Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de formele JBZ-Raad op 7 en 8 oktober 2021 (algemeen)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 710
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 8 oktober 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en
                  de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 16 augustus 2021
                  over de formele JBZ-Raad op 7 en 8 oktober 2021 (algemeen) (o.a. Kamerstuk 32 317, nr. 703).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 4 oktober 2021 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid
                  en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
                  Bij brief van 6 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
               
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
2
2.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
7
3.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
13
4.
Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
16
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
               
Verslag JBZ-raad 7–8 juni
               
De leden van de VVD-fractie hebben de antwoorden van de Minister met interesse gelezen
                  en hebben daarover nog enkele vragen. In het antwoord refereert de Minister aan Europese
                  samenwerking op het terrein van ondermijning. Deze leden vragen of er Europese partners
                  zijn die kampen met dezelfde problematiek met betrekking tot ondermijning als Nederland.
                  Is dit probleem in andere EU-landen van een vergelijkbare grootte als in Nederland?
                  Bestaat er een onderlinge uitwisseling van best practices in de aanpak?
               
Ook andere Europese landen kampen met ondermijnende effecten van de georganiseerde
                     criminaliteit. Dit komt goed tot uitdrukking in de Europese dreigingsanalyse over
                     zware en georganiseerde criminaliteit (SOCTA)1 uit april 2021. Uit dat beeld blijkt onder meer dat van de Europese criminele samenwerkingsverbanden
                     38 procent betrokken is bij de drugshandel. Van deze verbanden bestaat 65 procent
                     uit meerdere nationaliteiten en is 70 procent actief in meer dan drie landen. Verder
                     past 60 procent van de criminele samenwerkingsverbanden omkoping toe en hanteert 68
                     procent witwaspraktijken. Ook blijkt uit het dreigingsbeeld dat geweld gekoppeld aan
                     de georganiseerde criminaliteit in Europa toeneemt.
Een exacte vergelijking van de grootte van de problematiek tussen landen is niet mogelijk
                     vanwege het heimelijke karakter van de georganiseerde criminaliteit en zijn ondermijnend
                     handelen in de vorm van criminele investeringen, omkopingen en afpersingen. Ook kan
                     de zwaarte van een probleem op vele wijzen worden gedefinieerd waarbij bijvoorbeeld
                     rekening moet worden gehouden met de grootte van een land en zijn personele capaciteit
                     en andere middelen om weerstand te bieden tegen misdaad bevorderende invloeden. De
                     samenhang tussen de economieën van Europese landen evenals geschetst internationaal
                     handelen van criminele samenwerkingsverbanden maakt dat sprake is van een gemeenschappelijk
                     groot probleem.
Daarom spant het kabinet zich met alle nationale partners in om samen met Europese
                     en internationale partners langs de lijnen van de brede aanpak tegen ondermijnende
                     criminaliteit de problematiek en de impact hiervan op de samenleving en de economie
                     terug te dringen2. Dat betekent een gemeenschappelijke inzet op het weerbaar maken van logistieke knooppunten
                     tegen criminaliteit, het tegengaan van witwassen en het opsporen en afpakken van crimineel
                     vermogen. Daarnaast zet het kabinet in op het versterken van multidisciplinaire grensoverschrijdende
                     samenwerking en het op een gebalanceerde wijze toepassen van technologie voor de aanpak
                     van de georganiseerde criminaliteit. Tot slot zet het kabinet in op op het versterken
                     van de samenwerking met bron- en transitlanden van criminaliteit buiten Europa, zoals
                     in Latijns-Amerika. Ook wijst het kabinet uw Kamer op de in de EU aangenomen EU-Drugsstrategie
                     en het EU- Drugsactieplan 2021–2025.3 Voorts is in EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen,
                     de aanpak van een aantal criminele markten geprioriteerd mede aan de hand van het
                     hiervoor aangehaalde dreigingsbeeld. Binnen het EMPACT-kader werken autoriteiten van
                     EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis
                     van gemeenschappelijke analyses EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken.
                     Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen, het delen van expertise en gezamenlijke operationele acties
                     om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland
                     draagt hier actief aan bij.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft onlangs onder meer gesprekken gevoerd
                     met zijn Belgische en Franse collega’s om de samenwerking bij de grensoverschrijdende
                     aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit te versterken. Het kabinet
                     is voornemens om in de komende periode hierover ook andere lidstaten te benaderen.
Geannoteerde agenda 7–8 oktober
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
                  agenda voor de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 709). Zij stellen graag nog enkele vragen over de inzet van de regering.
               
Europees Openbaar Ministerie (EOM)
De leden van de VVD-fractie vragen of alle lidstaten, inclusief Finland en Slovenië,
                  die dat eerder nog niet hebben gedaan, inmiddels aanklagers hebben voorgedragen voor
                  het EOM. Ook vragen deze leden in hoeverre het feit dat niet alle deelnemende lidstaten
                  wetgeving hebben aangenomen om hun nationale justitiële systemen aan te passen, het
                  EOM belemmert bij zijn werkzaamheden.
               
Alle lidstaten, met uitzondering van Slovenië, hebben inmiddels gedelegeerde Europese
                     aanklagers voorgedragen. De bedoeling is dat er in totaal 140 gedelegeerde Europese
                     aanklagers worden benoemd verdeeld over de 22 aan het EOM deelnemende lidstaten. Daarvan
                     zijn er op dit moment 91 benoemd. Op een lidstaat na hebben alle lidstaten inmiddels
                     implementatiewetgeving aangenomen. Het feit dat het wetgevingsproces in een lidstaat
                     nog niet is afgerond is niet behulpzaam voor de werkzaamheden van het EOM. Echter,
                     de verwachting is dat dit op korte termijn alsnog het geval zal zijn.
Situatie voorlopige hechtenis
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet een discussie verwelkomt over de
                  vraag hoe in lidstaten de detentieomstandigheden kunnen worden verbeterd. Kan het
                  kabinet nader toelichten wat de inzet is van het kabinet bij de discussie die zal
                  plaatsvinden?
               
Verbetering van de detentieomstandigheden, en dan vooral de detentieomstandigheden
                     voor degenen die zich in voorlopige hechtenis bevinden, is geen doel dat op korte
                     termijn volledig kan worden gerealiseerd. Voor relatief veel lidstaten geldt dat die
                     omstandigheden in vergelijking met Nederland veel te wensen overlaten, zoals blijkt
                     uit het document ST 12161/2021 van 24 september 2021 dat de Europese Commissie (Commissie)
                     heeft opgesteld4. Om die omstandigheden te verbeteren dienen substantiële aanpassingen in detentie-inrichtingen
                     en in de aanstelling en opleiding van deskundig personeel te worden gedaan.
Commissaris Reynders heeft onlangs in een brief aan de lidstaten aangegeven dat daarvoor
                     middelen bestaan in het kader van het meerjarig financieel kader waarbij verschillende
                     fondsen kunnen worden aangeschreven, zoals Next Generation EU, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds
                     Plus (ESF+) en InvestNL. Het kabinet steunt de oproep van de Commissie om deze fondsen
                     te benutten voor de naleving van bestaande standaarden voor detentieomstandigheden.
Het kabinet ziet de discussie in de JBZ-Raad als een begin van een langer lopend proces.
                     Bewustwording van andere lidstaten van dit probleem en hen stimuleren om oplossingen
                     te bedenken is de belangrijkste inzet van het kabinet. Het kabinet juicht toe dat
                     de EU bereid is tot (co-)financiering van investeringen om detentieomstandigheden
                     in lidstaten te verbeteren.
Voortgang Richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB)
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang rondom het voorstel
                  tot herziening van de NIB-richtlijn. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
                  Voornoemde leden zijn tevreden met het feit dat het kabinet samen met andere lidstaten
                  voor een alternatieve benadering heeft gepleit op basis van risicoanalyses. Kan de
                  Minister de krachtenveldanalyse bij dit voorstel toelichten? Welke bezwaren leven
                  er bij tegenstanders?
               
Het kabinet volgt het krachtenveld nauwgezet nu er intensieve, wekelijkse onderhandelingen
                     lopen en meerdere lidstaten lijken te bewegen om nog onder dit voorzitterschap een
                     raadspositie te bereiken. Nederland heeft in de onderhandelingen via een non-paper
                     gepleit voor een alternatieve benadering voor het aanwijzen van entiteiten die onder
                     de reikwijdte van de richtlijn vallen. In het voorgestelde alternatief wijzen lidstaten
                     op basis van een risicoanalyse zelf essentiële entiteiten aan binnen de brede groep
                     belangrijke entiteiten, die wordt aangewezen op basis van EU-brede criteria. Zeven
                     lidstaten en Nederland hebben dit non-paper ondertekend, enkele andere lidstaten hebben
                     het voorstel later mondeling gesteund. Tegenstanders van dit alternatieve voorstel
                     vinden dat dit voorstel onvoldoende bijdraagt aan de beoogde harmonisatie van de interne
                     markt en daarmee een hoger niveau van cybersecurity omdat lidstaten mogelijk niet
                     consistent zullen zijn in het aanwijzen van essentiële entiteiten. Daarnaast wijzen
                     lidstaten die kritisch zijn op dit alternatieve voorstel ook op de administratieve
                     last die voor overheden ontstaat als lidstaten risicoanalyses moeten uitvoeren voor
                     alle sectoren die in de bijlage van de richtlijn worden genoemd. Tegelijkertijd brengt
                     het hanteren van de aanwijzingscriteria zoals in het voorstel van de Commissie is
                     gedaan ook de nodige regeldruk in de uitvoering met zich mee, onder andere voor toezichthouders.
Deze leden lezen dat het kabinet heeft voorgesteld dat lidstaten zelf relevante overheidsdiensten
                  kunnen aanwijzen die vallen onder NIB-richtlijn. Zij achten dit positief. Is de Minister
                  het met deze leden eens dat het van belang is dat publieke lichamen zoals ministeries,
                  gemeenten, maar ook onderwijsinstellingen onder de NIB-richtlijn kunnen vallen?
               
Zoals eerder aangegeven onderschrijft het kabinet het belang van digitale veiligheid
                        ook bij de overheid en bij onderwijsinstellingen maar is het kabinet van mening dat
                        het voorstel voor de NIB2-richtlijn daar niet het juiste instrument voor is.5
De NIB2-richtlijn beoogt het bevorderen van de interne markt en het verhogen van het
                        cybersecurityniveau binnen alle lidstaten, specifiek door onderlinge verschillen,
                        onder andere beveiligingseisen die aan entiteiten gesteld worden, tussen lidstaten
                        te verkleinen. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven dat voor de categorie
                        overheidsdiensten niet zomaar een koppeling met het bevorderen van de werking van
                        de interne markt kan worden gemaakt.6
                     Het kabinet onderschrijft het belang van digitale veiligheidseisen bij overheidsdiensten,
                        die in Nederland bijvoorbeeld zijn vastgesteld via de Baseline Informatiebeveiliging
                        Overheid (BIO), maar is kritisch ten aanzien van de keuze om daartoe deze diensten
                        onder het toepassingsbereik van deze richtlijn te laten vallen.7
De overheid verschilt organisatorisch van het bedrijfsleven op het gebied van sturing,
                        toezicht, interne structuur, de mate van decentralisatie, aansprakelijkheid en (politieke)
                        verantwoording aan controlerende organen. Er bestaan ook grote onderlinge verschillen
                        tussen de manier waarop dit in verschillende lidstaten is georganiseerd en welke overheidsdiensten
                        in aanmerking zouden komen voor (hogere) beveiligingseisen. Het kabinet is daarom
                        voorstander van een aanpak waarbij de lidstaten de digitale veiligheid van overheidsdiensten
                        bevorderen met voldoende ruimte voor maatwerk per lidstaat.
Bovenstaande argumenten voor de overheid gelden ook voor hogeronderwijsinstellingen.
                     De digitale veiligheid en weerbaarheid van (hoger) onderwijsinstellingen moet beter.
                     De Nederlandse onderwijssector is daar druk mee bezig.8
                  De wijze waarop de onderwijssector is georganiseerd verschilt per lidstaat. Het kabinet
                     is daarom ook hier voorstander van een aanpak die ruimte biedt voor maatwerk per lidstaat.
Is de Minister het in het kader van het risico op strategische afhankelijkheden van
                  technologie uit landen met offensieve cyberprogramma’s, met deze leden eens dat overheden
                  van vitale sectoren een supply chain review moeten kunnen eisen waarbij ook wordt gekeken naar niet-technische factoren, bijvoorbeeld
                  of er afhankelijkheden zijn van technologieën uit riskante landen? Zo ja, is de Minister
                  bereid dit mee te nemen in de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
               
Allereerst wil het kabinet benadrukken dat het verhogen van de digitale weerbaarheid
                     van organisaties en ketens van groot belang is. Uit het Cybersecuritybeeld Nederland
                     (CSBN) 2021 blijkt dat aanvallen op de leveranciersketens het afgelopen jaar toegenomen
                     zijn in aantal, omvang en complexiteit.9
                     
Het kabinet verwelkomt dan ook dat de Commissie oog heeft gehad voor de weerbaarheid
                     van ketens bij het opstellen van het voorstel voor de NIB2-richtlijn. Zo stelt de
                     Commissie een proces voor waarin de NIB-Samenwerkingsgroep samen met de Commissie
                     en het Europees Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA) samenwerken
                     om te komen tot gecoördineerde risicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens
                     in de EU, waarin rekening wordt gehouden met technische en, indien van toepassing,
                     niet-technische risicofactoren, in lijn met de voorbeelden zoals genoemd door de leden
                     van de VVD-fractie. Nederland heeft goede ervaringen opgedaan met het op gestructureerde
                     wijze analyseren van de risico’s van toeleveringsketens binnen de EU ten tijde van
                     het opstellen van de gecoördineerde EU-risicobeoordeling van de cyberbeveiliging van
                     5G-netwerken en de 5G-toolbox in 2019 en 2020.10 In lijn met de moties van de leden Van den Berg en Moorlag zal het kabinet de mogelijkheid
                     tot het opstellen van deze gecoördineerde sectorale risicobeoordelingen van toeleveringsketens
                     actief steunen in de onderhandelingen.11
                     
Daarnaast schrijft het voorstel voor de NIB2-richtlijn voor dat entiteiten maatregelen
                     moeten treffen voor de beveiliging van de toeleveringsketens als onderdeel van de
                     maatregelen die zij dienen te treffen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk-
                     en informatiesystemen te beheersen. Het kabinet ziet dit, met oog op het dreigingsbeeld,
                     als een wenselijke stap maar zal vanuit het oogpunt van proportionaliteit en uitvoerbaarheid
                     aandringen op verduidelijking en afbakening van deze verplichting.
Eerder hebben de leden van de VVD-fractie hun bezwaren kenbaar gemaakt met betrekking
                  tot de mogelijke administratieve lasten voor niet-vitale midden- en kleinbedrijven.
                  De geschetste voortgang van de richtlijn en de positie van andere lidstaten stelt
                  deze leden niet gerust. Kan de Minister nader toelichten welke bezwaren tegenstanders
                  hebben? Is hij voornemens alternatieven voor te stellen in de onderhandelingen om
                  de administratieve lasten voor mkb’ers te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
               
In het voorstel van de Commissie is opgenomen dat kleine en micro-bedrijven in beginsel
                     zijn uitgezonderd van de reikwijdte van de richtlijn. Middenbedrijven die actief zijn
                     in de sectoren die in de annex zijn genoemd vallen binnen de reikwijdte van de richtlijn.
                     In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven kritisch te zijn op de proportionaliteit
                     van het voorstel, in het bijzonder op deze grote uitbreiding van het aantal entiteiten
                     dat hiermee onder wettelijke verplichtingen voor cybersecurity wordt gebracht.12
                     
In het licht van het ontwikkelende dreigingsbeeld en de constatering dat basismaatregelen
                     voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen niet of onvoldoende getroffen
                     worden, zoals bijvoorbeeld aangegeven in het CSBN 2021, staat het kabinet open voor
                     een uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn naar extra sectoren en aanbieders.13 Daarbij is het voor het kabinet van belang dat deze uitbreiding goed wordt onderbouwd
                     met een risicoanalyse waarin vast komt te staan dat de verplichtingen in de richtlijn
                     proportioneel zijn, gelet de maatschappelijke en economische risico’s, en het opleggen
                     hiervan aan de extra aanbieders noodzakelijk is. Het kabinet zoekt daarnaast tijdens
                     de onderhandelingen met andere lidstaten actief naar mogelijkheden om onnodige administratieve
                     lasten te voorkomen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om te differentiëren in de
                     verplichtingen die aan essentiële en belangrijke entiteiten worden opgelegd.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
               
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
                  agenda voor de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 7 en 8 oktober 2021 in Luxemburg.
                  Zij hebben hierover nog enkele kritische vragen.
               
SLAPP
De leden van de D66-fractie lezen dat tijdens deze Raad Strategic Lawsuits Against
                  Public Participation (SLAPP) besproken zullen worden. Deze leden maken zich hier grote
                  zorgen over. Het is goed om te lezen dat in Nederland weinig van dit soort zaken voorkomen,
                  maar des te zorgelijker dat deze in andere landen wél veel voorkomen. Veel kleinere
                  media-outlets in Polen en Hongarije hebben de deuren al moeten sluiten, omdat zij
                  begraven werden onder juridische kosten. In ander Europese landen staat de mediavrijheid
                  ook onder druk. Kan de Minister een overzicht geven in welke landen in de EU veel
                  gebruik wordt gemaakt van SLAPP? Klopt het dat er op dit moment bijna 200 strategische
                  rechtszaken lopen tegen de media in Polen? Lopen ervoor zover bij de Minister bekend
                  in Polen ook strategische rechtszaken tegen buitenlandse correspondenten in Polen?
                  Lopen er rechtszaken tegen Nederlandse journalisten? Zo ja, wat doet de Minister om
                  deze journalisten te ondersteunen? Spreekt de Minister zijn Poolse evenknie aan op
                  het gebruik van strategische rechtszaken? Is hij bereid dat deze Raad te doen? Wie
                  zijn onze like-minded op dit dossier? Kan de Minister met deze like-minded landen een statement maken tijdens deze werklunch over het gebruik van SLAPP? Wat
                  doet Nederland nog meer om de persvrijheid in heel Europa te beschermen? Kunnen Europese
                  media-outlets die te maken krijgen met strategische rechtszaken, aanspraak maken op
                  Europese fondsen voor rechtsbijstand? Zo nee, is dat iets waar de Minister zich voor
                  zou willen inzetten?
               
Het kabinet merkt op dat in lidstaten waar de democratische rechtsstaat onder grote
                     druk staat ook het verschijnsel Strategic Lawsuits Against Public Participation (SLAPP) meer voorkomt. Onder meer in Polen, Hongarije, Slovenië, Kroatië, Roemenië
                     en Bulgarije komen SLAPP-zaken voor maar ook in andere lidstaten staat de journalistiek
                     onder druk. In Polen komen rechtszaken als bedoeld veel voor zonder dat over de precieze
                     omvang en aard een nadere indicatie kan worden gegeven. In Nederland komen dergelijke
                     rechtszaken tegen journalisten zeer beperkt voor blijkt uit cijfers van PersVeilig.
                     Het kabinet heeft geen signalen dat buitenlandse correspondenten en in het bijzonder
                     Nederlandse journalisten met dergelijke rechtszaken hebben te maken. Om de persvrijheid
                     in het buitenland te bewaken is ondersteuning aan de journalistiek in andere lidstaten
                     niet wenselijk. Onlangs heeft de Minister voor Rechtsbescherming in Den Haag met enkele
                     Poolse journalisten gesproken over de moeilijke omstandigheden waaronder zij werken.
                     De Minister heeft hierbij zijn steun aan hen uitgesproken. Twee jaar geleden sprak
                     de Minister voor Rechtsbescherming met de Poolse Minister van Justitie in Warschau
                     over de Poolse rechtsstaat. Aangezien de Poolse Minister van Justitie niet deelneemt
                     aan de JBZ-Raad zal er geen bilateraal onderhoud plaatsvinden. Het kabinet zal zich
                     kritisch uitspreken over SLAPP. Over de verwachte positie van likeminded lidstaten
                     over maatregelen door lidstaten of door de EU valt nog geen indicatie te geven. Het
                     kabinet zet zich met het media- en justitiebeleid in om de Nederlandse persvrijheid
                     te beschermen en moedigt andere lidstaten in de EU en de Commissie aan voorkomende
                     problemen te adresseren. Het Nederlandse postennetwerk zet zich ook in de EU in voor
                     democratie, de rechtsstaat en mensenrechten, zowel in contacten met regeringen en
                     het maatschappelijke middenveld, als door publieksdiplomatie. De Europese fondsen
                     kunnen worden benut om persvrijheid en mediapluralisme te bevorderen en de Commissie
                     heeft aangekondigd ook in middelen voor juridische en praktische steun aan journalisten
                     in de EU te willen voorzien.
Raadsconclusies EU strategie kinderrechten
De leden van de D66-fractie steunen de inzet, zoals uiteengezet in de geannoteerde
                  agenda. Zij kijken uit naar de uitkomst van de discussie, met name ten aanzien van
                  het LHBTI-standpunt, gezien de houding van enkele lidstaten tegenover dit onderwerp.
                  Kan in het verslag opgenomen worden hoe het voorzitterschap aankeek tegen de Nederlandse
                  inzet op dit onderwerp?
               
In het verslag van de JBZ-Raad wordt opgenomen hoe de besprekingen op dit onderwerp
                     zijn verlopen.
EOM
De leden van de D66-fractie hebben eerder een uitvoeringsbrief over de motie van het
                  lid Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2357) over het tegengaan van fraude met EU-fondsen ontvangen. Kan de Minister toelichten
                  in welke mate lidstaten zijn bewogen sindsdien richting deelname aan het EOM? Welke
                  bilaterale gesprekken zijn hierover gevoerd? Hoe staat het met de voordracht van Slovenië
                  voor het EOM? Op welke manier steunt het kabinet de inspanningen van de Commissie
                  om Slovenië hiertoe te bewegen?
               
Het EOM kan een belangrijke rol vervullen om het EU-budget te beschermen tegen corruptie
                     en fraude. Het kabinet stelt aansluiting bij het EOM dan ook actief aan de orde in
                     bilaterale gesprekken. Zo heeft de Minister van Justitie en Veiligheid dit punt vorig
                     jaar bij zijn Hongaarse en Poolse collega’s ter sprake gebracht om deze lidstaten
                     te stimuleren mee te doen. Duidelijk is dat in beide lidstaten nog geen animo voor
                     deelname bestaat. Lidstaten kunnen niet gedwongen worden zich aan te sluiten bij het
                     EOM.
De Sloveense regering is 9 juli jl. gestart met een nieuwe selectieprocedure voor
                     de twee gedelegeerde Europese aanklagers. Dit heeft nog niet tot een nieuwe voordracht
                     geleid. Ook hebben de twee initiële kandidaten een zaak aangespannen tegen het besluit
                     de oorspronkelijke procedure te herstarten. De bestuursrechter heeft op 5 oktober
                     jl. vonnis gewezen. Op het moment van schrijven was het volledige vonnis nog niet
                     beschikbaar. Inmiddels is duidelijk dat de twee kandidaten in het gelijk zijn gesteld.
                     Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet en heeft op verschillende niveaus, zowel
                     richting de Commissie als bilateraal, zijn zorgen over de situatie geuit. Het is op
                     dit moment nog niet duidelijk wat de regering Janša met het vonnis zal doen. Het kabinet
                     zal dan ook in de toekomst bij daarvoor passende gelegenheden aandacht blijven vragen
                     voor de situatie in Slovenië en steunt de Commissie volmondig in haar inspanningen
                     om Slovenië te bewegen haar voordracht op korte termijn alsnog te doen.
Situatie voorlopige hechtenis
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agendering
                  van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) en detentieomstandigheden op de JBZ-Raad op
                  7–8 oktober. Zij leggen de Minister voorafgaand enkele vragen voor. Deze leden zouden
                  van de Minister willen weten welke minimumnormen inzake detentievoorwaarden hij belangrijk
                  acht om het wederzijds vertrouwen te versterken, en hoe hij daar tijdens het Raadsdebat
                  op gaat inzetten. Verder willen deze leden de Minister vragen hoe hij omgaat met de
                  lidstaten waarin structureel sprake is van overbevolking van gevangenissen. Gaat hij
                  hen hierop aanspreken en, zo ja, hoe?
               
Zoals aangegeven op de vragen van de leden van de diverse andere fracties bieden de
                     European Prison Rules (EPR) een behoorlijk stelsel van minimumstandaarden voor detentieomstandigheden. In
                     de aanstaande JBZ-Raad zal het kabinet andere lidstaten aanmoedigen bestaande standaarden
                     voor detentieomstandigheden na te leven mede voor het goed functioneren van wederzijds
                     vertrouwen. Met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) zijn
                     de EPR in zekere zin deel geworden van hetgeen het stelsel van wederzijds vertrouwen
                     inhoudt. Op politiek niveau is het voortdurend antwoord blijven vragen en de dialoog
                     te blijven zoeken het meest effectief. Het blijft echter een kwestie van de lange
                     termijn.
De leden van de D66-fractie lezen dat advocaat-generaal Pitruzzella een oproep heeft
                  gedaan tot EU-wetgeving waarin minimumnormen worden geformuleerd voor materiële detentievoorwaarden
                  en procedurele rechten in voorlopige hechtenis. Hoe kijkt de Minister daartegenaan,
                  zo vragen deze leden. Denk hij dat dit bij kan dragen aan het verbeteren van detentieomstandigheden
                  binnen lidstaten? En denkt hij dat dit kan werken om bedreigingen van het principe
                  van wederzijds vertrouwen tegen te gaan? Welke minimumnormen zouden volgens hem in
                  deze wetgeving moeten worden opgenomen?
               
Het is geen gegeven dat het tot EU-wetgeving over minimumdetentieomstandigheden gaat
                     komen. In de eerste plaats is het onzeker of de EU over een adequate rechtsgrondslag
                     beschikt om dergelijke normen vast te stellen. In het document van de Commissie14 valt te lezen dat in enkele conclusies van de advocaat-generaal bij het HvJEU wordt
                     gesuggereerd dat daarvoor ruimte zou zijn, maar het kabinet acht dit op dit moment
                     onvoldoende duidelijk. In de tweede plaats is het de vraag wat de inhoud van dergelijke
                     wetgeving zou moeten zijn. Als het gaat om materiële normen voldoen naar de mening
                     van het kabinet de EPR van de Raad van Europa. Het zou onder de huidige omstandigheden
                     niet verstandig zijn strengere normen voor te stellen aangezien het handhaven van
                     de huidige normen lastig blijkt.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat niet alleen zorgen over detentievoorwaarden,
                  maar ook zorgen over de rechtsstatelijkheid rechters kunnen doen aarzelen bij het
                  uitvoeren van EAB’s. Het gaat dan om zorgen over toegang van de verdachte tot een
                  eerlijk proces. Ook de Nederlandse rechter heeft op grond hiervan de uitvoering van
                  EAB’s geweigerd. Deze leden willen aan de Minister vragen of in het debat over minimumvoorwaarden
                  ook deze zorgen kunnen worden meegenomen, zodat ook op het gebied van het recht op
                  een eerlijk proces duidelijkheid bestaat welke voorwaarden grond zijn om een EAB niet
                  uit te voeren.
               
De onderwerpen «recht op een eerlijk proces» en «de onafhankelijkheid van de rechterlijke
                     macht» hebben zeer nadrukkelijk de aandacht van de Commissie en de JBZ-Raad. Ook de
                     Nederlandse rechter heeft hier aandacht voor. Rechtsstatelijkheid keert regelmatig
                     terug op de agenda van de JBZ-Raad.
Als laatste willen de leden van de D66-fractie aandacht vragen voor de Poolse oproep
                  aan Poolse officieren van justitie om niet langer te helpen bij het overleveren van
                  verdachten en veroordeelden aan Nederland. Dit als reactie op het niet uitvoeren van
                  EAB’s door de Nederlandse rechter. Dat is in strijd met het Kaderbesluit EAB. Deze
                  leden benadrukken dat dit een onwenselijke situatie is. Zij roepen de Minister op
                  tijdens de JBZ-Raad het gesprek aan te gaan met zijn Poolse evenknie en aandacht te
                  vragen voor dit onderwerp.
               
Onlangs heeft de Minister voor Rechtsbescherming in Den Haag met enkele Poolse rechters,
                     advocaten en journalisten gesproken over de moeilijke omstandigheden waaronder zij
                     werken. De Minister heeft hierbij zijn steun aan hen uitgesproken. Twee jaar geleden
                     sprak de Minister voor Rechtsbescherming met de Poolse Minister van Justitie in Warschau
                     over de Poolse rechtsstaat. Aangezien de Poolse Minister van Justitie niet deelneemt
                     aan de JBZ-Raad zal er geen bilateraal gesprek plaatsvinden.
Conferentie Regulation Artificial Intelligence
De leden van de D66-fractie hebben slechts een vraag over de Conferentie Regulation Artificial Intelligence. Deze leden vragen welke aspecten van AI worden hier zullen worden behandeld die verschillen
                  van de behandeling in de eerstvolgende Telecomraad.
               
Tijdens de conferentie op 20 juli jl. is gesproken over het juridisch raamwerk van
                     de conceptverordening. Het was een brede discussie over de inhoud van het voorstel
                     van de Commissie met een focus op het perspectief van bescherming van de fundamentele
                     rechten. Aspecten als de definitie en reikwijdte, de effectiviteit van de werking
                     en het belang van een goede inhoudelijke dialoog over het voorstel met stakeholders
                     kwamen aan de orde. Ook werden de initiatieven van de OECD, UNESCO en de Raad van
                     Europa toegelicht. Hier werd het belang onderstreept van samenwerking en gezamenlijke
                     standaarden. De eerstvolgende informele Telecomraad zal plaatsvinden op 14 oktober
                     aanstaande. Tijdens deze Telecomraad staan de regulatory design van de conceptverordening en de uitdagingen voor effectieve implementatie geagendeerd.
Verstrekken van paspoorten aan niet-EU-investeerders
De leden van de D66-fractie merken op dat op dit schriftelijk overleg ook de brief
                  over het verstrekken van paspoorten aan niet-EU-investeerders geagendeerd staat. Zij
                  merken op dat zij zich zorgen maken over dit fenomeen en zij zouden graag zien dat
                  de Europese Commissie hier sterkere acties tegen onderneemt. Welke mogelijkheden ziet
                  de Minister voor een algeheel verbod op deze praktijken? Klopt het dat de Commissie
                  een werkgroep heeft opgezet van lidstaten, die gezamenlijk tot afspraken voor strengere
                  veiligheidsregels moest komen over het verstrekken van EU-paspoorten aan investeerders?
                  Is Nederland lid van die werkgroep? Komt die werkgroep nog bijeen? Zo ja, kan de Kamer
                  een rapportage over de voortgang en de stand van zaken krijgen? Zo nee, waarom niet?
                  Waar loopt het op spaak? En wat doet Nederland om de gesprekken weer op gang te krijgen?
               
Voor de beantwoording van deze vragen verwijst het kabinet uw Kamer naar de brief
                     die de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 september jl. over dit onderwerp
                     naar uw Kamer heeft gestuurd15. Hierin is aangegeven dat de expertgroep die de Commissie had ingesteld en waar Nederland
                     ook aan deelnam sinds november 2019, mede vanwege de coronacrisis, niet meer bijeen
                     is gekomen.
Omdat het verstrekken van de staatsburgerschap een bevoegdheid is van de lidstaten
                     zijn de mogelijkheden voor een algeheel verbod beperkt. De vraag is in hoeverre deze
                     bevoegdheid begrensd kan worden door het EU-recht. Daarbij speelt de Commissie als
                     verantwoordelijke voor het toezicht op de naleving van het EU-recht een belangrijke
                     rol. Die rol heeft de Commissie ook daadwerkelijk heeft opgepakt bij dit onderwerp.
Tegen de enige twee lidstaten die nog staatsburgerschap verstrekken aan buitenlandse
                     investeerders, Malta en Cyprus, heeft de Commissie op 20 oktober 2020 inbreukprocedures
                     gestart. De Commissie heeft op 9 juni jl. laten weten verdere stappen te ondernemen
                     in de inbreukprocedure.
De Commissie is van mening dat deze twee lidstaten door staatsburgerschapsregelingen
                     voor investeerders, die staatsburgerschap bieden in ruil voor vooraf bepaalde betalingen
                     en investeringen, in te voeren en toe te passen hun verplichtingen uit hoofde van
                     het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU) en de definitie van het burgerschap van de Unie zoals vastgelegd in de Verdragen
                     (
                     artikel 20 VWEU
                  ) niet nakomen.
Mocht het tot een procedure voor het HvJEU komen, dan is het HvJEU uiteindelijk de
                     instantie die de reikwijdte van de nationale bevoegdheid bepaalt.
Nu deze juridische procedures zijn gestart ziet het kabinet geen reden om de gesprekken
                     over dit onderwerp weer op gang te krijgen.
Europese strategie ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
De leden van de D66-fractie hebben ook vernomen dat er deze zomer een strategie is
                  gepubliceerd ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Over die strategie
                  hebben deze leden nog enkele vragen. Zij hebben specifiek vragen over het aankomende
                  wetsvoorstel van de Commissie om online dienstverleners te verplichten om child sexual abuse material (CSAM) te detecteren en te verwijderen. Kan de Minister verduidelijken of hij wil
                  dat het alleen gaat om bekend materiaal, of ook onbekend/nieuw materiaal? Hoe zou
                  volgens de Minister het automatisch detecteren en verwijderen van nieuw materiaal
                  in zijn werk moeten gaan? Welke waarborgen moeten daar op zijn minst bij worden gegeven?
                  Worden dan alle afbeeldingen (bijv. op WhatsApp, Facebook chat etc.) automatisch bekeken
                  om eventueel CSAM te detecteren? Ziet de Minister net als deze leden hier privacyrisico's?
                  Is de Minister het met deze leden eens dat iedere technologie die online dienstverleners
                  gebruiken om CSAM te detecteren, eerst goedgekeurd moet worden door de Autoriteit
                  Persoonsgegevens van de lidstaat waar het bedrijf gevestigd is, zodat de technologieën
                  die gebruikt worden zo privacyvriendelijk mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Is de
                  Minister het met deze leden eens dat iedere technologie die online dienstverleners
                  gebruiken om CSA te detecteren, gecontroleerd moet worden door onafhankelijke experts,
                  en altijd gepaard moet gaan met menselijk overzicht en beroepsmogelijkheden voor mensen
                  wier content verwijderd en gerapporteerd is? Is de Minister het met deze leden eens
                  de dat gebruikte technologieën alleen gebruikt mogen worden voor het detecteren van
                  CSA, en geen enkel ander doel? Kan de Minister statistieken geven over hoeveel slachtoffers
                  van CSA er zijn opgespoord in Nederland via reeds bestaande vrijwillige detectering
                  van onlinedienstproviders? Is de Minister het ermee eens dat er gedetailleerde statistieken
                  nodig zijn via de aankomende wetgeving over de aantallen slachtoffers, vervolgde en
                  veroordeelde daders die gevonden zijn via de verplichte opsporing, valse positieve,
                  om de effectiviteit van verplichte detectering te kunnen bewijzen?
               
De Commissie heeft in juli 2020 de EU-strategie voor een meer effectieve strijd tegen
                     seksueel kindermisbruik gepresenteerd. Het wetsvoorstel van de Commissie, dat hier
                     onderdeel van vormt, is nog niet gepubliceerd, en wordt voor het einde van dit jaar
                     verwacht. Aangezien het kabinet de precieze reikwijdte van de voorstellen nog niet
                     kent kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de voorwaarden waar eventuele technologieën
                     aan moeten voldoen en de benodigde statistieken. Zodra het wetsvoorstel is gepubliceerd
                     wordt een BNC-fiche opgesteld dat met uw Kamer wordt gedeeld. Het is daarnaast goed
                     om te benadrukken dat in Nederland de HashCheckService tot doel heeft het internet
                     te schonen van reeds bekend CSAM-materiaal en niet het opsporen van slachtoffers.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het van groot belang is dat rechtshandhaving,
                     privacy en cybersecurity goed moeten worden afgewogen in elk voorstel op respectievelijk
                     domein. Dit betekent dat het belangrijk is om bij voorstellen inzake privacy en cybersecurity
                     de opsporingsbelangen mee te wegen en vice versa. Op deze manier worden de verschillende
                     legitieme belangen gewaarborgd en in evenwicht gehouden.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
               
De leden van de SP-fractie hebben diverse vragen over de geannoteerde agenda voor
                  de aanstaande JBZ-raad.
               
De leden van de SP-fractie vinden het een goed voornemen dat het voorzitterschap de
                  omstandigheden in gevangenissen en voorlopige hechtenis ter sprake wil brengen. Deze
                  leden vragen al jaren aandacht voor diverse vraagstukken rondom het Europees aanhoudingsbevel
                  (EAB) en de dramatische mensenrechtensituatie voor verdachten. De Kamer heeft zich
                  hierover in juni 2021 ook uitgesproken via de motie van het lid Van Nispen (Kamerstuk
                  32 317, nr. 696), die de regering oproept om de praktijk van het weigeren van overleveringen van
                  verdachten in andere lidstaten te onderzoeken en te bezien of er ruimere rechterlijke
                  bevoegdheden nodig zijn om EAB’s te weigeren. Een tweede motie van het lid Van Nispen
                  (Kamerstuk 32 317, nr. 697), die het mogelijk moet maken om aan de uitvaardigende lidstaat garanties te vragen,
                  bijvoorbeeld rondom detentieomstandigheden, haalde het helaas niet. Kan de regering
                  toelichten hoe zij uitvoering wil gaan geven aan de aangenomen motie van het lid Van
                  Nispen (Kamerstuk 32 317, nr. 696)?
               
Het onderzoek naar de praktijk in andere lidstaten loopt. Hiertoe bestudeert het kabinet
                     onder andere diverse rapporten over praktische toepassing van het EAB. Het kabinet
                     verwacht uw Kamer voor het einde van het jaar nader inhoudelijk te kunnen informeren.
Dat de detentieomstandigheden nu op de agenda staan, is volgens de leden van de SP-fractie
                  dan ook een uitgelezen kans voor de regering om zich in te zetten op dit thema. Kort
                  geleden bleek uit een stuk van de Europese Commissie hoe slecht de situatie is. Deze
                  leden willen daarom graag weten van de Minister doe hij aankijkt tegen het feit dat
                  in maar liefst elf lidstaten sprake is van overbezetting van gevangenissen, er in
                  2020 34 keer sprake was van een schending van artikel 3 van het EVRM en dat voorlopige
                  hechtenis te gemakkelijk wordt ingezet, onvoldoende wordt onderbouwd en dat daar onvoldoende
                  toezicht op is?16
Het kabinet maakt zich net als de leden van SP-fractie zorgen over dat overbevolking
                        in detentie-inrichtingen in de lidstaten van EU geen uitzondering is. Het Europees
                        Hof voor de Rechten van de Mens heeft, zoals in het door de leden van SP-fractie aangeduide
                        document wordt toegelicht, door middel van zijn uitspraken, aandacht gevraagd voor
                        de gebrekkige situatie in meerdere Europese landen. Dit document geeft aan dat er
                        veel verbetermogelijkheden zijn. Het kabinet tekent daarbij aan dat werkelijke verbetering
                        grote investeringen vergt in gebouwen en personeel.
Het is niet voldoende om een algemeen beeld te hebben van gronden voor voorlopige
                        hechtenis in andere lidstaten; belangrijker is de wijze waarop die in de praktijk
                        worden gehanteerd en of daarop voldoende rechterlijk toezicht plaatsvindt. In Nederland
                        wordt de voorlopige hechtenis altijd door de rechter getoetst.
Deze leden horen dan ook graag van de Minister wat de inzet van de Nederlandse regering
                  zal zijn.
               
Zoals gesteld in de antwoorden op gelijkaardige vragen van de leden van VVD-fractie
                     is werkelijke verbetering van detentieomstandigheden in andere lidstaten een kwestie
                     van aanzienlijke investeringen en het hebben van een lange adem. Het kabinet juicht
                     toe dat de EU mogelijkheden voor financiering biedt. Het onderwerp op de agenda plaatsen
                     en houden helpt om andere lidstaten te stimuleren het probleem daadwerkelijk aan te
                     pakken. Ook de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het
                     HvJEU dragen eraan bij dat het onderwerp op de agenda blijft.
Is de Minister bereid om tot materiële minimumnormen te komen voor detentieomstandigheden?
                  Zo nee, waarom niet?
               
Dergelijke normen bestaan reeds. De Raad van Europa heeft in 2006 de EPR17 aanvaard. In de EPR zijn zeer gedetailleerde normen neergelegd die als materiële
                     minimumstandaarden gelden.
Denkt hij dat het tot EU-wetgeving gaat komen om de detentieomstandigheden te verbeteren
                  en voorwaarden te stellen aan voorlopige hechtenis?
               
Het is geen gegeven dat het tot EU-wetgeving over minimumdetentieomstandigheden gaat
                     komen. In de eerste plaats is het onzeker of de EU over een adequate rechtsgrondslag
                     beschikt om dergelijke standaarden vast te stellen. In het document van de Commissie
                     waarnaar leden van de SP-fractie verwijzen valt te lezen dat in enkele conclusies
                     van de advocaat-generaal bij het HvJEU wordt gesuggereerd dat daarvoor ruimte zou
                     zijn, maar het kabinet acht dit op dit moment onvoldoende duidelijk.
In de tweede plaats is het de vraag wat de inhoud van dergelijke wetgeving zou moeten
                     zijn. Als het gaat om materiële normen voldoen naar de mening van het kabinet de EPR
                     van de Raad van Europa. Het zou onder de huidige omstandigheden niet verstandig zijn
                     strengere normen voor te stellen aangezien het handhaven van de huidige normen lastig
                     blijkt.
Deelt de Minister de mening dat rechters een AEB moeten kunnen weigeren, wanneer er
                  sprake is van slechte detentieomstandigheden of een disproportioneel lange of slecht
                  onderbouwde voorlopige hechtenis?
               
Volgens de geldende jurisprudentie van het HvJEU kunnen de uitvoerende rechterlijke
                     autoriteiten die, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon, een Europees
                     aanhoudingsbevel uitvoeren bij de uitvaardigende autoriteit navraag doen naar de detentieomstandigheden
                     in de desbetreffende lidstaat. De uitvaardigende autoriteit is gehouden daarop te
                     antwoorden. De toets die op basis van die antwoorden moet worden aangelegd verloopt
                     in twee stappen.
Ten eerste moet worden beoordeeld hoe de detentieomstandigheden in de desbetreffende
                     lidstaat in algemene zin zijn. Ten tweede moet worden beoordeeld hoe de specifieke
                     detentieomstandigheden zijn in de inrichting waarin de betrokkene zal worden gedetineerd.
Het HvJEU heeft bevestigd dat de EPR daarbij als richtlijn kunnen worden gebruikt.
                     Zo nodig kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit ter zake garanties vragen. Op
                     gegeven garanties zal in beginsel moeten worden vertrouwd. Dat volgt uit het systeem
                     van wederzijdse erkenning. In uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld bij een
                     weigering om garanties af te geven, bestaat de mogelijkheid dat de overleveringsprocedure
                     wordt beëindigd. Daar zijn gevolgen aan verbonden. Indien geen vervolging in Nederland
                     kan plaatsvinden, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van rechtsmacht of dubbele strafbaarheid,
                     dan is er in beginsel geen reden voor verdere vrijheidsbeneming. Straffeloosheid is
                     dan mogelijk. Dat acht het kabinet even ongewenst als zeer ontoereikende detentieomstandigheden.
Een EAB moet volgens het kaderbesluit EAB en de jurisprudentie van het HvJEU steeds
                     worden uitgevoerd. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals een dreigende
                     of daadwerkelijke schending van de grondrechten aanvaardt het HvJEU daarop enige uitzonderingen.
                     Duur of onderbouwing van voorlopige hechtenis horen daartoe niet. Dit zijn in beginsel
                     de zaak van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Een EAB behoeft steeds rechterlijke
                     toetsing.
Is de Minister tevens bereid om op zoek te gaan naar gelijkgestemde lidstaten om samen
                  op te trekken voor het kunnen vragen van waarborgen bij het overleveren van verdachten
                  aan andere lidstaten? Zo nee, waarom niet?
               
