Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 916 Wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over het Europees strafregisterinformatiesysteem
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 1 november 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
A.
Algemeen deel
1
1.
Inleiding
1
2.
Implementatiewetgeving
2
3.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
4.
Uitvoering
4
5.
Financiële gevolgen
6
A. Algemeen deel
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie
van Europese regelgeving over het Europees strafregisterinformatiesysteem (hierna:
het wetsvoorstel). Zij steunen de doelstellingen van het Europees strafregisterinformatiesysteem
(hierna: Ecris) om de uitwisseling van justitiële gegevens tussen de centrale autoriteiten
van EU-lidstaten te bevorderen. Deze leden begrijpen dat Ecris tot nu toe onvoldoende
was ingericht op onderdanen van een derde land. Voornoemde leden steunen de regering
in het streven Ecris beter in te richten voor onderdanen van derde landen, zodat ook
gegevens van veroordeelden buiten Nederland in de toekomst vaker kunnen worden gebruikt
wanneer een veroordeelde nieuwe strafbare feiten pleegt. De leden van de VVD-fractie
hebben nog enkele vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben
nog enkele vragen die zij graag willen voorleggen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
Voornoemde leden vragen de regering naar de Europese plannen om verschillende databases
zoals het European Travel Information and Authorization System (ETIAS), Ecris-TCN,
het Schengen Informatie Systeem (SIS), het Visa Informatie Systeem (VIS), Eurodac
en het aangekondigde Entry/Exit-systeem (EES) samen te voegen in één grote database.
Zij vragen hoe losstaande voorstellen, zoals het voorstel voor een database als Ecris-TCN
in dat licht moeten worden beoordeeld. Het risico bestaat dat er steeds verdergaande
bevoegdheden en registraties verplicht gaan worden in een steeds grotere en verder
gecentraliseerde database, zo menen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen
naar de positie van de regering en die van andere lidstaten ten aanzien van deze risico’s.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij onderschrijven de noodzaak van deze wetswijziging. Door deze wetswijziging kunnen
de justitiële autoriteiten van lidstaten namelijk voortaan gericht andere lidstaten
benaderen over justitiële gegevens van verdachten, in plaats van alle 26 lidstaten
aan te schrijven, zoals nu de praktijk is. Lidstaten kunnen straks eenvoudiger justitiële
gegevens delen, wat bij zou moeten dragen aan preventie en rechtspleging in Europa.
Deze leden onderschrijven deze doelstellingen.
Door ook EU-ingezetenen met een tweede, niet-Europese nationaliteit op te nemen wordt
voorkomen dat deze groep hun justitiële verleden kan verbergen, omdat zij anders de
strafregistersystemen kunnen omzeilen door zich met een tweede paspoort te legitimeren.
Maar met het opnemen van persoon met een dubbele nationaliteit worden zij aan een
ander regime blootgesteld dan EU-ingezeten die niet over een tweede, niet-Europese
nationaliteit beschikken. Over deze ongelijke behandeling hebben de leden van de SP-fractie
diverse vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Met betrekking tot de uitvoering hebben voornoemde leden nog enkele vragen.
2. Implementatiewetgeving
Ecris-kaderbesluit
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering schrijft dat vanwege de hoge uitvoeringslasten
weinig gebruik werd gemaakt van Ecris ten aanzien van onderdanen van een derde land.
Hoe vaak in de afgelopen vijf jaar is gebruik gemaakt van Ecris ten aanzien van onderdanen
van een derde land?
De leden van de D66-fractie lezen dat de situatie voor de Ecris-TCN-verordening zorgde
voor hoge uitvoeringslasten bij de lidstaten als zij justitiële gegevens behoefden
over een onderdaan van een derde land. Vanwege die hoge uitvoeringslasten werd weinig
gebruik gemaakt van Ecris bij onderdanen van een derde land. Kan de regering aangeven
hoe vaak zij in de situatie voor de Ecris-TCN-verordening te maken had met dit uitvoeringsprobleem,
niet alleen als verzoekende staat, maar ook als aangezochte staat? Hoe vaak heeft
zij omwille van de hoge uitvoeringslasten geen gebruik gemaakt van Ecris, terwijl
dat voor het proces wel wenselijk was? Denkt de regering dat zij na inwerkingtreding
van Ecris-TCN meer gegevens over onderdanen van derden gaat opvragen en uitvaardigen?
Ecris-TCN-verordening
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering vooralsnog heeft besloten geen vingerafdrukken,
geen pseudoniemen of bijnamen en geen gezichtsopnamen van de veroordeelden toe te
voegen aan het gegevensbestand van Ecris-TCN. Kan de regering deze keuze toelichten
en daarbij specifiek ingaan op de gevolgen van deze keuze voor de mate van effectiviteit
van Ecris-TCN? Welke lidstaten hebben tot nu toe kenbaar gemaakt wel gebruik te maken
van deze beleidsruimte en is de regering voornemens op een later moment wel gebruik
te maken van deze beleidsruimte?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts welke gevolgen Brexit heeft voor de implementatie
van Ecris-TCN. Welke afspraken zijn gemaakt ten aanzien van Ecris-TCN en de implementatie
van deze Europese regelgeving in het Verenigd Koninkrijk?
De leden van de D66-fractie constateren dat op grond van de Ecris-TCN-verordening
een lidstaat beleidsruimte heeft om ook gezichtsopnamen van veroordeelden toe te voegen
aan het gegevensbestand. De Nederlandse regering heeft besloten dat niet te doen.
Deze leden ondersteunen die keuze. Evenwel zouden zij graag van de regering weten
wat de motivering achter dit besluit is.
De leden van de CDA-fractie constateren instemmend dat de regering ervoor heeft gekozen
om geen gezichtsopnamen van veroordeelden toe te voegen aan de gegevensbestanden die
gemaakt worden van veroordeelden. Deze leden vragen welke lidstaten wel gebruik maken
van deze lidstaatopties. Ook vragen voornoemde leden of het mogelijk is dat Nederland
ook geen gebruik zal maken van gezichtsopnamen van veroordeelden die in andere lidstaten
geregistreerd staan. In hoeverre is geregeld dat deze gezichtsopnamen niet voor andere
doeleinden ingezet mogen worden dan enkel het doel in de Ecris-TCN-verordening?
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de regering is op het paper van
de Commissie Meijers van 10 april 2021 inzake Ecris-TCN waarin de problematiek van
ongelijke behandeling ook uitgebreid wordt behandeld?1 Klopt het volgens de regering dat 1,3 miljoen Nederlanders een tweede paspoort hebben
en dat van die groep 80% een paspoort van een derde land heeft? Klopt het dat landen
als Algerije, Iran, Marokko, Pakistan, Somalië, Syrië en Tunesië het niet toestaan
dat onderdanen de nationaliteit intrekken, waardoor personen met die nationaliteit
geen keuzevrijheid hebben wanneer zij bijvoorbeeld ook de Nederlandse nationaliteit
hebben? Klopt het dat de Europese Commissie het vraagstuk van dubbele nationaliteit
heeft laten onderzoeken?2 Kan de regering dat onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Dan hebben voornoemde leden enkele vragen in algemene zin over het vraagstuk van dubbele
nationaliteit. Deelt de regering de mening dat met het inrichten van Ecris-TCN voor
personen met een dubbele nationaliteit sprake is van twee aparte regimes waaraan personen
met een dubbele nationaliteit in Europa worden blootgesteld? Hoe legitimeert de regering
deze keuze die voor een miljoen Nederlanders zal worden ingevoerd? Vindt de regering
dit onderscheid proportioneel en in lijn met het discriminatieverbod? Kan dit antwoord
uitgebreid worden toegelicht?
Dan hebben de aan het woord zijnde leden nog specifieke vragen over de twee aparte
regimes en wat dit in de praktijk betekent voor (on)gelijke behandeling. Waarom gaat
de regering akkoord met het vastleggen van biometrische data voor deze groep met een
dubbele nationaliteit, terwijl dit niet gebeurt voor EU-ingezeten? Waarom gaat de
regering akkoord met de interoperabiliteit van Ecris-TCN met andere gegevensbanken
zoals EES, VIS, SIS, Eurodac en ETIAS voor de groep met een dubbele nationaliteit,
terwijl dit niet gebeurt voor EU-ingezetenen? Hoe legitimeert de regering het onderscheid
tussen Ecris en Ecris-TCN betreffende het inzetten van deze gegevens voor migratiedoeleinden?
Waarom worden alleen de gegevens van personen met een dubbele nationaliteit gedeeld
met Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie, zoals die in het hit/no-hit-register
worden opgenomen, maar niet die van EU-ingezetenen? Kan de regering op al deze punten
de ongelijke behandeling tussen EU-ingezetenen en EU-ingezetenen met tevens een paspoort
van een derde land legitimeren? Kan de regering bij wijze van voorbeeld toelichten
wat nu de verschillende regimes zijn waaraan de gegevens van een Nederlander worden
blootgesteld ten opzichte van bijvoorbeeld een Marokkaanse Nederlander?
Het recht op een uittreksel (artikel I, onderdeel F; artikel 18 van de Wjsg)
De leden van de D66-fractie lezen dat uit het Ecris-kaderbesluit, zoals gewijzigd
door de Ecris-richtlijn, volgt dat een betrokkene het recht heeft om op diens schriftelijke
verzoek een uittreksel te verkrijgen van de hem betreffende justitiële gegevens. Dit
recht is nieuw en komt in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) uitsluitend
ten aanzien van justitiële gegevens te bestaan in plaats van het bestaande recht op
inzage. Deze leden willen de regering vragen waarom ten aanzien van andersoortige
persoonsgegevens die binnen de reikwijdte van de Wjsg worden verwerkt geen recht op
een uittreksel wordt ingevoerd en hier alleen een recht op inzage blijft bestaan.
De leden van de CDA-fractie vragen of een eenduidige manier van opvragen van het uittreksel
in alle lidstaten bestaat, zodat het voor EU-burgers duidelijk is hoe zij aan een
uittreksel kunnen komen. In hoeverre dient dit recht op uittreksel voorzien te zijn
van procedurele waarborgen zoals een maximumtermijn?
4. Uitvoering
Uitvoeringstoets
De leden van de VVD-fractie constateren dat bij de uitvoeringstoets door de Justitiële
informatiedienst, Justid, naar voren is gekomen dat in de Basisregistratie personen
sinds 2014 niet langer naast de Nederlandse nationaliteit een tweede of volgende nationaliteit
wordt geregistreerd. Op grond van artikel 5 van de Ecris-TCN-verordening is Justid
gehouden de nationaliteit of nationaliteiten van veroordeelden te registreren in een
gegevensbestand in Ecris-TCN. De regering ziet in dat Justid in een voorkomend geval
dat de betrokkene beschikt over meer dan één nationaliteit slechts een tweede nationaliteit
kan invoeren in een gegevensbestand in Ecris-TCN indien Justid via een andere weg
op de hoogte is van die tweede nationaliteit. Kan de regering de uitvoeringsconsequenties
hiervan nader toelichten? Op welke manieren zou Justid toch van de tweede nationaliteit
van een veroordeelde op de hoogte kunnen zijn? Voorziet de wet in de mogelijkheid
voor Justid dit te vragen bij een ambassade of consulaat? Kan de regering voorts aangeven
of andere EU-lidstaten wegens vergelijkbare problemen dit deel van artikel 5 van de
Ecris-TCN verordening slechts in beperkte mate kunnen uitvoeren? Graag verzoeken de
leden van de VVD-fractie de regering de betreffende uitvoeringstoets met de Kamer
te delen.
De leden van de D66-fractie lezen dat uit de uitvoeringstoets blijkt dat Justid sinds
2014 niet langer naast de Nederlandse nationaliteit een tweede of een volgende nationaliteit
registreert. Op grond van artikel 5 van de Ecris-TCN-verordening is Justid evenwel
gehouden om dat wel te registreren in een gegevensbestand in Ecris-TCN. De regering
geeft aan dat Justid aan deze verplichting enkel uitvoering kan geven als zij via
een andere weg op de hoogte is gesteld van een tweede of volgende nationaliteit. Deze
leden vragen de regering aan te geven op welke andere wegen dan wordt gedoeld. Betekent
dit dat Justid hier actief naar op zoek gaat of hier actief naar op zoek moet gaan?
Wat zijn de gevolgen in Europees verband als Justid niet aan deze registratieverplichting
op basis van de Ecris-TCN-verordening kan voldoen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de kanttekeningen van Justid rondom
de registratie van een tweede of volgende nationaliteit. Onduidelijk is voor hen hoe
de gesignaleerde problemen rondom het niet-registreren van tweede of volgende nationaliteit
door de Basisregistratie personen (BRP) in de praktijk wordt opgelost. Wanneer niet
duidelijk is of iemand over een tweede of volgende nationaliteit beschikt, kan dit
tot mazen in de registratie leiden, zo menen de leden van de CDA-fractie. Voornoemde
leden vragen de regering hoe dit wordt ondervangen.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel lezen de leden van de Volt-fractie
dat de centrale autoriteit in Nederland, Justid, op grond van artikel 5 van de Ecris-TCN-verordening
in beginsel gehouden is om nationaliteit(en) te registreren. Hieruit maken voornoemde
leden op dat eventuele tweede en volgende nationaliteiten, naast de Nederlandse, mogelijk
ook geregistreerd moeten worden. Deelt de regering deze opvatting?
Ook wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat het staande praktijk is in
Nederland dat tweede en volgende nationaliteiten sinds 2014 niet langer geregistreerd
worden in de BRP. Op grond hiervan concluderen zij dat Nederland niet aan (een strikte
lezing van deze bepaling uit) de verordening kan voldoen, tenzij – zo staat in de
memorie van toelichting – Justid via een andere weg op de hoogte is van die tweede
nationaliteit. Toch wordt door de regering geen beletsel verwacht bij de uitvoering
van de Ecris-TVN-verordening, de Ecris-richtlijn en het onderhavige wetsvoorstel.
Mede gelet op de recente bevindingen ten aanzien van het discrimineren op basis van
nationaliteit, zijn de aan het woord zijnde leden gelukkig met het gegeven dat tweede
en volgende nationaliteiten niet in de BRP worden geregistreerd. Tegelijkertijd is
het onduidelijk op basis waarvan de regering oordeelt dat uitvoering kan worden gegeven
aan de verordening. De leden van de Volt-fractie vragen de regering dan ook hoe zij
dit ziet.
Zal de regering zonder meer vasthouden aan de Nederlandse praktijk van het niet registreren
van tweede en volgende nationaliteiten? Onder welke omstandigheden en om welke redenen
eventueel niet? Op welke andere manieren kan Justid op de hoogte zijn van tweede en
volgende nationaliteiten en op welke grond acht de regering het rechtmatig om die
nationaliteit te ontvangen, te registeren en met andere lidstaten te delen? Welke
verwerkingsgrondslagen en uitzonderingsgronden als bedoeld in de artikelen 6 en 9
van de Algemene verordening gegevensbescherming zijn er voor de hiervoor genoemde
verwerkingen? Hoe oordeelt de regering over het registeren en delen van deze informatie
in het licht van onze Grondwet en internationale mensenrechtenverdragen?
In algemene zin: hoe waarborgt de regering dat ook dit voorstel niet leidt tot een
ongelijke behandeling van (groepen) personen met een dubbele of meervoudige nationaliteit?
In een Kamerbrief van 23 maart 2018 (Kamerstuk
32 317, nr. 509) geeft de regering aan dat voor een discriminerende benadering van derdelanders zeer
nauwlettend moet worden gewaakt. De leden van de Volt-fractie vragen de regering dan
ook of tot nu toe inderdaad geen ongelijke behandeling heeft plaatsgevonden en of
tot nu toe niet discriminatoir gehandeld is.
5. Financiële gevolgen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Ecris-TCN-verordening nieuwe uitvoeringslasten
met zich meebrengt voor de Autoriteit persoonsgegevens (AP). De regering geeft aan
dat deze lasten gezamenlijk in samenhang met enkele andere verordeningen geraamd zijn
op 1,4 miljoen euro aan jaarlijkse, structurele kosten en 132.000 euro aan incidentele
kosten. Deze leden zijn verheugd te lezen dat deze kosten worden gedekt vanuit de
begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Wel vragen zij welke andere
verordeningen bij deze raming zijn meegenomen en welk deel van de raming de uitvoeringskosten
voor de AP betreft. Ook vragen zij de regering of deze raming in overleg met de AP
tot stand is gekomen. De AP riep daartoe op in haar advies naar aanleiding van dit
wetsvoorstel.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.