Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ceder over de zaak van een uit de Oekraïne afkomstig gezin dat geen paspoort kan krijgen
Vragen van het lid Ceder (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de zaak van een uit de Oekraïne afkomstig gezin dat geen paspoort kan krijgen (ingezonden 27 september 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 3 november
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 385.
Vraag 1, 2, 3
Wat is het beleid ten aanzien van vreemdelingen wier asielverzoek is afgewezen, maar
die van hun land van herkomst geen paspoort of ander reisdocument kunnen krijgen,
en daardoor in feite staatloos zijn geworden, zoals in het geval van een Oekraïens
gezin, afkomstig uit De Krim, in Friesland?1
Wat wordt verwacht van uitgeprocedeerde vreemdelingen wier paspoortaanvraag door het
land van herkomst aantoonbaar geweigerd is en van wie de autoriteiten verklaren dat
zij niet in de registers voorkomen? Wat zijn de consequenties wanneer zij een reisdocument
aangevraagd hebben en zij dit toch niet krijgen van het (in sommige gevallen: vermoede)
land van herkomst?
Bent u het ermee eens dat in gevallen, zoals in vraag 2 beschreven, verblijf uiteindelijk
toegestaan zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 1, 2, 3
Zoals u weet kan ik niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen kan ik u mededelen
dat voor personen die na de afwijzing van hun asielaanvraag niet naar het land van
herkomst kunnen terugkeren er de mogelijkheid is om een zogeheten buitenschuldvergunning
te verkrijgen. Deze vergunning wordt, ambtshalve of na een aanvraag daartoe, door
de IND verleend indien er voldaan is aan de voorwaarden zoals die staan omschreven
in B8/4 van de Vreemdelingencirculaire. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen
(amv’s) gelden er andere voorwaarden en deze staan omschreven in B8/6 van de Vreemdelingencirculaire.
Bij het vaststellen of er is voldaan aan de voorwaarden voor een buitenschuldvergunning
dient er geen redelijke twijfel over de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling
te zijn, dient er geen lopende procedure te zijn in het kader van de aanvraag van
een verblijfsvergunning en behoort de vreemdeling niet te voldoen aan de voorwaarden
voor een andere verblijfsvergunning. Daarnaast dient een verzoek om bemiddeling, dat
is ingediend bij de DT&V om de terugkeer te kunnen realiseren of om een (vervangend)
reisdocument te verkrijgen, niet het resultaat van vertrek te hebben opgeleverd. Ook
dient de vreemdeling naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag te hebben laten
zien dat hij wil terugkeren naar het land alwaar toegang toe wordt verleend. Dit kan
onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling zich heeft gehouden aan de afspraken
die met de DT&V zijn gemaakt gedurende het voorgenoemde bemiddelingstraject.
De DT&V levert in het kader van de vaststelling van de buitenschuldprocedure een zwaarwegend
advies aan de IND op basis waarvan wordt bepaald of er sprake is van een buitenschuldsituatie
waarbij is voldaan aan de vereisten uit de Vreemdelingencirculaire. Deze afweging
wordt op individuele basis gemaakt en er kan daarom niet zonder meer gesteld worden
dat het enkele feit dat een vreemdeling geen paspoort of andersoortig reisdocument
kan verkrijgen per definitie zou moeten leiden tot een verblijfsvergunning. Noch heeft
dit feit tot gevolg dat de vreemdeling staatloos wordt.
Vraag 4
Na hoeveel tijd gaat het belang van in Nederland opgroeiende kinderen volgens u zwaarder
wegen dan het belang van de Staat? Zou het na vijf jaar niet aan de Immigratie- en
Naturalisatiedienst (IND) zijn om aan te tonen dat er geen schade ontstaat voor een
kind bij terugkeer naar het land van de ouders, aangezien uit een rapport van de Rijksuniversiteit
Groningen uit 2006 blijkt dat vijf jaar een omslagpunt is?
Antwoord 4
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik op de hoogte van onderzoek dat concludeert
dat het gedwongen vertrek van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland hebben
verbleven schadelijk is voor hun ontwikkeling. Hierbij is ook opgemerkt dat de ernst
van de schade die kinderen wordt toegebracht onder andere afhangt van de omstandigheden
waarin het kind verkeert, de omstandigheden van de ouders en hun opvoedingsmogelijkheden,
het aantal cultuurwisselingen dat het kind heeft meegemaakt en het perspectief op
ontwikkeling voor het kind in het land van herkomst.2 Ook heb ik aangegeven dat het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind
niet één op één aan gedwongen vertrek na een bepaalde verblijfsduur in Nederland is
verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de
onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen
en de ouders in kwestie.3
Dit in ogenschouw nemende, samen met het feit dat in het kader van toetsing op artikel
8 EVRM een belangenafweging plaatsvindt, maakt dat er geen vaste periode is waarna
het belang van in Nederland opgroeiende kinderen zwaarder weegt dan het belang van
de staat. In de belangenafweging worden alle aangevoerde individuele omstandigheden
meegenomen. Per individuele casus kan de belangenafweging dan ook anders uitvallen.
In de belangenafweging wordt de duur van het verblijf meegenomen, maar bijvoorbeeld
ook of een deel van het verblijf legaal was, in welke andere omstandigheden het individu
zich bevindt en de opvoedingsmogelijkheden van de ouders.
Vraag 5
Is het afgeven van een verblijfsvergunning volgens u in principe strijdig met het
belang van de Staat? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, in welke gevallen kan het
belang van de Staat ook gediend zijn met het verstrekken van een verblijfsvergunning
aan een vreemdeling? Wat zijn volgens u de concrete belangen van de Staat in een dergelijke
zaak, afgezien van het algemene restrictieve toelatingsbeleid?
Antwoord 5
Nee, het afgeven van een verblijfsvergunning is niet in principe strijdig met het
belang van de staat. Indien een aanvraag voldoet aan de geldende voorwaarden kan dat
in het belang van de staat zijn als er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang.
Het kan ook zijn dat het niet zozeer in het belang is van de staat om een verblijfsvergunning
af te geven, maar dat het belang van de staat niet in de weg staat om een verblijfsvergunning
te verlenen indien bijvoorbeeld sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
Andere belangen van de staat zijn openbare orde en nationale veiligheid, het voorkomen
van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of van
de goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en het economisch
welzijn van het land.
Vraag 6, 7
Op welke manier weegt u in de belangenafweging de aanwezigheid van een groot sociaal
netwerk mee, blijkend uit vele steunbetuigingen zoals in het geval van het genoemde
Oekraïense gezin?4 Kan de wens van de sociale omgeving van een vreemdeling in bepaalde gevallen de doorslag
geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier weegt u de positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving die een
vreemdeling kan leveren, zoals mede verwoord in werkinstructie 2020/16 van de IND,
mee in uw beslissing over een verzoek?
Antwoord 6, 7
Artikel 8 EVRM behelst het recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven,
woning en correspondentie. Bij de beoordeling of het weigeren van verblijf een schending
van artikel 8 EVRM oplevert, worden alle aangevoerde belangen meegewogen. Maar ook
wordt bijvoorbeeld meegewogen of het privéleven (deels) is opgebouwd zonder geldig
verblijfsrecht. Bij de toets op artikel 8 EVRM worden alle aangevoerde individuele
omstandigheden meegewogen, dus ook de omstandigheden waarop u wijst.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.