Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over het bericht "Steeds meer 55-plussers koersen af op financiële nood"
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Steeds meer 55-plussers koersen af op financiële nood» (ingezonden 22 september 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Wiersma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
15 oktober 2021).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer 55-plussers koersen af op financiële
nood» in de Telegraaf van 20 september jl.?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat bijna 150.000 huishoudens met een laag inkomen weinig
perspectief op verbetering van hun financiële positie hebben? En dat ruim een kwart
van de Nederlanders in de leeftijdsgroep van 55 tot 65 jaar afhankelijk is van een
uitkering?
Antwoord 2
De inkomenspositie van Nederlandse huishoudens heeft de voortdurende aandacht van
het kabinet. Dit geldt specifiek voor huishoudens met een laag inkomen. Omdat het
kabinet het niet gewenst vindt dat huishoudens in Nederland langdurig een laag inkomen
hebben probeert het deze huishoudens verder te helpen door een socialezekerheidsstelsel
dat gericht is op inkomenswaarborg en het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Hierbij
geldt dat Nederland een socialezekerheidsstelsel heeft waarmee een hoge mate van inkomenswaarborg
wordt gegeven. Zo is de inkomensterugval voor werknemers indien zij te kampen krijgen
met bijvoorbeeld ziekte, werkloosheid of een verhoogde mate van arbeidsongeschiktheid
getemperd door diverse werknemersverzekeringen. In het uiterste geval is een beroep
op bijstand mogelijk, zodat Nederlandse huishoudens niet onder het sociaal minimum
zakken, en bieden de toeslagen een tegemoetkoming in bijvoorbeeld de kosten van huur,
kinderen en de zorgverzekering. Aan al deze regelingen zijn voorwaarden verbonden
om te borgen dat deze enkel openstaan voor de personen voor wie deze zijn bedoeld,
zo wordt bijvoorbeeld getoetst of de mate van arbeidsongeschiktheid van dien aard
is dat de te verwachten inkomensterugval niet kleiner is dan bij een beroep op de
WIA het geval zou zijn. Het stellen van voorwaarden komt het draagvlak voor en de
betaalbaarheid van deze regelingen ten goede. Specifiek voor de groep jonge senioren
die vlak voor de AOW-leeftijd zitten bestaan aanvullende regelingen met voorwaarden
die op deze groep zijn toegesneden, zoals een ruimere vermogensgrens. Voorbeelden
van dergelijke regelingen zijn de Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) en de
Inkomensvoorzienig oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers/gewezen
zelfstandigen (IOAW/IOAZ).
Naast inkomenswaarborg is het stelsel gericht op het zoveel mogelijk in staat stellen
van uitkeringsgerechtigden om (weer) actief te worden op de arbeidsmarkt. Het kabinet
gelooft dat betaald werk de meest directe en duurzame weg richting een hoger inkomen
en uit armoede is. Om uitkeringsgerechtigden te ondersteunen in de overgang van uitkering
naar werk voeren uitvoerders zoals UWV en gemeenten ook re-integratiebeleid uit. Het
beeld dat de groep jonge senioren vaker dan andere leeftijdsgroepen een beroep doet
op dergelijke regelingen herkent het kabinet. Dit hangt enerzijds samen met gezondheidsfactoren,
anderzijds is soms sprake van een mismatch met de vaardigheden die de huidige arbeidsmarkt
vraagt. Het kabinet vindt de hoge uitkeringsafhankelijkheid van jonge senioren ongewenst
en biedt daarom specifiek ondersteuning voor de groep jonge werkloze senioren via
onder meer het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers». Specifiek voor de groep
mensen die vanwege ziekte zijn uitgevallen en minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn,
heeft UWV in het kader van de WW-dienstverlening de mogelijkheid gekregen om voor
deze mensen gebruik te maken van de expertise van arbeidsdeskundigen en re-integratie
in te kopen conform de dienstverlening aan arbeidsgehandicapten. Ook kan sprake zijn
van leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet treedt hier tegenop met
het integrale actieplan «Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021», waarin langs de lijnen
toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten, en kennis en bewustwording het
beleid voor genoemde periode is uiteengezet. Onderdeel daarvan is onder meer het in
december 2020 aan uw Kamer aangeboden wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving
en selectie. In dit wetsvoorstel is een verplichting opgenomen voor werkgevers en
intermediairs om een werkwijze te hebben, waarin kenbaar wordt gemaakt op welke wijze
discriminatie bij werving en selectie wordt tegengegaan en gelijke kansen worden bevorderd.
Deze wet is niet doelgroepgebonden, maar beoogt een fundamentele norm te stellen:
gelijke kansen voor alle sollicitanten, ongeacht onder meer afkomst, sekse, beperking
en ook leeftijd. Belangrijk hierbij is de notie dat verboden onderscheid in veel gevallen
onbewust wordt gemaakt en dat het wetsvoorstel juist ook bijdraagt aan het tegengaan
van dergelijke onbewuste gedragingen.
Vraag 3
Hoe kijkt u aan tegen de situatie dat zij bij het bereiken van de Algemene Ouderdomswet
(AOW)-leeftijd nog verder in geldnood komen?
Antwoord 3
De AOW vormt de basis van ons pensioenstelsel en biedt AOW-gerechtigden een vast inkomen
waarvan de hoogte onafhankelijk is van verder inkomen of vermogen in het huishouden.
Omdat de AOW-uitkering hoger is dan de lage-inkomensgrens van het CBS wordt hiermee
voor personen met een volledige AOW-opbouw een laag inkomen en daarmee een risico
op armoede voorkomen. Daarnaast hebben AOW-gerechtigden recht op Inkomensondersteuning
AOW (IOAOW) waarmee de maandelijkse AOW verder wordt verhoogd. Dit draagt er aan bij
dat het aandeel huishoudens met lage inkomenspositie relatief beperkt is onder 65-plussers
vergeleken met andere leeftijdsgroepen.2 Voor een beperkt deel van de AOW-gerechtigden geldt dat zij geen recht hebben op
de volledige AOW en IOAOW, omdat zij niet de volledige vijftig jaar voor de AOW-gerechtigde
leeftijd Nederlands ingezetene waren. Deze groep kan een beroep kunnen doen op de
Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO, bijstand voor AOW-gerechtigden) waarmee
het inkomen wordt aangevuld tot het sociaal minimum. Aan het recht op AIO zijn, net
als bij de bijstand voor personen tot de AOW-leeftijd, voorwaarden verbonden, zo wordt
onder meer de huishoudsituatie, het huishoudinkomen en -vermogen meegewogen. Dit is
passend omdat met de AIO/bijstand een laatste vangnet wordt geboden. In situaties
waarin (langdurig) sprake is van een risico op armoede kan de gemeente helpen via
het minimabeleid, zo is het bijvoorbeeld mogelijk om een bijdrage te krijgen in geval
van hoge zorg- of woonlasten. Voor zowel personen met of zonder volledige AOW en IOAOW
geldt dat aanvullend hierop sprake kan zijn van een recht op inkomens- en vermogensafhankelijke
toeslagen ter tegemoetkoming in bijvoorbeeld de kosten van zorg en huur, of van een
recht op aanvullend pensioen dat is opgebouwd in een vroegere arbeidsbetrekking.
Vraag 4 en 5
Hoe gaat u het perspectief van deze groep verbeteren, om te voorkomen dat zij in armoede
terecht komen? Welke mogelijkheden ziet u als demissionair kabinet en welke opties
zijn er ook op de langere termijn voor verbetering?
Kunt u bij het beantwoorden van deze vragen ook specifiek ingaan op de situatie van
mensen met een beperking of mensen die arbeidsongeschikt zijn?
Antwoord 4 en 5
Het kabinet vindt het belangrijk dat niemand in armoede vervalt, zo ook deze doelgroep
niet. Veel vijftigplussers hebben bij baanverlies moeite met het vinden van werk.
In 2016 heeft het Ministerie van SZW daarom het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers»
gelanceerd. De kern van de aanpak was om vijftigplussers te ondersteunen bij het vinden
van een nieuwe baan, werknemers wendbaarder te maken op de arbeidsmarkt en werkgevers
minder terughoudend te laten zijn bij het aannemen van vijftigplussers. Op 16 september
jongstleden zijn in elke arbeidsmarktregio Regionale Mobiliteitsteams van start gegaan
om mensen die extra ondersteuning nodig hebben, te helpen bij het vinden van nieuw
werk. Regionale Mobiliteitsteams zijn er dus ook om mensen zo snel mogelijk van-werk-naar-werk
te begeleiden, ook ouderen. Ook mensen die vanwege ziekte of gebrek zijn uitgevallen
en daardoor geen werk meer hebben, kunnen door deze Regionale Mobiliteitsteams worden
ondersteund. Dit is inclusief de mensen die vanwege 35-min geen recht op WIA hebben,
maar in de WW terechtkomen.
Daarnaast zet het kabinet meer in op de preventie van geldzorgen voor kwetsbare groepen.
Preventie vindt plaats door signalen van geldzorgen vroegtijdig in beeld te hebben
en passende ondersteuning te bieden. Samen met gemeenten, scholen, werkgevers, vrijwilligersorganisaties,
gezondheidsprofessionals en maatschappelijke organisaties zal het kabinet hier de
komende tijd, in lijn met het huidige armoede- en schuldenbeleid, verder stappen op
ondernemen. Hierbij geldt dat, gelet op de demissionaire status, het kabinet terughoudendheid
past bij het uitzetten van nieuw beleid. Het oordeel over de op de lange termijn te
zetten stappen om het risico op armoede te reduceren en het arbeidsmarktperspectief
van jonge senioren te bevorderen is aan het volgende kabinet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.