Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie d.d. 15 en 16 november 2021
21 501-28 Defensieraad
Nr. 227 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 november 2021
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Defensie over de brief van 2 november 2021 over de geannoteerde
agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie d.d. 15 en 16 november 2021 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 226).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 november 2021 aan de Minister van Defensie voorgelegd.
Bij brief van 5 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
Vragen en antwoorden en reactie van de bewindspersoon
Vraag 1:
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het idee van een akkoord tussen het
European Defence Agency en de Verenigde Staten en steunen dan ook de onderhandelingsinzet
van de Minister. Zij vragen de Minister toe te lichten of er al iets te zeggen is
over concrete samenwerkingsprojecten, naast de bestaande samenwerking rond militaire
mobiliteit. De leden van de VVD-fractie steunen ook de lijn dat een rol van EDA op
innovatiegebied nuttig kan zijn, maar dat duplicatie met de NAVO of het optuigen van
allerlei nieuwe structuren voorkomen moet worden. Zij vragen dan ook welke mogelijkheden
er zijn om de samenwerking tussen de EU en de NAVO te bevorderen als de VS ook aansluiting
heeft bij EDA. Ook vragen deze leden in hoeverre die aansluiting bevordert dat gezamenlijke
projecten waarbij EDA betrokken is ook van toegevoegde waarde zijn voor capaciteiten
die in NAVO-verband nodig zijn, en er zoveel mogelijk sprake is van interoperabiliteit
met Amerikaanse militaire capaciteiten. Daarnaast vragen zij of er initiatieven lopen
om naast de VS ook Groot-Brittannië bij EDA te betrekken.
Antwoord:
Op dit moment kan nog niet vooruit worden gelopen op concrete samenwerkingsprojecten
met de VS. Eerst dient overeenstemming te worden bereikt over het mandaat van het
EDA voor de onderhandelingen met de VS over het te bereiken Administrative Arrangement. Dit mandaat biedt de basis voor het EDA om gesprekken te voeren met de VS over samenwerking
op onderwerpen van gedeelde interesse. Nadat het Administrative Arrangement is vastgesteld, zullen de lidstaten, op basis van een verzoek van de VS, per project
beslissen of de VS daaraan kan deelnemen.
Nederland acht interoperabiliteit van groot belang aangezien de lidstaten een single set of forces hebben, die in verschillende verbanden kan worden ingezet. Doordat de VS specifieke
kennis kan inbrengen in EDA-projecten en werkgroepen, kan op die manier worden bijgedragen
aan standaardisatie en het vergroten van interoperabiliteit. Door de interoperabiliteit
tussen EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten te vergroten wordt de onderlinge samenwerking
vergemakkelijkt.
Hoewel er op dit moment geen initiatieven bekend zijn bij Nederland om het Verenigd
Koninkrijk (VK) te betrekken bij het EDA en het VK daartoe nog geen verzoek heeft
ingediend, zou Nederland betrokkenheid van het VK bij het EDA wel verwelkomen.
Vraag 2:
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over het opnieuw toevoegen
van nieuwe PESCO-projecten. Welke selectiecriteria vinden hierbij plaats, en in hoeverre
is een verdere groei van de lijst in de komende jaren voorzien en gewenst? Is het
op een gegeven moment niet beter om te focussen op een beperkt aantal projecten met
maximale effecten, zoals bijvoorbeeld militaire mobiliteit?
Antwoord:
Nieuwe PESCO-voorstellen die door lidstaten worden ingediend, worden door het PESCO-secretariaat
op basis van een aantal criteria beoordeeld. Daarbij wordt bekeken of een PESCO-project
bijdraagt aan het vergroten van het operationeel vermogen van de EU en/of daarmee
belangrijke capaciteitstekorten worden geadresseerd. Uiteindelijk besluit de Raad
over de goedkeuring van de voorgestelde projecten.
Het kabinet vindt de lopende PESCO-projecten zinvol. Deze dragen bij aan het vergroten
van het militaire vermogen van de EU. Dat geldt ook voor de nieuwe PESCO-projecten
die de Raad op 16 november aanstaande zal goedkeuren. De groei van het aantal nieuwe
PESCO-projecten neemt af. Het kabinet is van mening dat er vooral nadruk moet worden
gelegd op een succesvolle uitvoering van bestaande projecten. Daar waar blijkt dat
projecten te weinig voortgang boeken, zal de Raad deze moeten heroverwegen.
Vraag 3:
Wat is de toegevoegde waarde van het onder PESCO scharen als twee of drie landen samen
een relatief klein ontwikkelingsproject ondernemen? Wat is de reden dat Nederland
dergelijke samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld de gezamenlijke aanschaf van
marineschepen met België of de ontwikkeling van landmacht capaciteiten met Duitsland,
niet onder PESCO schaart? Als Nederland en ons partnerland dit wel zouden doen, zou
er dan ook zicht komen op subsidies vanuit het EDF voor deze plannen? Zo vragen de
leden van de VVD-fractie.
Antwoord:
Samenwerking binnen het raamwerk van PESCO biedt een aantal voordelen. PESCO maakt
het voor lidstaten relatief eenvoudig om deel te nemen aan verschillende projecten,
in wisselende coalities. Waar reguliere bi- of multilaterale-projecten vaak relatief
gesloten zijn voor anderen dan de projectdeelnemers, geldt voor PESCO-projecten dat
deze inzichtelijk en toegankelijk zijn voor alle 25 lidstaten die deel uit maken van
PESCO. Na toestemming van de projectenleden is toetreding relatief eenvoudig. Dit
leidt er toe dat nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan, schaalvoordelen worden bereikt
en meer kennis wordt uitgewisseld. Daarnaast geldt dat PESCO-projecten die in aanmerking
komen voor financiering vanuit het Europese Defensiefonds (EDF) een 10% bonus krijgen
bovenop de oorspronkelijke EDF-subsidie. Tot slot biedt het PESCO secretariaat desgevraagd
ondersteuning aan de lidstaten bij de implementatie van het project. Om deze redenen
is Nederland reeds betrokken als deelnemer bij elf PESCO-projecten.
Dit wil overigens niet zeggen dat het in alle gevallen loont om samenwerkingsprojecten
via PESCO te doen. In gevallen waar slechts twee lidstaten aan een bepaalde capaciteit
werken, kan het soms beter zijn om eigen zeggenschap en flexibiliteit te behouden.
Daarnaast geldt dat sommige samenwerkingstrajecten, zoals de Belgisch-Nederlandse
marine samenwerking (en), al stammen uit de tijd voor PESCO.
Hoewel er een bonusregeling geldt in het EDF voor PESCO-projecten, is het niet zo
dat alle PESCO-projecten automatisch in aanmerking komen voor EDF-financiering. Het
EDF kent zijn eigen criteria, waaronder dat een consortium uit bedrijven of kennisinstellingen
uit ten minste drie landen moet bestaan. Het is niet aannemelijk dat het omvormen
van de samenwerking met België of Duitsland naar een PESCO-project, de kans op EDF-financiering
direct zou vergroten. Ook zonder PESCO status kunnen consortia voorstellen indienen
om aanspraak te maken op EDF-gelden.
Vraag 4:
rojecten. Zij vragen of de Minister kan zeggen welke dat zijn en of de Minister ook
kan aangeven of een gebrek aan cofinanciering voor het EDF een reden is geweest om
niet aan een project deel te nemen. Voorts vragen deze leden de Minister aan te geven
hoe een rol voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen ondersteund wordt bij
de PESCO-projecten waaraan deelgenomen gaat worden en of hier eventueel financiële
belemmeringen of beperkingen zijn, ook vergeleken met andere landen die deelnemen.
Vraag 24:
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie wat de nieuwe PESCO-projecten zijn waaraan
Nederland voornemens is deel te nemen.
Antwoord:
De voorliggende PESCO-projectvoorstellen zijn nog niet openbaar en kunnen derhalve
niet via deze weg met uw Kamer worden gedeeld. Wel heeft uw Kamer inzicht in de lijst
van projecten via het delegates portal, daarin staat ook vermeld in welke projecten Nederland deelnemer zal worden (ST 11439
2021 INIT). Na aanname van de lijst van nieuwe PESCO-projecten door de Raad, zal uw
Kamer via het verslag van de RBZ worden geïnformeerd over de nieuwe projecten en de
Nederlandse deelname daaraan.
De overweging om deel te nemen aan een PESCO-project wordt gemaakt op basis van de
aansluiting bij de Nederlandse defensiebehoefte. De mate van eventuele financiering
vanuit het EDF heeft hierop geen invloed. Wel geldt dat indien een financiële bijdrage
nodig is voor de deelname door Nederland aan een PESCO-project, hiervoor geld beschikbaar
moet zijn vanuit het plan-budget van Defensie. Op de Defensiebegroting is geen aparte
reeks opgenomen voor deelname aan PESCO-projecten. Eventuele financiering loopt bij
Defensie via het reguliere planningsproces. Het kabinet kan geen uitspraken doen over
de budgetten van andere lidstaten.
