normen in het kader van integriteit. Het hoort bij de ambtenaarlijke
verplichting van geestelijk verzorgers om zich hieraan te houden. Dit past immers
bij het zijn van ambtenaar van Defensie. De voorgenomen aanpassing houdt in dat Defensie
bij het schenden van deze ambtenaarlijke verplichtingen bevoegd is om hieraan rechtspositionele
consequenties zoals disciplinaire maatregelen te verbinden. In een dergelijk geval
zal de inbreng van de Zendende Instanties geborgd worden en zijn vanzelfsprekend alle
procedurele waarborgen van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.
Materieelonderwerpen
Voor een toekomstbestendige krijgsmacht die bijdraagt aan het waarborgen van onze
veiligheid, is voldoende modern materieel, vastgoed en IT nodig dat voldoet aan onze
operationele eisen. Binnen de mogelijkheden van het budget werkt Defensie daar hard
aan. Het tempo van de investeringen is hoog. Daarbij gaat het bij materieel niet alleen
om hoogtechnologische wapensystemen, maar ook om «de vierkante meter rondom de militair»,
zoals de persoonlijke uitrusting.
Het verbeteren van de materiële gereedheid is van groot belang. De leden van de fracties
van SGP en PvdA vragen daar terecht aandacht voor. Investeringen zijn nodig voor de
noodzakelijke capaciteit in de materieel-logistieke keten, het verhogen en in stand
houden van de beschikbaarheid van de logistieke reservedelen, en voor investeringen
in ondersteunende systemen en middelen. Met de huidige financiële middelen is volledig
herstel van de materiële gereedheid niet haalbaar en worden slechts kleine verbeteringen
gerealiseerd. Met de motie van het lid Hermans (Kamerstuk 35 925 nr. 13 van 23 september 2021) krijgt Defensie € 300 miljoen om de onderhoudsachterstanden
te verkleinen, waarvan Defensie voorstelt € 120 miljoen te besteden aan het inlopen
van de onderhouds-achterstanden bij het materieel. Hiermee kan een deel van de tekorten
in de materiële gereedheid worden opgelost. Verderop in deze beantwoording ga ik hier
nader op in.
Hieronder geef ik antwoord op de vragen met betrekking tot het onderwerp materieel.
Voor zover mogelijk zijn deze thematisch geclusterd.
Vervanging Onderzeebootcapaciteit
Planning
Leden van meerdere fracties hebben bezorgd gereageerd op de recente stand van zaken
brief van 27 oktober jl. (Kamerstuk 34 225, nr. 34) over de vervanging van de onderzeebootcapaciteit, waarin wordt gemeld dat het niet
langer realistisch is om uit te gaan van de eerder gemelde contractondertekening eind
2022, vervanging van de onderzeebootcapaciteit vanaf 2028 en uitfasering van de Walrusklasse
vanaf uiterlijk eind 2031. Met deze brief heb ik openheid betracht en uw Kamer willen
meenemen in het proces en de uitdagingen.
Voor Defensie en voor externe (controle)organen was eerder niet duidelijk hoe de dialoog
in de praktijk zou verlopen en welke nieuwe informatie daarbij beschikbaar zou komen.
Defensie hanteerde aannames voor de doorlooptijden van de verschillende fases, mede
op basis van informatie van de werven die deelnamen in de onderzoeksfase. Defensie
gaf zich er in intern en extern beschikbaar gestelde documenten rekenschap van dat
de planning van een groot materieelproject zoals de onderzeebootvervanging met onzekerheden
en risico’s gepaard gaat en dat de dialoog het moment is waarop moet blijken of de
planning is te realiseren. Naar aanleiding van de eerste dialoogronde heeft Defensie
haar verwachtingen over het tempo en de diepgang van de dialoog moeten bijstellen.
Om vermijdbare vertragingen te voorkomen laat Defensie een onderzoek uitvoeren naar
de oorzaken en implicaties van de tijdsoverschrijdingen. Hieruit kan en wil Defensie
lering trekken, ook met het oog op andere materieelprojecten in de toekomst. De leden
van de VVD-fractie informeerden naar de uitvoering van het onderzoek naar de tijdsoverschrijdingen
en de mogelijke belasting hiervan voor het projectorganisatie. Dit onderzoek zal worden
uitgevoerd door een uitvoerende afdeling van de Hoofddirectie Financiën en Control
(HDFC) die geen directe relatie heeft met het programma en daardoor als objectieve
partij het onderzoek kan uitvoeren. De onderzoekers krijgen rechtstreeks toegang tot
de projectadministratie en de informatiemanager van het project, om het projectteam
niet onnodig te belasten. In onderzoeksopdrachten voor de in de brief van 27 oktober
jl. aangekondigde onderzoeken wordt vastgelegd dat deze niet ten koste mogen gaan
van de voortgang van de inhoudelijke werkzaamheden van het projectteam, waaronder
(voorbereiding op) de uitvoering van de tweede dialoogronde die start in december
(Kamerstuk 34 225, nr. 34).
Daarnaast bereidt Defensie een doorlichting van het programma voor om te bepalen hoe
binnen en buiten Defensie beschikbare kennis en personele capaciteit optimaal kan
worden ingezet om het vervolg van het programma beter te laten verlopen. Hierbij wordt
ook de aanbeveling van de Auditdienst Rijk (ADR) betrokken over het waarborgen van
de juistheid, volledigheid, tijdigheid, actualiteit en consistentie van informatie
die als input dient voor documenten ter besluitvorming en informatievoorziening richting
de Kamer. Van Defensiezijde zijn tijdens de dialoog 60 tot 70 medewerkers betrokken
in diverse fasen van de dialoog met voldoende (technische) kennis en diepgang. Zij
worden aangevuld met tijdelijk aangestelde externe (civiele) adviseurs van PwC, met
expertise op het terrein van inkoop en kosten- en risicoanalyse. Ook wordt gebruik
gemaakt van externe kennisinstituten zoals TNO en MARIN en enkele Nederlandse bedrijven
die Defensie ondersteunen in de D-fase bij het analyseren en valideren van de voorstellen
van de kandidaat-werven. De projectorganisatie beschikt vooralsnog over de benodigde
kennis en capaciteit, maar deze zijn tegelijk schaars. Zoals gezegd zal in de doorlichting
ook hier nogmaals goed naar worden gekeken, om te bepalen hoe de beschikbare capaciteit
en kennis optimaal kunnen worden ingezet voor het vervolg van het programma.
De leden van de fracties van CDA, SP en ChristenUnie informeerden naar de gevolgen
van het langer doorvaren met de Walrusklasse onderzeeboten in de jaren na 2031. Defensie
heeft hiervoor een werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers van zowel de gebruiker,
de onderhouder als de normsteller van de onderzeeboten om de mogelijkheden tot langer
doorvaren met de Walrusklasse onderzeeboten in de jaren na 2031 in kaart te brengen.
Hierin worden, naast technische en operationele consequenties, ook de financiële gevolgen
in kaart gebracht. In de voortgangsrapportage zal ook inzichtelijk worden hoe de doorgerekende
financiële effecten worden ingepast binnen het taakstellende budget, welke wijzigingen
optreden in het risicoprofiel van het programma en welke risicomitigerende maatregelen
Defensie dient te treffen. De uitkomsten zijn van belang zodat de instroom van de
nieuwe onderzeeboten en de uitfasering van de huidige Walrusklasse zo kan worden ingericht
dat aan de nationale en de NAVO-inzetdoelstellingen kan worden voldaan. De Kamer zal
over de uitkomsten van deze onderzoeken in het voorjaar van 2022 worden geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie informeerden naar het vervolg van de dialoogrondes. Defensie
heeft er in de eerste ronde voor gekozen om de optimale behoeften uit te vragen, zonder
daarbij aan te geven welke behoeften «hard» zijn. De uitgevraagde optimale behoeften
zijn gebaseerd op het Concept of Operations waarin de operationele behoefte van Defensie staat beschreven binnen de grenzen van
de B-variant. Het doel van de dialoog is de behoeftes zo nodig bij te stellen en «hard»
te maken richting de offerte-uitvraag om tot een ontwerp te komen dat binnen de kaders
past.
Defensie verwacht ten behoeve van de volgende dialoogronde, die begin december start,
tijdig de informatie van de kandidaat-werven te krijgen die nodig is om de doelstellingen
van de dialoogronde te behalen. Daarnaast convergeert Defensie naar een concreter
concepteisenpakket waardoor werven eerder geneigd zijn om informatie over de (on)mogelijkheden
binnen de kaders van product, tijd en geld te delen. Ook heeft Defensie nu zelf meer
tijd ingepland om de informatie te analyseren. Door ervaringen uit de eerste dialoogronde
en de verdere communicatie met de kandidaat-werven verwacht Defensie dat het opgebouwde
vertrouwen leidt tot meer diepgang in de volgende dialoogronde.
De leden van de fracties van VVD en SGP informeerden of het verwervingsproces versneld
kan worden. Zoals uiteengezet in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24, 13 december 2019) is bij de keuze voor de verwervingsstrategie zowel naar beleidsmatige
(o.a. nationaal veiligheidsbelang), als beheersmatige aspecten (waaronder de risico’s)
gekeken. Geen van de kandidaat-werven kwam in de onderzoeksfase (B-fase) op alle aspecten
als beste naar voren. Daarom is gekozen voor een verwervingsstrategie met drie buitenlandse
kandidaat-werven. Er is op dit moment geen grond om het proces met een enkele werf
voort te zetten. Met de kandidaat-werven wordt momenteel een dialoog gevoerd over
de eisen voor de toekomstige boten, die betrekking hebben op beste boot, beste prijs,
risicobeheersing, wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie
en tijd. De dialoog is nodig om de Defensiebehoefte op deze punten te toetsen en valideren,
alvorens een offerte-uitvraag te versturen. Ook in het geval dat één van de werven
tijdens de B-fase als beste naar voren zou zijn gekomen, zou single source niet automatisch tot een snellere instroom van de nieuwe onderzeebootcapaciteit hebben
geleid. Bepaalde onderdelen van het proces vergen nu eenmaal veel tijd, zoals het
vertalen van de behoefte naar een uitvoerbaar en betaalbaar eisenpakket, het bepalen
van eisen ten aanzien van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang, het opstellen
van de leverings- en instandhoudingscontracten, het afspreken van een Memorandum of Understanding met de overheid van de winnende bieder, het opstellen en toetsen van het detailed design, de bouw en beproevingen.
Aanpassing van Military Off the Shelf (MOTS) ontwerp
De leden van de D66- en VVD-fracties informeerden naar de mate waarin er sprake is
van een Military Off the Shelf (MOTS-)ontwerp en de risicobeheersing van aanpassingen.
De in de B-fase onderzochte onderzeebootconcepten zijn betiteld als MOTS (ook door
de werven zelf) aangezien de werven op basis van deze concepten een onderzeeboot kunnen
bouwen, gebaseerd op bestaande configuraties en technische oplossingen die de kandidaat-werven
al in gebruik of ontwikkeling hebben. Met een specifiek, op de Nederlandse behoefte
toegesneden, ontwerp zal invulling worden gegeven aan de eisen van Defensie. Hiermee
wijkt Defensie niet af van hetgeen gangbaar is. Kopers hebben altijd een specifieke
behoefte, die resulteert in kleinere of grotere aanpassingen ten opzichte van het
ontwerp dat de werven aanbieden. Dit is wel een wezenlijk ander startpunt dan in het
verleden bij de Walrusklasse, waarbij Defensie met de bouwers vanaf de tekentafel
samen een geheel nieuwe onderzeeboot heeft ontworpen, ontwikkeld en gebouwd.
De vervolgonderzoeksfase, ook wel C-fase genoemd, is uitsluitend van toepassing bij
ontwikkelingstrajecten. Dit kan gaan om het als launching customer ontwikkelen van een geheel nieuw product of participatie in de ontwikkeling van nieuw
materieel. De B-brief meldde reeds dat bij de onderzeebootvervanging de C-fase niet
aan de orde is, omdat Defensie niet een geheel nieuw product ontwikkelt, maar zich
baseert op bestaande onderzeebootontwerpen (MOTS). In antwoord op schriftelijke vragen
hierover is toegelicht (Kamerstuk 34 225, nr. 25 van 12 maart 2020) dat geen sprake is van de ontwikkeling van een geheel nieuwe onderzeeboot
«vanaf de tekentafel» of de aanschaf van prototypes voor beproeving. Hierbij is tevens
kenbaar gemaakt dat in de D-fase de dialoog met de kandidaat-werven inzicht zal moeten
geven op welke wijze de beoogde aanpassingen van een MOTS-ontwerp op verantwoorde
wijze uitvoerbaar zijn binnen de kaders, waaronder de plafondprijs. De mate van aanpassing
kan per werf verschillen.
De eerste dialoogronde heeft het beeld bevestigd dat de door Defensie beoogde aanpassingen
zullen resulteren in een specifieke, op de Nederlandse behoefte toegesneden configuratie
voor de toekomstige onderzeeboot die voortbouwt op bestaande configuraties en technische
oplossingen die de kandidaat-werven al in gebruik of ontwikkeling hebben. Daarnaast
zullen deze ontwerpen aangevuld worden met innovatieve oplossingen om de onderzeebootcapaciteit
toekomstbestendig te maken.
Uit de eerste dialoogronde volgt ook dat, zonder nog te beschikken over een precieze
inschatting door de werven van de risico’s en de kosten ten opzichte van een MOTS-ontwerp,
een aantal van de door Defensie ingebrachte behoeften leidt tot ingrijpende aanpassingen
van de ontwerpen. Met deze recente vaststelling ligt het in de rede om, zoals gemeld
in de beantwoording van eerdere vragen (Kamerstuk 34 225, nr. 32 van 13 september 2021), de twaalf controlevragen uit het «toetsingskader verwerving
van de plank» te gaan beantwoorden, ter nadere onderbouwing van de keuzes voor ontwerpaanpassingen.
Dit betekent niet dat alsnog moet worden overwogen om een C-fase in te lassen. Defensie
blijft zich baseren op de ontwerpen van de werven, die daarvoor de verantwoordelijkheid
dragen. Defensie heeft wel beslissingsruimte wat betreft de aard en de mate van de
aanpassingen die met het concepteisenpakket van de werven worden gevraagd. De controlevragen
uit het toetsingskader helpen om een zorgvuldige afweging te maken, waarbij handelingsopties,
kosten en risico’s moeten worden meegewogen. Deze toetsing laat zich goed inpassen
als onderdeel van de dialoog en noopt niet tot een andere aanpak van de verwervingsvoorbereiding.
Gedurende de dialoog, waarbij Defensie steeds gerichter uitvraagt, komt er meer zicht
op de mate waarin er sprake is van aanpassingen van het ontwerp.
Het voornaamste is dat de onderzeeboot operationeel relevant is en toekomstbestendig,
dat doelmatigheid wordt betracht en dat risico’s voldoende worden beheerst. De dialoog
is bedoeld om stapsgewijs beter inzicht te krijgen in de haalbaarheid van het eisenpakket
binnen de vastgestelde kaders, waaronder het taakstellende budget. Gedurende de dialoog
zal Defensie de juiste balans zoeken tussen de hoofdaandachtsgebieden voor de gunning
(beste boot, beste prijs, nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie, risicobeheersing,
tijd). De afwegingen en keuzes van Defensie, waaronder ten aanzien van de aanpassingen
van de ontwerpen, krijgen nader invulling middels periodieke risicorapportages, actualisatie
van de businesscase en gefaseerde besluitvorming in de governance. Hierover wordt de Kamer met de voortgangsrapportage op de hoogte gehouden.
Taakstellend budget
De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over bevindingen van de Algemene
Rekenkamer en de aanbevelingen van de Auditdienst Rijk (ADR). Zoals ook opgenomen
in de bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Vizier op de
vervanging van de onderzeeboten» (Kamerstuk 34 225, nr. 27 van 12 oktober 2020), wordt de bemerking dat de raming opgehoogd dient te worden
als gevolg van prijsontwikkelingen niet gedeeld. Jaarlijks wordt binnen de reguliere
systematiek van Defensie rekening gehouden met budgetaanpassing als gevolg van de
prijsontwikkelingen. Als vertrouwelijke bijlage bij de basisrapportage van 28 mei
jl. (Kamerstuk 34 225, nr. 31) is een financieel overzicht gedeeld op basis van het toen actuele prijspeil.
Voor alle bewapening die uit de behoeftestelling voortvloeit is budget gereserveerd,
deels binnen het projectbudget vervanging onderzeeboten en deels binnen separate projecten.
Daarnaast zijn, in het kader van aanpassingsmogelijkheden en groeipotentieel en met
het oog op operationele duurzaamheid, provisions for aan de orde. Dat betreft enkele wapensystemen (zie vertrouwelijke bijlage bij de
basisrapportage) waarvoor nu geen concrete behoefte is gesteld of budget is gereserveerd
voor de aanschaf, maar waarvoor in het ontwerp wel technisch ruimte kan worden gemaakt
om daartoe later alsnog te kunnen besluiten. De risico’s gerelateerd aan het ontwerpproces
zijn grotendeels belegd bij de werf, waarmee Defensie straks een overeenkomst sluit.
In de risicoreservering van het programma neemt Defensie daarnaast een reservering
op voor de resterende risico’s voor Defensie ten aanzien van dit punt.
Zoals hiervoor is toegelicht wordt u in de voortgangsrapportage van 2022 geïnformeerd
over de uitkomsten van het onderzoek naar het langer doorvaren met de Walrusklasse,
ook ten aanzien van de financiële effecten (zie voorgaande paragraaf). In deze voortgangsrapportage
zal tevens worden gerapporteerd over de wijze waarop Defensie de twee aanbevelingen
van de ADR naar aanleiding van de basisrapportage in de praktijk brengt.
Betrokkenheid Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
De Tweede Kamer heeft meermaals aangedrongen op betrokkenheid van Nederlandse bedrijven
en kennisinstellingen bij het programma vervanging onderzeeboten, waaronder in de
vragen van het schriftelijk overleg. In de brief van 1 april jl., ter beantwoording
van de schriftelijke vragen van de leden Palland en Van Helvert (Aanhangsel Handelingen II
2020/21, nr. 2234), en in de beantwoording van feitelijke vragen over de basisrapportage op 13 september
jl. (Kamerstuk 34 225, nr. 32) heeft Defensie u reeds geïnformeerd hoe deze betrokkenheid door het kabinet nader
wordt vormgegeven.
Zoals in de B-brief is uiteengezet beschikt Nederland sinds de jaren negentig niet
meer over een zelfscheppende onderzeebootindustrie. De laatste Walrusklasse onderzeeboot
is door de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij opgeleverd in 1994, waarna deze in
1996 failliet is verklaard. De situatie ten tijde van het ontwerp en de bouw van de
Walrusklasse en nu is wezenlijk anders. Defensie beschikt niet meer over de kennis
en capaciteit van destijds om een centrale rol te vervullen in het ontwerp en de bouw
van nieuwe onderzeeboten en kan de risico’s daarvan dus niet dragen. Ook is er geen
Nederlandse werf meer die zelfstandig onderzeeboten kan ontwerpen en bouwen. Zoals
opgemerkt door toenmalig Staatssecretaris Visser in het algemeen overleg van juni
2020 (Kamerstuk 27 830, nr. 309) heeft Defensie in de B-fase aan Nederlandse werven gevraagd of zij deze verantwoordelijkheid
zouden kunnen dragen en dit bleek onmogelijk. Het programma is ook niet te vergelijken
met vervangingsprojecten voor bovenwaterschepen, waarbij de Nederlandse Defensie Technologische
en Industriële Basis (NLDTIB) wel over de benodigde kennis en capaciteit beschikt.
Het proces om te komen tot een gebalanceerd ontwerp is daarom niet te vergelijken
met de wijze waarop dat destijds bij de Walrusklasse het geval was. De kandidaat-werven
zijn nu zelf verantwoordelijk voor het ontwerp en dienen daarbij te voldoen aan de
eisen die Defensie stelt. TNO, Marin en enkele Nederlandse bedrijven ondersteunen
Defensie in de D-fase bij het analyseren en valideren van de voorstellen van de kandidaat-werven.
Deze verschillen maken dat het niet realistisch is om uit te gaan van een vergelijkbare
betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Defensie is daarom in de D-fase gestart
met de verwervingsvoorbereiding met drie buitenlandse kandidaat-werven. De dialoog
is een belangrijk proces, bedoeld om in gesprek met de kandidaat-werven de haalbaarheid
van het concept eisenpakket te toetsen zodat Defensie de juiste offerte-uitvraag kan
doen waarop de werven kunnen reageren.
Zoals in de B-brief is uiteengezet, is bij de inrichting van de huidige verwervingsvoorbereidingsfase
(D-fase) invulling gegeven aan de motie van het lid Bruins Slot c.s., die verzoekt
om «ontwerp, ontwikkeling, bouw, instandhouding en eindregie van onderzeeboten binnen
de gouden driehoek te accommoderen» (Kamerstuk 31 125, nr. 96 van 18 februari 2019). Defensie zal, met het oog op borging van de wezenlijke nationale
veiligheidsbelangen en strategische autonomie, eisen stellen. Dit kan betrokkenheid
van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen opleveren. Het gaat erom niet
alleen de beste boot te kopen, maar ook te houden. Door gegarandeerde toegang tot
en beschikbaarheid van kennis, technologie, industrie en intellectuele eigendomsrechten,
draagt Defensie zorg voor de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van de vervangende
onderzeebootcapaciteit gedurende de levensduur, ongeacht het soort operaties en de
coalitie waarbinnen deze plaatshebben. Dat betekent overigens niet dat Nederland binnen
de eigen landsgrenzen onverkort over al deze zaken zelf dient te kunnen beschikken.
De Defensie Industrie Strategie (DIS) stelt dat «nationale autonomie op grond van
wezenlijke belangen wellicht wenselijk is, maar praktisch onhaalbaar». Dit geldt ook
voor de onderzeeboten. Nederland beschikt immers sinds de jaren negentig niet meer
over een zelfscheppende onderzeebootindustrie.
Conform de motie van het lid Stoffer c.s., die vraagt om het nationaal veiligheidsbelang
en de strategische autonomie voor de onderzeebootcapaciteit te bestendigen en bevorderen
(35 570 X, nr. 30 van 30 november 2020), zal Defensie, na toetsing in de dialoog, in de D-fase eisen
stellen ter borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische
autonomie. Deze eisen kunnen leiden tot een bepaalde mate van samenwerking tussen
de werf en de NL-DTIB. Daarbij geldt de kanttekening dat naar het zich laat aanzien
hoogstens een klein deel van de in dit kader geïdentificeerde kritieke systemen door
Nederlandse bedrijven kan worden geleverd, dan wel alleen op een beperkt componentenniveau.
Defensie zal voor de gegarandeerde toegang tot de daarmee samenhangende kennis, rechten
en middelen dus ook in belangrijke mate afspraken moeten maken met partijen uit het
buitenland.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) werkt, zoals gemeld in de B-brief,
gedurende de dialoog in een parallel traject met de kandidaat-werven een industriële
samenwerkingsovereenkomst uit. Het Ministerie van EZK ziet betrokkenheid van de Nederlandse
industrie via drie soorten activiteiten:
1) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie voortvloeiend uit de maatregelen
ter waarborging van het wezenlijk belang van nationale veiligheid en strategische
autonomie. Bij deze activiteiten is er dus een directe link met de hoofdcontracten
van defensie;
2) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot en leiden tot een
versterking van de gebieden van de Defensie Industrie Strategie;
3) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot, maar wel leiden
tot een versterking van de gebieden uit de Defensie Industrie Strategie.
Deze overeenkomst heeft dus tot doel om, naast hetgeen voortvloeit uit de eisen voor
de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de
strategische autonomie te borgen, een zo groot mogelijke Nederlandse betrokkenheid
vast te leggen die bijdraagt aan een versterking van de NL-DTIB. Deze aanvullende
activiteiten maken geen onderdeel uit van de primaire en secundaire eisen.
De haalbaarheid van de beoogde eisen van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en
het pakket van industriële samenwerking worden verkend tijdens de dialoog met de kandidaat-werven.
De dialoog zal hiervoor worden benut. Over de uitkomst kunnen Defensie en EZK uw Kamer
daarom nog niet informeren.
Zoals eerder uiteengezet in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden
Palland en Van Helvert (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2234), wordt bij de vervanging van de onderzeebootcapaciteit vooraf geen percentage opgelegd
ten aanzien van de industriële samenwerking. Defensie zal wel degelijk eisen stellen
aan het borgen van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie.
Op basis van Europese regelgeving is het eisen van een generiek percentage voor industriële
samenwerking niet toegestaan. Het door de leden van de SGP-fractie benoemde percentage
van 50% acht ik overigens niet realistisch gezien het gegeven dat de cost- en designdrivers voornamelijk buitenlandse systemen betreffen en omdat dit ook niet zou passen binnen
de gestelde kaders voor product, tijd en geld.
Leden van de SGP-fractie hebben gevraagd naar een inschatting van de gevolgen van
een gewijzigde planning voor de Nederlandse maritieme industrie. Defensie zal zoals
bekend het Combat Support Ship en de vervangers van de M-fregatten laten bouwen door de werf Damen. Defensiematerieelprojecten
leveren echter voor de sector als geheel een beperkte bijdrage aan de omzet. Hoewel
de mate waarin Nederlandse betrokkenheid bij de vervanging van de onderzeebootcapaciteit
nog onduidelijk is, is het niettemin aannemelijk dat een wijziging van de planning
betekent dat omzet voor kandidaat-werven en toeleveranciers, waaronder Nederlandse
bedrijven later dan aanvankelijk gedacht, kan worden gerealiseerd.
Internationale context
De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd naar de ervaringen van Australië. Door
de Australische keuze om nucleair voortgedreven onderzeeboten aan te schaffen zal
de huidige conventioneel aangedreven Collins-klasse vermoedelijk langer moeten doorvaren.
Australië is op meerdere terreinen een relevante partner en op onderzeebootgebied
interessant. Defensie heeft van Australische overheidsvertegenwoordigers vernomen
dat het nieuwe trilaterale veiligheidspartnerschap tussen Australië, de Verenigde
Staten en het Verenigd Koninkrijk een strategische keuze betrof en geenszins te maken
had met de Franse order. De in de media gesuggereerde problemen met de Franse opdrachtnemer
zijn, voor zover aan Defensie bekend gemaakt, niet als zodanig onderschreven door
Australische vertegenwoordigers.
De leden van de ChristenUnie-fractie informeerden naar mogelijke politieke druk vanuit
de overheden van de landen waar de kandidaat-werven zijn gevestigd. Op dit moment
wordt geen druk uitgeoefend op (besluitvorming over) het programma, ook niet op politiek
niveau.
Project Verwerving F-35 en Male UAV
Project Verwerving F-35
Uw Kamer heeft mij vragen gesteld over het project Verwerving F-35 met betrekking
tot onder meer de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid van de F-35, de betaalbaarheid
van het toestel en geproduceerde geluid bij de inzet in Nederland. Uw Kamer heeft
daarnaast vragen gesteld over het project Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle (MALE UAV) waar ik in deze paragraaf graag een reactie op geef.
In antwoord op vragen van leden van de D66-fractie of de investering in negen additionele
vliegtuigen een juiste prioriteit is geweest, merk ik op dat Defensie bij investeringen
in het belang van het personeel altijd het beste materieel voor de beste prijs voorstaat.
De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de krijgsmacht
en verschaft onze militairen het beste materieel voor de uitoefening van hun grondwettelijke
taken, zoals de bewaking van het Nederlandse luchtruim, inzet bij conflictsituaties
en de bestrijding van (terreur-) en andere dreigingen. Teneinde de grondwettelijke
taken uit te oefenen hebben het huidige en voorgaande kabinetten besloten te investeren
in F-35 jachtvliegtuigen. In het Nationaal Plan is gemeld dat Defensie met investeringen
de slagkracht van de Nederlandse krijgsmacht versterkt. Met de aanschaf van de additionele
negen F-35 jachtvliegtuigen is een deel van dit Nationaal Plan uitgevoerd naast de
invulling van andere prioriteiten.
Op de vraag van de leden van de PVV-fractie of er vliegtuigen afbesteld kunnen worden,
merk ik op dat het kabinet daartoe niet bereid is. Zoals ook uiteengezet door toenmalig
Staatssecretaris Visser tijdens het Notaoverleg op 3 februari jl. (Kamerstuk 35 570, nr. 79), zijn de F-35 toestellen reeds bij het F-35 Joint Program Office (JPO) in bestelling. De Kamer heeft deze bestelling eerder gesteund.
De leden van de PVV-fractie hebben vragen gesteld over het geluid van de F-35. De
geluidsnormen voor militair luchtverkeer hebben betrekking op het vliegverkeer van
en naar de vliegbases: daarvoor is een geluidszonering vastgelegd die bepaalt hoeveel
verkeer daar is toegestaan. Naarmate een vliegtuig meer geluid produceert, zijn er
minder vliegbewegingen binnen die zonering mogelijk. Bewindslieden van Defensie hebben
bij herhaling gesteld dat Defensie met dit nieuwe toestel binnen de bestaande geluidzonering
blijft. Er zijn 46 F-35’s besteld, waarvan uiteindelijk 39 in Nederland worden gestationeerd.
De overige toestellen blijven voor opleidingsdoelen in de Verenigde Staten. Volgens
de berekeningen die het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) in opdracht
van Defensie heeft gemaakt kunnen deze 39 toestellen binnen de bestaande geluidzonering
van de bestaande vliegbases opereren. Omdat Defensie hiermee wel krap zit in de ruimte
voor militaire vliegactiviteiten, is besloten een luchthavenbesluit voor vliegbasis
De Peel voor te bereiden, zodat een reactivering van de vliegbasis op termijn mogelijk
is (Kamerstuk 31 936, nr. 638 van 12 juni 2019).
Op de vraag van de leden van de D66-fractie of alle jachtvliegers Initial Operational Capable (IOC) zijn, meld ik dat het benodigde personeel en het gehele wapensysteem binnenkort
een IOC-status bereikt. De vorming van een eerste groep getrainde vliegers is daar
een onderdeel van. Na het bereiken van de IOC-status is de F-35 eenmalig voor een
korte periode met vier vliegtuigen en het benodigde vliegend en ondersteunend personeel
inzetbaar. Omdat de transitie van F-16 naar F-35 nog doorloopt, komen er na IOC vliegers
bij die omgeschoold worden en zich aansluitend opwerken naar operationele status,
waardoor de inzetmogelijkheden en het voortzettingsvermogen worden vergroot.
Op de vraag van de leden van de D66-fractie hoeveel van die vlieguren met F-35 boven
Nederlands grondgebied zijn gemaakt, kan ik melden dat de in Nederland gestationeerde
F-35 toestellen doorgaans voornamelijk in het Nederlandse luchtruim vliegen, waarbij
het grootste deel van de training boven de Noordzee plaatsvindt. Deze specifieke gegevens
worden niet door Defensie geregistreerd. Volgens een grove benadering wordt ongeveer
driekwart van de
F-35 vlieguren die in Nederland worden gemaakt boven zee gevlogen. Op dit moment is
overigens een detachement met acht F-35‘s naar de Verenigde Staten verplaatst als
voorbereiding op het bereiken van de IOC-status. Hierdoor wordt een groot deel van
de vlieguren in dat land gemaakt.
De leden van de D66-fractie hebben vragen gesteld over de beheersbaarheid van de kosten
van de F-35. Nederland is in het hoogste overlegorgaan van het programma, de Joint Executive Steering Board, en diverse andere overleggen een sterk pleitbezorger van kostenbeheersing waarbij
investering, instandhouding en doorontwikkeling binnen budget blijven. Binnen het
internationale programma is kostenbeheersing dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Er zijn diverse kostenbesparende initiatieven (cost reduction initiatives) geïdentificeerd en in gang gezet, die moeten bijdragen aan een daling van de exploitatiekosten,
zonder daarbij concessies te doen aan de beschikbaarheid van de toestellen. In dit
kader is het vermeldenswaard dat het programma recent een contract heeft afgesloten
voor de instandhouding van de F-35 in de jaren 2021–2023, dat een aanzienlijke reductie
van de te verwachten instandhoudingskosten oplevert. Dit bericht is ook door het JPO
gepubliceerd.
De F-35 is het eerste investeringstraject waarbij Defensie de geschatte kosten voor
de gehele levensduur inzichtelijk maakt. Dit betekent dat Defensie, maar ook het internationale
programma, nog lerende is en dat soms kosten die in eerdere jaren niet of slechts
gedeeltelijk aan de F-35 werden toegerekend, nu alsnog worden toegerekend. Via de
jaarlijkse voortgangsrapportage wordt uw Kamer hierover geïnformeerd. Zoals ook in
de jaarlijkse voortgangrapportage project Verwerving F-35 wordt vermeld, dienen de
geraamde exploitatiekosten voor de F-35 in de begrotingsperiode te passen binnen het
beschikbare budget. Dit is voor de huidige begrotingsperiode het geval.
Ten aanzien van de vraag van de leden van de D66-fractie over de nieuwe PSFD MoU,
merk ik op dat het kostenplafond berust op de meest recente Amerikaanse ramingen.
In deze ramingen is reeds rekening gehouden met te verwachten prijsstijgingen en inflatie.
Indien in de toekomst de ramingen voor de gehele levensduur stijgen, dan zullen op
termijn de kostenplafonds in de PSFD MoU daarop aangepast moeten worden.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de D66-fractie over btw-afdracht informeer
ik u, zoals vermeld in de voortgangsrapportage, dat inmiddels over alle facturen de
verschuldigde btw is afgedragen. Deze btw is betaald uit de voor btw-afdracht geraamde
middelen binnen het investeringsbudget. In de financiële verantwoording 2020 project
Verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488, nr. 464) is vermeld dat de ADR in 2021 een onderzoek uitvoert om de gegevens die gebruikt
zijn voor de grondslag van de btw-afdracht van het project Verwerving F-35, te valideren
aan de hand van de gegevens in de financiële administratie van Defensie. Dit onderzoek
is nog niet voltooid. Voor alle materieelprojecten gelden dezelfde belastingregels.
Bij verlegging van btw vanuit andere EU-landen of bij invoer in de Europese Unie wordt
verschuldigde btw direct afgedragen.
De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen gesteld over de betrouwbaarheid van
het toestel. De lijst van tekortkomingen voor de F-35 is een momentopname en is aan
veranderingen onderhevig, zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 26 488, nrs. 451 en 455, en Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1378). Ook bij de volgende fase, de doorontwikkeling van de F-35, zullen waarschijnlijk
nieuwe tekortkomingen worden geconstateerd en gecorrigeerd. Dit is het resultaat van
het naleven van strenge eisen die gericht zijn op het optimaliseren van de capaciteit
van het vijfde generatie jachtvliegtuig, dat gekenmerkt wordt door hoogwaardige technologie,
alsmede het garanderen van de vliegveiligheid van het materieel en het betrokken personeel.
In de tekortkomingenlijst zijn ook bevindingen opgenomen die afwijken van de ontwerpeisen,
maar deze tekortkomingen doen geen afbreuk aan de effectieve inzetmogelijkheden. Dat
betekent dat tekortkomingen er niet alleen in de ontwikkelingsfase zijn die op termijn
wordt voltooid, maar naar verwachting ook bij de doorontwikkelingen van het vliegtuig.
Er zijn tekortkomingen die aandacht blijven vragen, maar ook zaken die op termijn
geaccepteerd worden bijvoorbeeld aan het einde van de ontwikkelingsfase voorafgaand
aan de full rate production van het vliegtuig. Bij een jachtvliegtuig zijn de eisen zeer streng om de veiligheid
te garanderen en ook om de grondwettelijke taken optimaal te kunnen uitvoeren zodat
Defensie beter is dan de tegenstander. In een wereld waarin niet alleen technologie
maar ook dreigingen zoals cyber zich razendsnel ontwikkelen, moet het materieel in
staat zijn om de taken ook in de toekomst optimaal uit te voeren. Men moet daarom
accepteren dat er altijd tekortkomingen zijn en ook nieuwe tekortkomingen bijkomen.
Dat is inherent aan het gebruik van hoogwaardige technologie waar de eisen hoog zijn.
De leden van de PVV-fractie hebben voorts vragen gesteld over beperkte inzet bij onweer
en de beperkte inzet van de F-35 vliegtuigen op Vliegbasis Leeuwarden door problemen
met de motoren en de problemen met de bevestigingsbouten van de F-35. Het probleem
met het On-Board Inert Gas Generation System (OBIGGS) voor de F-35 (A) van ook andere landen, is nog niet verholpen. Zoals gemeld
in de voortgangsrapportage betreft dit beschadigde leidingen van het OBIGGS-systeem
in de brandstoftank. Hierdoor kunnen de overige brandstoftanks onvoldoende inert worden
gemaakt of gehouden. Het onderzoek naar de oorzaak van het probleem wordt met prioriteit
uitgevoerd door de fabrikant in samenwerking met het JPO. De onderliggende oorzaak
is nog niet definitief vastgesteld. Er wordt tevens gewerkt aan een modificatie om
het OBIGGS-systeem robuuster te maken. Dit jaar staan vliegtesten gepland om data
te vergaren om bestaande stressmodellen te toetsen aan werkelijke vliegbelastingen.
De huidige beperking heeft tot op heden nauwelijks gevolgen gehad voor de training
van de Nederlandse F-35 jachtvliegtuigen die hun geplande vlieguren halen. Er kan
dus gevlogen worden rekening houdend met het advies om vluchten binnen 25 nautische
mijlen van een bekende onweercel te vermijden. Indien operationele noodzaak dat vereist
kan (met inachtneming van risicobeheersing) van dat advies worden afgeweken.
Ten aanzien van de tijdelijk beperkte inzet van de jachtvliegtuigen op Vliegbasis
Leeuwarden informeer ik uw Kamer graag over de laatste stand van zaken. Mede dankzij
de inspanningen binnen het internationale partnerschap zijn eind oktober alle F-35
vliegtuigen die getroffen waren door Foreign Object Damage weer inzetbaar. Verondersteld wordt dat de hogere luchtstroom van de F135 motor, in
combinatie met F-35 vliegtuigen die op korte afstand van elkaar taxiën, zorgen dat
een F-35 het kwartszand van de kuststofdeklaag van de banen bij een andere F-35 naar
binnen kan blazen. Voor zover mij bekend is Nederland de enige gebruiker van deze
kunststofdeklaag met kwartszand. Om schade aan de motoren te voorkomen zijn voor de
korte termijn bedrijfsmatige beheersmaatregelen genomen. Er zijn geen directe meerkosten
voor Nederland als gevolg van reparatiewerkzaamheden aan de F-35 motoren in Leeuwarden.
Nederland doet hiervoor een beroep op het bestaande onderhoudscontract dat met de
Amerikaanse overheid is overeengekomen.
Ten aanzien van de problemen met de bevestigingsbouten informeer ik uw Kamer dat vastgesteld
is dat er weliswaar is afgeweken van het ontwerp, maar dat dit geen gevolgen heeft
voor de vliegveiligheid en de integriteit van het vliegtuig.
De VVD-fractie stelde een vraag over de participatie van het Nederlandse bedrijfsleven
bij de productie van de F-35. Hoewel de verkoop van F-35 toestellen aan niet-partner
landen positief is voor het programma door reducering van kosten en stijging van de
omzet, waarvan ook de Nederlandse deelnemende industrie profiteert, kent deze uitbreiding
ook risico’s voor de Nederlandse deelname. Zoals aan uw Kamer gemeld in de recente
jaarrapportages project Verwerving F-35, wordt het risico onderkend dat niet-partner
landen een deelname aan de productie van de F-35 opeisen in ruil voor de aanschaf.
De Ministeries van Defensie en EZK volgen deze ontwikkelingen op de voet en staat
hierover met de hoofdproducenten (Original Equipement Manufacturers (OEM), zoals Pratt & Whitney en Lockheed Martin, in nauw contact om de bestaande
Nederlandse deelname te behouden, nieuwe kansen te identificeren en te verzilveren,
en daar waar werkpakketten worden bediscussieerd hierover afspraken te maken. Samen
met de Nederlandse industrie wordt actief een invulling van productie voor deze potentiële
landen gezocht, met de insteek om de Nederlandse productie kwalitatief en kwantitatief
op niveau te houden. Ook de Bijzonder Vertegenwoordiger van EZK wordt hier actief
voor ingezet. Door de kwaliteit van de Nederlandse bijdrage zijn OEM’s terughoudend
bij het definiëren van initiatieven over het verplaatsen van Nederlands werk. Mochten
er daadwerkelijk initiatieven ontplooid worden die invloed zullen hebben op de Nederlandse
productie dan zullen ook weer in gezamenlijke coördinatie tussen beide ministeries
en de industrie, initiatieven worden ontplooid om de risico’s voor de Nederlandse
industrie en het F-35 programma te minimaliseren.
MALE UAV
De leden van de PVV-fractie hebben vragen gesteld over de MALE UAV. Naar aanleiding
daarvan merk ik op dat de F-35 en MQ-9 moeten worden gezien als complementair en niet
als vervanging van elkaars capaciteiten. Elk (wapen)platform kan worden ingezet in
verschillende omstandigheden en dreigingsscenario’s met ieder hun eigen set aan militaire
taken die zij daarbinnen kunnen uitvoeren. De F-35 is bijvoorbeeld zeer geschikt voor
het opereren in een hoge dreigingsomgeving en het verkrijgen en behouden van luchtoverwicht,
iets waar de MQ-9 niet voor geschikt is. Hellfire-raketten maken overigens geen onderdeel
uit van het wapenpakket van de F-35, maar van de Apache gevechtshelikopter.
Over de vraag hoe het staat met de bewapening: uw Kamer heeft met de motie van het
lid Bosman c.s. (Kamerstuk 35 300 X, nr. 23) van 7 november 2019 het kabinet verzocht de Kamer te informeren of de behoeftestelling
aangepast dient te worden om de MQ-9 te bewapenen. Zoals Staatssecretaris Visser uw
Kamer in haar reactie (Kamerstuk 30 806, nr. 52) van 31 januari 2020 op deze motie. antwoordde, onderkent Defensie de operationele
voordelen van het bewapenen van de MQ-9. Zo vergroot de combinatie van het langdurig
kunnen inzetten van waarnemings- en aanvalsmiddelen op hetzelfde platform de snelheid
en flexibiliteit van handelen van de krijgsmacht. Tegelijkertijd levert dit een krachtige
capaciteit op het gebied van het beschermen van eigen of coalitietroepen.
Daarbij is het van belang te vermelden dat wapeninzet vanaf een MQ-9 technisch gezien
niet anders is dan van enig ander aanvalsplatform. Een MQ-9 is geen autonoom wapensysteem
en in alle gevallen beslist gekwalificeerd personeel om tot inzet van het wapen over
te gaan binnen de relevante wet- en regelgeving. Daarbij wordt gehandeld conform de
geldende Rules of Engagement en binnen de kaders van het humanitair oorlogsrecht, waaronder de eisen van proportionaliteit
en onderscheid tussen militaire doelwitten enerzijds en burgers en burgerobjecten
anderzijds.
Zoals toenmalig Staatssecretaris Visser uw Kamer reeds informeerde worden de verschillende
doorgroeimogelijkheden – waaronder bewapening – samen met de andere defensiebehoeften
integraal afgewogen binnen het beschikbare budget. Als dit leidt tot een behoeftestelling
voor de bewapening van de MQ-9, dan wordt u daarover geïnformeerd conform de afspraken
met uw Kamer aangaande het Defensie Materieel Proces (Kamerstuk 35 570 X, nr. 15). Evenals de toenmalige Staatssecretaris kan ik u melden dat het bewapenen van de
MQ-9 nog niet is opgenomen in de defensieplannen.
IT, IGO en Cyber
De leden van de CDA-fractie informeerden naar de kosten van de digitaliseringsslag
die Defensie moet maken. De wereld digitaliseert in snel tempo. De context waarin
Defensie opereert is hierop geen uitzondering. IT is noodzakelijk voor alle hoofdwapensystemen
en IT wordt zelf ook gezien als wapensysteem. Defensie zet met het programma Grensverleggende
IT (GrIT) de eerste randvoorwaardelijke en noodzakelijke stap naar een robuuste IT-infrastructuur,
en verbetert met het programma FOXTROT de connectiviteit in het mobiel-tactische domein.
Daarnaast treden wapensystemen in toenemende mate toe tot de digitale wereld. Vaak
vergt dit extra IT-capaciteit in de vorm van mensen en middelen. Een voorbeeld is
de F-35 die grote hoeveelheden data genereert en op basis van uit data verkregen informatie
de krijgsmachtbrede inzet ondersteunen. Om adequaat te kunnen inspelen op deze IT-ontwikkelingen,
en het mogelijk maken van Informatie Gestuurd Optreden, is een digitaliseringsslag
cruciaal. Zonder goede informatievoorziening is geen effectieve inzet van wapensystemen
mogelijk. Met de huidige budgetten kan Defensie niet alle behoeften op dit gebied
invullen. Door steeds integrale afwegingen te maken tussen het beschikbaar stellen
van budgetten en de te behalen effecten is het mogelijk de militaire effectiviteit
te waarborgen.
De meest urgente problematiek in de IT-instandhouding, waar ook de leden van fracties
van PvdA en SGP naar vragen, vangt Defensie voor de korte termijn op met de aan Defensie
beschikbaar gestelde financiële middelen uit de motie van het lid Hermans. De disbalans
bij IT-instandhouding is hiermee echter niet opgelost, zoals ook blijkt uit het rapport
Defensie Duurzaam Digitaal (Kamerstuk 31 125, nr. 118 van 27 mei jl.). Vooralsnog is dus geen sprake van een overschot voor IT-middelen
en dit is ook niet voorzien. Defensie zal blijvend in IT moeten investeren om militair
relevant te blijven in een wereld waar dreigingen ook in het digitale domein snel
toenemen.
De leden van de CDA-fractie informeerden tevens naar de mogelijkheden om in het kader
van de digitalisering van de krijgsmacht structureel samen te werken met partnerlanden
en naar de eventuele kostenbesparingen door het programma Tactical Edge Networking (TEN). De modernisering van het tactisch mobiele domein wordt nationaal gerealiseerd
door het programma FOXTROT. Waar mogelijk worden delen hiervan samen met Duitsland
gerealiseerd binnen het programma TEN. Het gaat daarbij primair om de interoperabiliteit
met de Duitse partner te verbeteren want dat vergroot de militaire effectiviteit.
Daarmee beoog ik geen kostenbesparingen maar hoofdzakelijk militaire effecten met
één van onze belangrijke partners. Op dit moment bepalen Nederland en Duitsland de
strategische richting van het programma. Defensie kijkt bij behoeftestellingen altijd
naar potentiële internationale samenwerkingsverbanden. Daarnaast participeert Defensie
ook in IT-programma’s van de NAVO zoals Federated Mission Networking.
Ik herken het door de leden van de CDA-fractie geschetste beeld dat het werven van
gekwalificeerd IT-personeel een grote uitdaging is. Op de Nederlandse arbeidsmarkt
is een grote schaarste aan IT-personeel. Wel blijkt uit recent onderzoek van het blad
Computable dat Defensie een populaire werkgever is voor IT-personeel (Computable 19 oktober
jl.). De toekenning van extra financiële middelen met de motie van het lid Hermans
geeft meer ruimte om personeel aan te trekken. Daarnaast werkt Defensie intensief
samen met externe partijen om tijdelijke capaciteit in te huren. Het Joint IV Commando
(JIVC) werkt inmiddels samen met de markt aan de realisatie van GrIT met het consortium
Athena. Hierbij is gekozen voor gemengde teams van defensiepersoneel en personeel
van het consortium om eigen IT-expertise te behouden en ook de kracht van de markt
te gebruiken. Waar het past binnen de aanbesteding kan het consortium mogelijk een
rol spelen bij het leveren van IT-dienstverlening, mocht deze onder druk staan door
tekorten aan IT-personeel bij Defensie.
De leden van de CDA-fractie informeerden tevens naar de status van de blokken van
het programma GrIT. In het Defensie Projecten Overzicht van 19 september jl. is gemeld
dat opdracht is gegeven tot uitvoering van de blokken Twin Datacenter, Operationele
Compartimenten en Modules Ontplooid. Voor de Twin Datacenters ben ik nog in afwachting
van een reactie op de aangevraagde omgevingsvergunning. Het programma is tevens begonnen
aan de voorbereiding van de blokken van 2022. Het is de ambitie om het blok Operationele
Compartimenten in december 2021 in productie te brengen. Op basis van de door uw Kamer
vast te stellen uitgangspuntennotitie, zal Defensie gaan rapporteren over de voortgang
van de blokken van GrIT. Hiervoor is inmiddels ter voorbereiding een werkbezoek gepland
van de door u aangestelde rapporteurs voor GrIT. Daarnaast biedt Defensie alle GrIT
blokken aan ter toetsing bij het Advies College ICT-toetsing (AcICT). De initiatiedocumenten
voor de blokken «Protected Core Network» (10), «Migratie Keep Applicaties HGI» (36)
en «Migratie Keep Applicaties Ontplooid» (37) zijn onlangs aangeboden aan AcICT. Het
AcICT heeft mij op 29 oktober jl. laten weten te hebben besloten om deze blokken niet
te toetsen. Het adviescollege schat het risicoprofiel van dit project laag in, onder
meer omdat de geschatte omvang minder is dan € 5 miljoen. Wanneer het AcICT advies
uitbrengt over de overige blokken dan wordt dit met uw Kamer gedeeld.
De leden van de D66-fractie informeerden naar de focus op de eindgebruiker bij het
programma GrIT en in hoeverre dat is meegenomen met het rapport Defensie Duurzaam
Digitaal. De Defensievisie 2035 vormt een belangrijke basis voor het rapport Defensie
Digitaal Duurzaam. Een trend die in de Defensievisie 2035 wordt gesignaleerd is de
toenemende digitalisering van de krijgsmacht. Het rapport Defensie Duurzaam Digitaal
bevat onder meer een aggregatie van de diverse projecten die Defensie in de toekomst
wil uitvoeren. Bij deze projecten geldt als principe dat Defensie de gebruiker centraal
stelt en een kort-cyclische oplevering van resultaten nastreeft. Hiermee wordt ingezet
op een beter en sneller gebruik van IT door de defensiemedewerkers.
Het rapport Defensie Duurzaam Digitaal beveelt aan eerst de basis op orde te maken
en de juiste randvoorwaarden voor digitalisering in te richten. Defensie kan echter
niet vooruitlopen op (financiële) integrale besluiten die volgende kabinetten zullen
moeten nemen. Wel voert Defensie de aspecten van de «no-regret maatregelen» al uit
die zowel nu als in de toekomst geen financiële consequenties hebben. Met de brief
van 27 mei jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 118) bent u geïnformeerd welke maatregelen dit zijn.
Een andere stap zijn routekaarten voor informatiegestuurd optreden, data en cyber
die worden opgesteld. In deze routekaarten wordt onder meer aandacht besteed aan benodigde
personele capaciteit en expertise, investeringen en innovatieve manieren van samenwerking,
zowel intern als met marktpartijen, die in de toekomst nodig zijn.
Ten aanzien van de governance wordt op bovenstaande maatregelen en stappen integraal toegezien door de Stuurgroep
Digitale Transformatie. In deze stuurgroep zijn alle stakeholders, inclusief de defensieonderdelen,
vertegenwoordigd op het hoogste niveau. Daarnaast zijn de defensieonderdelen ook vertegenwoordigd
in de onderliggende programmastructuren. Dit is uniform ingericht voor alle IT programma’s
binnen Defensie. Zo hebben de eindgebruikers invloed op de prioritering. Ik heb u
hierover geïnformeerd bij brief van 2 november 2020 (Kamerstuk 31 125, nr. 115).
De leden van de CDA-fractie verzochten om een reflectie op de speech van de Commandant
der Strijdkrachten (CDS) op 8 oktober jongstleden. Ik deel de mening van de CDS dat
JIVC niet onvoldoende presteert. De realisatie op projecten van het JIVC is de afgelopen
jaren, terwijl de capaciteit gelijk bleef, gestegen van € 174 miljoen in 2018 naar
€ 255 miljoen in 2021. Dat betekent dat het JIVC de laatste drie jaar met dezelfde
capaciteit elk jaar meer projecten heeft afgerond. De continuïteit van de geleverde
IT is daarbij stabiel en kent nagenoeg geen storingen.
Daarnaast onderschrijf ik de opvatting van de CDS dat de veranderende manier van oorlogvoeren
en de complexiteit van onze veiligheidsomgeving noodzaken tot een fundamentele transformatie
van onze krijgsmacht. We moeten in staat zijn om sneller en slimmer informatie te
vergaren, verwerken en verspreiden en op basis van deze informatie betere besluiten
te nemen. Hiermee zijn we in staat om de gewenste militaire effecten te genereren
in alle domeinen (zee, land, lucht, ruimte en cyber) op het juiste moment en op de
juiste plaats. Dit vergroot de effectiviteit van het militair optreden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de risico’s van transparantie bij de
inzet van Defensie in het cyberdomein. Het kabinet is het met de leden van GroenLinks
eens dat een stevige posture op het gebied van cyber bijdraagt aan het afschrikkende vermogen van Nederland. Deze
afschrikking kan juist ook komen door in de openbaarheid ambigu te zijn over de middelen,
capaciteiten en inzet; dat maakt het erg lastig voor een potentiële tegenstander om
daarop te plannen. Te veel transparantie in die zin kan juist averechts werken voor
de nationale veiligheid. Defensie is echter zeer transparant over de manier van optreden
in het cyberdomein: dit zal altijd gebeuren binnen geldende wet- en regelgeving en
ook het internationaal recht is van toepassing op het cyberdomein.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie waarom transparantie over het budget
op hoofdlijnen voor de AIVD blijkbaar géén risico voor de nationale veiligheid is,
en bij de MIVD wel. Ik onderschrijf het belang van een goede informatievoorziening
aan uw Kamer. Op hoofdlijnen wordt de Kamer geïnformeerd via de begrotingen van Defensie.
De begroting van de MIVD is nu zo ingericht dat de budgetten over meerdere artikelen
lopen, zoals gezegd artikel 10 Apparaat kerndepartement, artikel 11 Geheim en in het
Defensiematerieelbegrotingsfonds. De MIVD is een bijzondere organisatie-eenheid van
de Bestuursstaf. Volgens de huidige indeling van de begroting worden de uitgaven binnen
de genoemde begrotingsartikelen niet gespecificeerd. Het specificeren van de uitgaven
voor de MIVD geeft teveel prijs over de capaciteiten, focusgebieden en doelstellingen
en dat zou in het kader van de nationale veiligheid onwenselijk zijn. Het inzichtelijk
maken hiervan gebeurt wel tijdens de behandeling van de MIVD-begroting in de Commissie
voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten waarmee de parlementaire controle over de
MIVD is geborgd.
Vastgoed en verduurzaming
De leden van de fracties van de SGP en PvdA hebben vragen gesteld over de Defensie
vastgoedportefeuille. Zoals bekend is het vastgoed van Defensie vaak sterk verouderd,
niet duurzaam en niet toekomstbestendig. De leden van de SGP-fractie achten het van
belang dat inmiddels gestart is met de verkenning van opties voor concentreren, verduurzamen
en vernieuwen van het vastgoed. Zij vragen naar mogelijke (extra) beleidsmatige en
budgettaire interventies en of het onderwerp breder binnen de rijksoverheid prioriteit
heeft.
In afwachting van het nieuwe kabinet en het daaruit voortkomende regeerakkoord, zal
Defensie de interne verkenning naar de aanbevelingen van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen (Kamerstuk 34 919, nrs. 77 en 79) verder uitwerken. De uitwerking van financieringsopties is onderdeel van deze verkenning,
maar zal in ieder geval een incidentele investering aan de voorkant vergen om de tekorten
op het instandhoudingsbudget structureel op te lossen.
Naast de doelmatige belegging van het vastgoed, onderzoekt Defensie met haar verkenning
ook de mogelijkheid om bij te dragen aan maatschappelijke doelen in Nederland, bijvoorbeeld
woningbouw en huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, natuurontwikkeling
of het beschikbaar stellen van ruimte voor energieopwekking. Bij deze inventarisatie
werkt Defensie samen met andere departementen, met name met het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
De leden van de PvdA-fractie stellen dat een volgend kabinet zou moeten gaan schrappen
in de vastgoedportefeuille en dat deze begroting uitgaat van het bestaande. De leden
van de PvdA-fractie vragen op welke manier daarbij rekening is gehouden met de inzet
van de (extra) middelen.
Om de vastgoedportefeuille van Defensie structureel in balans te brengen langs de
lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen, zal Defensie rekening houden
met de inzet van de (extra) middelen. Met de motie van het lid Hermans krijgt Defensie
€ 300 miljoen structureel om de instandhouding van materieel, IT en Vastgoed te verbeteren,
waarvan € 75 miljoen wordt besteed aan vastgoed. Hoe deze middelen worden ingezet
is nog onderwerp van de huidige interne verkenning in het kader van concentreren,
verduurzamen en vernieuwen.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de Kamer het vastgoedplan kan verwachten.
Over het vastgoedplan heb ik u op 21 september jl. gemeld dat politieke besluitvorming
over de IBO-aanbevelingen en (additionele) middelen aan een volgend kabinet is (Kamerstuk
34 919, nr. 83). Deze besluitvorming en de beschikbaar te stellen (additionele) middelen vormen
de basis waarop Defensie de verkenningen verder zal uitwerken. Ik kan daarom nu nog
geen uitspraak doen over de termijn.
Om de onderhoudsachterstanden ook binnen de Defensie vastgoedportefeuille te verkleinen
en vastgoed te verduurzamen is, zoals opgemerkt door de leden van de CDA-fractie,
extra geld ter beschikking gesteld. In 2019 hebben de leden van de CDA-fractie het
kabinet verzocht Defensie nadrukkelijk aan te laten sluiten bij en gebruik te laten
maken van Rijksbreed beschikbaar gestelde middelen voor het realiseren van klimaatdoelen.
Deze leden vragen de Minister aan te geven hoe er invulling wordt gegeven aan deze
motie. Defensie heeft voor de verduurzaming van het vastgoed € 92 miljoen toegewezen
gekregen uit het Rijksbreed beschikbaar gestelde middelen voor verduurzaming, te weten
€ 71 miljoen voor zon op daken en € 21 miljoen voor overige vastgoed verduurzamingsprojecten.
Uw Kamer wordt hier door middel van een nota van wijziging op de Ontwerpbegroting
over geïnformeerd. Zoals in het IBO vastgoed is aangegeven is voor de verduurzamingscomponent
van het vastgoed echter ongeveer € 1,1 miljard nodig (Kamerstuk 34 919, nr. 77). Opgemerkt dient te worden dat dit onlosmakelijk verbonden is met het concentreren,
verduurzamen en vernieuwen van het vastgoed.
Conform de motie van het lid Van Helvert (Kamerstuk 35 300, nr. 26) over gebruikmaken van Rijksbreed beschikbaar gestelde middelen voor klimaatdoelen,
heeft Defensie zelf en via de beleidsdepartementen verschillende aanvragen ingediend.
Hiervan zijn de aanvragen bij het Europees herstelfonds (RRF) voor vastgoed, inclusief
verduurzamingscomponent en hulpvaartuigen nog in behandeling. Uitsluitsel hierover
zal na de formatie volgen.
Voor het programma Opwek van Energie op Rijksvastgoed (OER) worden de Bernhardkazerne
in Amersfoort en het militair oefenterrein Leusderheide door Defensie als pilotopties
onderzocht met onderzoeksgelden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Hierna wil ik ingaan op twee vragen van de D66-fractie over de betrokkenheid van de
medezeggenschap bij de plannen voor Kamp Nieuw-Milligen.
Zoals ik u begin dit jaar heb gemeld over het project «Herinrichting Kamp Nieuw-Milligen»
(KNM) (Kamerstuk 27 830 nr. 328 van 20 januari jl.), is een gemeenschappelijke medezeggenschapscommissie (GMC) ingesteld.
Dit is gebeurd in overleg met de tijdelijke reorganisatie medezeggenschapscommissie
Verhuizen MARKAZ en de medezeggenschap die betrokken is bij de herinrichting KNM.
Hierin zijn alle toekomstige gebruikers van KNM vertegenwoordigd. De GMC vervanging
en verhuizing Van Braam Houckgeestkazerne (GMC vVBHKAZ) is betrokken bij het proces
tot aan de oplevering van de nieuwe kazerne. De GMC vVBHKAZ betrekt haar achterban
bij het opstellen van de adviezen. In dit medezeggenschapstraject staat voor Defensie
zorgvuldigheid voorop.
Defensie is met de GMC vVBHKAZ in overleg over de adviesplichtige onderwerpen in de
uitvraag die moeten leiden tot voorgenomen maatregelen als bedoeld in artikel 29 lid
1 van het Besluit Medezeggenschap Defensie (Kamerstuk 27 830, nr. 342 van 9 juli 2021). Dit overleg is nu volop gaande. Het proces verloopt conform de
gemaakte afspraken en vereist de nodige tijd. De verwachting is dat Defensie vervolgens
de uitvraag aan de markt, mede op basis van het advies van de GMC vVBHKAZ, in het
derde kwartaal van 2022 vorm kan geven. U wordt via de reguliere rapportages waaronder
het Defensie Projectenoverzicht geïnformeerd over de voortgang van het project.
Voor de zomer heeft de toenmalig Staatssecretaris u geïnformeerd over de uitkomst
van de Public Private Comparator (PPC) en het voornemen om het project «Herinrichting
Kamp Nieuw-Milligen» uit te voeren in een geïntegreerde Design, Build, Finance, Maintain & Operate (DBFMO)-constructie (Kamerstuk 27 830, nr. 342 van 9 juli 2021). Dit voorgenomen besluit is door de secretaris-generaal van Defensie
voor advies voorgelegd aan de centrale medezeggenschapscommissie (CMC) omdat het afwijkt
van het reguliere defensiebeleid. De CMC heeft in samenspraak met de GMC vVBHKAZ eind
september geadviseerd om het project «Herinrichting KNM» uit te voeren in een geïntegreerde
DBFMO-variant, conform het voornemen van de toenmalig Staatssecretaris.
Na de vragen over vastgoed ga ik verder naar luchthavenbesluiten en luchtruimbewaking.
Hierin geef ik antwoord op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over de
eventuele toename van vliegbewegingen, op andere luchthavens en de invloed hiervan
op stikstofdepositie en geluid. Vervolgens ga ik in op de suggestie om vliegoefeningen
uit te voeren bij de Baltische staten en de vragen over natuurbeheer.
Ten eerste wil ik verduidelijken dat er nog volop gewerkt wordt aan deze luchthavenbesluiten,
dit in overleg met omwonenden en omliggende gemeenten, waarbij ook stikstofemissie
en -depositie de volle aandacht hebben. Mocht er onverhoopt bij de voorbereiding van
één of meer van deze luchthavenbesluiten een kink in de kabel komen, dan zal de oorzaak
van het probleem eerst moeten worden bepaald, voordat een passende oplossing in beeld
kan komen. In alle gevallen zal Defensie de bestaande geluidzonering rond de vliegbases
en de regelgeving, ook voor stikstofdepositie, respecteren. Nu al maakt Defensie veel
gebruik van de mogelijkheden om in andere landen te vliegen, maar als dat nodig is
zal ook worden bekeken of een verdere intensivering daarvan mogelijk is.
Aangaande uw vraag om een nieuw onderzoek naar de gezondheid van de natuur in beheer
bij Defensie zal ik bij het RVB een rapportage opvragen en deze delen met Uw Kamer.
Radarstations voor luchtruimbewaking
Meerdere fracties hebben vragen gesteld over het project voor nieuwe radarstations
voor luchtruimbewaking. Het betreft hoofdzakelijk vragen over de RCR-procedure (Rijkscoördinatie
Regeling) voor een nieuw radarstation, de onderzoeken in het kader van de RCR-procedure,
de voortgang van het project in Wier en de implicaties voor de luchtruimbewaking.
In die volgorde zal ik de vragen beantwoorden.
Onderzoeken in het kader van de RCR-procedure
Over de onderzoeken naar alternatieve locaties voor een radarstation zijn verschillende
vragen gesteld. Allereerst informeerden de leden van de CDA-fractie naar de voortgang
van het huidige aanvullende onderzoek naar alternatieve locaties. De leden van de
SP-fractie hebben gevraagd of in dit onderzoek de locatie Zuilichem een mogelijke
locatie is. Zoals ik in de brief van 27 oktober jl. heb toegelicht is het rapport
van dit onderzoek nog niet klaar. Het is al wel duidelijk dat meerdere locaties zijn
geïdentificeerd die potentieel geschikt zijn om de radar te plaatsen en die voldoende
radardekking kunnen bieden om het Nederlandse luchtruim te bewaken. Voor het maken
van de juiste afweging is het van belang om de mogelijkheden voor de realisatie te
bespreken met de desbetreffende gemeenten. Defensie wil daarbij de eventuele (on)mogelijkheden,
randvoorwaarden en het proces voor de realisatie van een nieuw radarstation bespreken
om zo tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen. Dit beantwoordt tevens de vraag
van de leden van de ChristenUnie-fractie over hoe Defensie omgaat met deze gemeenten.
RCR-procedure
De leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie en het CDA stelden vragen over
de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 27 830, nr. 332) die verzoekt de RCR-procedure in Herwijnen te stoppen en een andere locatie te zoeken.
Graag verwijs ik voor deze vragen naar de brief van 3 maart jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 336). Zij gaf aan dat de zorgvuldigheid vereist dat er meer zicht is op de gevolgen van
het stoppen van de RCR-procedure, zodat duidelijk is hoe op andere wijze invulling
zou kunnen worden gegeven aan de bewaking van het Nederlandse luchtruim. In de brief
van 27 oktober jl. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 14) heb ik toegelicht dat de beslissing omtrent de locatie van de radar en de RCR-procedure
mede zal afhangen van het verloop van gesprekken met gemeenten en provincies waarin
wordt gesproken over de mogelijkheden voor de realisatie van een radarstation.
Met betrekking tot de inhoud van de onderzoeken naar alternatieve locaties hebben
de leden van de GroenLinks-fractie gevraagd waarom de geïdentificeerde locaties uit
het huidige locatie-onderzoek (in afronding) niet eerder zijn opgemerkt door het Ministerie
van Defensie. De leden van de GroenLinks-fractie plaatsen vraagtekens bij de kwaliteit
van het eerdere onderzoek naar alternatieve locaties in 2020 en de beoordeling daarvan.
In het eerdere onderzoek naar alternatieve locaties van het Rijksvastgoedbedrijf uit
2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 718 van 6 februari 2020) zijn alternatieve locaties in beeld gekomen voor een radar op
24 meter hoogte. Deze locaties waren operationeel geschikt en ruimtelijk mogelijk.
Een integrale beoordeling van deze locaties door Defensie was echter nodig om een
zorgvuldige uitspraak te doen over deze alternatieve locaties voor een nieuw radarstation.
In die afweging zijn ook andere aspecten meegewogen, zoals bijvoorbeeld de noodzaak
voor aanvullende (juridische) procedures om een locatie geschikt te maken en de operationele
urgentie. In de Kamerbrief van 6 februari 2020 (Kamerstuk 31 936, nr. 718) lichtte toenmalig Staatssecretaris Visser toe dat dit onderzoek naar alternatieve
locaties liet zien dat er geen significant betere, snel beschikbare alternatieve locaties
zijn.
Zoals toenmalig Staatssecretaris Visser heeft toegelicht wordt bij het aanvullende
onderzoek naar alternatieve locaties gebruik gemaakt van een hogere radar, wat leidt
tot een groter zoekgebied voor alternatieve locaties (Kamerstuk 27 830, nr. 336 van 3 maart jl.). Begin september 2021 heeft Defensie dit zoekgebied gepubliceerd
op de website defensie.nl/radarstations en de gemeenten en provincies in het zoekgebied
hierover per brief geïnformeerd, zoals toegezegd door toenmalig Staatssecretaris Visser
in de brief van 27 mei jl. (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2937). Het nieuwe zoekgebied met een radar op 34 meter hoogte beslaat delen van de provincies
Utrecht, Gelderland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. Sinds de publicatie is verder
gezocht binnen dit zoekgebied naar alternatieve locaties. Zoals gezegd heb ik in de
brief van 27 oktober jl. toegelicht dat het rapport van het aanvullende onderzoek
naar alternatieve locaties nog niet klaar is en dat voor de integrale beoordeling
van de onderzochte locaties gesprekken nodig zijn met de gemeenten en provincies over
de mogelijkheden voor de realisatie van een radarstation. Uit de integrale beoordeling
moet blijken of de geïdentificeerde locaties werkelijk alternatieve locaties zijn.
Ik kan niet op de uitkomst van deze gesprekken vooruitlopen. Dit beantwoordt tevens
de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie met betrekking tot het zoekgebied,
het zoekgebied van een hogere radar en de wenselijkheid van een locatie dichtbij het
woongebied van Herwijnen.
Voortgang radarproject in Wier en implicaties luchtruimbewaking
Met betrekking tot de voortgang van het project in Wier informeerden de leden van
de CDA-fractie naar het verloop van de testen van de radar in Wier, wat de huidige
gebruikstijden van de radar betekenen voor deze testen en welke invloed de testen
hebben op de bewaking van het luchtruim. De functionele testfase van de radar in Wier
is voltooid. Er wordt nog wel gewerkt aan de integratie van de radar in de systemen
van de luchtgevechtsleiding. Deze integratie heeft geen invloed op de bewaking van
het luchtruim. Het is mogelijk om de radar in Wier operationeel te gebruiken. Omdat
het draaien van de radar meer geluid produceert dan is vergund, zijn de huidige gebruikstijden
beperkt van maandag tot en met vrijdag van 08:00–19:00 uur, totdat de radar aan de
geluidsnormen voor de nacht voldoet. Zoals toenmalig Staatssecretaris Visser heeft
toegelicht in de brieven van 26 februari jl. (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nrs.
1835, 1836, 1837 en 1838) maakt Defensie gedurende de transitieperiode naar de nieuwe radars gebruik van de
oude radar in Nieuw Milligen in combinatie met radarbeelden van NAVO-bondgenoten,
waardoor beperking van radardekking (buiten de huidige gebruikstijden) gedeeltelijk
wordt gecompenseerd. Tezamen is dit echter onvoldoende om aan de NAVO-eisen omtrent
luchtruimbewaking te voldoen.
Overige vragen over de radar
Ten slotte beantwoord ik een aantal andere vragen met betrekking tot de radar. De
leden van de SP-fractie vragen of de radar op de marineschepen ook worden voorzien
van een koepel. De koepel heeft tot doel om een geluidsreductie te realiseren en binnen
de geldende geluidsnormen te komen. Deze geluidsnormen komen op land voort uit de
omgevingsvergunning en houden verband met de bebouwing in de nabijheid van de radar.
Op zee is dit niet aan de orde. In de haven staat de radar van de marineschepen uit
en deze zijn dus geen relevante bron van overlast. De radars op de marineschepen worden
daarom niet met een koepel uitgerust.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of er met de NAVO en/of de Verenigde Staten
afspraken zijn gemaakt over de plaatsing van de koepel en of de plaatsing van de koepel
impact heeft op de (doorlooptijd van de) inschakeling van de Nederlandse militaire
infrastructuur in het NAVO-luchtverdedigingssysteem. Defensie heeft geen specifieke
afspraken gemaakt met de Verenigde Staten of de NAVO over de ingebruikname van de
radar. De radar is een wezenlijk onderdeel van de nationale luchtverdediging, die
weer onderdeel is van het grotere NATO Integrated Air & Missile Defence System. Van dit systeem wordt 24/7 beschikbaarheid vereist door de NAVO. Doordat de individuele
radars in dit systeem elkaar gedeeltelijk kunnen opvangen, kan er in bepaalde mate
rekening worden gehouden met tijdelijke verliezen of beperkte inzetbaarheid. Structureel
verlies of beperkte inzetbaarheid betekent echter dat er onvoldoende aan de NAVO-eisen
omtrent luchtruimbewaking wordt voldaan. Momenteel wordt nog gewerkt aan de integratie
van de radar in de systemen van de nationale luchtverdediging. Na voltooiing van deze
integratie wordt de radar ook aan het geïntegreerde systeem van de NAVO aangeboden.
Er is geen sprake van uitstel van deze integratie.
Defensiematerieelbegrotingsfonds, instandhouding en enkele projecten
Ook heeft Uw Kamer vragen gesteld die zich richten op de mismatch tussen budget en
behoefte voor instandhouding, de plannen voor de aan de begroting toegevoegde € 300 miljoen
voor instandhouding, de invloed hiervan op de gereedheid van Defensie, de afzonderlijke
artikelen in het DMF, het behoeftestellings- en verwervings(voorbereidings)proces,
enkele projecten zoals FLATM patrouillevoertuigen en Defensiebrede Vervanging Operationele
Wielvoertuigen en het munitiedomein.
De leden van de fracties van PvdA, D66, ChristenUnie en SGP hebben vragen gesteld
over de financiering van de materiële instandhouding.
Om te beginnen wil ik benadrukken dat de materiële gereedheid onder de norm is door
een combinatie van factoren, waaronder een structurele mismatch tussen behoeften en
budget voor instandhouding, door tekorten aan technisch personeel en door tekorten
aan beschikbare reservedelen. Dit alles zorgt voor een aanhoudend lage materiële gereedheid.
Om de materiële gereedheid te verbeteren, zijn investeringen nodig voor de noodzakelijke
capaciteit in de materieel-logistieke keten, het verhogen en in stand houden van de
beschikbaarheid van de logistieke reservedelen en voor investeringen in ondersteunende
systemen en middelen.
Met de huidige financiële middelen is volledig herstel van de gereedheid niet haalbaar
en worden slechts kleine verbeteringen gerealiseerd. Met de motie van het lid Hermans
krijgt Defensie € 300 miljoen structureel om de instandhouding van materieel, IT en
vastgoed te verbeteren. Hiermee kan een deel van de mismatch tussen behoefte en budget
in de materiële gereedheid worden opgelost.
Hiermee antwoord ik ook op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie of het
probleem van achterstallig onderhoud verder zal toenemen en daarmee de inzetbaarheid
en de gereedheid moeilijker hersteld kunnen worden. Er zijn echter nog forse investeringen
nodig om de kwetsbaarheden van de organisatie aan te pakken, de gereedheid en inzetbaarheid
van de krijgsmacht te vergroten, maar ook te kunnen inspelen op nieuwe dreigingen.
Besluiten hierover zijn aan een volgend kabinet.
Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of er in de toekomst ook een instandhoudingsbijlage
voor de materieelartikelen en het IT-artikel komt, kan ik erop wijzen dat de Kamer
vorig jaar geïnformeerd heeft naar de mogelijkheid om – conform het Mobiliteitsfonds –
een instandhoudingsbijlage in het DMF op te nemen (Kamerstuk 35 280, nr. 7 van 3 februari 2020). In overleg met de Kamer is daarom in het DMF 2022 voor het
eerst een instandhoudingsbijlage vastgoed opgenomen. Daarnaast worden per artikel
de instandhoudingsuitgaven van de grote wapensystemen weergeven, om meer inzicht te
geven in de materiele instandhoudingsuitgaven. Deze informatie is – met de komst van
het DMF in 2021 – nieuw ten opzichte van voorgaande reguliere begrotingen. Er wordt
bezien of het wenselijk is in de toekomst ook instandhoudingsbijlagen voor materieel
en IT op te nemen in het DMF.
Defensie wordt dagelijks geconfronteerd met knelpunten vanwege onder meer de staat
van het vastgoed en een aanhoudende disbalans tussen behoefte en budget bij de instandhouding
van materieel en IT. Deze knelpunten hebben een negatief effect op de gereedheid van
eenheden. Deze disbalans tussen behoefte en budget is niet nieuw. In de Defensievisie
2035 is reeds uiteengezet dat ook na de investeringen van de afgelopen jaren herstel
nodig blijft voor de noodzakelijke gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht
om de grondwettelijke taken van Defensie uit te kunnen voeren. Dit geldt met name
voor vastgoed, IT, grootmaterieel, instandhouding van materieel, personele vulling
en goed werkgeverschap, algemene bedrijfsvoering en sociale en fysieke veiligheid.
In de Defensievisie 2035 is beschreven dat er structureel € 13 miljard tot € 17 miljard
extra nodig is. Niet alles kan en niet alles kan tegelijk, daarom zijn keuzes nodig.
Er is ongeveer € 4 miljard per jaar extra nodig om aan te sluiten bij het Europese
gemiddelde van onze NAVO-bondgenoten. Met een dergelijke investering kan Defensie
de belangrijkste problemen en knelpunten in de defensieorganisatie adresseren. Ook
kan Defensie daarmee toekomstige dreigingen pareren. Als specifiek wordt gekeken naar
de bedrijfsvoering, gegeven de huidige omvang van de organisatie en behoeftestelling,
is in de Defensievisie 2035 naar voren gebracht dat € 1,5 miljard tot € 2 miljard
structureel nodig is om deze onbalans op te lossen. Dit bedrag is gebaseerd op de
uitkomsten van de interdepartementale Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (Kamerstuk
32 359, nr. 4 van 22 april 2020). Omdat besluiten over het Defensiebudget aan een volgend kabinet
zijn, kan ik niet aangeven op welke termijn de materiële, en daarmee de algehele operationele
gereedheid, op orde gebracht is, dit in antwoord op de vraag van de SGP-fractie.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de D66-fractie wil ik hierop aanvullen
dat de disbalans tussen de instandhoudingsbehoefte en het budget op dit moment niet
per DMF-artikel is te kwantificeren. Met de invoering van het assortimentsgewijs werken
leveren de defensieonderdelen goederen en diensten aan elkaar. Hierdoor zijn de onderlinge
afhankelijkheden zodanig dat het niet eenvoudig is om inzicht te krijgen in de afzonderlijke
mismatch. Met het programma Inzicht in kosten zal dit in de toekomst beter inzichtelijk
worden en kan hierover ook afzonderlijk gerapporteerd worden.
Hier op aansluitend wil ik ingaan op de vraag van GroenLinks over de bestedingsplannen
bij het aan de begroting toegevoegde budget voor instandhouding. De € 290 miljoen
die aan het Defensiematerieelbegrotingsfonds is toegevoegd, stelt Defensie voor te
verdelen over instandhouding materieel (€ 120 miljoen), instandhouding IT (incl. MIVD)
(€ 95 miljoen) en instandhouding vastgoed (€ 75 miljoen). Op dit moment wordt de concrete
besteding van deze middelen verder uitgewerkt. Het is mijn inzet dat deze concrete
uitwerking (ruim) voor de start van het begrotingsjaar 2022 is afgerond zodat de krijgsmacht
zo snel mogelijk profiteert van de effecten van het inlopen van de achterstanden.
Indien de concretisering leidt tot een aanvulling of wijziging en gevolgen heeft voor
de verdeling in de begroting wordt de Tweede Kamer daarover bij de 1e suppletoire
begroting geïnformeerd.
Aangaande de vraag van de leden van de VVD-fractie over de wenselijkheid van government secured-bonds kan ik zeggen dat ik ermee bekend ben dat Polen dit financieringsmodel overweegt.
Voor de Nederlandse defensie-uitgaven geldt dat deze gedaan worden via de Defensiebegroting
en dat er via het jaarverslag verantwoording over afgelegd wordt aan de Staten-Generaal.
Dit kabinet heeft daarnaast een Defensiematerieelbegrotingsfonds ingesteld om investerings-
en instandhoudingsuitgaven te begroten en verantwoorden en daarmee meer schokbestendigheid
en voorspelbaarheid te creëren. Nederland heeft verder een uitstekende uitgangspositie
op de geld- en kapitaalmarkt. Het kabinet ziet daarom geen reden om onderzoek te doen
naar een alternatief financieringsmodel voor defensie-uitgaven.
Op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de algemene situatie rond de aanschaf
van nieuw materieel wil ik een aantal punten naar voren brengen. Ook de leden van
de PVV-fractie hebben gevraagd naar het inkoopproces.
Elke dag werken onze militaire en burgercollega’s hard aan de instroom van nieuw materieel
en IT om te zorgen dat onze militairen beschikken over het broodnodige nieuwe materieel
en IT voor de uitvoering van hun taken. Op het gebied van investeringen was de voorgaande
jaren een onderrealisatie te zien maar inmiddels is een snel opgaande investeringsquote
te zien en die toont een positieve trend. Het verschijnen van de Defensienota van
maart 2018 vormde het startsein voor een omvangrijk investeringsprogramma. Een groot
deel daarvan is inmiddels in gang gezet. In 2022 stijgt de vijfjaars-gemiddelde investeringsquote
naar verwachting verder tot 24,1%, waarmee Defensie voldoet aan de NAVO-richtlijn
dat minimaal 20% van de uitgaven bestemd is voor vervanging van materieel en gerelateerd
onderzoek.
Tijdens het Defensie Materieel Proces worden de behoeftestellings- en verwervings(voorbereidings)fases
nauwkeurig doorlopen met veel aandacht voor het opstellen van eisen, de beoordeling
van documentatie, mogelijke beproevingen en acceptatietesten. Veel projecten gaan
goed, maar er zijn helaas ook projecten met uitdagingen. Een voorbeeld van een uitdaging
is de COVID-19 uitbraak, die impact heeft op onze projecten en de defensie- en veiligheidsindustrie.
Een ander voorbeeld zijn de uitdagingen bij het realiseren van reeds gesloten contracten.
Bij iedere aanbesteding wordt gecontroleerd of een bedrijf in beginsel de gewenste
aanbesteding kan uitvoeren. Defensie kan echter niet verzekeren dat een private partij
het materieel ook werkelijk conform de gestelde eisen zal leveren. Daar waar een geleverd
product niet voldoet aan de eisen, wordt de leverancier daarop aangesproken en wordt
in samenwerking met de leverancier naar een oplossing gezocht. De leverancier is immers
verplicht tot levering van het in het contract en bijbehorend programma van eisen
overeengekomen product(en).
Het is belangrijk om als Defensie te leren en de «voorzien-in keten» continu te verbeteren.
Een voorbeeld hiervan is dat bepaalde procedures zijn aangepast bij de verwerving
van nieuw materieel. Gedurende het hele traject is expliciete aandacht voor het sluiten
van de PDCA-cyclus (Plan, Do, Check, Act). Dat wil zeggen: Defensie stelt zeker dat een product voldoet aan de operationele
behoefte waarvoor het product (of de dienst) wordt aangeschaft. Daartoe wordt nu expliciete
instemming gevraagd van de gebruikende defensieonderdelen in de verschillende fases
van het behoeftestellings- en verwervings(voorbereidings)traject.
Specifiek over de Defensie Materieel Organisatie (DMO) wil ik naar voren brengen dat
de DMO na krimp door eerdere bezuinigingen nu een groeiende organisatie is geworden.
Zoals gemeld in de Personeelsrapportage van midden 2021 is het vullingspercentage
van DMO 96,7 procent (Kamerstuk 35 925 X, nr. 4 van 21 september jl.). Het personeelsbestand van DMO bestaat per 1 september jl.
uit 4.566 personen. Het aantal vacante (burger)functies bij DMO was per 1 september
jl. 143. De ervaring van de laatste jaren is dat functies bij de DMO aantrekkelijk
zijn, ook voor pas afgestudeerden, dat meerdere kandidaten zich melden voor een vacature
en dat het over het algemeen niet lang duurt voordat vacatures worden vervuld (Aanhangsel
Handelingen II 2021/22, nr. 260 van 11 oktober jl.). Wel is het zo dat met de toegenomen investeringen, de vraag
naar personeelsinzet soms groter is dan de aanwezige capaciteit waardoor in tijd geprioriteerd
moet worden.
Defensie wil leren en verbeteren door te investeren in de mensen. De samenwerking
met de kennisinstituten en het bedrijfsleven in de Gouden Driehoek zorgt ervoor dat
Defensie samen kan voorzien in materieel en IT dat bestand is tegen de huidige en
toekomstige dreigingen. Onze mensen, zoals projectleiders, inkopers en technici bij
de DMO worden hierdoor nog beter in hun vakgebied. Daarnaast volgen zij een scholingsprogramma
en interne vakopleidingen. De komende periode wordt een quick scan uitgevoerd naar de stand van zaken van het projectmanagement bij de DMO om dit daarmee
nog verder te professionaliseren. Hierdoor wordt effectief en doelmatig bijgedragen
aan het verbeteren van de voorzien-in keten.
Ten aanzien van grondgebonden materieelprojecten wil ik nader ingaan op de vragen
van de leden van de D66-fractie over de nieuwe patrouillevoertuigen voor het Korps
Mariniers. Deze Future Littoral All Terrain Mobility patrouillevoertuigen vormen een deel van de vervangers van de BV-206. Onder onze
partnerlanden heeft tot op heden niemand voor een Commercial Off the Shelf (COTS)-oplossing gekozen in het vervangingstraject van soortgelijke capaciteiten.
Het Nederlandse uitgangspunt voor deze patrouillevoertuigen blijft daarom COTS/MOTS
met minimale aanpassingen. Deze aanpassingen omvatten bijvoorbeeld bestaande modulaire
tracksystemen, waarvan de industrie in een eerdere marktconsultatie heeft laten weten
dat die haalbaar zijn. Om het risico te minimaliseren wordt Defensie tijdens de onderzoeksfase
door TNO ondersteund met een appreciatie van de haalbaarheid.
Indien het niet mogelijk is binnen de gestelde kaders een MOTS-product met minimale
aanpassingen te verwerven, worden alternatieven overwogen. Ik zal niet overgaan naar
een ontwikkeltraject en een C-fase is dan ook niet aan de orde. Conform het toetsingskader
«Verwerving van de plank» (Kamerstuk 32 733, nr. 77 van 11 juli 2012) worden de in het toetsingskader opgenomen criteria niet toegepast
op MOTS-projecten met minimale aanpassingen. Deze criteria worden gebruikt om de keuze
voor een COTS/MOTS-project met significante aanpassingen of een ontwikkeltraject te
onderbouwen.
Vanuit operationeel oogpunt blijft een gespecialiseerd patrouillevoertuig dat geschikt
is voor optreden in diepe sneeuw wenselijk. Op voorhand wil ik hier geen concessies
aan doen, onze Mariniers hebben immers een taak in het Arctisch gebied. Wanneer de
gewenste over-snow capaciteit voor verplaatsing in diepe sneeuw onhaalbaar blijkt met kleine aanpassingen,
dan worden alternatieven beschouwd zoals de MOTS-verkrijgbare lichte all-terrain voertuigen die zowel inzetbaar zijn in kustgebieden (de littoral), als in omgevingen met lichte sneeuw. Een andere optie is de aantallen in het vervangingsproject
FLATM-Band Vagn (Kamerstuk 27 830, nr. 314 van 24 september 2020) te verhogen. In dit project is reeds een optie op extra voertuigen
opgenomen voor het geval de realisatie van het patrouillevoertuig niet haalbaar of
kosteneffectief blijkt.
De leden van de D66-fractie hebben ook vragen gesteld over het opslaan en demilitariseren
van geëxpireerde munitie. Munitie kent inderdaad een houdbaarheidsdatum. Het verstrijken
van deze datum betekent dat de munitie niet meer gegarandeerd aan de operationele
eisen voldoet, maar dit maakt de munitie niet direct onveilig voor opslag en transport.
Zoals toenmalig Staatssecretaris Visser heeft uiteengezet in het Notaoverleg van 3 februari
jl. heeft Defensie veel oude geëxpireerde munitievoorraden die moeten worden gedemilitariseerd.
Daarnaast bestaat een reguliere jaarlijkse stroom aan geëxpireerde munitie die moet
worden gedemilitariseerd. Defensie werkt hard om deze geëxpireerde munitievoorraden
te demilitariseren (Kamerstuk 27 830, nr. 337 van 21 mei jl.). Naar verwachting worden binnen de komende vijf tot zeven jaar de
oude munitievoorraden gedemilitariseerd en wordt de jaarlijkse instroom van te demilitariseren
munitie verwerkt.
Alle geëxpireerde munitie wordt conform wet- en regelgeving opgeslagen. Onder andere
het Korps Militaire Controleurs Gevaarlijke Stoffen, de Inspectie Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en de Inspectie Leefomgeving en Transport zien toe op de naleving
van deze wet- en regelgeving. De kwaliteit van munitie wordt gemonitord totdat de
munitie is verbruikt of gedemilitariseerd. Tevens beschikt elk munitiedepot over een
kwantitatieve risico analyse, opgesteld door TNO. Dit resulteert in een zo veilig
mogelijke belegging van de diverse munitieartikelen in relatie tot de externe veiligheid.
De munitie wordt gedemilitariseerd door bedrijven die gespecialiseerd zijn in het
demilitariseren van explosieven en munitie. Het demilitarisatieproces voldoet aan
vigerende wet- en regelgeving. Hiermee worden de risico’s geminimaliseerd.
De leden van de PVV fractie hebben een vraag gesteld over de oplossing van de hoogte-afwijking
van de Scania Gryphus vrachtwagen. Zoals aan u gemeld (Kamerstuk 26 396, nr. 116 van 9 september jl.) heeft de leverancier van de Scania Gryphus laten weten de geconstateerde
hoogte-overschrijding op te lossen. De leverancier is hier inmiddels mee bezig. De
leverancier blijft daarbij verantwoordelijk voor het leveren van materieel dat voldoet
aan de gestelde eisen.
In de tussentijd zijn de vrachtwagens in combinatie met de container wel degelijk
bruikbaar, omdat er een toestemming voor weggebruik is verleend. Chauffeurs moeten
wel op de digitale ontheffingskaart van de Rijksdienst van het Wegverkeer controleren
of de route is vrijgegeven en of er onderweg bijzonderheden zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar het vermogen van Nederland en bondgenoten
om zich te verdedigen tegen hypersonische raketten. Het Ministerie van Defensie volgt
samen met haar strategische partners in de NAVO en EU met belangstelling de ontwikkelingen
inzake hypersone raketten. Hypersone wapens zijn vanwege de hoge snelheid en complexe
vluchtprofielen moeilijk te detecteren door bestaande sensoren in de ruimte, waaronder
radar- en optische systemen. De hoge snelheid van hypersone wapensystemen zorgt, zelfs
in het geval van succesvolle detectie, voor een zeer beperkte reactietijd. Met de
strategische partners en kennisinstellingen wordt onderzocht hoe deze systemen het
best kunnen worden uitgeschakeld. Nederland neemt deel aan het Europese PESCO project
TWISTER (Timely Warning and Interception with Space-based TheatER surveillance), dat beoogt om hypersone dreigingen vanuit de lucht tegen te gaan door de ontwikkeling
van een raket en een early warning systeem.
De leden van de SGP-fractie vroegen om een update van de ontwikkelingen van het Main Ground Combat System (MGCS). Ik wil nogmaals benadrukken dat Defensie moet moderniseren om in de toekomst
nog steeds de grondwettelijke taken uit te kunnen voeren en een antwoord te hebben
op de vele dreigingen. In de Defensievisie 2035 is geconcludeerd dat Defensie in staat
moet blijven om, samen met onze partners, technologisch gelijkwaardige of superieure
tegenstanders af te schrikken en, als dat nodig is het gevecht te kunnen winnen. Dat
maakt innovatie en vernieuwing van onze wapensystemen en onze manieren van werken
essentieel. Deelname aan het ontwikkelprogramma van het Main Ground Combat System is een eerste stap naar de vervanging van onze grondgebonden wapensystemen in het
volgende decennium.
Dit programma MGCS moet gaan voorzien in een technologisch hoogstaande familie van
(on)bemande grondgebonden gevechtssystemen (system of systems) waarbij verregaande technologische ontwikkelingen worden toegepast op het gebied
van aandrijving, energieopwekking, passieve en actieve bescherming (veiligheid), sensoriek,
vuurkracht en automatisering met ondersteuning van Artificial Intelligence (AI). Dit zijn veelal technologiegebieden waarvoor in Nederland nu al een brede kennisbasis
aanwezig is maar die versterkt wordt door dit programma. Defensie voert daarom al
verkennende gesprekken met vertegenwoordigers van industrie en kennisinstellingen
om te beschouwen in welke van de onderliggende Research & Development programma’s
Nederland actief kan zijn.
Nederland heeft in maart 2020 zowel aan Duitsland als Frankrijk formeel de rol van
observer aangevraagd. Beide landen zijn nog in gesprek over de toetredingsvoorwaarden voor
andere landen om deel te kunnen nemen aan het MGCS programma. Frankrijk en Duitsland
hebben daarbij benadrukt Nederland nog steeds als belangrijke partner te zien in dit
programma.
Internationale samenwerking
De leden van de fracties van VVD, D66 en GroenLinks hebben vragen gesteld over internationale
samenwerking, zowel binnen NAVO als in de vorm van Europese Defensiesamenwerking,
financiering van samenwerking en industriële participatie, evenals over defensieonderzoek
en technologieontwikkeling.
De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over het Europees Defensiefonds
(EDF) en de Nederlandse deelname daarin. Om op het juiste niveau sturing te geven
aan de nationale inzet is begin 2019 een interdepartementale coördinatiegroep Europese
Defensiesamenwerking (ICG EDS) opgericht. De doelstelling van de ICG EDS is participatie
van de Nederlandse industrie en kennisstellingen in het EDF te bewerkstelligen en
tevens een zo goed mogelijke aansluiting te realiseren tussen de Nederlandse defensiebehoefte
en het belang van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis.
Defensie en EZK ondersteunen, indien nodig, kennisinstellingen en bedrijven bij het
leggen van contacten met andere lidstaten en industrie. Daarnaast ondersteunt Defensie
de kennisinstellingen en bedrijven met een letter of intent, indien Defensie acht dat er voldoende aansluiting is tussen het project en de eigen
behoefte. Ook bestaan er mogelijkheden tot cofinanciering.
Defensie kijkt op dit moment met interesse naar het onderwerp energie in het EDF werkprogramma
2021, vooral de calls op het gebied van Energy independent and efficient systems for military camps en Next generation electrical energy storage for military forward operation bases. Deze onderwerpen sluiten goed aan de op de Defensiebehoefte ten aanzien van de ontwikkeling
van zelfvoorzienende kampementen.
Om in aanmerking te komen voor financiering vanuit het EDF dienen consortia aan te
tonen dat het deel van de kosten waarvoor geen EDF-financiering is voorzien, op een
andere wijze wordt gedekt. In de regel vragen de individuele deelnemers van een consortium
aan de lidstaat waarin zij zijn gevestigd om cofinanciering. De mate van gevraagde
cofinanciering verschilt per project, aangezien dit afhankelijk is van het type actie
dat wordt uitgevoerd (art. 13 EDF-verordening).
Nationale cofinanciering is in veel gevallen noodzakelijk om de Nederlandse bedrijven
en kennisinstellingen deel te laten nemen aan een consortium. Het kabinet ziet meerwaarde
in internationale samenwerking via het EDF, en heeft derhalve een programmabudget
cofinanciering EDF beschikbaar gesteld. Voor de periode 2022 en 2023 is vanuit Defensie
ieder jaar € 10 miljoen gereserveerd. Mocht een projectvoorstel in lijn zijn met de
defensiebehoefte, dan kan cofinanciering worden overwogen. Ook is een cofinancieringsbudget
van € 20 miljoen beschikbaar bij EZK (Kamerstuk 21 501-28, nr. 215 van 22 januari jl.).
Vervolgens wil ik reageren op de vragen van de D66-fractie over de Nederlandse bijdrage
aan EU-missies en PESCO-operaties, de bruto uitgaven en BBP-stijgingen en -dalingen
van de NAVO-leden, evenals de besteding van de financiële middelen voor kennis en
innovatie, waaronder in relatie tot PESCO-projecten.
Binnen PESCO is afgesproken dat EU lidstaten een substantiële bijdrage moeten leveren
aan EU-missies en -operaties. Er zijn echter geen formele of informele afspraken over
aantallen of percentages die lidstaten dienen te leveren. Wel is het mogelijk om bij
benadering tot een fair share te komen, uitgaande van een verdeelsleutel op basis
van de totale bevolkingsomvang van de EU. In de Defensievisie 2035 zet het kabinet
de ambitie uiteen een betrouwbare partner te willen zijn en de afspraken in EU- en
NAVO verband na te willen komen. Aan deze afspraken kunnen we nu niet voldoen, zoals
ook genoemd in de inzetbaarheidsrapportage. Om aan deze afspraken inhoud te kunnen
geven, zijn investeringen noodzakelijk om de beschikbare capaciteiten uit te breiden.
Een vergroting van de huidige bijdrage aan EU-missies is alleen mogelijk door herprioritering
van de schaarse beschikbare capaciteiten. In deze herprioritering moeten ook andere
verplichtingen worden meegenomen, zoals gereedstelling voor de NAVO waarbinnen vanwege
de veranderende dreiging meer van Nederland wordt gevraagd. Defensie herziet periodiek
de inzet van eenheden in verschillende samenwerkingsverbanden (NATO, EU, VN en multinationaal),
waarbij een afweging wordt gemaakt op welke wijze Nederland het beste kan bijdragen
aan lopende missies en operaties. Het is aan een volgend kabinet om verdere stappen
te zetten. In de Defensievisie 2035 zet het kabinet de ambitie uiteen een betrouwbare
partner te willen zijn en de afspraken in EU- en NAVO-verband na te willen komen.
Om een grotere bijdrage te leveren aan EU-missies en operaties zijn investeringen
noodzakelijk om de beschikbare capaciteiten uit te breiden. Een vergroting van de
huidige bijdrage van stafofficieren en eenheden aan EU-missies en operaties is momenteel
enkel mogelijk door herprioritering van de schaarse beschikbare capaciteiten binnen
de bestaande inzet. Daarnaast herziet Defensie periodiek de inzet van eenheden in
verschillende samenwerkingsverbanden, waarbij een afweging wordt gemaakt op welke
wijze Nederland het beste kan bijdragen aan lopende missies en operaties. Het is aan
een volgend kabinet om verdere stappen te zetten.
Over de lastenverdeling tussen bondgenoten binnen de NAVO wil ik benadrukken dat het
kabinet uw Kamer regelmatig over dit onderwerp informeert. Zoals gemeld in het verslag
van de NAVO-Top van 14 juni jl. in Brussel (Kamerstuk 28 676, nr. 372 van 25 juni jl.), blijkt uit het rapport over lastenverdeling dat de Secretaris-Generaal
van de NAVO presenteerde in aanloop naar de Top, dat het merendeel van de bondgenoten
op koers ligt om in 2024 de 2%-norm te halen. Een uitgebreid overzicht van defensie-uitgaven
van bondgenoten, over meerdere jaren en inclusief bruto bedragen, is beschikbaar op
de website van de NAVO2. Tevens rapporteert Defensie daarover in de begroting vanaf het jaar 2021. In de
Defensiebegroting 2022 (Kamerstuk 35 925 X, nr. 1 van 21 september jl.) treft u een overzicht aan op pagina 12.
Met betrekking tot de vraag van de leden van de D66-fractie over de besteding van
de financiële middelen voor kennis en innovatie wil ik opmerken dat inderdaad naar
verwachting in 2022 1,2% van de Defensiebegroting zal worden uitgegeven aan Research & Technology (defensieonderzoek en technologieontwikkeling). Deze middelen worden, evenals in
voorgaande jaren, merendeels besteed aan onderzoek en technologieontwikkeling bij
de onderzoekinstituten MARIN, NLR en TNO. Zij houden voor Defensie de defensiespecifieke
kennisbasis in stand. De Strategische Kennis- en Innovatieagenda 2021–2025 (Kamerstuk
35 570 X nr. 32 van 27 november 2020) beschrijft de bijbehorende Research & Technology gebieden: 1) cyber en elektronische oorlogvoering; 2) sensor systemen; 3) wapensystemen;
4) platformsystemen; 5) command & control; 6) bescherming; 7) menselijk presteren, mensen en training; 8) autonome en onbemande
systemen; en 9) sleuteltechnologieën.
Voor PESCO geldt dat er op dit moment geen budget is toegekend aan projecten. Bijdragen
aan PESCO-projecten worden geleverd in de vorm van kennis en capaciteit. Zo levert
Defensie bijvoorbeeld cyberexperts voor het project «Cyber Rapid Response Teams and Mutual Assistance in Cyber Security» (CRRT), wordt daarnaast specialistische kennis ingebracht op het gebied onbemande
systemen voor mijnenbestrijding in het project «Maritime (semi-) Autonomous Systems for Mine Countermeasures» (MAS MCM) en is Nederland lead nation van het project Militaire Mobiliteit.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om gedetailleerde scenario’s voor specialisatie
van de krijgsmacht. Gelet op de steeds complexer wordende veiligheidsomgeving en de
toename van het aantal en de diversiteit aan dreigingen, is in de Defensievisie 2035
onder andere de beleidsinzet opgenomen om in de NAVO en de EU te komen tot verdere
specialisatie. Dit heeft als doel om gezamenlijk meer effecten te bereiken, de kwaliteit
van het optreden te verhogen en tegelijk de benodigde veelzijdigheid aan vereiste
militaire middelen te borgen. Defensie maakt met specialisatie meer gebruik van de
meerwaarde van landen.
Specialiseren doet Nederland niet alleen. Het is een gezamenlijk en wederkerig proces.
Momenteel loopt Nederland samen met enkele andere partners reeds voorop als het gaat
om specialisatie en samenwerking. Een prominent voorbeeld is de intensieve marinesamenwerking
met België waarbij België zich richt op de aanschaf en het onderhoud van de gezamenlijke
mijnenbestrijdingscapaciteit en Nederland die rol vervult bij de fregatten voor onderzeebootbestrijding.
Verder valt hierbij de intensieve tanksamenwerking met Duitsland te noemen, waarbij
de Koninklijke Landmacht in gezamenlijke operationele eenheden gebruik maakt van Duitse
tanks die door Duitsland worden onderhouden.
Nederland zal samen met partners en bondgenoten moeten verkennen op welke wijze het
verder vorm kan geven aan specialisatie en tot afspraken kan komen over wie wat bijdraagt
en op welke wijze de huidige tekorten (binnen de NAVO en EU) ingevuld kunnen worden.
Het kabinet brengt in Europees verband het onderwerp specialisatie daarom regelmatig
ter sprake. Dat gesprek wil Defensie open voeren met de partners, zonder vooraf bepaalde
terreinen of landen uit te sluiten. Dat is een langdurig proces dat niet van de ene
op de andere dag is geregeld. Bovendien is het een gevoelig onderwerp, omdat het gesprek
over specialisatie door onze partners kan worden opgevat als een Nederlandse poging
om bezuinigingen mogelijk te maken, terwijl een evenredige lastenverdeling, een goede
vertrouwensbasis en wederzijdse garanties van belang zijn om specialisatie mogelijk
te maken.
In de NAVO en de EU bestaan al verschillende structuren en instrumenten waarin lichte
vormen van specialisatie op het gebied van capaciteiten kunnen worden georganiseerd,
en waarmee in kaart is gebracht waar de grootste tekortkomingen liggen. Deze structuren
dienen ertoe om invulling te geven aan de respectievelijke ambities voor beide organisaties.
Met deze structuren en instrumenten worden reeds stappen gezet naar het invullen van
de doelstellingen die Nederland met specialisatie wil bereiken, zoals het vergroten
van doelmatigheid en doeltreffendheid. Verdere stappen om uiteindelijk te komen tot
specialisatie zullen gradueel vorm moeten krijgen, bijvoorbeeld te beginnen met het
uitbreiden van specialisatie op de ondersteuning van capaciteiten. Een vervolgstap
kan zijn dat nieuwe capaciteiten of capaciteiten waar een tekort aan is, door middel
van specialisatie worden ingevuld, of dat wordt gekeken naar inzetscenario’s waar
krijgsmachten zich op richten.
Uw Kamer zal op termijn een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op de motie van
de leden Nieuwenhuijzen en Belhaj (Kamerstuk 35 570 X, nr. 39 van 3 december 2020) en de motie van de leden Stoffer en Van den Bosch (Kamerstuk
35 570 X, nr. 54 van 3 december 2020). In die brief zal worden ingegaan op de rationale van specialisatie,
welke vormen mogelijk zijn en waar kansen en risico’s liggen. Zoals eerder vermeld
is het aan een volgend kabinet om de verdere richting en koers te bepalen en op basis
daarvan besluiten te nemen.
Overige onderwerpen
De overige vragen die samenhangen met het onderwerp materieel beantwoord ik hieronder.
De leden van D66-fractie vroegen naar de commerciële vertrouwelijkheid van de Inzetbaarheidsrapportage.
Ik wijs erop dat ieder land zelf bepaalt hoe zij rapporteert over de status van haar
krijgsmacht. De Inzetbaarheidsrapportage over de Nederlandse krijgsmacht bestaat standaard
uit een openbare brief, aangevuld met een vertrouwelijke bijlage. Omdat deze bijlage
operationeel vertrouwelijke en gedetailleerde informatie over de gereedheid van de
krijgsmacht, inclusief haar capaciteiten en inzetbare eenheden bevat, acht Defensie
het noodzakelijk deze informatie als zodanig te rubriceren. Defensie biedt daarbij
de Kamer wel steeds de mogelijkheid om in een technische briefing over de gereedheid
en inzetbaarheid van de krijgsmacht te worden geïnformeerd waarbij op specifieke vragen
ingegaan kan worden.
Tot slot informeerden de leden van de D66-fractie naar de consequenties van de COVID-19
beperkingen die betrekking hebben op het kunnen doen van bepaalde missies. Zij vragen
of de veiligheid van militairen gewaarborgd tijdens oefeningen vanwege het gebrek
eraan op specifieke gebieden.
De COVID-19 beperkingen hebben invloed gehad op de opleidings- en trainingsmogelijkheden.
Door in te zetten op afstandsonderwijs en gebruik te maken van test- en quarantainefaciliteiten
hebben nationale opleidingen en trainingen in aangepaste vorm doorgang kunnen vinden.
Complexere oefeningen in het buitenland, zoals op schietlocaties in Duitsland en op
vliegvelden in de Verenigde staten, hebben tijdelijk stilgelegen of zijn verplaatst
geweest naar Nederland. Dit heeft geen consequenties gehad voor missies en operaties.
Voorafgaand aan missies en operaties vindt altijd een missiegerichte voorbereiding
plaats, waarin zeker wordt gesteld dat de eenheid aan het minimaal benodigde niveau
voldoet en de veiligheid van militairen is geborgd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier