Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over de resten van landbouwgif in ons voedsel
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de resten van landbouwgif in ons voedsel (ingezonden 24 juni 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 15 oktober 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3324.
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat EenVandaag in een onderzoek resten van landbouwgif, waaronder
glyfosaat, heeft gevonden in rode Bordeauxwijn en op verschillende fruitsoorten van
Albert Heijn, Jumbo en Lidl?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop heeft
gereageerd dat dit de normale gang van zaken is en dat er, omdat de hoeveelheden onder
de wettelijke normen blijven, geen reden tot zorg zou zijn?
Antwoord 2
Ja. Het is onvermijdelijk dat er bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen resten
op de producten aanwezig blijven. Dit is wettelijk toegestaan, zolang de residuen
onder de Maximale Residulimiet (hierna: MRL) blijven. Als dit het geval is, is er
geen reden tot zorg en zal de NVWA, die als opdracht heeft toe te zien op naleving
van de wetgeving, niet optreden.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat er wel maximale normen zijn per gifsoort op een voedselproduct,
maar dat er geen norm is voor de totale hoeveelheid gif, of een maximaal aantal verschillende
pesticiden dat hierop voor mag komen?
Antwoord 3
Ja. Voedselproducten moeten per stof voldoen aan de MRL die voor die stof in het betreffende
product is vastgesteld. Er is geen somlimiet of maximum aantal aangetoonde residuen.
Vraag 4
Heeft u al uitvoering gegeven aan de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuknummer
35 570 XIV, nr. 49) voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de toelating van pesticiden,
om daarmee de risico’s van stapeleffecten af te dekken? Zo ja, op welke manier?
Antwoord 4
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik de Europese Commissie ter uitvoering van
de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) heb verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan
het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda
van het SCoPAFF te plaatsen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Daarnaast werkt de Europese Commissie op dit moment aan een systematiek om bij de
goedkeuring van werkzame stoffen en bij het vaststellen van MRL’s rekening te houden
met cumulatieve effecten op de gezondheid van de mens.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat Jumbo en Lidl de bovenwettelijke eis stellen dat er niet meer
dan de helft of zelfs een derde van de maximale residu limiet (MRL) op hun producten
mag zitten? Deelt u het inzicht dat dit aantoont dat het landbouwkundig mogelijk is
om minder landbouwgif te gebruiken en dat dit vanuit het voorzorgsprincipe ook wenselijk
is?
Antwoord 5
Er zijn supermarktketens die bovenwettelijke eisen stellen aan de hoeveelheid residu
die op agrarische producten aanwezig mag zijn. Niet iedere supermarkt stelt hierbij
dezelfde extra eisen.
Hoeveel residu er na het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel op een gewas achterblijft,
is van verschillende factoren afhankelijk. De vastgestelde MRL’s houden rekening met
deze variatie en zijn zo vastgesteld, dat deze met goed landbouwkundig gebruik goed
haalbaar zijn. Uit het residuonderzoek dat de NVWA uitvoert, blijkt dat aangetroffen
residuen op veel producten in de praktijk inderdaad ruim onder (de helft van) de MRL
blijven. Incidenteel liggen de gevonden niveaus hoger. De NVWA treedt op als het residu
boven de MRL uitkomt.
De inzet van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de andere
betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030
is het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land-
en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is dat de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen
drastisch daalt. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten,
plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg
geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op producten voor de consumptie.
Vraag 6
Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor een structurele verlaging van de MRL’s?
Zo ja, welke actie gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ik heb uw Kamer in de antwoorden op de vragen over het bericht «Verhoogde kans op
ziekte van Parkinson door levenslang gebruik melkproducten» aangegeven dat het proces
van het vaststellen van een MRL ertoe leidt dat de hoogte daarvan adequaat is voor
het beschermen van mensen die deze producten consumeren. In praktijk worden MRL’s
meestal lager vastgesteld dan voor de bescherming van de menselijke gezondheid nodig
is: er wordt uitgegaan van het principe «as low as reasonably achievable».
Als de MRL’s nog lager worden vastgesteld, kunnen producten worden afgekeurd, terwijl
goede landbouwkundige praktijken zijn gehanteerd en de producten veilig zijn voor
de consument. Dit zou ik ongewenst vinden.
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat Lidl de bovenwettelijke eis heeft gesteld dat er residuen van
maximaal vijf verschillende soorten landbouwgif op één voedselproduct mogen zitten?
Antwoord 7
Lidl legt zichzelf in het «Beleidsplan voor bewuste voeding» strenge maatstaven op
voor gewasbeschermingsmiddelen in eigen merkproducten, die verder gaan dan de Europese
voorschriften. Een van deze maatstaven is dat er in totaal maximaal vijf residuen
van werkzame stoffen vastgesteld mogen worden.
Vraag 8
Deelt u de zorg dat er nog weinig bekend is over de interactie tussen verschillende
gifstoffen op onze gezondheid en dat een wettelijk maximum voor het aantal verschillende
giffen op voedsel dus een goed idee is? Zo ja, gaat u hiertoe actie ondernemen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 8
De wetenschappelijke opvatting is dat bij de lage niveaus waarop residuen van gewasbeschermingsmiddelen
voorkomen interactie tussen de werkzame stoffen onwaarschijnlijk is. Wel kan er een
optel-effect zijn als consumenten worden blootgesteld aan residuen van verschillende
stoffen met vergelijkbare effecten. Daarom werken het RIVM en EFSA aan een methodiek
om het cumulatieve effect van residuen van verschillende stoffen te berekenen. Deze
resultaten kunnen, als dat nodig is, reden zijn om MRL’s te verlagen. Voor twee effecten
(op het zenuwstelsel en op de schildklier) zijn de cumulatieve effecten inmiddels
berekend; deze blijken onder de veilige gezondheidskundige grenswaarden te blijven;
aanpassing van MRL’s is dus niet nodig. Over de resultaten van dit onderzoek heeft
het kabinet u de afgelopen jaren regelmatig geïnformeerd (Kamerstuk 26 991, nr. 575 en 27 858, nr. 433 en 505).
Ik hecht er zeer aan dat dit werk wordt voortgezet en het cumulatieve effect ook voor
andere werkingsmechanismen van stoffen wordt berekend.
Vraag 9
Kunt u aangeven op welke manier de Assessment Group on Glyphosate (AGG), waar het
Nederlandse College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)
onderdeel van is, bij de lopende herbeoordeling van glyfosaat heeft gekeken naar de
risico’s op (chronische) neurologische effecten, zoals de ziekte van Parkinson? Kunt
u deze studies met de Kamer delen?
Antwoord 9
De «Assessment Group on Glyphosate» (hierna: AGG) heeft de herbeoordeling van de werkzame
stof glyfosaat uitgevoerd volgens Verordening (EG) 1107/2009. Hierbij is uiteraard
ook gekeken naar de mogelijke risico’s op (chronische) neurologische effecten.
Het rapport van de AGG wordt in het najaar openbaar als onderdeel van de publieke
consultatie.
Vraag 10
Laat u ook zelf onderzoek uitvoeren naar de relatie tussen het gebruik van landbouwgif
en Parkinson, of rekent u hiervoor op onderzoek uitgevoerd door particulieren, die
afhankelijk zijn van schenkingen, zoals het onderzoek van professor Bas Bloem, genoemd
in het artikel van EenVandaag?
Antwoord 10
Uw Kamer heeft eerder aandacht gevraagd voor de relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen
en de ziekte van Parkinson. In reactie daarop heb ik aangegeven welke acties zijn
ingezet door het kabinet, zoals de gezondheidsverkenning omwonenden van landbouwpercelen
en de actualisering daarvan, het blootstellingsonderzoek bestrijdingsmiddelen en omwonenden,
het «Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden» van de Gezondheidsraad en het verzoek
aan de Europese Commissie om een traject te starten om de datavereisten op het gebied
van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009 (Aanhangsel
van de Handelingen, 2019–2020, nrs. 2853 en 3943).
Recent heb ik in de beantwoording van vragen van het lid Vestering (Aanhangsel van
de Handelingen, 2020–2021, nr. 3261) aangegeven dat het Ctgb een brief heeft gestuurd aan EFSA met daarin onder andere
het verzoek om de op dit moment in de Europese Unie goedgekeurde werkzame stoffen
te screenen op een mogelijk verband met Parkinson en dat het RIVM een verkenning uitvoert
naar de mogelijkheden om de risicobeoordeling bij de goedkeuring van werkzame stoffen
in gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren met betrekking tot neurotoxiciteit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.