Er is geen specifieke ondersteuning ingeregeld voor eventuele deelname van Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen aan PESCO-projecten, anders dan de ondersteuning die
Defensie levert in andere bilaterale- en multilaterale-projecten.
Vraag 5:
De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe de Minister besluitvorming in PESCO voor
zich ziet. In de geannoteerde agenda staat nu «Ten aanzien van governance regels zet
Nederland in op een zo licht mogelijke procedure, waarbij besluitvorming zoveel mogelijk
plaatsvindt.» Zij vragen of zij deze zin zo kunnen lezen als dat de Minister wil dat
er zoveel mogelijk besluitvorming plaatsvindt, of dat er een passage na het woord
mogelijk ontbreekt.
Antwoord:
In de geannoteerde agenda is per abuis een passage weggevallen. De volledige zin luidt:«Ten
aanzien van governance regels zet Nederland in op een zo licht mogelijke procedure, waarbij besluitvorming
zoveel mogelijk op het niveau van de projectdeelnemers plaatsvindt». Het kabinet wil
daarmee voorkomen dat besluitvorming over de deelname van alle entiteiten op het niveau
van de Raad wordt belegd, omdat op deze wijze naar verwachting veel vertraging zal
optreden en een onnodige administratieve last wordt gecreëerd. Wel is het denkbaar
dat er in bepaalde gevallen besluitvorming van de Raad aan orde kan zijn, als het
bijvoorbeeld gaat om een bedrijf uit een land dat niet deelneemt aan PESCO. De lidstaten
die aan het betreffende PESCO-project deelnemen zijn goed in staat om de afweging
te maken of deelname door een entiteit wenselijk is of niet.
Vraag 6:
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de geagendeerde
stukken voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie. Deze leden hebben nog
enkele vragen aan de Minister.
De leden van de D66-fractie zijn content met het feit dat de regering voorstander
is van een ambitieus en realistisch Strategisch Kompas en zijn daardoor benieuwd naar
de concrete invulling hiervan. Zij vragen waartoe de EU volgens het kabinet op het
gebied van veiligheid en defensie de komende vijf tot tien jaar in staat moet zijn
en hoe dat gerealiseerd moet worden, door middel van welke concrete maatregelen en
tijdlijnen.
Vraag 19:
De leden van de SP-fractie vragen of de positie van Nederland nl «ambitieus en realistisch»
niet een tegenstelling is en wat dit in de praktijk betekent.
Vraag 9:
De leden van de D66-fractie kijken met interesse naar de verwoording dat Nederland
voorstander is dat de EU op termijn in staat wordt gesteld om ook operaties in het
hoogste geweldsspectrum uit te voeren. Zij vragen definieert de Minister «hoogste
geweldsspectrum» definieert.
Antwoord:
In het licht van de huidige veiligheidssituatie en de geopolitieke ontwikkelingen
moet de EU haar vermogen om op veiligheids- en defensiegebied op te treden vergroten:
bij voorkeur samen met partners, zoals de NAVO en de VS, maar zelfstandig waar en
wanneer nodig. Daarvoor zijn nieuwe stappen nodig ter versterking van het EU defensiebeleid
op het gebied van missies en operaties, weerbaarheid en capaciteitsontwikkeling. Daarin
is het kabinet ambitieus. Tegelijkertijd moeten de doelstellingen in het Strategisch
Kompas wel realistisch en uitvoerbaar zijn en is het belangrijk dat we daar stap voor
stap naar toe gaan werken de komende vijf tot tien jaar.
Nederland is er voorstander van dat de EU op termijn in staat wordt gesteld om ook
operaties in het hoogste geweldsspectrum uit te voeren. In de Raadsconclusies over
de implementatie van de EU Global Strategy op het gebied van Veiligheid en Defensie (14 november 2016) worden de mogelijke type
civiele en militaire missies en operaties voor de vervulling van het ambitieniveau
van de EU genoemd.1 Dit betreft ook missies en operaties in het hogere geweldsspectrum. Met een operatie
in het hoogste geweldsspectrum wordt een (grootschalige) interventie bedoeld binnen
een militaire context met een hoge dreiging en bijkomende risico’s, waarin militaire
eenheden voorbereid moeten zijn op een hoge intensiteit van geweld. Hiertoe is de
EU op dit moment nog niet in staat en daarom zal de komende jaren stap voor stap gewerkt
moeten worden aan de benodigde capaciteiten en commandostructuren om dergelijke operaties
mogelijk te maken.
Een realistische tussenstap is het voorstel om een snel inzetbare capaciteit in te
richten die de EU in staat stelt om in crisissituaties te kunnen grijpen.2 Voor Nederland is het van belang dat hiertoe eerst de reeds bestaande snel inzetbare
EU Battlegroups worden verbeterd en doorontwikkeld als basis voor een verdere ontwikkeling van snel
inzetbare capaciteiten binnen EU-verband. Hiervoor hoeven geen nieuwe parallelle structuren
te worden ingericht. Voor de snel inzetbare capaciteit dienen operationele scenario’s
te worden ontwikkeld op basis waarvan de benodigde capaciteiten worden ontwikkeld
en oefeningen plaatsvinden.
Op het gebied van het versterken van de weerbaarheid van de EU wil Nederland dat de
EU de instrumenten voor het tegengaan van hybride dreigingen versterkt. In dit kader
bepleit Nederland dat er op korte termijn een hybride toolbox wordt ontwikkeld. Een dergelijke gereedschapskist zorgt ervoor dat de bestaande interne
en externe EU-instrumenten op het gebied van het tegengaan van hybride dreigingen
samen worden gebracht en integraal ingezet kunnen worden en dat deze worden aangevuld
met nieuwe instrumenten, waaronder sancties. Op gebied van partnerschappen blijft
EU-NAVO samenwerking voor Nederland van groot belang.
Nadat het concept Strategisch Kompas met de lidstaten gedeeld is, komt Uw Kamer een
uitgebreide kabinetsappreciatie van het Strategisch Kompas toe. In deze kabinetsappreciatie
zal onder andere worden ingegaan op de concrete voorstellen en tijdlijnen in het Kompas.
Vraag 7:
Deelt de Minister de mening dat de EU tenminste er naar moet toewerken haar eigen
grondgebied zelfstandig te kunnen verdedigen en individueel militaire missies moet
kunnen uitvoeren om de veiligheidsbelangen van de EU te verdedigen.
Antwoord:
De collectieve verdediging van het bondgenootschappelijk verdragsgebied is een hoofdtaak
van de NAVO en niet van de EU. Het kabinet ziet hier geen rol voor de EU weggelegd.
De militaire missies en operaties van de EU zijn gericht op het bevorderen van stabiliteit
en veiligheid in de regio’s rond Europa. Het gaat daarbij zowel om EU-trainingsmissies
die de krijgsmachten van onder andere Afrikaanse landen trainen en om missies met
uitvoerende (executieve) taken, zoals de anti-piraterijmissie Atalanta voor de kust
van Somalië, de maritieme missie Irini op de Middellandse Zee en de stabilisatiemissie
Althea in Bosnië-Herzegovina. De EU kan deze missies in de regel zelfstandig uitvoeren.
In het geval van Althea wordt voor de aansturing gebruik gemaakt van het hoofdkwartier
van de NAVO.
Vraag 8:
Zij vragen een toelichting op de compatibiliteit tussen het Strategisch Kompas en
het Strategisch Concept van de NAVO en of er overleg is geweest tussen de Europese
Commissie en de NAVO hierover. Voorts vragen deze leden of beide concepten op elkaar
worden afgestemd.
Antwoord:
Het kabinet hecht aan goede afstemming tussen het EU Strategisch Kompas en het NAVO
Strategisch Concept. De EU en NAVO zien zich geconfronteerd met grotendeels dezelfde
dreigingen en uitdagingen. Het kabinet zet zich in voor verenigbaarheid en waar mogelijk
ook synergie tussen beide documenten.
Het NAVO Strategisch Concept beschrijft de veiligheidsomgeving voor het komende decennium.
Het EU Strategisch Kompas geeft richting aan het EU Gemeenschappelijk Veiligheids-
en Defensiebeleid (GVDB), door te bepalen waartoe de EU op het gebied van veiligheid
en defensie de komende vijf tot tien jaar in staat moet zijn, en hoe dat gerealiseerd
moet worden. Deze twee documenten zijn verschillend van aard en bevinden zich in verschillende
fases van ontwikkeling. Ze worden op verschillende momenten gepubliceerd. Dat neemt
niet weg dat de beide strategische documenten uiteindelijk met elkaar verenigbaar
moeten zijn en waar mogelijk elkaar moeten ondersteunen. Hierover is regelmatig contact
tussen de staven van de NAVO en de EU, en vindt overleg plaats in gezamenlijke sessies
van het EU Politiek en Veiligheidscomité (PSC) en de NAVO Noord-Atlantische Raad (NAC).
Vraag 10:
In het kader van het Strategisch Kompas en de formulering hiervan, zijn de leden van
de D66-fractie benieuwd naar de visie van de regering. Zij vragen of de Minister de
mening deelt dat de oprichting van een oprichting Europees militair hoofdkwartier,
zowel de veiligheidspositie van de EU als de NAVO zou verbeteren. Indien dat het geval
is, vragen zij of de Minister kan toezeggen dat hij zich actief zal inzetten tijdens
de aankomende Raad om dit idee of op te brengen of te steunen.
Antwoord:
Nederland is voorstander van een stapsgewijze doorontwikkeling van een Europees militair
hoofdkwartier, het Military Planning and Conduct Capability (MPCC). Deze stuurt op dit moment enkel de EU-trainingsmissies aan, maar zou op termijn
alle militaire missies en operaties binnen het ambitieniveau van de EU moeten kunnen
plannen en aansturen. Een zelfredzamer Europa komt ook de veiligheid van zijn partners
ten goede, waaronder de NAVO. Tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken Defensie
zal ik dit idee steunen.
Vraag 11:
De leden van de D66-fractie delen de mening dat ten aanzien van capaciteitsontwikkeling
meer prioriteit moet worden gegeven aan het oplossen van de belangrijkste tekortkomingen
op het capaciteitengebied, omschreven in het Coordinated Annual Review on Defence
(CARD) rapport uit 2020. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat het oplossen
van de belangrijkste tekortkomingen beschreven in dit rapport een speerpunt moet zijn
in de formulering van de tekst van het Strategisch Kompas en, indien dat het geval
is, of, hij zich hier actief voor kan inzetten.
Antwoord:
Nederland acht het van belang dat de bevindingen uit het Coordinated Annual Review on Defence (CARD)-rapport uit 2020 worden meegenomen in het Strategisch Kompas. Nederland heeft
zich hier actief voor ingezet3 en zal dit tijdens de aankomende Raad opnieuw doen. Daarnaast is het kabinet van
mening dat de uitkomst van het Strategisch Kompas moet worden gereflecteerd in de
herziening van het Capability Development Plan (CDP), waarin de capaciteitsprioriteiten van de EU zijn vastgelegd.
Vraag 12:
Met betrekking tot de verslagen van de vorige twee EU Defensieraden wijzen de leden
van de D66-fractie erop dat er een brief is toegezegd door de Minister met een toelichting
over de specialisatie. Hierbij zou de Minister voornamelijk in gaan op het opstarten
van de discussie van specialisatie. Zij vragen of de Kamer deze brief binnenkort tegemoet
kan zien en of de Minister de policy brief van Instituut Clingendael «European defence:
Specialisation by capability groups» hierbij kan betrekken.
Vraag 13:
In de Kabinetsreactie van 5 oktober 2020 op het AIV-briefadvies «Europese veiligheid:
tijd voor nieuwe stappen» geeft het kabinet aan dat door in te zetten op Europese
specialisatie gezamenlijk meer effecten bereikt kunnen worden en de kwaliteit van
Nederlands optreden wordt verhoogd. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister
de mening deelt dat er prioriteit gelegd moet worden op verdere specialisatie in Europees
verband, specifiek gericht op het realiseren van de zogenaamde High Impact Capability
Goals (HICG’s). Indien dat het geval is, vragen deze leden op welke HIGC’s Nederland
zich volgens de Minister het beste zou kunnen focussen. Voorts vragen zij welke afspraken
hier verder al binnen EU verband over zijn gemaakt en wat voor afspraken de Minister
in de toekomst hierover denkt te zullen maken.
Antwoord:
Uw Kamer zal op termijn een brief ontvangen waarin zal worden ingegaan op de rationale
van specialisatie, welke vormen mogelijk zijn en waar kansen en risico’s liggen. De
policy brief van Instituut Clingendael wordt hierbij betrokken. Zoals eerder aangegeven is het
aan een volgend kabinet om de verdere richting en koers te bepalen en op basis daarvan
besluiten te nemen. Nederland heeft het belang van specialisatie ingebracht tijdens
de strategische dialoogfase over het Strategisch Kompas. De inzet is om hierover in
de komende periode verder in gesprek te gaan met andere EU lidstaten. Het kabinet
onderschrijft het belang van het realiseren van de High Impact Capability Goals (HICG) om de militaire capaciteiten voor de vervulling van het militaire ambitieniveau
te verkrijgen. Er zijn momenteel nog geen afspraken gemaakt omtrent een verdeling
voor de vervulling van deze HICG.
Vraag 14:
De leden van de D66-fractie vragen wat de Nederlandse inzet zal zijn bij de ministeriële
Bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA) en hoe belangrijk de Minister
de rol van het EDA in de realisatie van een strategische autonome Europese Unie acht.
Antwoord:
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda zal Nederland tijdens de EDA bestuursraad
instemmen met het voorgestelde EDA budget en het bijbehorende Three Year Planning Framework en Staff Establishment Plan. Nederland zal ook pleiten voor het opstarten van de onderhandelingen tussen het
EDA en de VS, waar wat Nederland betreft de insteek moet zijn om zo snel mogelijk
tot een overeenkomst te komen. Ten aanzien van het onderwerp innovatie zal Nederland
onderstrepen dat innovatie een belangrijke rol speelt in het defensielandschap, zowel
nationaal als internationaal. Vanuit die gedachte kan Nederland het idee van een sterkere
rol van het EDA op innovatie steunen. Wel acht Nederland het van belang dat na bespreking
op de ministeriële bestuursraad, de ideeën van het EDA hieromtrent verder worden besproken
en uitgewerkt met de research & technology experts van de lidstaten in EDA-verband.
Nederland hecht veel waarde aan de rol die het EDA vervult op het gebied van Europese
Defensiesamenwerking. Zowel op het gebied van projecten, als de rol die het speelt
bij de vormgeving van de EU prioriteitsinstrumenten, waaronder CDP en CARD. Ook steunt
Nederland de rol die het EDA vertolkt in het PESCO-secretariaat, het EDF en bij het
identificeren van samenwerkingsmogelijkheden. Het EDA levert hiermee een belangrijke
bijdrage aan het bereiken van het EU-ambitieniveau.
Vraag 15:
De leden van de D66-fractie zijn content met de positie van het kabinet aangaande
het CMP-concept. Zij vragen hoe de Minister de doorontwikkeling van het CMP-concept
voor zich ziet en wat de huidige Europese strategie in de Indo-Pacific is. Welke andere
maritieme gebieden zouden volgens de Minister strategische plekken zijn om het CMP-concept
verder uit te rollen naast de Indo-Pacific? Hoe denkt de Minister samen met de Europese
collega’s verder te waarborgen dat er genoeg vrijwilligheid in dit project zal zijn
op de korte en lange termijn? Zijn er reeds best practices te noemen rondom het CMP-concept?
Zo ja, welke? Zo vragen de leden van de D66-fractie.
Antwoord:
Nederland is voorstander van een verdere ontwikkeling van het CMP-concept en bepleit
daarbij dat goede lessen worden getrokken op basis van een evaluatie van de huidige
pilot in de Golf van Guinee, die begin 2022 zal plaatsvinden. Op basis daarvan kan
worden bezien hoe de effectiviteit van het concept verder verbeterd kan worden en
hoe en in welke andere gebieden dit instrument ook kan worden ingezet.
Recent hebben de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger een gezamenlijke
mededeling uitgebracht over de EU-strategie voor samenwerking in de Indo-Pacific.
Uw Kamer is hierover middels een BNC-fiche geïnformeerd.4 Op veiligheid- en defensiegebied wil de EU onderzoeken op welke manieren een betere
maritieme inzet door de EU-lidstaten mogelijk is met als doel de maritieme omgevingsbewustzijn
te vergroten en de handelsroutes, onderzeese kabels, illegale exploitatie van visserij
en grondstoffen, vervuiling en de vrijheid van navigatie in de Indo-Pacific te helpen
beschermen.
De vrijwilligheid van deelname aan CMP is inherent aan de werking van het concept.
CMP maakt in een aangewezen gebied gebruik van de aanwezigheid van vaar- en vliegtuigen
van EU lidstaten die onder nationaal bevel blijven staan. Middels CMP kan inzet van
verschillende EU lidstaten beter worden afgestemd en kan informatie gedeeld.
Vraag 16:
De leden van de D66-fractie zijn content met het feit dat Nederland coördinator is
voor het PESCO-project Militaire Mobiliteit. Zij vragen of er binnen dit project ook
samengewerkt wordt om de mogelijkheden en rendabiliteit van verschillende energiebronnen
te verhogen om zo het Europese vermogen tot militaire mobiliteit te vergroten.
Antwoord:
Het PESCO-project Militaire Mobiliteit is het platform waarin EU lidstaten samenwerken
om militaire mobiliteit in Europa te bevorderen. Binnen dit platform ligt de aandacht
op het implementeren van de politieke doelstellingen uit de RBZ van 25 juni 2018,
waaronder het ontwikkelen van nationale plannen op het gebied van militaire mobiliteit.
Inhoudelijk ligt de focus hierbij op infrastructuur en harmonisatie en vereenvoudiging
van regelgeving. Momenteel lopen er op het gebied van militaire mobiliteit geen projecten
die zich richten op het verhogen van mogelijkheden en rendabiliteit van verschillende
energiebronnen. Op dat gebied is er wel een ander PESCO-project actief waar Nederland
waarnemer is, getiteld Energy Operational Function (zie ook vraag 18).
Vraag 17:
Met de verwachting dat de Hoge Vertegenwoordiger de lidstaten zal oproepen om voortgang
te boeken op de herziening van de PESCO nader gepreciseerde doelstellingen (more precise
objectives, MPOs), vragen de leden van de D66-fractie wat de inzet van Nederland hierin
is. Deze leden vragen wat de Nederlandse herziening van de PESCO nader gepreciseerde
doelstellingen precies zal behelzen. Hoe verhoudt Nederland zich momenteel aan de
zogenoemde PESCO commitments? Hoe kan zij zichzelf daarin verbeteren? Wat zijn de
Nederlandse MPO’s? Hoe zouden deze nog preciezer kunnen worden geformuleerd? Zo vragen
deze leden.
Antwoord:
De PESCO nader gepreciseerde doelstellingen (more precise objectives, MPOs) zijn een uitwerking van de PESCO commitments die de lidstaten in 2018 met elkaar zijn aangegaan. De MPO’s worden niet per lidstaat
toegewezen, maar gelden voor alle lidstaten.
De Nederlandse inzet is dat de herziene doelstellingen bijdragen aan het voeren van
een meer transparante discussie in de Raad over Europese defensiesamenwerking. Dit
biedt de mogelijkheid meer te sturen op resultaten. In dat kader is Nederland voorstander
van het stellen van duidelijkere doelen in het kader van de bijdrage van EU lidstaten
aan GVDB-missies en -operaties, op basis van een fair-share principe.
De voortgang op de PESCO commitments wordt ieder jaar via het Nationaal Implementatie Plan in kaart gebracht. Op basis
hiervan stelt de Hoge Vertegenwoordiger een jaarlijks rapport op, waarin de voortgang
de implementatie van de PESCO commitments inzichtelijk wordt gemaakt. Dit document is vertrouwelijk, maar via het delegates portal toegankelijk voor uw Kamer.
Vraag 18:
Met betrekking tot de nieuwe PESCO-projecten zijn de leden van de D66-fractie tevreden
met het feit dat Nederland kan instemmen met het voorstel om deze projecten aan te
nemen. Zij vragen de Minister verder uit te leggen waarom Nederland geen nieuwe projecten
heeft voorgesteld. Voorts vragen deze leden of de Minister verder de mening deelt
dat een nieuw PESCO-project, gericht op het verduurzamen van de verschillende Europese
krijgsmachten, een goed idee zou zijn om de verduurzaming van Europese defensie te
vergroten. Indien dat het geval is, vragen deze leden of de Minister dit idee zou
kunnen opbrengen in de aankomende informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 15
en 16 november 2021.
Antwoord:
Het initiëren en leiden van een PESCO project, zoals Nederland dat doet met het project
PESCO-project Militaire Mobiliteit, kost veel capaciteit. Gezien de huidige schaarste
in capaciteit en budget is het voor Nederland meer opportuun aan te sluiten bij waardevolle
projecten, dan zelf als projectleider nieuwe projecten op te starten. Bovendien lopen
er reeds veel PESCO-projecten. Nederland is waarnemer in een PESCO-project in het
kader van verduurzaming van Defensie, te weten Energy Operational Function. Op dit moment wordt overwogen om de status te wijzigen naar deelnemer.
Vraag 20:
De leden van de D66-fractie zijn content met de positie van de Nederlandse regering
ten opzichte van de verschillende EUTM-missies. Deze leden kijken echter kritisch
naar de specifieke EUTM-trainingsmissie in Mali, vanwege de ernstige schendingen van
mensenrechten door het Malinese leger. Zij vragen de Minister de koppeling tussen
het mensenrechtenrapport van de VN – en de geconcludeerde straffeloosheid – aan de
kaak te stellen met betrekking tot EUTM Mali.
Antwoord:
Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende aantal mensenrechtenschendingen in
Mali en het aandeel van de veiligheidstroepen, waaronder het Malinese leger, daarin.
Nederland vraagt hiervoor zowel in VN-, EU- als bilateraal verband aandacht en brengt
de bevindingen van het rapport van de International Commission of Inquiry (ICOI) steevast onder de aandacht in gesprekken met de Malinese transitieautoriteiten
en in multilaterale fora. Tijdens de Raad zal ik aandacht vragen voor de bevindingen
in het rapport en zal ik mijn zorgen hierover uitspreken. Ik zal daarbij ook de vraag
opbrengen hoe gezamenlijk om te gaan met de bevindingen van het ICOI, de geconstateerde
mensenrechtenschendingen door het Malinese leger en de daarmee gepaard gaande straffeloosheid,
in de context van EUTM Mali. Tevens zal ik daarbij aandacht vragen voor de bredere
rol van het leger in Mali, in het bijzonder in het proces dat moet leiden tot een
democratisch gelegitimeerd bestuur van het land.
Vraag 21:
De leden van CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse
Zaken Defensie d.d. 15 en 16 november 2021. Deze leden hebben geen vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda voor de Raad van Buitenlandse
Zaken en Defensie op 15 en 16 november a.s. met belangstelling gelezen. Voordat dat
deze leden een aantal vragen en opmerkingen maken, komt een actuele kwestie op: de
waarschuwing van de VN-vertegenwoordiger dat een nieuwe oorlog in Bosnië niet denkbeeldig
is. Daarbij wordt ook geopperd om meer vredestroepen in te brengen. De kleden van
de SP-fractie vragen of de Nederlandse regering de analyse van dreigende oorlog in
Bosnië deelt en wat de opvatting van de regering is om dit gevaar af te wenden, dan
wel op te lossen. Deze leden vragen wat daarbij de rol van de EU is.
Antwoord:
Het kabinet deelt de zorg van de Hoge Vertegenwoordiger over de situatie in Bosnië-Herzegovina
en kan zich vinden in zijn recente publieke verklaringen. Het kabinet heeft tot nu
toe geen aanwijzingen dat de partijen in Bosnië-Herzegovina de intentie hebben om
de huidige situatie uit te laten monden in een gewapend conflict. Blijvende betrokkenheid
van de internationale gemeenschap bij Bosnië-Herzegovina, inclusief de aanwezigheid
van EUFOR Althea en de Hoge Vertegenwoordiger van de VN, zijn essentieel. Het is van
belang dat de EU en de internationale gemeenschap zich bovendien met één stem blijven
uitspreken tegen ongewenste ontwikkelingen in het land. Nederland benadrukt ook in
bilaterale contacten het belang van regionale verzoening en het stoppen van polariserende
en afscheidingsretoriek in Bosnië-Herzegovina en de hele Westelijke Balkanregio.
Vraag 22:
Het mag geen verrassing heten dat deze leden betreuren dat de EU operaties in het
hoogste geweldsspectrum nastreeft. Zij vragen wat de militaire aansturing wordt om
hieraan vorm te geven en wat de plannen zijn om een militair hoofdkwartier te vestigen
Antwoord:
Het militair hoofdkwartier van de EU, het Military Planning and Conduct Capability (MPCC), stuurt op dit moment enkel de EU-trainingsmissies aan, maar zou op termijn
alle militaire missies en operaties binnen het ambitieniveau van de EU moeten kunnen
plannen en aansturen. Ook hier geldt dat daarvoor nog veel stappen nodig zijn. Zo
is het MPCC nog niet volledig door de lidstaten gevuld en beschikt het niet over de
juiste communicatiesystemen voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie. Deze
zaken zullen eerst moeten worden opgelost, voordat het MPCC toe is aan een volgende
stap. Bij al deze thema’s is het van belang dat er tijdig militair advies wordt meegenomen,
zodat zeker wordt gesteld dat de in het Strategisch Kompas te bepalen doelen ook militair
uitvoerbaar zijn.
Vraag 23:
De leden van de SP-fractie vragen of uit het benadrukken door Nederland dat het EDA
geen dubbel werk mag doen met de VS («onnodige duplicatie») mag worden afgeleid dat
dit wel het geval zal zijn en, indien dat het geval is, op welke wijze. Deze leden
vragen hierop een toelichting.
Antwoord:
In de geannoteerde agenda wordt aangegeven dat onnodige duplicatie tussen EDA en de
NAVO voorkomen dient te worden. Nederland zet zich hiervoor in. Zo ligt er tijdens
de EDA bestuursraad een discussie paper voor over de versterkte rol van het EDA op
het gebied van innovatie. Een van de voorstellen daarin is het oprichten van een innovatie
Hub. Het voorstel is nog in ontwikkeling en dient nog verder te worden uitgewerkt,
maar Nederland wijst op de eventuele overlap die zou kunnen bestaan met het NAVO initiatief
Defence Innovation Accelerator for the North Atlantic (DIANA), een project dat zich ook richt op innovatie.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier