Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 900 Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 in verband met de toebedeling van wettelijke taken op het gebied van internationalisering binnen het onderwijs (Wet wettelijke taken internationalisering onderwijs)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 12 oktober 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
3.
Uitvoering
5
4.
Sturing, verantwoording, en toezicht
5
5.
Advies en consultatie
5
I ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij
hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van wetsvoorstel «Wet wettelijke
taken internationalisering onderwijs». Zij wensen de regering enkele vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat er naar aanleiding van het rapport van de ADR1, waarin de sturingsrelatie tussen het Ministerie van OCW en Nuffic onderzocht is,
aanpassingen gedaan worden. De voornoemde leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende wetswijziging
van de wet wettelijke taken internationalisering onderwijs. De leden constateren dat
deze wet tot doel heeft de taken van Nuffic juridisch te verankeren, evenals de mogelijkheid
om een rechtspersoon aan te wijzen die tot taak heeft het kennisveld te informeren
over Europees beleid aangaande onderwijs, onderzoek en innovatie. De leden hebben
hierover enkele vragen. Specifiek gaan deze leden in op de bevordering van internationalisering
en de vraag waar bepaalde verantwoordelijkheden moeten liggen volgens deze wetswijziging.
De leden danken de regering bij voorbaat voor de beantwoording en zien uit naar de
verdere behandeling van deze wetswijziging.
De leden van de VOLT-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij
hebben nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
steunen de inzet om de aansturing en de positie van Nuffic beter te regelen. Zij hebben
echter bedenkingen bij het voorstel om een rechtspersoon aan te kunnen wijzen met
het oog op informatievoorziening over het beleid van de Europese Unie.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering van mening is dat «als internationalisering
met zorg wordt geïmplementeerd, kan het op verschillende manieren van toegevoegde
waarde zijn voor de student». Is de regering van mening dat dit momenteel het geval
is? Ook in ogenschouw nemend de stroom van internationale studenten die geen huisvesting
kunnen vinden en daardoor noodgedwongen in tenten of bushokjes moeten slapen? Op welke
manier gaat de regering instellingen handvatten geven om deze internationalisering
meer te kunnen reguleren, zo vragen de leden.
De leden lezen onder meer dat de regering van mening is dat het belangrijk is dat
mogelijkheden voor uitwisseling en stages in het buitenland voor alle studenten toegankelijk
zijn. Kan de regering hierop reflecteren voor specifiek het mbo? Welke knelpunten
zijn er nog voor mbo-studenten om in het buitenland stages te kunnen lopen of te kiezen
voor een uitwisseling? Welke maatregelen gaat de regering nemen, zodat ook mbo-studenten
hiervan kunnen profiteren, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie vragen of de voorgestelde wettelijke taken uit een Europese
verordening, richtlijn of besluit volgen.
De leden constateren dat er mogelijk sprake is van staatssteunrisico’s bij de huidige
opzet van financiering en aansturing van Nuffic en Neth-ER. Zij vragen de regering
nader toe te lichten op welke wijze er mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun
aan Nuffic en Neth-ER. Zijn de staatssteunrisico’s – gelet op het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State – met het wetsvoorstel voldoende ondervangen? Zijn
er mogelijkheden om vooraf te toetsen of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun?
De leden constateren dat de subsidie voor de neso2-kantoren is afgebouwd en omgezet in inzet door middel van onderwijs- en wetenschapsattachés.
Zij vragen hoeveel onderwijs- en wetenschapsattachés reeds gestart zijn en in welke
landen zij werkzaam zijn.
De leden constateren dat Nuffic middels de Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees
Solidariteitskorps reeds wettelijke taken heeft gekregen en in sommige gevallen een
bestuursorgaan is. Zij vragen naar wat precies de juridische grondslag van Nuffic
is. Kent Nuffic na aanvaarding van het voorliggend wetsvoorstel mogelijk een dubbele
juridische structuur (als rechtspersoon met een wettelijke taak en privaatrechtelijk)?
Zo ja, waarom kiest de regering daarvoor, zo vragen de leden.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet opportuun is de taak van nationaal
informatiecentrum, alsmede het verankeren van de adviestaak met betrekking tot diplomawaardering,
bij de overheid zelf uit te voeren of de taak aan een andere organisatie op te dragen.
Betekent dit dat er ook daadwerkelijk geen andere organisaties zijn die deze taak
op zich had kunnen nemen? Was Nuffic daadwerkelijk de enige optie, zo vragen de leden.
Daarnaast vragen de leden op welke manier Nuffic zijn kennis en expertise inzichtelijk
maakt voor individuele studenten of andere geïnteresseerden, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre ook is overwogen om te werken met een
aanbesteding, mede vanwege de jarenlange opgebouwde expertise van Nuffic, voor de
taken waarvan de Raad van State aangeeft dat «de wettelijk te waarborgen taken kunnen
aangemerkt worden als economische diensten, die ook door marktpartijen (zouden kunnen)
worden aangeboden».
Voorts merken de leden op dat, voor wat betreft het wetsvoorstel gaat over de aan
te wijzen rechtspersoon die als taak krijgt om het Nederlandse kennisveld te informeren
over het beleid van de Europese Unie op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie,
zij – om overlapping te voorkomen – verwijzen naar de opmerkingen en vragen die reeds
gesteld zijn bij de voorhang voor het oprichten van een stichting.
Voorts vragen de leden hoe het vastleggen van de taak om diploma’s behaald in een
land dat geen verdragspartij is van de Lissabon Erkenningsconventie als wettelijke
taak waar subsidie voor verstrekt gaat worden, zich verhoudt ten opzichte van het
voornemen zoals geformuleerd in de Wet Taal en Toegankelijkheid om een eigen bijdrage
te kunnen vragen aan studenten met een buitenlands diploma voor de kosten van diplomawaardering
(maximaal 100 euro).
Kan de regering toelichten waarom deze taak publiek bekostigd moet gaan worden en
dit niet door de studenten, via de instellingen, bekostigd zou moeten worden?
Tevens vragen de leden wat voor type onderzoeken de regering in gedachten heeft die
Nuffic uit kan voeren, naast het onderzoeken van feitelijke gegevens, om een kennis-
en expertisecentrum te zijn. Kan de regering aangegeven welke andere kennis- en expertisecentra
nog meer een wettelijke taak toegewezen hebben gekregen? Wat voor type onderzoek verrichten
zij, zo vragen de genoemde leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat bevordering van internationalisering
van het onderwijs in de Kamer altijd een punt van discussie is, bijvoorbeeld in het
licht van woningnood onder studenten of de discussie rondom de voertaal op onderwijsinstellingen.
De leden lezen dat Nuffic met deze wetswijziging onder andere belast wordt met het
«ontwikkelen en uitvoeren van overige activiteiten ter bevordering van de internationalisering
binnen het onderwijs». Deze leden vragen de regering of zij de genoemde taak nader
kan afbakenen. In de memorie van toelichting lezen de leden diverse voorbeelden maar
geen helder kader waarbinnen het Nuffic kan opereren. De leden vinden ongebreidelde
internationalisering van het hoger onderwijs ongewenst. Zij vragen de regering daarom
om nadere richtlijnen waarbinnen Nuffic kan opereren en welke sturende of taakstellende
rol de Minister en het ministerie daarin zelf heeft, zo vragen de leden.
De leden van de VOLT-fractie vragen of de regering het belang van een wettelijke grondslag
ziet voor de manier waarop Nuffic in het nationale netwerk ingebed is. Kan de inbedding
van Nuffic in het nationale netwerk wettelijk geregeld worden? Zo ja, hoe?
Voorts vragen zij hoe Nuffic wordt ingebed in het Europese netwerk. Ziet de regering
hier de optie voor een wettelijke grondslag in het voorliggende wetsvoorstel? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, hoe zal deze grondslag eruit zien, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel eigenlijk uitsluitend
ziet op internationalisering in het hoger onderwijs. Ook de taken van Nuffic zijn
vrijwel allemaal tot deze sector beperkt. Tegen deze achtergrond is het de leden niet
duidelijk waarom het opschrift spreekt over internationalisering in het onderwijs.
Dat lijkt deze leden een ongewenste uitbreiding van het bereik van het wetsvoorstel.
Zij vragen een nadere toelichting.
Deze leden menen dat de taak van Nuffic om overige activiteiten te ontwikkelen erg
onbepaald is en dat daardoor zowel activiteiten kunnen worden uitgevoerd die niet
strikt tot de publieke taak behoren en activiteiten die ook tot het domein behoren
van andere partijen in de markt en het onderwijsveld. Deze leden vragen waarom niet
meer focus wordt aangebracht. Zij constateren dat de regering bijvoorbeeld denkt aan
het participeren in officiële structuren en plannen, zoals de Europese ruimte voor
hoger onderwijs. Het stimuleren van internationalisering binnen onder meer het primair
onderwijs lijkt deze leden daarentegen niet primair een taak van Nuffic, maar is bij
uitstek een verantwoordelijkheid van die sectoren zelf waarbij zij expertise van Nuffic
kunnen benutten.
De leden hebben in het schriftelijk overleg over de oprichting van de vereniging Neth-ER
reeds uitgebreid vragen gesteld over de verantwoordelijkheid van de regering voor
het bevorderen van informatievoorziening. Deze leden herhalen hier de opvatting dat
het in het licht van aanwijzing 7.9 van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor de
hand ligt om pas op zijn vroegst tot uitvoerende handelingen over te gaan nadat het
wetsvoorstel door de Tweede Kamer zou zijn aanvaard. Kan de regering aangeven wat
het beoogde tijdpad is?
De leden lezen dat de regering zich verantwoordelijk ziet voor het goed functioneren
van het kennisveld. Onderkent de regering dat dit niet vanzelfsprekend ook betekent
dat zij in algemene zin verantwoordelijk is voor informatievoorziening? Bovendien
vragen zij waarom de regering nog tot veel meer verplicht zou zijn dan momenteel reeds
gebeurt vanuit de ondersteuning door het departement, bijvoorbeeld door subsidiëring
van tal van activiteiten die bijdragen aan meer kennis en begrip van het Europese
domein. Welke dwingende reden is er om nu in belangrijke mate de verantwoordelijkheid
van een private partij over te nemen? Ook vragen deze leden hoe de regering het onderscheid
beoordeelt tussen zaken van publiek belang en daadwerkelijke publieke taken. Het feit
dat goede informatievoorziening als zodanig nuttig en wenselijk kan zijn, betekent
immers niet dat hier allereerst de regering een publieke taak behartigt. De leden
vragen de regering toe te lichten waarom het belang van goede informatievoorziening
juist en enkel in het hoger onderwijs van belang zou zijn. Deze leden wijzen erop
dat juist deze sector al sterk internationaal georiënteerd is en dat het daar veel
minder moeite kost om zelf te voorzien in adequate informatie over de mogelijkheden
binnen de Europese Unie. Volgens deze leden zou het dan eerder voor de hand liggen
om dergelijke initiatieven in andere onderwijssectoren te ontwikkelen, waar informatievoorziening
vaak verbrokkeld is. Op welke gronden kan de regering precedentwerking voorkomen en
daarmee een steeds uitdijende publieke taak, zo vragen de leden.
3. Uitvoering
De leden van de VVD-fractie merken op dat Nuffic aan geeft dat het wetsvoorstel in
beginsel uitvoerbaar is, maar dat wel goed moet worden bezien hoe de adviestaak met
betrekking tot de beursverlening wordt vormgegeven. De leden lezen dat er nauw overleg
plaatsvindt tussen het Ministerie van OCW en Nuffic. Wat zijn de uitkomsten hiervan?
Is deze adviestaak met betrekking tot de beursverlening nu goed vormgegeven en is
Nuffic daar nu ook van overtuigd, zo vragen de leden.
4. Sturing, verantwoording, en toezicht
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister noodzakelijke voorzieningen
kan treffen indien Nuffic naar het oordeel van de Minister de taken ernstig verwaarloost.
Deze leden vragen of de regering een voorbeeld kan schetsen van deze ernstige verwaarlozing.
Tevens vragen deze leden waar de verantwoordelijkheid ligt indien Nuffic taken verwaarloost.
Waar kunnen studenten die mogelijk de dupe zijn van eventuele ernstige verwaarlozing
terecht, zo vragen deze leden. Tot slot vragen deze leden wat de regering verstaat
onder spoedeisende gevallen. Kan de regering een voorbeeld geven van dergelijke spoedeisende
gevallen, zo vragen de leden.
5. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de uitwerking van het geheel aan instrumenten
voor sturing en toezicht zal worden vastgelegd in een separaat toezichtarrangement.
Wanneer wordt dit arrangement vastgesteld? Is dat gelijktijdig met de plenaire wetsbehandeling,
zo vragen de leden.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.