Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Raad van 15 oktober 2021
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 636
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 oktober 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over de brief van 4 oktober 2021 de geannoteerde Agenda Raad van 15 oktober 2021 (Kamerstuk
21 501-31, nr. 633).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2021 aan de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 12 oktober 2021 zijn de vragen
beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peters
Adjunct-griffier van de commissie, Blom
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
1. VVD: De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang van het
Richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen. Ze vragen de Minister of hij de lijn bestendigt
dat het minimumloon een nationale bevoegdheid blijft. Hoe ziet de Minister de inzet
van de verschillende lidstaten met betrekking tot de nationale bevoegdheid en met
welke lidstaten trekt hij op? Deze leden herkennen de genoemde disproportionaliteit
van administratieve lasten en vragen op welke manier de Minister dit met andere lidstaten
verwacht op te pakken.
Zoals in het BNC-fiche1 aangegeven is het kabinet van mening dat de vaststelling van de hoogte van het minimumloon
een nationale competentie is. Dit dient ook zo te blijven. Het kabinet ziet zich gesteund
door de opinie van de Juridische Dienst van de Raad in haar opvatting dat de hoogte
van het minimumloon een nationale competentie is en maakt daar gebruik van in het
vervolg van de onderhandelingen over dit dossier.
Ik trek met een groot aantal lidstaten op die zich er ook voor inzetten dat het voorstel
de bevoegdheidsverdeling respecteert, zoals vastgesteld in het Verdrag betreffende
de werking van de EU.
Samen met een groot aantal lidstaten heb ik voorstellen ingediend ter aanpassing van
de teksten die disproportionele administratieve lasten met zich meebrengen. Er wordt
thans in de Raadswerkgroep gesproken over aanpassing van het voorstel om aan deze
zorg tegemoet te komen. Zoals in het BNC-fiche aangegeven, blijft het kabinet zich
ervoor inzetten om de administratieve lasten te beperken.
2. VVD: De leden van de VVD-fractie lezen dat «Nederland zich goed kan vinden in de
inhoud van de Raadsconclusies» over de zogenoemde «gender mainstreaming» in de Europese
Unie (EU)-begroting. Allereerst vragen deze leden om een verduidelijking van deze
terminologie: wat betekent gender mainstreaming eigenlijk? En wat verwacht de Minister
dat de concrete consequenties zijn van de Raadsconclusies op de processen en uitkomsten
op EU-niveau en de verwachtingen ten aanzien van de lidstaten?
De Europese Rekenkamer definieert «gendermainstreaming» als volgt; de actieve bevordering
van gelijkheid van vrouwen en mannen in alle fasen en op alle gebieden van beleidsvorming
en -uitvoering. De EU is krachtens het Verdrag verplicht om gendergelijkheid bij elk
optreden te bevorderen, hetgeen de basis vormt voor gendermainstreaming. De Raadsconclusies
volgen uit de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer om het kader van de Commissie
ter ondersteuning van gendermainstreaming te verbeteren en om bij het opstellen van
de EU-begroting meer aandacht te besteden aan gendergelijkheid2. De aanbevelingen zijn in lijn met de doelstellingen uit de gendergelijkheidsstrategie
2020–2025 van de Europese Commissie.
De Raadsconclusies bevatten acties en aanbevelingen voor de Commissie. De Commissie
wordt opgeroepen haar institutionele raamwerk te versterken door in alle facetten
van haar processen consequent aandacht te besteden aan gendergelijkheid. De Commissie
wordt in haar samenwerking met lidstaten opgeroepen om systematisch een genderperspectief
te integreren in toekomstige EU-strategieën en -beleid. Een voorbeeld is de oproep
om de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten en de uitvoering ervan nader
te onderzoeken vanuit het perspectief van gendergelijkheid, en verslag uit te brengen
over hoe deze hebben bijgedragen aan de bevordering van gendergelijkheid.
3. VVD: Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie vragen over het Richtlijnvoorstel
beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen.
Het Nederlandse kabinet schrijft zich positief te verhouden tegenover dit Richtlijnvoorstel.
Deze leden merken echter op dat de richtlijn erg gedetailleerd lijkt te zijn en zij
maken zich zorgen over de bureaucratie en administratieve lasten voor werkgevers enerzijds
en de uitvoerbaarheid op overheidsniveau anderzijds. Kan de Minister aangeven waarom
hij vindt dat er een Europese wetgever nodig is om de gelijke beloning van man/vrouw
op de werkvloer van Nederlandse bedrijven vorm te geven? Deze leden vragen het kabinet
een iets kritischer houding aan te nemen als het gaat om subsidiariteit van dit voorstel.
Is de Minister het eens dat met dit voorstel op deze manier het risico ontstaat dat
er nationaal nog erg weinig ruimte overblijft om een bij Nederland passende invulling
te geven aan de doelstelling, bijvoorbeeld als het gaat om de administratieve lasten,
de uitvoering en de proportionaliteit van sancties en boetes, waar de Minister zelf
ook aan refereert?
Nederland vindt dat bij het vormgeven van de Richtlijn het uitgangspunt moet zijn
dat de lidstaten voldoende ruimte krijgen om passende maatregelen te nemen die goed
passen binnen de nationale praktijk en zet zich hier voor in tijdens de onderhandelingen.
Dit ziet onder andere op de door de VVD genoemde punten als administratieve lasten
voor werkgevers, de uitvoering, en sancties en boetes. Dit sluit aan bij de kanttekening
die in het BNC-fiche is gemaakt op de proportionaliteit. Daarom trekt Nederland met
gelijk gezinde lidstaten op om voorstellen te doen zodat de Richtlijn hier voldoende
ruimte voor geeft. Zie ook antwoord 4.
Voorafgaand aan het voorstel voor deze Richtlijn, heeft de Commissie in 2014 reeds
een aanbeveling3 aan de lidstaten gedaan over het versterken van het beginsel van gelijke beloning
voor mannen en vrouwen door middel van transparantie. In 2017 heeft de Commissie een
EU Actieplan 2017–20194 aangenomen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken. Deze (niet-bindende)
instrumenten hebben niet geleid tot een aanzienlijke daling van de loonkloof in Europese
lidstaten. Daarom heeft de Commissie ditmaal een voorstel gedaan voor een (bindende)
Richtlijn. Hiertoe is de Commissie bevoegd. Dit voorstel zal een gelijk niveau van
bescherming van burgers in de EU waarborgen. Tevens vergroot dit voorstel het gelijk
speelveld in de EU, hetgeen de werking van de interne markt bevordert. Immers de loontransparantiemaatregelen
zullen binnen de hele EU gelden. Bedrijven dienen op de interne markt te voldoen aan
dezelfde verplichtingen. Tot slot kan een gecoördineerde aanpak ter bevordering van
gelijke beloning bijdragen aan het handhaven van gelijke beloning in de gehele EU.
Richtlijnvoorstel loontransparantie m/v
4. D66: De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
stand van zaken op het Richtlijnvoorstel beloningstransparantie en handhavingsmechanismen
voor gelijke beloning mannen en vrouwen. Deze leden vragen hoe het eerste debat over
het voorstel op 29 september is verlopen, en of de Minister kan aangeven wat op dit
moment het krachtenveld in de Raad is. Deze leden vragen welke tekstvoorstellen Nederland
precies heeft ingediend bij het voorstel, en wat de verwachtingen zijn van de stemming
op 9 december in het Europees Parlement (EP).
Op 30 september vond een Raadswerkgroep plaats over het Richtlijnvoorstel beloningstransparantie
en handhavingsmechanismen. Een nieuwe compromistekst voor hoofdstuk I (algemene bepalingen)
en II (beloningstransparantie), zoals opgesteld door het Sloveense Voorzitterschap,
is besproken. Er is onder meer stil gestaan bij de definitie van variabele componenten
in geval van loon; het bieden van financiële steun bij het ontwikkelen van beloningsstructuren;
en de grenswaarde van 250 werknemers.
In de Raad lijkt brede steun te zijn voor het aanpakken van een aantal oorzaken van
de loonkloof via het vergroten van de loontransparantie op de werkvloer. Desondanks
bestaan er ook veel vragen bij de lidstaten, deze zien onder andere op de definities
in de tekst, de positie van het MKB en administratieve lasten, en het detailniveau
van de regelgeving in het kader van de procedurele autonomie van de lidstaten.
De tekstvoorstellen van Nederland zien op onder andere flexibiliteit ten aanzien van
de betrokkenheid van actoren zoals werknemersvertegenwoordigers, de arbeidsinspectie
en het orgaan voor gelijke behandeling. Ook zien de tekstvoorstellen op de autonomie
van sociale partners met betrekking tot beloningsstructuren. Daarnaast vindt Nederland
dat lidstaten meer ruimte moeten behouden om te bepalen welke sancties het meest effectief
en coherent zijn binnen het nationale rechtsstelsel en welke taken en bevoegdheden
een toezichthoudende instantie krijgt.
Verder doet Nederland tekstvoorstellen over wie de proceskosten moet dragen zodat
dit meer aansluit bij de huidige Nederlandse praktijk. Tot slot heeft Nederland vragen
bij de gevolgen van het voorstel voor werkgevers, met name voor het MKB en tot de
uitvoeringsartikelen van de richtlijn met betrekking tot het MKB.
De uitkomst van de onderhandelingen in de Raad is nog onzeker, de onderhandelingen
zullen naar verwachting nog enige tijd in beslag nemen.
Op 30 september heeft een eerste debat plaatsgevonden in de EMPL-FEMM comités over
het concept rapport van de co rapporteurs op het voorstel.5 Hoe de discussie in het Europees Parlement zich verder ontrolt, is thans nog lastig
te voorspellen.
Raadsconclusies over gender mainstreaming in de EU-begroting
5. D66: De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
Raadsconclusies over «gender mainstreaming» in de EU-begroting. Deze leden vragen
of de Minister zou kunnen toelichten wat dit concreet betekent voor de aanstaande
begrotingen en op welke wijze systematisch een genderperspectief wordt geïntegreerd.
Deze leden vragen op welke wijze Nederland er invulling aan wil geven om bij de herstelplannen
ook meer aandacht te besteden aan gendergelijkheid, en welke van de aanbevelingen
ook op nationaal niveau bij de begroting zou kunnen worden opgenomen.
De Raadsconclusies bevatten acties en aanbevelingen voor de Commissie. De Commissie
wordt opgeroepen haar institutionele raamwerk te versterken door in alle facetten
van haar processen consequent aandacht te besteden aan gendergelijkheid. De Commissie
wordt in haar samenwerking met lidstaten opgeroepen om systematisch een genderperspectief
te integreren in toekomstige EU-strategieën en -beleids- en budgetteringsprocessen.
Op grond van de RRF-verordening moet de Commissie herstelplannen van lidstaten beoordelen
en, indien zij tot een positieve beoordeling komt, een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit
van de Raad. Met dat uitvoeringsbesluit wordt de beoordeling van een plan goedgekeurd
en worden de hervormingen en investeringen die een lidstaat zal ondernemen vastgelegd.
De diverse voorwaarden waaraan een herstelplan moet voldoen zijn vastgelegd in de
RRF-verordening. Lidstaten moeten in hun plan toelichten hoe de maatregelen in het
plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. Voor de
kabinetsappreciatie van het voorgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad is de vraag
leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Bij
de bespreking van de uitvoeringsbesluiten in Raadsverband vraagt Nederland waar nodig
ook aandacht voor het beleid gericht op gendergelijkheid en gelijke kansen.
De aanbevelingen die volgen uit de Raadsconclusies zijn gericht op de ambitie die
de Commissie zichzelf heeft opgelegd om gender mainstreaming toe te passen in haar
beleids- en budgetteringsprocessen. Nederland heeft in den brede aandacht voor gendergelijkheid
binnen haar beleids- en budgetteringsprocessen.
Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen
6. D66: De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de kwartaalupdate over
de Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen. Deze
leden vragen of de Minister nader kan ingaan op de constatering dat er op dit moment
geen aanleiding zou zijn om de Nederlandse positie ten aanzien van het Commissievoorstel
te heroverwegen, gezien het feit dat de Eerste Kamer vorige week de wet voor het vrouwenquotum
in de top van het bedrijfsleven heeft aangenomen. Deze leden vragen of dat voor het
kabinet geen aanleiding is om de Nederlandse positie te heroverwegen.
Uw Kamer heeft met de Eerste Kamer een gezamenlijk subsidiariteitsbezwaar (gele kaart)
tegen het richtlijnvoorstel ingediend bij de Europese Commissie. Het kabinet is het
eens met het doel van het richtlijnvoorstel voor meer vrouwen aan de top, maar meent
dat nationale instrumenten zoals de genoemde aangenomen wet hiervoor toereikend zijn.
Het kabinet heeft zich daarom uitgesproken tegen regelgeving van de Europese Unie
op dit gebied en houdt in demissionaire status aan dit standpunt vast.
Richtlijn carcinogenen op het werk
7. D66: De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde aanscherping
van de Richtlijn carcinogenen op het werk. Deze leden zijn verheugd dat het Europees
Parlement nog een extra stap wil zetten ten opzichte van de Europese Commissie en
door ook reproductie toxische stoffen en gevaarlijke medische producten mee te nemen
in de uitbreiding. Deze leden vragen daarbij welke bezwaren andere lidstaten hebben
bij deze uitbreiding en of de Minister meer achtergrond kan geven bij deze bezwaren
en waar die vandaan komen.
Het bezwaar van veel andere lidstaten lijkt vooral procedureel van aard. Zij vinden
dat in dit geval niet de juiste voorbereidingsprocedure gevolgd is, dat geldt zowel
voor de toevoeging van reproductie toxische stoffen als voor gevaarlijke medische
producten. Deze landen vinden dat de toevoeging van reprotox-stoffen via een zorgvuldige
werkwijze dient te gebeuren, waarbij de regels van de comitologie worden betracht.
Specifiek ten aanzien van gevaarlijke medische producten vinden de lidstaten daarnaast
het voorstel vanuit het Europees Parlement niet voldoende uitgewerkt en wordt de definitie
van gevaarlijke medische producten (HMP) als onduidelijk ervaren. Daarnaast heeft
een aantal lidstaten recent vraagtekens gezet bij de noodzaak van de uitbreiding van
het toepassingsgebied met HMP.
Strategisch EU-kader gezondheid en veiligheid op het werk
8. D66: De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
Strategisch Raamwerk van gezond- en veiligheid op werk. Deze leden vragen op welke
wijze de Minister ervoor wil zorgen dat de ambitie in de richtlijn hoger wordt en
of er steun kan worden verwacht van andere landen in de Raad.
Het Strategisch Raamwerk is een agenda voor de inzet van de Europese Commissie de
komende jaren. Het Raamwerk is geen richtlijn, maar bevat aankondigingen van richtlijnen
en andere initiatieven. Het Raamwerk bevat meerdere elementen. Wat betreft het werken
met gevaarlijke stoffen ben ik van opvatting dat de Commissie verdergaande voorstellen
had kunnen doen. Zo is er door mijn voorganger tijdens het Nederlands voorzitterschap
bepleit dat voor de bescherming tegen kankerverwekkende stoffen op het werk er tenminste
50 grenswaarden (normen) voor specifieke stoffen moeten komen. De Commissie heeft
hiertoe voorstellen gedaan, en inmiddels zijn er voor zo’n 25 stoffen Europese grenswaarden
vastgesteld. De urgentie voor volgende stappen lijkt nu echter te ontbreken in het
Raamwerk. Tijdens de komende Raad van 15 oktober zal worden gereageerd op het Strategisch
Raamwerk en zal in de Nederlandse interventie de inzet op dit punt worden toegelicht.
Tijdens de Raad zal blijken of andere lidstaten het Nederlandse ambitieniveau delen
en wat eventuele vervolgstappen van deze lidstaten kunnen zijn.
Social Climate Fund
9. D66: De leden van de D66-fractie vragen of de in het vorig schriftelijk overleg
genoemde «Climate Action Social Facility» hetzelfde is als het Social Climate Fund
waar het kabinet een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-fiche over naar
de Kamer heeft gestuurd. Deze leden vragen of de extra opbrengsten van de Emission
Trading Scheme (ETS) inderdaad zullen worden ingezet voor een fonds voor reducerende
maatregelen en het tegengaan van energiearmoede, zoals bij het vorige overleg werd
verwacht.
De leden van de D66-fractie vragen of de Climate Action Social Facility hetzelfde is als het Social Climate Fund. Dit klopt. Waar voorafgaand aan publicatie van het voorstel gesproken werd over
een Climate Action Social Facility, is bij publicatie van het voorstel gekozen voor de naam Social Climate Fund
6. Het Social Climate Fund maakt onderdeel uit van het Fit-for-55-pakket. Het Fit-for-55-pakket geeft invulling
aan het juridisch bindende Europese broeikasgasreductiedoel van ten minste netto 55%
in 2030 t.o.v. 1990, zoals vastgelegd in de Europese Klimaatwet. In het voorstel van
de Commissie correspondeert de grootte van het Social Climate Fund met ongeveer 25% van de opbrengsten uit de voorgestelde introductie van het emissiehandelssysteem
voor gebouwde omgeving en transport (Emissions Trading System for Buildings and Road Transport, ETS-BRT). Middelen uit het fonds kunnen op basis van het Commissievoorstel gebruikt
worden voor tijdelijke directe inkomenssteun, die afnemend en direct gerelateerd aan
de gevolgen van het ETS-BRT moet zijn, en voor specifieke emissiereducerende maatregelen.
Hoe het fonds precies financieel gedekt wordt, is momenteel nog onduidelijk. De Commissie
heeft aangekondigd naar verwachting in het najaar (2021) een afzonderlijk voorstel
te presenteren voor aanpassing van de verordening van het Meerjarig Financieel Kader
(MFK), waarmee het vastleggingenplafond en betalingenplafond voor 2025, 2026 en 2027
opgehoogd worden. Dit voorstel zal te zijner tijd worden geapprecieerd. Daarnaast
zal de Commissie in het najaar (2021) een voorstel tot aanpassing van het Eigenmiddelenbesluit
(EMB) presenteren, waaronder een voorstel om vanaf 2026 een eigen middel op basis
van een deel van de opbrengsten van het ETS toe te voegen als financiering voor de
EU-begroting. Ook dit voorstel zal te zijner tijd worden geapprecieerd.
Verslag van de Informele Raad WSB van 8 en 9 juli 2021
10. CDA: De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor het verslag van de Informele
Raad WSB van 8 en 9 juli 2021 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 625). Het is goed dat de lidstaten hebben besproken welke initiatieven van activerend
arbeidsmarktbeleid er zijn in hun eigen land, met name gericht op het bereiken van
mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Zijn er voorbeelden te noemen
die mogelijk ook voor de Nederlandse arbeidsmarkt relevant/interessant zijn?
In de discussie werden meerdere voorbeelden ingebracht. Zo gaven landen aan aandacht
te hebben voor de kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang. Eén lidstaat gaf
een toelichting over een maatschappelijke dialoog om te komen tot een nieuwe lange
termijn strategie voor inclusieve werkomgevingen. Ook was er een lidstaat die aangaf
werkomgevingen aan te willen passen zodat mensen met een handicap er kunnen werken.
Anderen hadden aandacht voor landelijke gebieden en de mogelijkheden die er zijn om
bijvoorbeeld ICT-training te kunnen geven op afstand. Nederland herkent zich in de
voorbeelden die door andere landen geschetst zijn.
11. CDA: In het verslag lezen de leden van de CDA-fractie dat alle lidstaten het belang
van een leven lang leren en ontwikkelen onderstrepen. Sommige lidstaten benadrukken
het belang van de EU-fondsen voor het financieren van deze initiatieven. Kan hier
meer duiding aan gegeven worden? Om welke initiatieven gaat dit en aan welke bedragen
voor financiering moet gedacht worden? Geldt ook dat er voor Nederland wellicht mogelijkheden
zijn inzake EU-fondsen op dat vlak? Maken we daar ook gebruik van of gaan we dat in
toekomst eventueel doen?
Verschillende Europese fondsen kunnen worden benut om te investeren in vaardigheden
en menselijk kapitaal, waaronder het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+), REACT EU en Erasmus+.
Daarnaast kunnen lidstaten ervoor kiezen om middelen afkomstig uit de faciliteit voor
herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF) hiervoor in te zetten.
De uiteindelijke programmering van de fondsen en inhoud van de herstelplannen is aan
lidstaten zelf, uiteraard binnen de kaders van de geschetste (fonds)verordeningen.
Het is daarom lastig om een goede inschatting te maken van welke bedragen aan financiering
hiervoor beschikbaar zijn. Nederland zet ESF-middelen deels in voor leven lang ontwikkelen.
Ook zal onder REACT EU aanvullend budget beschikbaar gesteld worden voor ESF+, gericht
op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van kwetsbare werkenden door het verkrijgen
van basisvaardigheden.
12. CDA: De leden van de CDA-fractie lezen dat een aantal lidstaten aangeeft dat het
vaker thuiswerken voor bepaalde groepen kansen biedt. Hierbij kan worden gedacht aan
mensen die wonen in afgelegen gebieden, gehandicapten en anderen met een afstand tot
de fysieke arbeidsmarkt, maar er zijn ook risico’s. Kan de Minister de kansen en risico’s
nader toelichten?
Thuiswerken kent zowel voordelen als nadelen. Zo kan het missen van sociale contacten
en het combineren van werk-privé een grote uitdaging zijn. Anderzijds zijn er ook
voordelen aan thuiswerken zoals minder reistijd, een vaak efficiëntere manier van
werken door betere concentratie en meer autonomie en mogelijkheden voor het combineren
van werk-privé. Uit diverse onderzoeken blijkt dat werkgevers en werknemers, met het
oog op de toekomst na corona, de voorkeur geven aan een mengvorm van thuiswerken en
werken op kantoor of een locatie elders.
Het demissionaire kabinet heeft de SER op 30 maart jl. om breed advies gevraagd over
de toekomst van hybride werken. Met het advies van de SER in de hand kan het kabinet
een Agenda voor de toekomst van hybride werken vormgeven. De SER is gevraagd in zijn
advies ten minste aandacht te besteden aan de gevolgen van hybride werken voor de
(mentale) gezondheid van werkenden, voor de organisatiecultuur, kantoorinrichting
en arbeidsplekken, voor mobiliteit en milieu, voor benodigde wet- en regelgeving,
voor de economie en voor specifieke groepen (zoals zzp’ers, starters op de arbeidsmarkt,
ouderen, mensen met minder digitale vaardigheden, etc.). Ook is de SER gevraagd wat
de toekomst van hybride werken betekent voor scholing van toekomstige en huidige werkenden.
En wat hybride werken voor sociaal-maatschappelijke gevolgen kan hebben, zoals bijvoorbeeld
voor de combinatie tussen werk, privé en mantelzorg. De SER heeft aangegeven haar
advies naar verwachting eind 2021/begin 2022 te kunnen afronden.
Fiche: Mededeling «Europees Strategisch Kader voor gezondheid en veiligheid op het
werk 2021–2027» (Kamerstuk 22 112, nr. 3183)
13. CDA: De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie een nieuw strategisch
kader heeft gepresenteerd met daarin de voorgenomen doelstellingen en initiatieven
op het gebied van gezond en veilig werken voor de periode 2021–2027. Het strategisch
kader richt zich op drie belangrijke hoofdlijnen voor de komende jaren, waarbinnen
een groot aantal acties wordt onderscheiden. Deze leden constateren met genoegen dat
de Commissie het belang ziet van anticiperen op en omgaan met veranderingen in de
nieuwe wereld van werk. Het is goed dat de Commissie komt met voorstellen om de Richtlijn
89/654/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen
en de Richtlijn 1990/270 Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met
betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur te herzien en onder meer de beschermende
limieten voor asbest en lood te actualiseren. De eerdergenoemde leden van de CDA-fractie
delen het beeld van de Minister dat er sprake is van een beperkte ambitie van de Commissie
ten aanzien van het beschermen van werkenden tegen de blootstelling aan gevaarlijke
stoffen. Het is goed dat het kabinet hiervoor aandacht zal vragen bij de Commissie.
Kan de Minister aangeven of de Commissie bereid is meer ambitie te tonen? Wat is de
reden dat de Commissie met voorstellen komt die mogelijk maar een beperkt effect hebben?
Het Strategisch Kader is recent door de Commissie gepubliceerd. Vooralsnog lijkt de
Commissie van mening te zijn dat de acties en doelen in deze strategie adequaat zijn.
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 8 doet de Commissie maar een beperkt aantal
voorstellen ten aanzien van het beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen
op het werk. Ik heb op dit moment geen nadere informatie over de overwegingen van
de Commissie ter zake.
14. CDA: De Commissie zal een campagne op EU-niveau met betrekking tot geestelijke
gezondheid op het werk voorbereiden, waarin nieuwe uitdagingen op het gebied van de
geestelijke gezondheid van werknemers worden beoordeeld en richtsnoeren voor acties
zullen worden voorgesteld. Ook geeft de Commissie aan, te komen met een gepaste vervolgactie
op de EP-resolutie ten aanzien van het recht op onbereikbaarheid (buiten werktijd)
voor werknemers. Kan op elk van de bovengenoemde voorstellen aangegeven worden wanneer
deze aangepast/uitgevoerd worden?
In het gepubliceerde Europees Strategisch Kader voor gezondheid en veiligheid op het
werk 2021–2027 is door de Europese Commissie een tijdslijn7 opgenomen met de activiteiten die voor de komende jaren zijn voorzien. Er is vooralsnog
geen verdere informatie beschikbaar over de aankomende voorstellen. Uw Kamer wordt
na publicatie van een voorstel binnen de gebruikelijke termijn middels een BNC-fiche
geïnformeerd over de inhoud van het voorstel, evenals een kabinetsappreciatie. Voor
de vervolgactie op de EP-resolutie ten aanzien van het recht op bereikbaarheid (buiten
werktijd) roept de Commissie de Europese sociale partners op om gezamenlijk overeengekomen
oplossingen te vinden voor de uitdagingen die voortvloeien uit telewerken, digitalisering
en het recht om offline te zijn, voortbouwend op de kaderovereenkomst inzake digitalisering
van de Europese sociale partners.
15. CDA: De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie als tweede hoofdlijn inzet
op verbetering van de preventie van arbeidsgerelateerde ziekten en ongevallen. Ook
in deze hoofdlijn wordt een aantal voorstellen gedaan waarbij de leden van de CDA-fractie
vragen wanneer deze voorstellen aangepast/uitgevoerd worden. Verder zal de Commissie
een wetgevend voorstel doen ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van gendergerelateerd
geweld tegen vrouwen. Kan de Minister, op basis van de informatie die nu beschikbaar
is, dit voorstel nader toelichten en een indicatie geven wanneer dit voorstel behandeld
wordt?
In haar recente Staat van de Uniespeech gaf Commissievoorzitter Ursula von der Leyen
aan dat het voorstel zal toezien op preventie, bescherming en vervolging, zowel offline
als online. Er is geen verdere informatie beschikbaar over het voorstel. Uw Kamer
wordt na publicatie van het voorstel binnen de gebruikelijke termijn middels een BNC-fiche
geïnformeerd over de inhoud van het voorstel, evenals een kabinetsappreciatie.
16. CDA: De leden van de CDA-fractie constateren dat als derde hoofdlijn wordt aangegeven
dat de Commissie lering zal trekken uit de huidige pandemie en noodprocedures en richtsnoeren
gaat ontwikkelen voor een snelle invoering, uitvoering en monitoring van maatregelen
bij mogelijke toekomstige gezondheidscrises, in nauwe samenwerking met actoren op
het gebied van de volksgezondheid. Kan aangegeven worden wanneer hiervan de eerste
resultaten kenbaar worden gemaakt?
Het is van belang lering te trekken uit de COVID-19-pandemie en de paraatheid voor
mogelijke toekomstige gezondheidscrises te vergroten. De Europese Commissie heeft
hiervoor acties aangekondigd, hierbij gaat het om verschillende initiatieven waarbij
als tijdspad 2022 en 2023 wordt genoemd. Dit betreft onder meer een onderzoek naar
de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de effectiviteit en efficiëntie van de EU
en nationale structuren op arbeidsomstandighedenterrein om noodprocedures en voorlichting
uit te kunnen rollen naar werkgevers en werknemers. Voor meer achtergronden wordt
verwezen naar het BNC-fiche8.
17. SP: De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen van de
Europese Commissie met betrekking tot Werkgelegenheid en Sociaal Beleid. Zij achten
de inzet voor een Europese Unie zonder arbeidsgerelateerd overlijden en de preventie
van arbeidsgerelateerde ziekten en ongevallen een stap in de goede richting. Zij lezen
dat de Nederlandse inzet zich richt op het nog verder aanscherpen van deze doelstelling
op enkele gebieden. Daarom vragen zij hoe de regering, gezien deze ambities, gaat
inzetten en vooruitlopen op deze doelstelling en welke concrete maatregelen de regering
hiervoor zal nemen in Nederland.
De regering heeft de Kamer op 15 juni jl. geïnformeerd over de op te stellen Arbovisie
20409. Daarin wordt de ambitie genoemd om een trendbreuk te bewerkstelligen in het aantal
mensen met negatieve gezondheidseffecten door het werk, het aantal arbeidsongevallen,
en daarmee het (arbeidsgerelateerde) ziekteverzuim. Momenteel ligt de Hoofdlijnennotitie
van de Arbovisie bij de SER voor advies en is tevens aan uw Kamer gezonden. Wij verwachten
het advies van de SER in het eerste kwartaal van 2022 te ontvangen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid