Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de evaluatie Wet versterking bestuurskracht (Kamerstuk 34251-95)
2021D37332 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 september 2021 inzake Evaluatie Wet versterking
bestuurskracht (Kamerstuk 34 251, nr. 95).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
8
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van
de Wet versterking bestuurskracht en hebben hierover nog enkele vragen.
Onderzoek in het hoger onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen dat het algehele beeld dat naar voren komt uit de
evaluatie is dat het over het algemeen goed gaat met de medezeggenschap in het hoger
onderwijs. Dat is een goede ontwikkeling. Wel lezen de leden dat de kennis over en
de positie van opleidingscommissies nog kan worden verbeterd, voornamelijk bij studenten
die geen lid zijn van deze raden. Heeft de Minister zicht op de manier waarop deze
groep studenten, die niet actief deelnemen aan medezeggenschapsraden, kennis heeft
van de werkzaamheden van de verschillende medezeggenschapsraden? Zo ja, wat zijn hiervan
de conclusies? Zo nee, ziet de Minister mogelijkheden om dit nader te onderzoeken,
zo vragen de leden.
Kennis over wettelijke taken en bevoegdheden
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister, zoals ook te lezen is in haar brief
van 11 februari van dit jaar1, aanvullende middelen heeft toegekend voor de periode 2022–2025, om de medezeggenschap,
waar nodig, beter te faciliteren en opleidingscommissies te versterken. Op welke manier
besteedt de Minister hierbij ook aandacht aan het democratische gehalte van de verschillende
medezeggenschapsorganisaties en opleidingscommissies? Ziet de Minister mogelijkheden
om de algemene kennis over medezeggenschap en opleidingscommissies bij de gemiddelde
student te verbeteren, zodat we meer studenten stimuleren zich bezig te houden met
medezeggenschap en opleidingscommissies? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet,
zo vragen de leden.
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister graag in gesprek gaat met koepel-
en studentenorganisaties om onduidelijkheden op het gebied van taken en bevoegdheden
tussen medezeggenschapsgremia nader te analyseren. Zij vragen op welke manier de Minister
hierbij ook de student betrekt die niet direct lid is van koepel- of studentenorganisaties.
Samenwerking binnen medezeggenschap
De leden van de VVD-fractie lezen dat de samenwerking binnen de medezeggenschap verbeterd
kan worden en dat de Minister de verschillende gremia verzoekt om uitwisseling van
kennis te stimuleren en te faciliteren. Zij vragen of de Minister concreet kan aangeven
op welke manier ze dit gaat stimuleren.
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport van Berenschot2 dat de positie van de medezeggenschap afhankelijk is van de welwillendheid van de
bestuurder. Herkent de Minister dit? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de waarde
van medezeggenschap niet afhankelijk is van de bestuurder, maar op elke instelling
goed geborgd is, zo vragen de voornoemde leden.
Positie van de opleidingscommissies
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het onderzoek blijkt dat er voor functies
in de medezeggenschap niet altijd voldoende animo is onder studenten en docenten.
Geldt dit zowel voor posities bij medezeggenschapsraden als bij koepel- en studentorganisaties?
Op welke manier gaat de Minister concreet dit animo verbeteren, gezien de belangrijke
taak die deze raden hebben, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het rapport van Berenschot blijkt dat opleidingscommissies
nog niet voldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Zij vragen hoe de
Minister de decentrale medezeggenschap hierbij beter gaat ondersteunen.
Onderzoek in het middelbaar beroepsonderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen dat de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken
uit het onderzoek3 is dat het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting zich de laatste jaren
positief heeft ontwikkeld. Wel is een belangrijk verbetervoorstel om meer te investeren
in begeleiding en training voor studentenraadsleden. De leden vragen op welke manier
de Minister hierbij uitvoering geeft aan de motie van het lid Van Meenen c.s.4 die expliciet vraagt om afspraken te maken over de facilitering van studentenraden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie
van de Wet versterking bestuurskracht (hierna: Wvb). Zij delen de overtuiging dat
goed onderwijs tot stand komt als degenen die er dag in, dag uit mee te maken hebben
kunnen meebeslissen over hun onderwijs en de leer- en werkomgeving. Deze leden stellen
daarom graag de Minister enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de evaluatie enige zorgen over
de vraag of met name decentrale medezeggenschapsorganen de ambtelijke en juridische
faciliteiten voldoende kennen. Goede faciliteiten zijn essentieel voor een goede uitoefening
van de wettelijke taken. Deze leden vragen de Minister toe te lichten op welke faciliteiten
medezeggenschapsorganen ten minste kunnen rekenen. Hebben de medezeggenschapsorganen
bijvoorbeeld recht op ten minste een bepaald aantal uren aan ambtelijke ondersteuning?
Ook vragen deze leden of er, en zo ja welke, landelijke faciliteiten voor medezeggenschapsorganen
zijn zoals juridische ondersteuning. Heeft de Minister een landelijk kader voor de
facilitering van medezeggenschapsorganen overwogen en wat zouden de voor- en nadelen
van een landelijk kader zijn, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de evaluatie ook enige zorg
over de beperkte animo voor lidmaatschap van medezeggenschapsorganen. Heeft het ministerie
nader onderzoek uitgevoerd naar de achterliggende reden? Zou het kunnen dat de animo
mede afhankelijk is van de vergoeding waar studenten en medewerkers op kunnen rekenen?
Zijn er richtlijnen voor de vergoeding? De leden vragen op basis van welke argumenten
onderwijsbestuurders bepalen om collegegeldvrij besturen niet mogelijk te maken.
De leden van de D66-fractie constateren dat de bevoegdheden tussen medezeggenschapsgremia
op sommige onderwerpen als ambigu of onduidelijk worden ervaren. Hoe gaan de medezeggenschapsgremia
doorgaans met die onduidelijkheid om? Deze leden vragen naar de ontwikkeling van het
aantal geschillen dat aanhangig is gemaakt bij de Landelijke Commissie voor Geschillen
medezeggenschap Hoger Onderwijs. Klopt het dat er vanaf 2017 geen geschillen aanhangig
zijn gemaakt? Wat is daarvoor de verklaring en hoe duidt de Minister dat? Hebben medezeggenschapsorganen
ook de mogelijkheid om bij vragen over wettelijke rechten en plichten de geschillencommissie
te raadplegen, of kan dat alleen wanneer er een geschil aanhangig is, zo vragen de
leden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de uitvoering van de toezegging
dat zij bij de Vereniging van Universiteiten en de studentenorganisaties zou navragen
of er discussie is over wat de hoofdlijnen van de begroting zijn en dat zij daar na
de zomer op zou terugkomen.5
De leden van de D66-fractie vragen de Minister tot slot naar de ervaringen bij de
kwaliteitsafspraken over het versterken van de medezeggenschap. Een criterium waarop
de plannen van de hogescholen en universiteiten werden beoordeeld, is het criterium
dat interne belanghebbenden in voldoende mate betrokken zijn bij het opstellen van
het plan en er voldoende draagvlak is bij interne en relevante externe belanghebbenden.
Daarbij kijkt de NVAO6 onder andere naar de vraag of de medezeggenschapsraad een volwaardige gesprekspartner
is. Kan de Minister een eerste beeld schetsen van de betrokkenheid van de medezeggenschap
bij de kwaliteitsafspraken? Zijn er verbeterpunten aan het licht gekomen, zo vragen
de leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige evaluatie. Zij
vinden dat studenten en jongeren prima kunnen meebeslissen over hun studie en daarom
meer inspraak verdienen in het vervolgonderwijs.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het evaluatierapport van bureau Berenschot
«Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs» noodzakelijke voorwaarden
en praktijken voor een volwaardige en productieve medezeggenschap benoemt, die helaas
nog altijd geen gemeengoed zijn. Sinds de inwerkingtreding van de Wet versterking
bestuurskracht op 1 januari 2017 viel er een positieve invloed op de kwaliteit van
de bestuurscultuur te signaleren, maar de kennis over wettelijke taken en bevoegdheden
bij leden van de medezeggenschap, de afstemming ten behoeve van een goede positionering
van de opleidingscommissies, en de zichtbaarheid van deze commissies voor degenen
die zij vertegenwoordigen zijn nog voor verbetering vatbaar. Kan de Minister nader
uitleggen in hoeverre de huidige positie en beschikbare middelen toereikend zijn voor
de rol die «de politiek» verwacht van de medezeggenschap, zo vragen de leden.
Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat er sprake is van een afnemende opkomst
bij medezeggenschapsverkiezingen en een afnemende beschikbaarheid van studenten en
medewerkers. Zij zien echter een verband met het gebrek aan tijd, onvoldoende erkenning
en waardering en onvoldoende zichtbaarheid van de prestaties van de medezeggenschap,
die potentieel goede deelnemers aan de medezeggenschap afschrikken. Erkent de Minister
deze dit verband? Welke consequenties verbindt zij daar dan aan, zo vragen voornoemde
leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister instellingsbestuurders op roept
om in gesprek te gaan met studenten met een hoge tijdsinvestering in functies in de
medezeggenschap, om hun behoeftes te bespreken. Daarmee komt zij dus niet tegemoet
aan de roep om collegevrij te kunnen besturen. De leden vragen welke overwegingen
ten grondslag liggen aan deze terughoudendheid.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van de brief van de Minister inzake de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht
en het onderzoek naar de medezeggenschap in het hoger onderwijs. Deze leden vinden
het cruciaal dat docenten en studenten, leerkrachten en leerlingen inspraak hebben
op het functioneren van hun eigen leergemeenschap. Betrokkenheid en inspraak vanuit
de onderwijsgemeenschap zijn essentieel voor kwalitatief goed onderwijs. Derhalve
hebben de voornoemde leden enkele vragen hierover.
Onderzoek in het hoger onderwijs
Kennis over wettelijke taken en bevoegdheden
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat leden van de medezeggenschap minder bekend
zijn met hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden dan de bestuurders van instellingen.
Voornamelijk op decentraal niveau, bij de studentengeledingen, zijn leden hier minder
bekend mee. De leden maken zich zorgen over de asymmetrie in kennis over de rechten
en instrumenten. Zij lezen dat de Minister hiertoe de onderwijsbestuurders op hun
rol wijst in de ondersteuning van de medezeggenschap.7 Kennis over de eigen rechten en bevoegdheden is essentieel voor een goed functionerende
medezeggenschap. Tegen deze achtergrond vinden de leden de reactie van de Minister
op dit probleem te beknopt. Kan de Minister nader uiteenzetten hoe zij de instellingen
kan stimuleren en of zij hiertoe bereid is in gesprek te gaan met de bestuurders?
Zo nee, waarom niet? Hoe wordt gemonitord of medezeggenschapsleden na verloop van
tijd beter bekend zijn met hun taken en bevoegdheden, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de onderzoekers van het Berenschot-rapport
ook concluderen dat de duidelijkheid over de verdeling van taken en bevoegdheden in
de wet beperkt is.8 Wat is de appreciatie van de Minister hiervan? Hoe kan de Minister wet- en regelgeving
zodanig aanpassen dat er minder onduidelijkheid is over de verdeling van taken en
bevoegdheden? De leden vragen of de Minister voornemens is dit te doen.
Voorts lezen leden van de GroenLinks-fractie in het onderzoek dat het veel afhangt
van met wie je te maken hebt en dat de persoonlijkheid van de voorzitter van de medezeggenschapsraad
en de bestuurder en de klik tussen beiden cruciaal zijn.9 Deze leden vinden het onwenselijk dat de daadkracht van de medezeggenschap afhankelijk
is van de welwillendheid van en de relatie met de bestuurders. Deze zou bij alle instellingen
gegarandeerd moeten zijn. Deelt de Minister de mening dat een verscherping van de
wet op dit punt deze zorgen kan wegnemen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
Positie van de opleidingscommissies
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de studiedruk, prestatiedruk en studieschuld,
die alsmaar toenemen, ervoor zorgen dat studenten steeds minder tijd hebben om zich
in te zetten voor de medezeggenschap. Ook docenten hebben te maken met een steeds
hogere werkdruk. Tijdgebrek wordt ook benoemd als een van de redenen waarom medezeggenschapsraden
hun achterban niet kunnen raadplegen. Deze leden constateren ook dat hoewel de medezeggenschapsvormen
de afgelopen jaren meer taken en verantwoordelijk erbij hebben gekregen, de faciliteiten
en ondersteuning om deze taken goed uit voeren te wensen overlaat. In reactie op het
rapport van Berenschot geeft ook het LOVUM10 aan dat de medezeggenschap de afgelopen jaren wel meer bevoegdheden en daarmee ook
verantwoordelijkheden heeft gekregen, maar dat er nauwelijks sprake is geweest van
uitbreiding van faciliteiten en compensatie. Heeft de Minister nagedacht over het
versterken van de wettelijke rechten, omdat veel van de genoemde knelpunten al jarenlang
dezelfde zijn? Wie ziet erop toe dat de medezeggenschap voldoende ondersteuning krijgt
en haar rechten kan uitvoeren? Zijn er ook situaties waarin de medezeggenschap juist
meer rechten krijgt van het opleidingsbestuur, het faculteitsbestuur of het centraal
bestuur dan het wettelijk minimum? De leden vragen of er hierbij verschillen zijn
tussen hogescholen en universiteiten.
Deze leden van de GroenLinks-fractie zien dat de ondersteuning voornamelijk op de
decentrale vormen van de medezeggenschap minder goed is geregeld. Kan de Minister
aangeven of alle centrale en decentrale medezeggenschapsraden ambtelijke ondersteuning
hebben? Welke mogelijkheden ziet zij om de medezeggenschap, en voornamelijk de opleidingscommissies
beter te ondersteunen, zowel wat betreft faciliteiten als het uitbreiden van de rechten?
Is de Minister bereid is om te onderzoeken op welke manieren de opleidingscommies
versterkt kunnen worden, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bekend is hoeveel geld onderwijsinstellingen
stoppen in het profileringsfonds en hoeveel daarvan per onderwijsinstelling gaat naar
de medezeggenschap. Zij zouden graag een overzicht ontvangen van het geld dat instellingen
stoppen in het profileringsfonds en de vergoedingen die leden ontvangen (per vergadering
of via beurzen).
Samenstelling van de medezeggenschapsraden
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de afgelopen jaren er sprake is van
een dalende trend wat betreft de deelname aan verkiezingen voor de medezeggenschap
en de opkomst bij de verkiezingen zelf. De Minister stipt dit probleem aan haar brief.
De leden hadden graag gezien dat de Minister hier langer bij had stilgestaan, omdat
zij van mening zijn dat dit een veelzeggende uiting is van de ervaren ruimte voor
betrokkenheid. Heeft de Minister een verklaring voor deze dalende trend? Zo nee, is
zij bereid dit te onderzoeken, waarbij beter gekeken wordt naar de motieven en ambities
van studenten en medewerkers om wel of niet actief te worden in de medezeggenschap?
In hoeverre denkt de Minister dat betere erkenning, waardering, zichtbaarheid en ondersteuning
kunnen bijdragen aan de motivatie om actief te worden in medezeggenschap? Is zij bereid
te onderzoeken waarom de opkomst bij de verkiezingen zelf laag is en op welke manier
de instellingen dit kunnen verbeteren? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
Onderzoek in het middelbaar beroepsonderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat met het inwerkingtreden van de Wet
versterking bestuurskracht de medezeggenschap in het mbo11 instemmingsrecht heeft gekregen op de hoofdlijnen van de begroting. Uit de evaluatie
van de Wet versterking bestuurskracht blijkt dat het instemmingsrecht op hoofdlijnen
van de begroting een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is meer duidelijkheid
over wat de hoofdlijnen van de begroting zijn, zo lezen deze leden.12 Tegelijktijdig lezen deze leden dat de bestuurders bepalen wat de hoofdlijnen van
de begroting zijn.13 De voornoemde leden vinden het onwenselijk dat het gesprek hierover niet is gevoerd
met de studenten en de medewerkers. Zoals ook de evaluatie blijkt, leidt dat er in
de praktijk toe dat de mate van betrokkenheid van de medezeggenschap en het moment
van inspraak afhankelijk zijn van (de goodwill) het bestuur. Worden hiertoe, in samenspraak
met de medezeggenschap, nog richtlijnen opgesteld waarin onder meer opgenomen wordt
op welk moment de formele instemming moet plaatsvinden, zo vragen de leden.
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat voornamelijk bij de leden van
de studentenraden ruimte is voor verbetering in de mate van deskundigheid en om een
goed oordeel te kunnen vellen over de hoofdlijnen van de begroting.14 Echter, het onderzoek stelt hierover: «Bovendien is de vraag of studenten met behulp
van begeleiding en scholing alleen voldoende kennis kan worden bijgebracht om het
begrotingsproces te volgen en begrijpen, of dat zij vervolgens ook in staat zijn om
hieraan daadwerkelijk een eigen bijdrage te leveren en een gefundeerd oordeel te vellen.»15 Deze argumentatie volgen de leden niet. Waarom zou mbo-studenten door middel van
begeleiding en scholing niet voldoende kennis bijgebracht kunnen worden inzake het
begrotingsproces? Deze leden denken dat juist met scholing en voldoende ondersteuning
veel winst behaald kan worden. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Is de Minister
bereid de mbo-instellingen hiertoe te stimuleren? Vindt zij het wenselijk om dit landelijk
te doen, zoals de onderzoekers voorstellen? Mbo-instellingen verschillen onderling
erg veel van elkaar. De begroting van het ROC van Amsterdam verschilt van die van
een kleine vakschool. De leden vragen of het niet logischer is om de begeleiding specifiek
vorm te geven voor de instelling en de bijbehorende medezeggenschap.
Uitvoering motie
Ten slotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar de uitvoering van
de motie van het lid Westerveld inzake de medezeggenschap16. Op welke manier heeft de Minister uitvoering gegeven aan de motie van het lid Westerveld
waarin de regering wordt verzocht om met wetenschappers, docenten en studenten in
gesprek te gaan met het oog op modernisering van de Wet modernisering universitaire
bestuursorganisatie? Graag ontvangen deze leden een reactie.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie
van de Wvb. Zij constateren dat naast de nodige gewenste verbeteringen in de cultuur
ook sprake is van onduidelijkheden in het bestuurlijke systeem.
De leden van de SGP-fractie merken op dat de Wvb een sectoroverstijgende wet is, van
het funderend onderwijs tot en met het hoger onderwijs. Toch heeft de regering de
evaluatie vrijwel uitsluitend gericht op het hoger onderwijs. Deze leden vragen op
welke wijze ook lessen worden getrokken over de werking van de Wvb in de andere sectoren.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het waarborgen van continuïteit en het
behouden van inhoudelijke kennis en kennis van de medezeggenschapsbevoegdheden erg
lastig is als de zittingstermijn van raads- en commissieleden slechts een jaar bedraagt.
Daardoor kan jaarlijks ook sprake zijn van behoorlijke kapitaalvernietiging. In hoeverre
wil de regering bezien of er mogelijkheden zijn om te komen tot verlenging van de
betrokkenheid en alternatieven die de continuïteit dienen en de medezeggenschap een
krachtiger speler maken naast bestuur en toezicht, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat uit de evaluatie blijkt dat uit alle geledingen
veel kritiek komt op het naast elkaar bestaan van medezeggenschap en opleidingscommissie
en de onduidelijkheden die daarvan het gevolg zijn. Weliswaar geeft de evaluatie terecht
aan dat er mogelijkheden bestaan om die problemen te beperken, bijvoorbeeld door aanpassing
van reglementen, maar deze leden menen dat ook de vraag moet worden gesteld of de
problematiek niet in hoge mate ontspringt aan de inrichting van de wet. Zij zouden
graag een nadere reflectie vernemen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.