Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop over de interpretatie van de grondwettelijke bepalingen inzake het erfelijk koningschap, met name de artikelen 24 en 25
Vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister-President over de interpretatie van de grondwettelijke bepalingen inzake het erfelijk koningschap, met name de artikelen 24 en 25 (ingezonden 15 oktober 2021).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Minister-President (ontvangen 26 oktober 2021).
Vraag 1
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van kamerleden van de VVD (2021Z16178) en de PvdA (2021Z16100) waarin u stelt «dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde
geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een
erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht.»? Onderkent de regering dat juist
de indiending van een toestemmingwet zélf die fundamentele spanning oproept met het
gesloten systeem van erfopvolging en op die manier «de staatkundig gewenste zekerheid
omtrent de erfopvolging» frustreert?
Antwoord 1
Het doel van de artikelen 24 en verder van de Grondwet is om op objectieve en eenduidige
gronden vast te stellen op wie het koningschap van rechtswege overgaat en hierdoor
de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging. Een belangrijk
onderdeel van deze grondwettelijke regeling is artikel 28 van de Grondwet. Op grond
van dat artikel doet de Koning die een huwelijk aangaat buiten bij de wet verleende
toestemming, daardoor afstand van het koningschap en is iemand die het koningschap
van de Koning kan beërven en een zodanig huwelijk aangaat – met de uit dit huwelijk
geboren kinderen en hun nakomelingen – van de erfopvolging uitgesloten. Of er wel
of niet een toestemmingswet tot stand gekomen is, is uiteindelijk een objectief waarneembaar
gegeven. De totstandkoming zelf kent uiteraard een subjectief element.
De Grondwet laat het immers aan de wetgever om in een voorkomend geval de afweging
te maken of toestemming wordt verleend en laat het aan de wetgevende organen om te
bepalen welke overwegingen daarbij worden betrokken. In antwoord op de eerder gestelde
vragen heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan
trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet
voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het
kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van
de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Als gezegd is het in een concreet geval aan zowel de regering als de beide Kamers,
als wetgever, om een besluit te nemen over de toestemming.
Vraag 2
Hoe geeft de regering zich rekenschap van het feit dat bij de behandeling van de «Wet
openstelling huwelijk» Staatssecretaris van Justitie Job Cohen namens het kabinet
nadrukkelijk stelde «...dat bij een koninklijk huwelijk, gelet op het erfelijk koningschap,
het kunnen krijgen van kinderen een essentieel element is van het huwelijk»? Waarom
zou dit standpunt over essentiële elementen van huwelijk en erfopvolging nadien wezenlijk
anders zijn?
Antwoord 2
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft bij de parlementaire behandeling
van de wetsvoorstellen Wet openstelling huwelijk voor paren van gelijk geslacht en
Wet adoptie door personen van hetzelfde geslacht naar aanleiding van vragen uit die
Kamer gesteld dat het begrip huwelijk in de Grondwet wordt gebezigd in de betekenis
van een huwelijk tussen personen van verschillend geslacht, vanwege de band tussen
huwelijk en geboorte en het erfelijk karakter van het koningschap. De slotconclusie
van de Staatssecretaris bij de mondelinge behandeling van de wetsvoorstellen in de
Eerste Kamer was uiteindelijk evenwel minder stellig. De Staatssecretaris concludeerde
hier dat de precieze gevolgen van het aangaan van een huwelijk met iemand van gelijk
geslacht door een erfopvolger niet precies te overzien zijn (Handelingen I 2000/2001,
nr. 15, p. 671).
Sinds de behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen is het familierecht
gewijzigd. Zoals in de antwoorden op de eerder gestelde vragen reeds is opgemerkt,
biedt het moderne familierecht veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het
(doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er
fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet,
dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het
koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader
van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en beide
Kamers zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van
kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Vraag 3
Kan de regering bevestigen dat de opvatting van het toenmalige kabinet ook werd onderschreven
door erkende deskundigen op het gebied van het constitutioneel recht en de Raad van
State?
Antwoord 3
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt,
speelde de discussie zich af tijdens de parlementaire behandeling van de hiervoor
genoemde wetsvoorstellen. De Raad van State is hierover destijds niet opnieuw gehoord.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt evenmin dat hierover advies is ingewonnen
van anderen.
Vraag 4, 5
Waarom meent u nu dat met een verwijzing naar een eventueel debat over een toestemmingswet
volstaan kan worden, terwijl de grondwetgever nog niet uitging van het bestaan van
het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en het kabinet bij invoering van de mogelijkheid
van dit huwelijk duidelijk de beperkingen aangaf als het gaat om het erfelijk koningschap?
Is het de koninklijke weg om inbreuken op een eeuwenoude constitutionele traditie
op deze manier af te doen?
Onderschrijft de regering dat een geheel andere uitleg van de Grondwet dan die van
de Grondwetgever op een cruciaal punt als de erfopvolging van het staatshoofd, meer
en nadere onderbouwing behoeft dan slechts in de beantwoording van schriftelijke vragen
vanuit de Tweede Kamer? Welke adviezen liggen eraan ten grondslag?
Antwoord 4, 5
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is opgemerkt, laat de Grondwet het aan de wetgever
om de afweging te maken of toestemming wordt verleend voor een huwelijk van de Koning
of een mogelijke troonopvolger. Met de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt
niet vooruitgelopen op de inhoudelijke afweging die de wetgever in een voorkomend
geval zal maken, maar wordt het standpunt van dit kabinet verwoord met betrekking
tot de vraag of een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon
wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Vraag 6
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de mondelinge behandeling
in de Tweede Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Antwoord 6
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
M. Rutte, minister van Algemene Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.