Het vragen van waarborgen voor de detentie-omstandigheden bij overlevering is een
                     taak van de rechterlijke autoriteiten. Die kunnen in speciaal daarvoor dienstige gremia
                     zoals Eurojust of het Europees Justitieel Netwerk uitvragen doen en waar mogelijk
                     met elkaar samenwerken. regeringen hebben daar geen taak. Wel kunnen regeringen in
                     de JBZ-Raad elkaar aanspreken op het handhaven en verbeteren van detentieomstandigheden
                     in het algemeen. Deze discussie dient daartoe.
En is de Minister bereid om ook andere problemen met de EAB’s ter tafel te brengen,
                  bijvoorbeeld het recht op een eerlijk proces, medische omstandigheden en de onafhankelijkheid
                  van de rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet? Is hij in ieder geval bereid om te
                  kijken of dit onderwerp in de toekomst op een JBZ-Raad besproken kan worden?
               
Medische omstandigheden in detentie-inrichtingen maken ook deel uit van de minimumstandaarden
                     voor detentie. Dat onderwerp komt dus ook aan de orde. De onderwerpen «recht op een
                     eerlijk proces» en «de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht» hebben zeer nadrukkelijk
                     de aandacht van de Commissie en de JBZ-Raad. Ook de Nederlandse rechter heeft hier
                     aandacht voor. Rechtsstatelijkheid keert regelmatig terug op de agenda van de JBZ-Raad.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
               
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de te lezen stukken die voorliggen
                     ter voorbereiding van de aankomende JBZ-Raad op 7 en 8 oktober. Zij vinden het positief
                     dat de stukken dit keer eerder zijn aangeleverd, waardoor de inbrengtermijn langer
                     was dan vorige keer en inbreng geleverd kan worden voordat de conceptverklaringen
                     al naar de pers gelekt zijn. Echter was ook dit maal de agenda al ruimschoots bekend
                     voor de Minister en Staatssecretaris hun brief met de Kamer deelden. Deze leden spreken
                     dan ook de hoop uit dat op termijn de Nederlandse inzet voor de JBZ-Raad ten minste
                     een week voor de aanvang van de Raad besproken kan worden en de stukken daarvoor tijdig
                     aangeleverd zullen zijn.
                  
Daarom heeft de Volt-fractie ook de volgende vragen: Hoe zal de Kamer mee worden genomen
                     in de positiebepaling van het kabinet ten aanzien van dossiers en onderhandelingen
                     in Brussel? Hoe verwerkt het kabinet de uitkomsten van de overleggen met andere EU-lidstaten?
                     Hoe wordt de Kamer hierin meegenomen?
                  
De bijlage bij de brief over Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten
                     van de EU geeft weer hoe uw Kamer wordt meegenomen bij onderhandelingstrajecten.18 Uw Kamer ontvangt voor alle Commissievoorstellen een kabinetsreactie in de vorm van
                     een zogenaamd BNC-fiche waarin de inzet van het kabinet wordt weergegeven. Het kabinet
                     informeert uw Kamer daarna conform de richtlijnen in bovengenoemde brief over de uitkomst
                     van overleggen met andere landen in de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad. In sommige
                     gevallen zijn de uitkomst van dergelijke onderhandelingen, de insteek van het voorzitterschap
                     of de Commissie voor een bepaald agendapunt of de onderliggende stukken echter pas
                     vlak voor de Raad bekend. Het kabinet kan dan uw Kamer informeren in een schriftelijk
                     overleg of Commissiedebat.
Voortgang Richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging
Het demissionaire kabinet schrijft in zijn brief van 28 september 2021 over de geannoteerde
                  agenda voor de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat duidelijk is dat een meerderheid van
                  de lidstaten een uitbreiding van het aantal entiteiten en sectoren ten opzichte van
                  de huidige NIB-richtlijn steunt. Om welke lidstaten gaat het? Wat is hierin de positie
                  van Nederland? Met welke andere lidstaten is hierover onderling afgestemd?
               
Het kabinet leidt uit de besprekingen in de raadswerkgroep en directe contacten met
                     andere lidstaten af dat er in algemene zin draagvlak bestaat voor een uitbreiding
                     van het aantal entiteiten en sectoren ten opzichte van de huidige NIB-richtlijn. Vanwege
                     de vertrouwelijkheid van deze besprekingen kan het kabinet niet ingaan op de standpunten
                     van individuele lidstaten. In het licht van het ontwikkelende dreigingsbeeld en de
                     constatering dat basismaatregelen voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen
                     niet of onvoldoende getroffen worden, zoals bijvoorbeeld aangegeven in het CSBN 2021,
                     staat het kabinet in principe open voor een uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn
                     naar extra sectoren en aanbieders.19 Daarbij is het voor het kabinet van belang dat deze uitbreiding goed wordt onderbouwd
                     met een risicoanalyse waarin vast komt te staan dat de verplichtingen in de richtlijn
                     proportioneel zijn, gelet op de maatschappelijke en economische risico’s, en het opleggen
                     hiervan aan de extra aanbieders noodzakelijk is.
Wat waren de bezwaren van het demissionaire kabinet, los van het bezwaar ten aanzien
                  van de alternatieve benadering voor het aanwijzen van entiteiten die onder de reikwijdte
                  van de richtlijn vallen?
               
In het BNC-fiche over het voorstel tot herziening van de NIB-richtlijn plaatst het
                     kabinet enkele kritische kanttekeningen bij het voorstel.20 Deze kanttekeningen hebben onder andere betrekking op de samenhang met andere EU-wetgeving
                     die raakt aan cybersecurity, de proportionaliteit van, in het bijzonder, de grote
                     uitbreiding van het aantal aanbieders dat onder de richtlijn wordt gebracht, en het
                     verstrekkend voorschrijven van de wijze waarop de lidstaten in wetgeving de invulling
                     van toezicht en handhaving moeten regelen.
Op basis waarvan concludeert het demissionaire kabinet dat een meerderheid van de
                  lidstaten op dit moment geen voorstander lijkt van een specifieke wet die voorrang
                  krijgt boven algemene wetgeving voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken
                  of -diensten?
               
In de raadswerkgroep is met name ook door Nederland de samenhang tussen het voorstel
                     voor de NIB2-richtlijn en de European Electronic Communications Code (EECC) op verschillende momenten ter sprake gebracht, waarbij door Nederland ook is
                     gevraagd naar de reden waarom geen gebruik is gemaakt van een wet die voorrang krijgt
                     op algemene wetgeving (lex specialis) voor de EECC, zoals ook in het BNC-fiche is vermeld.21 In de gesprekken die in de raadswerkgroep worden gevoerd lijkt een meerderheid van
                     lidstaten voorstander te zijn voor het verplaatsen van telecomveiligheid vanuit de
                     EECC naar de NIB2-richtlijn.
Wat is de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen die zullen plaatsvinden dit najaar
                  op basis van de compromisvoorstellen die het voorzitterschap heeft voorbereid?
               
Het kabinet zal de inzet voor het vervolg van de onderhandelingen blijven vormgeven
                     aan de hand van de beoordeling van het voorstel zoals vastgelegd in het BNC-fiche
                     en de ontwikkeling van het krachtenveld.
Werkbezoek Egypte
De leden van de Volt-fractie vragen de Staatssecretaris wat haar overwegingen zijn
                  om te rapporteren over een bilateraal werkbezoek aan Egypte in het kader van de JBZ-Raad
                  (zijnde een Europese aangelegenheid).
               
Het kabinet hecht eraan uw Kamer tijdig en goed te informeren. De aankomende JBZ-Raad
                     zal onder andere spreken over de externe dimensie van migratie. De intentieverklaring
                     die Nederland en Egypte overeenkwamen over migratiesamenwerking raken daaraan. De
                     Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is voornemens haar ervaringen met collega’s
                     in de JBZ-Raad te delen. Daarmee deed de gelegenheid zich voor uw Kamer te informeren
                     over het werkbezoek van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid via de geannoteerde
                     agenda van de JBZ-Raad.
Geannoteerde agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 7–8 oktober 2021
Werklunch: Strategic Lawsuits Against Public Participation (SLAPP)
Welke maatregelen acht de Minister noodzakelijk om op te nemen in anti-SLAPP-wetgeving?
                  Aan welke actie dan wel op lidstaat- dan wel op EU-niveau zou de Minister prioriteit
                  willen geven in het kader van SLAPP? Is de Minister bereid om anti-SLAPP-wetgeving
                  in Nederland te introduceren om een mogelijke afbrokkeling van de rechtsstaat en persvrijheid
                  in de toekomst te voorkomen? Acht de Minister anti-SLAPP-wetgeving voldoende om de
                  journalisten, ngo’s en het maatschappelijk middenveld te beschermen? Welke andere
                  maatregelen zou de Minister graag op EU-niveau nog bespreken om eventuele toekomstige
                  anti-SLAPP-wetgeving te flankeren?
               
Het kabinet benadrukt in de eerste plaats dat de vrijheid van meningsuiting en vrije
                     en pluriforme media cruciaal zijn voor het functioneren van Europese democratieën.
                     Het kabinet is daarom van mening dat het nodig is om SLAPP in Europees verband aan
                     de orde te stellen in combinatie met het belang van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid
                     van de rechtspraak. In Nederland komen dergelijke rechtszaken tegen journalisten echter
                     zeer beperkt voor. Dit blijkt uit cijfers van PersVeilig. Wat betreft NGO´s en het
                     maatschappelijk middenveld in Nederland zijn er geen signalen hieromtrent bekend.
                     Belangrijk is dat, waar nodig, binnen lidstaten inspanningen worden verricht om de
                     procedurele waarborgen te versterken en dat de EU actie ter ondersteuning daarvan
                     onderneemt. Dergelijke rechtszaken maken misbruik van het rechtsstelsel en hebben
                     een bevriezend effect op het maatschappelijk middenveld waardoor de vrijheid van meningsuiting
                     en andere grondrechten beperkt worden. Het civiel- en strafrecht mogen niet worden
                     misbruikt om journalisten het zwijgen op te leggen of deelname aan het publieke debat
                     te ontmoedigen en bemoeilijken. Hierin ligt een grondwettelijke verantwoordelijkheid
                     in lidstaten van de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken voor de bescherming
                     van de rechten van journalisten en politieke activisten. Het kabinet ziet eventuele
                     voorstellen van de Commissie op dit gebied met belangstelling tegemoet.
Raadsconclusies EU-strategie kinderrechten
De leden van de Volt-fractie vragen de Minister een impressie te geven van de Raadsconclusies.
                  Is de Minister tevreden met de Raadsconclusies zoals deze nu voorliggen? Wat zijn
                  hierbij de prioriteiten voor Nederland? Is de Minister van mening dat de Raadsconclusies
                  genoeg ambitie tonen met betrekking tot de rechten van het kind?
               
Het borgen, bevorderen en naleven van kinderrechten is belangrijk. Het is positief
                     dat met deze Raadsconclusies aandacht wordt gevraagd voor kinderrechten zodat kinderrechten
                     nog beter betrokken zullen worden bij het opstellen van beleid en wetgeving. De kabinetsreactie
                     op de EU-Kinderrechtenstrategie heeft uw Kamer ontvangen op 30 april 2021.22
                     
De Nederlandse prioriteiten tijdens de besprekingen over de Raadsconclusies waren
                     subsidiariteit, balans tussen thema’s en het behoud van eerder overeengekomen taalgebruik
                     op thema’s als gendergelijkheid en gelijke rechten voor LHBTI-personen. Het kabinet
                     vindt het van belang dat lidstaten de vrijheid behouden om met nationaal beleid invulling
                     te geven aan de Kinderrechtenstrategie. Daarom heeft het kabinet tijdens de besprekingen
                     verzocht de tekst – met het oog op de subsidiariteit – anders te formuleren. Dit heeft
                     geleid tot aanpassingen in de formulering van de tekst. De Raadsconclusies hebben
                     een vrij sterke focus op thema’s die raken aan justitie en veiligheid, zoals kindvriendelijke
                     rechtsprocedures, migratie en geweld tegen kinderen. Het kabinet heeft geprobeerd
                     hier meer balans in aan te brengen. Dit heeft geleid tot aanvullingen in de Raadsconclusies,
                     bijvoorbeeld op het gebied van digitalisering. Tenslotte heeft het kabinet zich met
                     een groot aantal andere lidstaten ingezet om te verwijzen naar kwetsbare groepen,
                     in het bijzonder LHBTI-kinderen. Dit stuit op weerstand bij enkele lidstaten. Op het
                     moment van beantwoording is niet duidelijk of de hier ontstane impasse is doorbroken.
                     Het kabinet houdt vast aan dergelijke verwijzingen en zal geen steun verlenen aan
                     Raadsconclusies indien deze passage verwijderd wordt.
In het eerdere BNC-fiche verwelkomde het kabinet het initiatief, maar steunde een
                  nationale implementatie en daardoor geen juridisch bindende maatregelen. Deze leden
                  begrijpen dat uitvoering van beleid mogelijk lidstaatgebonden is, met inachtneming
                  van de nationale organisatie van onderwijs, gezondheidszorg, jeugdbescherming en de
                  inrichting van rechtsprocedures, maar hebben daarbij ook de angst dat het niet op
                  enige manier bindend maken van de strategie leidt tot een strategie zonder tanden
                  en dat er geen enkele verplichting is voor lidstaten om ten minste aan minimumstandaarden
                  te voldoen. Is de Minister dit met de deze leden eens? Welke mogelijkheden zijn er
                  om lidstaten alsnog verantwoordelijk te houden voor de minimumstandaarden die gewaarborgd
                  moeten zijn in de EU-strategie kinderrechten?
               
Het kabinet is van mening dat de onderwerpen die worden benoemd in de EU-Kinderrechtenstrategie
                     in sterke mate ook een nationale, regionale of lokale component hebben. Het kabinet
                     vindt het dan ook belangrijk dat de uitwerking van de strategie goed aansluit bij
                     de nationale context. Zo zijn er ook een aantal terreinen uit de strategie die onder
                     de exclusieve bevoegdheid vallen van de lidstaten. Lidstaten moeten daarom de vrijheid
                     behouden om met nationaal beleid invulling te geven aan deze strategie. In die zin
                     is het goed dat de strategie juridisch niet-bindend is.
Is de Minister op de hoogte van de resolutie van het Europees Parlement (EP) waarin
                  een meerderheid in het EP zich uitsprak voor het erkennen van huwelijken uit hetzelfde
                  geslacht om zowel bewegingsvrijheid en familierecht te garanderen voor gezinnen in
                  elke lidstaat, onafhankelijk van de samenstelling van het gezin? Welke waarborgen
                  voorziet de Minister op EU-niveau om te kunnen garanderen dat er tussen lidstaten
                  een wederzijdse erkenning van ouderschap plaatsvindt? Is de Minister het met deze
                  leden eens dat, wanneer overgelaten aan de lidstaten, dit niet zal gebeuren en er
                  daarom EU-brede juridisch bindende voorstellen moeten komen?
               
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze resolutie van het Europees Parlement en deelt
                     de zorgen van de Europarlementariërs over de positie van kinderen en ouders in regenbooggezinnen
                     in Europa. Mede om die reden heeft het kabinet geïntervenieerd in de lopende zaak
                     C-490/20 over de erkenning van ouderschap in Bulgarije van een in Spanje geboren kind
                     van een Britse en een Bulgaarse moeder. De inzet van het kabinet is daarbij dat ouderschap
                     ontstaan in de ene lidstaat zou moeten worden erkend binnen de hele EU. Dat is ook
                     de inzet van de Commissie die heeft aangekondigd met een verordening te komen op dit
                     punt.23 Tegelijkertijd hecht het kabinet eraan op te merken dat de wederzijdse erkenning
                     van ouderschap een gevoelig onderwerp betreft, ook omdat afstammingsrecht nauw samenhangt
                     met nationaliteitsrecht. Voor de totstandkoming van een verordening op dit terrein
                     moeten alle lidstaten instemmen (artikel 81, derde lid, Verdrag betreffende de werking
                     van de Europese Unie).
Europees Openbaar Ministerie
De leden van de Volt-fractie merken op dat het Europees Openbaar Ministerie dat drie
                  maanden geleden in werking is getreden, momenteel ongeveer 300 zaken van fraude onderzoekt
                  met EU-budget, met mogelijk 4,5 miljard schade, waaronder onderzoek in Nederland,
                  Duitsland, Slowakije, Bulgarije en Hongarije. Klopt dit? Op welke termijn verwacht
                  de Minister hierover een uitspraak? Op welke manier zal Nederland hieraan opvolging
                  geven, mocht Nederland betrokken blijken bij fraude? Op welke manier zal de Minister
                  hieraan opvolging geven op Europees niveau om te voorkomen dat EU-gelden gebruikt
                  worden voor fraude? Hoe verhouden zich deze fraudezaken tot het corona herstelfonds
                  (NGEU)?
               
Blijkens een mededeling van mevrouw Kövesi in het Europees Parlement op 1 oktober
                     jl. lopen er op dit moment 350 onderzoeken bij het EOM en gaat het daarbij om mogelijk
                     4,6 miljard euro schade ten nadele van de EU-begroting. Het EOM heeft eerder aangegeven
                     dat een onderzoek in Duitsland een btw-carrousselfraudezaak betreft met vertakkingen
                     naar onder meer Nederland. Uit de aard der zaak is het kabinet niet in de gelegenheid
                     hier verder in te gaan op de inhoud van deze of andere lopende onderzoeken aangezien
                     die onder de verantwoordelijkheid van het EOM plaatsvinden. Ook kan het kabinet niet
                     vooruitlopen op de uitkomsten van deze onderzoeken of in dit stadium uitspraken doen
                     over de mogelijke gevolgen daarvan voor het Nederlandse beleid ter bestrijding van
                     EU-fraude.
Situatie voorlopige hechtenis
Het demissionaire kabinet geeft aan dat niet bekend is of een uitvraag naar de detentieomstandigheden
                  en de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld overlevering in het kader van een EAB is
                  gedaan. Betekent dit dat het demissionaire kabinet niet van dergelijke verzoeken op
                  de hoogte is? Of dat het demissionaire kabinet weet dat deze nooit zijn gedaan?
               
Uitvraag naar de detentieomstandigheden in andere lidstaten in het kader van de uitvoering
                     van een Europees aanhoudingsbevel is een taak die exclusief aan uitvoerende rechterlijke
                     autoriteit behoort. Het kabinet is op de hoogte dat de Nederlandse rechter deze uitvragen
                     regelmatig doet aan andere lidstaten. Het kabinet is niet op de hoogte of rechters
                     in andere lidstaten een vraag aan de Nederlandse rechterlijke autoriteiten hebben
                     gericht. In de aanstaande JBZ-Raad zal het kabinet andere lidstaten aanmoedigen bestaande
                     standaarden voor detentieomstandigheden na te leven mede in het kader van de EAB om
                     goede overleveringsvoorwaarden te creëren.
Is het demissionaire kabinet van het standpunt dat de detentieomstandigheden in Nederland,
                  gelet op het niveau in de afzonderlijke lidstaten en het gemiddelde van de EU, reden
                  kunnen geven voor andere lidstaten om niet over te gaan tot overlevering? Welke afweging
                  ligt hieraan ten grondslag?
               
In Nederland zijn de detentieomstandigheden in vergelijking tot een groot deel van
                     andere EU-lidstaten en derde landen relatief hoog. Het Nederlandse niveau van detentieomstandigheden
                     voldoet in ruime mate aan de minimummaatstaven van de EPR. Nederland staat daar bij
                     open voor suggesties van andere lidstaten. Gegeven de toetsingsmethode, die uiteengezet
                     is bij de beantwoording van de vragen van de leden van de SP-fractie en de daarbij
                     aan te leggen normen, acht het kabinet het waarschijnlijk dat Nederland zowel in algemene
                     zin als in de omstandigheden van een denkbaar individueel geval een dergelijke toets
                     zou kunnen doorstaan. Ook Nederland zou om specifieke garanties kunnen worden gevraagd.
Is de Minister bereid om – in het geval dergelijke uitvragen er nog niet zijn geweest
                  – met andere EU-lidstaten in gesprek te gaan om eventuele zwakten in het Nederlandse
                  systeem te verhelpen?
               
Tekortkomingen in de detentieomstandigheden zijn nadrukkelijk onderwerp van gesprek.
                     Dat betekent niet alleen dat tekortkomingen in andere lidstaten worden besproken.
                     Nederland zal ook openstaan voor opmerkingen van andere lidstaten.
Het demissionaire kabinet schrijft voorts dat het de algemene, politieke discussie
                  over de situatie en hoe deze verbeterd kan worden in de desbetreffende lidstaten onderstreept
                  en dat het de belangen van menswaardige detentieomstandigheden onderstreept. Wat zijn
                  volgens het demissionaire kabinet menswaardige detentieomstandigheden?
               
Zoals aangegeven op de vragen van de leden van de SP-fractie bieden de EPR een behoorlijk
                     stelsel van minimumstandaarden voor detentieomstandigheden.
Sluit het demissionaire kabinet bij de boordeling van wat de ondergrenzen van menswaardige
                  detentieomstandigheden zijn, aan bij het overzicht van het secretariaat-generaal van
                  de Raad uit het non-paper van de diensten op het gebied van detentieomstandigheden
                  en procedurele rechten van 24 september 2021?
               
Het kabinet kan zich in algemene zin vinden in hetgeen in het stuk van het Voorzitterschap
                     naar voren wordt gebracht.
Voor zover het demissionaire kabinet afwijkt van bepaalde minimumstandaarden, wat
                  is daarvoor de reden? Bij de afwezigheid van welke standaarden in andere lidstaten
                  zou het demissionaire kabinet in ieder geval niet overgaan tot uitlevering?
               
De EPR waarnaar wordt verwezen vormen minimumstandaarden. Het karakter van dergelijke
                     standaarden brengt met zich mee dat met aanvaarding daarvan in beginsel geen lagere
                     standaarden worden geaccepteerd. Dit principe wordt ook erkend in de rechtspraak.
Uitlevering moet worden onderscheiden van overlevering. In de JBZ-Raad wordt uitsluitend
                     gesproken over overlevering. Overlevering is een taak die bij uitsluiting aan de rechter
                     is opgedragen, niet aan het kabinet. Uitlevering naar landen buiten de EU en buiten
                     de daarmee krachtens afzonderlijke verdragen vergelijkbare landen als het VK, Noorwegen
                     en IJsland (op basis van verdragen) biedt wel de mogelijkheid om, nadat de rechter
                     de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard, de algehele mensenrechtelijke situatie
                     in ogenschouw te nemen bij de beoordeling of ook tot de uitlevering wordt overgegaan.
                     Daarbij spelen de detentieomstandigheden een rol. De EPR kunnen daarbij worden gehanteerd
                     tegen andere Europese landen voor zover die lid zijn van de Raad van Europa. De EPR
                     en de rapporten van het Comité voor de Preventie van Foltering, waarin dergelijke
                     maatstaven eveneens zijn terug te vinden, zijn daarbij het kader. In de praktijk wordt
                     aan derde landen garanties gevraagd.
Welke inspanningen levert het demissionaire kabinet nu al om de aanwezigheid van deze
                  standaarden in andere lidstaten te bevorderen? Met welke andere lidstaten trekt het
                  demissionaire kabinet hierbij op? Welke inzet zal het demissionaire kabinet hebben
                  in de algemene politieke discussie over dit onderwerp? Waar zal het demissionaire
                  kabinet concreet op aandringen? Welke maatregelen gaat het voorstellen?
               
Het kabinet acht het belangrijk dit onderwerp van tijd tot tijd op de JBZ-Raad te
                     bespreken om ook op politiek niveau aandacht te blijven vragen voor naleving van bestaande
                     standaarden voor detentievoorwaarden. Zoals is aangegeven in antwoord op de vragen
                     van de leden van de fracties van de VVD en de SP zijn hiervoor substantiële investeringen
                     in gebouwen en personeel noodzakelijk. Dat is een zaak van lange termijn. Het kabinet
                     juicht toe dat de EU bereid is tot (co-)financiering van deze investeringen via diverse
                     geldstromen. Naar het oordeel van het kabinet is hier brede steun voor.
Conferentie Regulation Artificial Intelligence
De leden van de Volt-fractie onderschrijven net als het demissionaire kabinet het
                  belang van de bescherming van fundamentele rechten en de menselijke maat in de toepassing
                  van digitale technologieën in de rechtspleging en handhaving, maar onderstrepen dat
                  dit belang ook geldt buiten de rechtspleging en handhaving. Zij vragen het demissionaire
                  kabinet dan ook welke criteria en grondrechten het afweegt bij het vinden van de balans
                  tussen de mogelijkheid om AI in te zetten voor rechtshandhavingsdiensten en het beschermen
                  van fundamentele rechten. Hoe vult het demissionaire kabinet deze afweging concreet
                  in? Welke grondrechten uit de Nederlandse Grondwet, het EVRM en het Handvest van de
                  Grondrechten van de Europese Unie moeten bij de toepassing en ontwikkeling van digitale
                  technologieën (waaronder AI-systemen) volgens het demissionaire kabinet worden afgewogen?
                  Met welke andere lidstaten trekt de Nederlandse regering op in de gesprekken in Europees
                  verband? Welke afspraken zijn daarover gemaakt met andere lidstaten?
               
De grondrechten gelden onverkort in de digitale wereld. De Grondwet geeft aan of en
                     onder welke voorwaarden een grondrecht kan worden ingeperkt. Ook verdragen kennen
                     een dergelijke «beperkingssystematiek». Voor een studie naar de grondrechten die in
                     het geding kunnen zijn bij de toepassing van algoritmen (waaronder AI) verwijst het
                     kabinet naar het onderzoek «Algoritmes en grondrechten»24 van de Universiteit Utrecht en de kabinetsreactie25 daarop, en naar de beleidsbrief AI, publieke waarden en mensenrechten26. Ook voor de rechtshandhaving gelden (alle) grondrechten onverkort. Een inbreuk op
                     grondrechten in het kader van de rechtshandhaving kan onder voorwaarden echter gerechtvaardigd
                     zijn. Bij inbreuken op grondrechten door de rechtshandhaving geldt een stelsel van
                     eisen en criteria om te bepalen of deze inbreuk proportioneel is in verhouding tot
                     het belang van de opsporing.
In deze fase wordt de conceptverordening in Europees verband met name besproken in
                     de raadswerkgroep Telecom en daaraan gekoppelde workshops waarin de conceptverordening
                     artikelsgewijs wordt behandeld. Deze overleggen en workshops staan op dit moment nog
                     vooral in het teken van het stellen van vragen en het verduidelijken van specifieke
                     definities en/of concepten uit de verordening. Het kabinet gebruikt de uitkomsten
                     en antwoorden die volgen uit deze raadswerkgroepen en workshops in een later stadium
                     voor (nadere) standpuntbepaling en, waar nodig en mogelijk, het gezamenlijk optrekken
                     met gelijkgestemde lidstaten.
In de beantwoording van vragen van deze leden van 5 juli 2021 wordt gesteld dat het
                  demissionaire kabinet positief staat tegenover de concept-AI-verordening, die is gebaseerd
                  op een risicobenadering. De risicobenadering wordt als belangrijk gezien voor het
                  waarborgen van de proportionaliteit. Deze leden onderschrijven dat proportionaliteit
                  als uitgangspunt belangrijk is. Zij zijn het ook met het demissionaire kabinet eens
                  dat het huidige voorstel veel brede definities en omschrijvingen bevat. Hierdoor is
                  het risico, zoals het kabinet terecht stelt, enerzijds dat de verordening uiteindelijk
                  buitenproportioneel hoge eisen stelt aan AI-systemen, anderzijds zien deze leden op
                  dit moment het risico dat de verordening juist een te laag beschermingsniveau biedt
                  vanwege een te nauwe categorie AI-systemen die als hoog-risico worden gezien. Welke
                  categorieën AI-systemen zouden volgens het demissionaire kabinet als hoog-risico moeten
                  worden gekwalificeerd en op basis van welke afweging komt het demissionaire kabinet
                  tot die conclusie?
               
Het kabinet staat achter een risico gebaseerde aanpak waarbij de eisen proportioneel
                     zijn ten opzichte van het geïdentificeerde risico. In dit opzicht kan het kabinet
                     de vierdeling, zoals voorgesteld in de conceptverordening, volgen. De conceptverordening
                     onderscheidt categorieën van risico’s voor de gezondheid, veiligheid en schending
                     van mensenrechten als gevolg van AI-systemen. Deze categorieën zijn i) onaanvaardbaar,
                     ii) hoog, iii) beperkt risico en iv) minimaal of geen risico en het kabinet kan zich
                     in algemene zin vinden in deze categorieën.
Voor hoog-risico AI-systemen gelden uitgebreide eisen om de risico’s te voorkomen
                     of te mitigeren (zie vanaf artikel 9 van de conceptverordening), zoals de plicht een
                     ex ante conformiteitsbeoordeling uit te (laten) voeren. Dit geldt voor producten die
                     nu al gereguleerd zijn via Europese productregulering (zie bijlage II van de conceptverordening)
                     en voor AI-systemen die worden toegepast voor bepaalde doeleinden in een aantal (toepassings)gebieden
                     die zijn beschreven in bijlage III van de conceptverordening. Het kabinet begrijpt
                     de voorgestelde categorieën en beraadt zich op een standpunt over eventuele aanscherping
                     en indeling van AI-systemen in deze categorieën.
Het kabinet oordeelt, zoals te lezen in het BNC-fiche,27 in beginsel positief over de proportionaliteit van het voorstel. De voorgestelde
                     vorm en inhoud van het voorstel staan in een evenredige verhouding tot het doel: ervoor
                     zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig
                     en in overeenstemming zijn met de geldende fundamentele rechten en waarden binnen
                     de EU. De benadering om striktere verplichtingen voor AI-systemen vast te leggen op
                     basis van het risico dat zij vormen acht het kabinet geschikt ter realisatie van de
                     in het voorstel opgenomen doelstellingen met betrekking tot veiligheid en fundamentele
                     rechten. Het kabinet heeft vragen in relatie tot de uitvoerbaarheid en haalbaarheid
                     van de gekozen systematiek voor organisaties in de praktijk.
Situatie van rechterlijke macht in Afghanistan
De leden van de Volt-fractie onderschrijven de zorgen die Italië uit omtrent de positie
                  van de rechterlijke macht in Afghanistan na de machtsovername van de Taliban. Het
                  is overduidelijk dat de rechtsstaat in Afghanistan op dit moment geweld wordt aangedaan.
                  Deze leden vragen het demissionair kabinet om meer te doen dan slechts verwelkomen
                  dat wordt stilgestaan bij deze situatie. Graag horen deze leden of het demissionaire
                  kabinet de zorgen van Italië deelt. Zo ja, wat gaat het demissionaire kabinet daaraan
                  doen of doet het al om de rechterlijke macht in Afghanistan te ondersteunen? Met welke
                  inzet gaat het demissionaire kabinet ervoor zorgen dat in EU-verband of met afzonderlijke
                  lidstaten wordt gewerkt aan het beschermen van de rechterlijke macht en daarmee onafhankelijke
                  rechtspraak en rechtsstaat in Afghanistan? Welke concrete beleidsvoorstellen zal het
                  demissionaire kabinet doen? Heeft het demissionaire kabinet hierover al contact met
                  andere lidstaten? Zo ja, welke? Indien het demissionaire kabinet niets doet, wat is
                  daarvoor de motivering?
               
Het kabinet deelt de zorgen van Italië en de Volt-fractie over de diverse groepen
                     die onder het Talibanregime risico lopen en waardeert het initiatief van Italië specifiek
                     aandacht te vragen voor de rechterlijke macht. In EU-verband wordt gesproken over
                     de mogelijkheden om bescherming te bieden aan kwetsbare groepen en individuen. Op
                     7 oktober aanstaande organiseren Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell en Eurocommissaris
                     Ylva Johansson van Binnenlandse Zaken een «High Level Forum on providing protection to Afghans at risk» waaraan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zal deelnemen. De inzet van
                     het forum is te komen tot een gezamenlijk actieplan waarbij de aandacht speciaal uitgaat
                     naar het in veiligheid brengen van Afghanen die daar dringend behoefte aan hebben
                     en de samenwerking binnen de EU hiertoe. Steun aan de rechterlijke macht onder het
                     Talibanbewind is niet aan de orde. In de JBZ-Raad zal het kabinet de informatie van
                     Italië aanhoren en meenemen in verdere inzetbepaling.
Resultaten van de zesde evaluatie van de gedragscode Hate Speech Online
De leden van de Volt-fractie zien grote uitdagingen op het gebied van het tegengaan
                  van hate speech. Zowel online als offline. Daarom kijken deze leden uit naar de evaluatie
                  van de gedragscode Hate Speech Online. Daarover hebben deze leden nog wel de volgende
                  vragen: Op welke concrete punten zal het demissionaire kabinet letten bij het aanhoren
                  van de evaluatie? Welke resultaten verwacht het demissionaire kabinet van de evaluatie
                  en mocht aan deze resultaten worden voldaan, waar gaat het demissionaire kabinet dan
                  in de JBZ-Raad op aansturen? Zijn er andere beleidsmaatregelen die het demissionaire
                  kabinet zinvol acht om op Europees niveau op aan te sturen in strijd tegen hate speech,
                  anders dan de gedragscode Hate Speech Online? Zijn er best practices die Nederland
                  heeft in de strijd tegen Hate Speech Online, die het kan delen in de JBZ-Raad om de
                  aanpak op EU-niveau te versterken? Zo ja, welke? Gaat het demissionaire kabinet dit
                  in de JBZ-Raad delen?
               
De uitkomsten van de zesde evaluatie van de gedragscode Hate Speech Online zijn nog niet bekend. Internationale samenwerking is bij de aanpak van online hate
                     speech essentieel. Het kabinet is intensief bij de Europese aanpak betrokken en is
                     hierover in gesprek met lidstaten, belangenorganisaties en onlineplatformen.
De belangrijkste inspanningsverplichting van de gedragscode Hate Speech Online betreft de afdoening en eventuele verwijdering van haat zaaiende uitingen na meldingen
                     van gebruikers binnen 24 uur. Verder is een expertgroep, waarvoor Nederland de vicevoorzitter
                     levert, bezig om een nieuwe aanbeveling op te stellen inzake de aanpak van onlinediscriminatie.
                     Daarnaast is het van belang om verdergaande afspraken te maken om platformen ertoe
                     te bewegen zich (nog) meer in te spannen om ongewenst gedrag online te voorkomen.
De Commissie informeert de JBZ-Raad over de uitkomsten van de zesde evaluatie van
                        de gedragscode Hate Speech Online. Er wordt geen verdere discussie voorzien.
Met betrekking tot de nationale aanpak van online hate speech is het kabinet aan het
                        onderzoeken op welke manier het beste uitvoering kan worden gegeven aan de aangenomen
                        gewijzigde motie van het Kamerlid Jasper van Dijk28 om te bezien op welke manier de aanpak van racisme op het internet geïntensiveerd
                        kan worden.
Digitale dimensie van het onderzoeken van seksueel kindermisbruik
De leden van de Volt-fractie lezen in brief van de Minister dat Nederland «over het
                  algemeen» de voorstellen van de Europese Commissie om seksueel kindermisbruik gezamenlijk
                  aan te pakken steunt. Op welke aspecten steunt Nederland deze strategie niet? Welke
                  aspecten hebben volgens de Minister prioriteit? Op welke concrete aspecten zal de
                  Minister in zijn inbreng in de Raad nadruk leggen, naast de noodzaak om de inspanningen
                  te intensiveren? Wat zijn volgens de Minister de mest urgente doelstellingen die nagestreefd
                  moeten worden?
               
Voor de appreciatie van de EU-strategie voor een meer effectieve strijd tegen seksueel
                     kindermisbruik wijst het kabinet uw Kamer op het BNC-fiche dat het kabinet op 25 september
                     2020 naar uw Kamer heeft verzonden.29 Het kabinet ondersteunt de oproep om het huidige wettelijk kader spoedig te implementeren
                     en verwelkomt het wetsvoorstel om onlinedienstverleners te verplichten bekend materiaal
                     van seksueel kindermisbruik op te sporen en daarvan melding te maken. Ook ondersteunt
                     het kabinet de initiatieven voor de versterking van de rechtshandhaving en de verbetering
                     van samenwerking tussen stakeholders. Het kabinet kijkt uit naar het wetsvoorstel
                     van de Commissie, dat naar verwachting voor het einde van het jaar gereed is. Zodra
                     het wetsvoorstel gepubliceerd is zal een BNC-fiche worden opgesteld en met uw Kamer
                     worden gedeeld.
Publiek-private samenwerking is essentieel voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik,
                     ook op Europees niveau. De samenwerking met de private sector heeft in Nederland al
                     geleid tot successen. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de HashCheckService. Aan
                     de Commissie is aangeboden deze dienst ook voor andere lidstaten beschikbaar te stellen,
                     zodat afbeeldingen ook daar kunnen worden gedetecteerd en verwijderd. Voor een effectieve
                     aanpak van online seksueel kindermisbruik is het noodzakelijk dat bedrijven zelf ook
                     hun verantwoordelijkheid nemen, waarbij vrijblijvendheid niet meer volstaat. In Nederland
                     wordt daarom momenteel gewerkt aan bestuursrechtelijke handhaving en de oprichting
                     van een bevoegde Autoriteit. De verantwoordelijkheid van bedrijven overstijgt de aanpak
                     van online seksueel kindermisbruik. Het is van belang aandacht te hebben voor het
                     misbruik van hostingproviders en online dienstverleners voor illegale content.
In zijn brief geeft de Minister aan dat er in de Raad gesproken zal worden over «het
                     belang van toegang tot gegevens voor rechtshandhavingsdiensten». Wat is de appreciatie
                     van de Minister met betrekking hierop? In hoeverre zou toegang tot data voor bevoegde
                     autoriteiten beschikbaar moeten zijn volgens de Minister om voldoende effectief te
                     blijven? Zal de Minister zich bij de onderhandelingen inzetten om hierbij ook acht
                     te nemen op privacywetgeving? Voor welke maatregelen zal de Minister zich sterk maken
                     om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten zorgvuldig om wordt gegaan met datacollectie,
                     -verwerking en -uitwisselingen? Kan de Minister garanderen dat burgers inzage kunnen
                     krijgen in de wijze waarop hun data gebruikt en verwerkt worden?
                  
Hoe verhoudt deze wetgeving zich tot andere dossiers, zoals dataretentie, e-privacy,
                     e-evidence en encryptie? Verwacht de Minister voortgang en/of een conclusie op dit
                     dossier, zolang deze verordeningen niet tot een conclusie hebben geleid? Zijn er zonder
                     deze verordeningen voldoende garanties om onjuist gebruik van data te voorkomen?
                  
Zonder bewijs kan geen opsporing en vervolging plaatsvinden. Steeds meer zaken vinden
                     online plaats en daarmee is steeds meer opsporingsinformatie (uitsluitend) digitaal
                     beschikbaar. Hierdoor is rechtmatige toegang hiertoe onmisbaar voor een succesvolle
                     aanpak van seksueel kindermisbruik en vele andere soorten gedigitaliseerde criminaliteit
                     en cybercrime. Rechtmatige toegang is mogelijk wanneer de bevoegde autoriteit onder
                     andere de proportionaliteit en subsidiariteit heeft afgewogen en, indien nodig, een
                     machtiging heeft verkregen om een bevel te sturen. Indien deze bevoegde autoriteiten
                     voldoende in staat zijn om hun werk ook in het digitale domein te doen, kan slachtofferschap
                     beter worden tegengegaan en kunnen criminele feiten beter worden gestopt of verstoord
                     en daders beter worden opgespoord. Op deze manier kunnen burgers van hun vrijheden
                     en rechten genieten, zowel online als offline, en wordt recht gedaan aan slachtoffers.
                     In verschillende dossiers maakt het kabinet zich sterk voor de rechtmatige toegang
                     tot bewijs, waarbij proportionaliteit en subsidiariteit belangrijke elementen zijn.
                     Zie bijvoorbeeld het E-evidence dossier waar wordt gepleit voor een notificatiemechanisme30 of het traject rondom rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs31.
Het kabinet steunt hierin de Commissie die als uitgangspunt stelt dat privacy en de
                     beveiliging van elektronische communicatie voldoende gewaarborgd moeten blijven. Tevens
                     zijn de kaders uit het kabinetsstandpunt over encryptie leidend voor de Nederlandse
                     inbreng en zal conform het standpunt de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen
                     worden uitgedragen32.
In de EU-strategie tegen seksueel kindermisbruik en het document dat in de aankomende
                     JBZ-Raad voorligt wordt de samenhang met andere wetgevingsvoorstellen expliciet benoemd,
                     dit zijn weliswaar eigenstandige onderhandelingen maar dragen direct bij aan de EU-strategie
                     tegen kindermisbruik. In de verschillende dossiers worden voorwaarden met betrekking
                     tot de verwerving, verwerking en het uitwisselen van data. Daarbovenop verwijst het
                     kabinet ook naar de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (2016/680).33
                     
Werklunch: Uitvoering van interoperabiliteit
Het demissionaire kabinet geeft aan dat het bij de implementatie van de nieuwe Europese
                  informatiesystemen op het gebied van grenzen en interne veiligheidssystemen, steeds
                  heeft aangetekend dat de integrale planning bijna geen ruimte meer biedt voor onvoorziene
                  omstandigheden en daarom blijvende aandacht heeft gevraagd op Raadsniveau. Op welke
                  manier heeft het demissionaire kabinet aandacht gevraagd op Raadsniveau? Zijn er lidstaten
                  die dit standpunt delen? Zo ja, welke landen? Hoe gaat het demissionaire kabinet er
                  in de komende JBZ-Raad aandacht voor vragen? Welke concrete zorgen heeft het demissionaire
                  kabinet over de implementatie van het Entry/Exit System (EES) en het Schengen Informatie
                  Systeem (SIS)? Welke maatregelen en acties neemt het demissionaire kabinet om deze
                  zorgen het hoofd te bieden?
               
Het kabinet ziet de meerwaarde van interoperabiliteit van centrale EU-informatiesystemen
                     en ondersteunt daarom de continue agendering van dit onderwerp in de JBZ-Raad. Hiermee
                     blijft er op politiek niveau aandacht voor de voortgang van de implementatie in alle
                     lidstaten.
Het kabinet heeft al eerder, mede in het licht van de COVID-19-crisis, in de JBZ-Raad
                     geconstateerd dat de integrale planning geen ruimte meer biedt voor onvoorziene omstandigheden.
                     EU-LISA zal naar verwachting de JBZ-Raad informeren over issues in het implementatietraject
                     van de Verordening over het Entry/Exit System (EES-verordening), waaronder het wereldwijde
                     tekort aan computerchips. EU-LISA zal voorstellen een aangepaste planning op te stellen.
Voor het kabinet is het van belang dat voor zowel EES als het Schengen Informatiesysteem
                     (SIS) geldt dat eerst en vooral de centrale systemen tijdig en stabiel moeten worden
                     opgeleverd door EU-LISA. Pas dan kan de nationale implementatie goed worden getest.
                     Eventuele voorstellen voor een aangepaste implementatieplanning zullen dan ook grondig
                     bestudeerd worden.
Meerdere lidstaten hebben in technische overleggen het belang van de kwaliteit van
                     de centrale IT-systemen benadrukt. Het kabinet heeft hier in een bezoek van de Commissie
                     aan Nederland op 8 september jl. ook aandacht voor gevraagd.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier