Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de formele JBZ-Raad op 7 en 8 oktober 2021 (algemeen)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 710
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 oktober 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 16 augustus 2021
over de formele JBZ-Raad op 7 en 8 oktober 2021 (algemeen) (o.a. Kamerstuk 32 317, nr. 703).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 oktober 2021 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid
en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Bij brief van 6 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
2
2.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
7
3.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
13
4.
Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
16
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
Verslag JBZ-raad 7–8 juni
De leden van de VVD-fractie hebben de antwoorden van de Minister met interesse gelezen
en hebben daarover nog enkele vragen. In het antwoord refereert de Minister aan Europese
samenwerking op het terrein van ondermijning. Deze leden vragen of er Europese partners
zijn die kampen met dezelfde problematiek met betrekking tot ondermijning als Nederland.
Is dit probleem in andere EU-landen van een vergelijkbare grootte als in Nederland?
Bestaat er een onderlinge uitwisseling van best practices in de aanpak?
Ook andere Europese landen kampen met ondermijnende effecten van de georganiseerde
criminaliteit. Dit komt goed tot uitdrukking in de Europese dreigingsanalyse over
zware en georganiseerde criminaliteit (SOCTA)1 uit april 2021. Uit dat beeld blijkt onder meer dat van de Europese criminele samenwerkingsverbanden
38 procent betrokken is bij de drugshandel. Van deze verbanden bestaat 65 procent
uit meerdere nationaliteiten en is 70 procent actief in meer dan drie landen. Verder
past 60 procent van de criminele samenwerkingsverbanden omkoping toe en hanteert 68
procent witwaspraktijken. Ook blijkt uit het dreigingsbeeld dat geweld gekoppeld aan
de georganiseerde criminaliteit in Europa toeneemt.
Een exacte vergelijking van de grootte van de problematiek tussen landen is niet mogelijk
vanwege het heimelijke karakter van de georganiseerde criminaliteit en zijn ondermijnend
handelen in de vorm van criminele investeringen, omkopingen en afpersingen. Ook kan
de zwaarte van een probleem op vele wijzen worden gedefinieerd waarbij bijvoorbeeld
rekening moet worden gehouden met de grootte van een land en zijn personele capaciteit
en andere middelen om weerstand te bieden tegen misdaad bevorderende invloeden. De
samenhang tussen de economieën van Europese landen evenals geschetst internationaal
handelen van criminele samenwerkingsverbanden maakt dat sprake is van een gemeenschappelijk
groot probleem.
Daarom spant het kabinet zich met alle nationale partners in om samen met Europese
en internationale partners langs de lijnen van de brede aanpak tegen ondermijnende
criminaliteit de problematiek en de impact hiervan op de samenleving en de economie
terug te dringen2. Dat betekent een gemeenschappelijke inzet op het weerbaar maken van logistieke knooppunten
tegen criminaliteit, het tegengaan van witwassen en het opsporen en afpakken van crimineel
vermogen. Daarnaast zet het kabinet in op het versterken van multidisciplinaire grensoverschrijdende
samenwerking en het op een gebalanceerde wijze toepassen van technologie voor de aanpak
van de georganiseerde criminaliteit. Tot slot zet het kabinet in op op het versterken
van de samenwerking met bron- en transitlanden van criminaliteit buiten Europa, zoals
in Latijns-Amerika. Ook wijst het kabinet uw Kamer op de in de EU aangenomen EU-Drugsstrategie
en het EU- Drugsactieplan 2021–2025.3 Voorts is in EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen,
de aanpak van een aantal criminele markten geprioriteerd mede aan de hand van het
hiervoor aangehaalde dreigingsbeeld. Binnen het EMPACT-kader werken autoriteiten van
EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis
van gemeenschappelijke analyses EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken.
Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen, het delen van expertise en gezamenlijke operationele acties
om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland
draagt hier actief aan bij.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft onlangs onder meer gesprekken gevoerd
met zijn Belgische en Franse collega’s om de samenwerking bij de grensoverschrijdende
aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit te versterken. Het kabinet
is voornemens om in de komende periode hierover ook andere lidstaten te benaderen.
Geannoteerde agenda 7–8 oktober
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 709). Zij stellen graag nog enkele vragen over de inzet van de regering.
Europees Openbaar Ministerie (EOM)
De leden van de VVD-fractie vragen of alle lidstaten, inclusief Finland en Slovenië,
die dat eerder nog niet hebben gedaan, inmiddels aanklagers hebben voorgedragen voor
het EOM. Ook vragen deze leden in hoeverre het feit dat niet alle deelnemende lidstaten
wetgeving hebben aangenomen om hun nationale justitiële systemen aan te passen, het
EOM belemmert bij zijn werkzaamheden.
Alle lidstaten, met uitzondering van Slovenië, hebben inmiddels gedelegeerde Europese
aanklagers voorgedragen. De bedoeling is dat er in totaal 140 gedelegeerde Europese
aanklagers worden benoemd verdeeld over de 22 aan het EOM deelnemende lidstaten. Daarvan
zijn er op dit moment 91 benoemd. Op een lidstaat na hebben alle lidstaten inmiddels
implementatiewetgeving aangenomen. Het feit dat het wetgevingsproces in een lidstaat
nog niet is afgerond is niet behulpzaam voor de werkzaamheden van het EOM. Echter,
de verwachting is dat dit op korte termijn alsnog het geval zal zijn.
Situatie voorlopige hechtenis
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet een discussie verwelkomt over de
vraag hoe in lidstaten de detentieomstandigheden kunnen worden verbeterd. Kan het
kabinet nader toelichten wat de inzet is van het kabinet bij de discussie die zal
plaatsvinden?
Verbetering van de detentieomstandigheden, en dan vooral de detentieomstandigheden
voor degenen die zich in voorlopige hechtenis bevinden, is geen doel dat op korte
termijn volledig kan worden gerealiseerd. Voor relatief veel lidstaten geldt dat die
omstandigheden in vergelijking met Nederland veel te wensen overlaten, zoals blijkt
uit het document ST 12161/2021 van 24 september 2021 dat de Europese Commissie (Commissie)
heeft opgesteld4. Om die omstandigheden te verbeteren dienen substantiële aanpassingen in detentie-inrichtingen
en in de aanstelling en opleiding van deskundig personeel te worden gedaan.
Commissaris Reynders heeft onlangs in een brief aan de lidstaten aangegeven dat daarvoor
middelen bestaan in het kader van het meerjarig financieel kader waarbij verschillende
fondsen kunnen worden aangeschreven, zoals Next Generation EU, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds
Plus (ESF+) en InvestNL. Het kabinet steunt de oproep van de Commissie om deze fondsen
te benutten voor de naleving van bestaande standaarden voor detentieomstandigheden.
Het kabinet ziet de discussie in de JBZ-Raad als een begin van een langer lopend proces.
Bewustwording van andere lidstaten van dit probleem en hen stimuleren om oplossingen
te bedenken is de belangrijkste inzet van het kabinet. Het kabinet juicht toe dat
de EU bereid is tot (co-)financiering van investeringen om detentieomstandigheden
in lidstaten te verbeteren.
Voortgang Richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB)
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang rondom het voorstel
tot herziening van de NIB-richtlijn. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Voornoemde leden zijn tevreden met het feit dat het kabinet samen met andere lidstaten
voor een alternatieve benadering heeft gepleit op basis van risicoanalyses. Kan de
Minister de krachtenveldanalyse bij dit voorstel toelichten? Welke bezwaren leven
er bij tegenstanders?
Het kabinet volgt het krachtenveld nauwgezet nu er intensieve, wekelijkse onderhandelingen
lopen en meerdere lidstaten lijken te bewegen om nog onder dit voorzitterschap een
raadspositie te bereiken. Nederland heeft in de onderhandelingen via een non-paper
gepleit voor een alternatieve benadering voor het aanwijzen van entiteiten die onder
de reikwijdte van de richtlijn vallen. In het voorgestelde alternatief wijzen lidstaten
op basis van een risicoanalyse zelf essentiële entiteiten aan binnen de brede groep
belangrijke entiteiten, die wordt aangewezen op basis van EU-brede criteria. Zeven
lidstaten en Nederland hebben dit non-paper ondertekend, enkele andere lidstaten hebben
het voorstel later mondeling gesteund. Tegenstanders van dit alternatieve voorstel
vinden dat dit voorstel onvoldoende bijdraagt aan de beoogde harmonisatie van de interne
markt en daarmee een hoger niveau van cybersecurity omdat lidstaten mogelijk niet
consistent zullen zijn in het aanwijzen van essentiële entiteiten. Daarnaast wijzen
lidstaten die kritisch zijn op dit alternatieve voorstel ook op de administratieve
last die voor overheden ontstaat als lidstaten risicoanalyses moeten uitvoeren voor
alle sectoren die in de bijlage van de richtlijn worden genoemd. Tegelijkertijd brengt
het hanteren van de aanwijzingscriteria zoals in het voorstel van de Commissie is
gedaan ook de nodige regeldruk in de uitvoering met zich mee, onder andere voor toezichthouders.
Deze leden lezen dat het kabinet heeft voorgesteld dat lidstaten zelf relevante overheidsdiensten
kunnen aanwijzen die vallen onder NIB-richtlijn. Zij achten dit positief. Is de Minister
het met deze leden eens dat het van belang is dat publieke lichamen zoals ministeries,
gemeenten, maar ook onderwijsinstellingen onder de NIB-richtlijn kunnen vallen?
Zoals eerder aangegeven onderschrijft het kabinet het belang van digitale veiligheid
ook bij de overheid en bij onderwijsinstellingen maar is het kabinet van mening dat
het voorstel voor de NIB2-richtlijn daar niet het juiste instrument voor is.5
De NIB2-richtlijn beoogt het bevorderen van de interne markt en het verhogen van het
cybersecurityniveau binnen alle lidstaten, specifiek door onderlinge verschillen,
onder andere beveiligingseisen die aan entiteiten gesteld worden, tussen lidstaten
te verkleinen. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven dat voor de categorie
overheidsdiensten niet zomaar een koppeling met het bevorderen van de werking van
de interne markt kan worden gemaakt.6
Het kabinet onderschrijft het belang van digitale veiligheidseisen bij overheidsdiensten,
die in Nederland bijvoorbeeld zijn vastgesteld via de Baseline Informatiebeveiliging
Overheid (BIO), maar is kritisch ten aanzien van de keuze om daartoe deze diensten
onder het toepassingsbereik van deze richtlijn te laten vallen.7
De overheid verschilt organisatorisch van het bedrijfsleven op het gebied van sturing,
toezicht, interne structuur, de mate van decentralisatie, aansprakelijkheid en (politieke)
verantwoording aan controlerende organen. Er bestaan ook grote onderlinge verschillen
tussen de manier waarop dit in verschillende lidstaten is georganiseerd en welke overheidsdiensten
in aanmerking zouden komen voor (hogere) beveiligingseisen. Het kabinet is daarom
voorstander van een aanpak waarbij de lidstaten de digitale veiligheid van overheidsdiensten
bevorderen met voldoende ruimte voor maatwerk per lidstaat.
Bovenstaande argumenten voor de overheid gelden ook voor hogeronderwijsinstellingen.
De digitale veiligheid en weerbaarheid van (hoger) onderwijsinstellingen moet beter.
De Nederlandse onderwijssector is daar druk mee bezig.8
De wijze waarop de onderwijssector is georganiseerd verschilt per lidstaat. Het kabinet
is daarom ook hier voorstander van een aanpak die ruimte biedt voor maatwerk per lidstaat.
Is de Minister het in het kader van het risico op strategische afhankelijkheden van
technologie uit landen met offensieve cyberprogramma’s, met deze leden eens dat overheden
van vitale sectoren een supply chain review moeten kunnen eisen waarbij ook wordt gekeken naar niet-technische factoren, bijvoorbeeld
of er afhankelijkheden zijn van technologieën uit riskante landen? Zo ja, is de Minister
bereid dit mee te nemen in de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil het kabinet benadrukken dat het verhogen van de digitale weerbaarheid
van organisaties en ketens van groot belang is. Uit het Cybersecuritybeeld Nederland
(CSBN) 2021 blijkt dat aanvallen op de leveranciersketens het afgelopen jaar toegenomen
zijn in aantal, omvang en complexiteit.9
Het kabinet verwelkomt dan ook dat de Commissie oog heeft gehad voor de weerbaarheid
van ketens bij het opstellen van het voorstel voor de NIB2-richtlijn. Zo stelt de
Commissie een proces voor waarin de NIB-Samenwerkingsgroep samen met de Commissie
en het Europees Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA) samenwerken
om te komen tot gecoördineerde risicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens
in de EU, waarin rekening wordt gehouden met technische en, indien van toepassing,
niet-technische risicofactoren, in lijn met de voorbeelden zoals genoemd door de leden
van de VVD-fractie. Nederland heeft goede ervaringen opgedaan met het op gestructureerde
wijze analyseren van de risico’s van toeleveringsketens binnen de EU ten tijde van
het opstellen van de gecoördineerde EU-risicobeoordeling van de cyberbeveiliging van
5G-netwerken en de 5G-toolbox in 2019 en 2020.10 In lijn met de moties van de leden Van den Berg en Moorlag zal het kabinet de mogelijkheid
tot het opstellen van deze gecoördineerde sectorale risicobeoordelingen van toeleveringsketens
actief steunen in de onderhandelingen.11
Daarnaast schrijft het voorstel voor de NIB2-richtlijn voor dat entiteiten maatregelen
moeten treffen voor de beveiliging van de toeleveringsketens als onderdeel van de
maatregelen die zij dienen te treffen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk-
en informatiesystemen te beheersen. Het kabinet ziet dit, met oog op het dreigingsbeeld,
als een wenselijke stap maar zal vanuit het oogpunt van proportionaliteit en uitvoerbaarheid
aandringen op verduidelijking en afbakening van deze verplichting.
Eerder hebben de leden van de VVD-fractie hun bezwaren kenbaar gemaakt met betrekking
tot de mogelijke administratieve lasten voor niet-vitale midden- en kleinbedrijven.
De geschetste voortgang van de richtlijn en de positie van andere lidstaten stelt
deze leden niet gerust. Kan de Minister nader toelichten welke bezwaren tegenstanders
hebben? Is hij voornemens alternatieven voor te stellen in de onderhandelingen om
de administratieve lasten voor mkb’ers te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In het voorstel van de Commissie is opgenomen dat kleine en micro-bedrijven in beginsel
zijn uitgezonderd van de reikwijdte van de richtlijn. Middenbedrijven die actief zijn
in de sectoren die in de annex zijn genoemd vallen binnen de reikwijdte van de richtlijn.
In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven kritisch te zijn op de proportionaliteit
van het voorstel, in het bijzonder op deze grote uitbreiding van het aantal entiteiten
dat hiermee onder wettelijke verplichtingen voor cybersecurity wordt gebracht.12
In het licht van het ontwikkelende dreigingsbeeld en de constatering dat basismaatregelen
voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen niet of onvoldoende getroffen
worden, zoals bijvoorbeeld aangegeven in het CSBN 2021, staat het kabinet open voor
een uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn naar extra sectoren en aanbieders.13 Daarbij is het voor het kabinet van belang dat deze uitbreiding goed wordt onderbouwd
met een risicoanalyse waarin vast komt te staan dat de verplichtingen in de richtlijn
proportioneel zijn, gelet de maatschappelijke en economische risico’s, en het opleggen
hiervan aan de extra aanbieders noodzakelijk is. Het kabinet zoekt daarnaast tijdens
de onderhandelingen met andere lidstaten actief naar mogelijkheden om onnodige administratieve
lasten te voorkomen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om te differentiëren in de
verplichtingen die aan essentiële en belangrijke entiteiten worden opgelegd.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 7 en 8 oktober 2021 in Luxemburg.
Zij hebben hierover nog enkele kritische vragen.
SLAPP
De leden van de D66-fractie lezen dat tijdens deze Raad Strategic Lawsuits Against
Public Participation (SLAPP) besproken zullen worden. Deze leden maken zich hier grote
zorgen over. Het is goed om te lezen dat in Nederland weinig van dit soort zaken voorkomen,
maar des te zorgelijker dat deze in andere landen wél veel voorkomen. Veel kleinere
media-outlets in Polen en Hongarije hebben de deuren al moeten sluiten, omdat zij
begraven werden onder juridische kosten. In ander Europese landen staat de mediavrijheid
ook onder druk. Kan de Minister een overzicht geven in welke landen in de EU veel
gebruik wordt gemaakt van SLAPP? Klopt het dat er op dit moment bijna 200 strategische
rechtszaken lopen tegen de media in Polen? Lopen ervoor zover bij de Minister bekend
in Polen ook strategische rechtszaken tegen buitenlandse correspondenten in Polen?
Lopen er rechtszaken tegen Nederlandse journalisten? Zo ja, wat doet de Minister om
deze journalisten te ondersteunen? Spreekt de Minister zijn Poolse evenknie aan op
het gebruik van strategische rechtszaken? Is hij bereid dat deze Raad te doen? Wie
zijn onze like-minded op dit dossier? Kan de Minister met deze like-minded landen een statement maken tijdens deze werklunch over het gebruik van SLAPP? Wat
doet Nederland nog meer om de persvrijheid in heel Europa te beschermen? Kunnen Europese
media-outlets die te maken krijgen met strategische rechtszaken, aanspraak maken op
Europese fondsen voor rechtsbijstand? Zo nee, is dat iets waar de Minister zich voor
zou willen inzetten?
Het kabinet merkt op dat in lidstaten waar de democratische rechtsstaat onder grote
druk staat ook het verschijnsel Strategic Lawsuits Against Public Participation (SLAPP) meer voorkomt. Onder meer in Polen, Hongarije, Slovenië, Kroatië, Roemenië
en Bulgarije komen SLAPP-zaken voor maar ook in andere lidstaten staat de journalistiek
onder druk. In Polen komen rechtszaken als bedoeld veel voor zonder dat over de precieze
omvang en aard een nadere indicatie kan worden gegeven. In Nederland komen dergelijke
rechtszaken tegen journalisten zeer beperkt voor blijkt uit cijfers van PersVeilig.
Het kabinet heeft geen signalen dat buitenlandse correspondenten en in het bijzonder
Nederlandse journalisten met dergelijke rechtszaken hebben te maken. Om de persvrijheid
in het buitenland te bewaken is ondersteuning aan de journalistiek in andere lidstaten
niet wenselijk. Onlangs heeft de Minister voor Rechtsbescherming in Den Haag met enkele
Poolse journalisten gesproken over de moeilijke omstandigheden waaronder zij werken.
De Minister heeft hierbij zijn steun aan hen uitgesproken. Twee jaar geleden sprak
de Minister voor Rechtsbescherming met de Poolse Minister van Justitie in Warschau
over de Poolse rechtsstaat. Aangezien de Poolse Minister van Justitie niet deelneemt
aan de JBZ-Raad zal er geen bilateraal onderhoud plaatsvinden. Het kabinet zal zich
kritisch uitspreken over SLAPP. Over de verwachte positie van likeminded lidstaten
over maatregelen door lidstaten of door de EU valt nog geen indicatie te geven. Het
kabinet zet zich met het media- en justitiebeleid in om de Nederlandse persvrijheid
te beschermen en moedigt andere lidstaten in de EU en de Commissie aan voorkomende
problemen te adresseren. Het Nederlandse postennetwerk zet zich ook in de EU in voor
democratie, de rechtsstaat en mensenrechten, zowel in contacten met regeringen en
het maatschappelijke middenveld, als door publieksdiplomatie. De Europese fondsen
kunnen worden benut om persvrijheid en mediapluralisme te bevorderen en de Commissie
heeft aangekondigd ook in middelen voor juridische en praktische steun aan journalisten
in de EU te willen voorzien.
Raadsconclusies EU strategie kinderrechten
De leden van de D66-fractie steunen de inzet, zoals uiteengezet in de geannoteerde
agenda. Zij kijken uit naar de uitkomst van de discussie, met name ten aanzien van
het LHBTI-standpunt, gezien de houding van enkele lidstaten tegenover dit onderwerp.
Kan in het verslag opgenomen worden hoe het voorzitterschap aankeek tegen de Nederlandse
inzet op dit onderwerp?
In het verslag van de JBZ-Raad wordt opgenomen hoe de besprekingen op dit onderwerp
zijn verlopen.
EOM
De leden van de D66-fractie hebben eerder een uitvoeringsbrief over de motie van het
lid Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2357) over het tegengaan van fraude met EU-fondsen ontvangen. Kan de Minister toelichten
in welke mate lidstaten zijn bewogen sindsdien richting deelname aan het EOM? Welke
bilaterale gesprekken zijn hierover gevoerd? Hoe staat het met de voordracht van Slovenië
voor het EOM? Op welke manier steunt het kabinet de inspanningen van de Commissie
om Slovenië hiertoe te bewegen?
Het EOM kan een belangrijke rol vervullen om het EU-budget te beschermen tegen corruptie
en fraude. Het kabinet stelt aansluiting bij het EOM dan ook actief aan de orde in
bilaterale gesprekken. Zo heeft de Minister van Justitie en Veiligheid dit punt vorig
jaar bij zijn Hongaarse en Poolse collega’s ter sprake gebracht om deze lidstaten
te stimuleren mee te doen. Duidelijk is dat in beide lidstaten nog geen animo voor
deelname bestaat. Lidstaten kunnen niet gedwongen worden zich aan te sluiten bij het
EOM.
De Sloveense regering is 9 juli jl. gestart met een nieuwe selectieprocedure voor
de twee gedelegeerde Europese aanklagers. Dit heeft nog niet tot een nieuwe voordracht
geleid. Ook hebben de twee initiële kandidaten een zaak aangespannen tegen het besluit
de oorspronkelijke procedure te herstarten. De bestuursrechter heeft op 5 oktober
jl. vonnis gewezen. Op het moment van schrijven was het volledige vonnis nog niet
beschikbaar. Inmiddels is duidelijk dat de twee kandidaten in het gelijk zijn gesteld.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet en heeft op verschillende niveaus, zowel
richting de Commissie als bilateraal, zijn zorgen over de situatie geuit. Het is op
dit moment nog niet duidelijk wat de regering Janša met het vonnis zal doen. Het kabinet
zal dan ook in de toekomst bij daarvoor passende gelegenheden aandacht blijven vragen
voor de situatie in Slovenië en steunt de Commissie volmondig in haar inspanningen
om Slovenië te bewegen haar voordracht op korte termijn alsnog te doen.
Situatie voorlopige hechtenis
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agendering
van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) en detentieomstandigheden op de JBZ-Raad op
7–8 oktober. Zij leggen de Minister voorafgaand enkele vragen voor. Deze leden zouden
van de Minister willen weten welke minimumnormen inzake detentievoorwaarden hij belangrijk
acht om het wederzijds vertrouwen te versterken, en hoe hij daar tijdens het Raadsdebat
op gaat inzetten. Verder willen deze leden de Minister vragen hoe hij omgaat met de
lidstaten waarin structureel sprake is van overbevolking van gevangenissen. Gaat hij
hen hierop aanspreken en, zo ja, hoe?
Zoals aangegeven op de vragen van de leden van de diverse andere fracties bieden de
European Prison Rules (EPR) een behoorlijk stelsel van minimumstandaarden voor detentieomstandigheden. In
de aanstaande JBZ-Raad zal het kabinet andere lidstaten aanmoedigen bestaande standaarden
voor detentieomstandigheden na te leven mede voor het goed functioneren van wederzijds
vertrouwen. Met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) zijn
de EPR in zekere zin deel geworden van hetgeen het stelsel van wederzijds vertrouwen
inhoudt. Op politiek niveau is het voortdurend antwoord blijven vragen en de dialoog
te blijven zoeken het meest effectief. Het blijft echter een kwestie van de lange
termijn.
De leden van de D66-fractie lezen dat advocaat-generaal Pitruzzella een oproep heeft
gedaan tot EU-wetgeving waarin minimumnormen worden geformuleerd voor materiële detentievoorwaarden
en procedurele rechten in voorlopige hechtenis. Hoe kijkt de Minister daartegenaan,
zo vragen deze leden. Denk hij dat dit bij kan dragen aan het verbeteren van detentieomstandigheden
binnen lidstaten? En denkt hij dat dit kan werken om bedreigingen van het principe
van wederzijds vertrouwen tegen te gaan? Welke minimumnormen zouden volgens hem in
deze wetgeving moeten worden opgenomen?
Het is geen gegeven dat het tot EU-wetgeving over minimumdetentieomstandigheden gaat
komen. In de eerste plaats is het onzeker of de EU over een adequate rechtsgrondslag
beschikt om dergelijke normen vast te stellen. In het document van de Commissie14 valt te lezen dat in enkele conclusies van de advocaat-generaal bij het HvJEU wordt
gesuggereerd dat daarvoor ruimte zou zijn, maar het kabinet acht dit op dit moment
onvoldoende duidelijk. In de tweede plaats is het de vraag wat de inhoud van dergelijke
wetgeving zou moeten zijn. Als het gaat om materiële normen voldoen naar de mening
van het kabinet de EPR van de Raad van Europa. Het zou onder de huidige omstandigheden
niet verstandig zijn strengere normen voor te stellen aangezien het handhaven van
de huidige normen lastig blijkt.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat niet alleen zorgen over detentievoorwaarden,
maar ook zorgen over de rechtsstatelijkheid rechters kunnen doen aarzelen bij het
uitvoeren van EAB’s. Het gaat dan om zorgen over toegang van de verdachte tot een
eerlijk proces. Ook de Nederlandse rechter heeft op grond hiervan de uitvoering van
EAB’s geweigerd. Deze leden willen aan de Minister vragen of in het debat over minimumvoorwaarden
ook deze zorgen kunnen worden meegenomen, zodat ook op het gebied van het recht op
een eerlijk proces duidelijkheid bestaat welke voorwaarden grond zijn om een EAB niet
uit te voeren.
De onderwerpen «recht op een eerlijk proces» en «de onafhankelijkheid van de rechterlijke
macht» hebben zeer nadrukkelijk de aandacht van de Commissie en de JBZ-Raad. Ook de
Nederlandse rechter heeft hier aandacht voor. Rechtsstatelijkheid keert regelmatig
terug op de agenda van de JBZ-Raad.
Als laatste willen de leden van de D66-fractie aandacht vragen voor de Poolse oproep
aan Poolse officieren van justitie om niet langer te helpen bij het overleveren van
verdachten en veroordeelden aan Nederland. Dit als reactie op het niet uitvoeren van
EAB’s door de Nederlandse rechter. Dat is in strijd met het Kaderbesluit EAB. Deze
leden benadrukken dat dit een onwenselijke situatie is. Zij roepen de Minister op
tijdens de JBZ-Raad het gesprek aan te gaan met zijn Poolse evenknie en aandacht te
vragen voor dit onderwerp.
Onlangs heeft de Minister voor Rechtsbescherming in Den Haag met enkele Poolse rechters,
advocaten en journalisten gesproken over de moeilijke omstandigheden waaronder zij
werken. De Minister heeft hierbij zijn steun aan hen uitgesproken. Twee jaar geleden
sprak de Minister voor Rechtsbescherming met de Poolse Minister van Justitie in Warschau
over de Poolse rechtsstaat. Aangezien de Poolse Minister van Justitie niet deelneemt
aan de JBZ-Raad zal er geen bilateraal gesprek plaatsvinden.
Conferentie Regulation Artificial Intelligence
De leden van de D66-fractie hebben slechts een vraag over de Conferentie Regulation Artificial Intelligence. Deze leden vragen welke aspecten van AI worden hier zullen worden behandeld die verschillen
van de behandeling in de eerstvolgende Telecomraad.
Tijdens de conferentie op 20 juli jl. is gesproken over het juridisch raamwerk van
de conceptverordening. Het was een brede discussie over de inhoud van het voorstel
van de Commissie met een focus op het perspectief van bescherming van de fundamentele
rechten. Aspecten als de definitie en reikwijdte, de effectiviteit van de werking
en het belang van een goede inhoudelijke dialoog over het voorstel met stakeholders
kwamen aan de orde. Ook werden de initiatieven van de OECD, UNESCO en de Raad van
Europa toegelicht. Hier werd het belang onderstreept van samenwerking en gezamenlijke
standaarden. De eerstvolgende informele Telecomraad zal plaatsvinden op 14 oktober
aanstaande. Tijdens deze Telecomraad staan de regulatory design van de conceptverordening en de uitdagingen voor effectieve implementatie geagendeerd.
Verstrekken van paspoorten aan niet-EU-investeerders
De leden van de D66-fractie merken op dat op dit schriftelijk overleg ook de brief
over het verstrekken van paspoorten aan niet-EU-investeerders geagendeerd staat. Zij
merken op dat zij zich zorgen maken over dit fenomeen en zij zouden graag zien dat
de Europese Commissie hier sterkere acties tegen onderneemt. Welke mogelijkheden ziet
de Minister voor een algeheel verbod op deze praktijken? Klopt het dat de Commissie
een werkgroep heeft opgezet van lidstaten, die gezamenlijk tot afspraken voor strengere
veiligheidsregels moest komen over het verstrekken van EU-paspoorten aan investeerders?
Is Nederland lid van die werkgroep? Komt die werkgroep nog bijeen? Zo ja, kan de Kamer
een rapportage over de voortgang en de stand van zaken krijgen? Zo nee, waarom niet?
Waar loopt het op spaak? En wat doet Nederland om de gesprekken weer op gang te krijgen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijst het kabinet uw Kamer naar de brief
die de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 september jl. over dit onderwerp
naar uw Kamer heeft gestuurd15. Hierin is aangegeven dat de expertgroep die de Commissie had ingesteld en waar Nederland
ook aan deelnam sinds november 2019, mede vanwege de coronacrisis, niet meer bijeen
is gekomen.
Omdat het verstrekken van de staatsburgerschap een bevoegdheid is van de lidstaten
zijn de mogelijkheden voor een algeheel verbod beperkt. De vraag is in hoeverre deze
bevoegdheid begrensd kan worden door het EU-recht. Daarbij speelt de Commissie als
verantwoordelijke voor het toezicht op de naleving van het EU-recht een belangrijke
rol. Die rol heeft de Commissie ook daadwerkelijk heeft opgepakt bij dit onderwerp.
Tegen de enige twee lidstaten die nog staatsburgerschap verstrekken aan buitenlandse
investeerders, Malta en Cyprus, heeft de Commissie op 20 oktober 2020 inbreukprocedures
gestart. De Commissie heeft op 9 juni jl. laten weten verdere stappen te ondernemen
in de inbreukprocedure.
De Commissie is van mening dat deze twee lidstaten door staatsburgerschapsregelingen
voor investeerders, die staatsburgerschap bieden in ruil voor vooraf bepaalde betalingen
en investeringen, in te voeren en toe te passen hun verplichtingen uit hoofde van
het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU) en de definitie van het burgerschap van de Unie zoals vastgelegd in de Verdragen
(
artikel 20 VWEU
) niet nakomen.
Mocht het tot een procedure voor het HvJEU komen, dan is het HvJEU uiteindelijk de
instantie die de reikwijdte van de nationale bevoegdheid bepaalt.
Nu deze juridische procedures zijn gestart ziet het kabinet geen reden om de gesprekken
over dit onderwerp weer op gang te krijgen.
Europese strategie ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
De leden van de D66-fractie hebben ook vernomen dat er deze zomer een strategie is
gepubliceerd ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Over die strategie
hebben deze leden nog enkele vragen. Zij hebben specifiek vragen over het aankomende
wetsvoorstel van de Commissie om online dienstverleners te verplichten om child sexual abuse material (CSAM) te detecteren en te verwijderen. Kan de Minister verduidelijken of hij wil
dat het alleen gaat om bekend materiaal, of ook onbekend/nieuw materiaal? Hoe zou
volgens de Minister het automatisch detecteren en verwijderen van nieuw materiaal
in zijn werk moeten gaan? Welke waarborgen moeten daar op zijn minst bij worden gegeven?
Worden dan alle afbeeldingen (bijv. op WhatsApp, Facebook chat etc.) automatisch bekeken
om eventueel CSAM te detecteren? Ziet de Minister net als deze leden hier privacyrisico's?
Is de Minister het met deze leden eens dat iedere technologie die online dienstverleners
gebruiken om CSAM te detecteren, eerst goedgekeurd moet worden door de Autoriteit
Persoonsgegevens van de lidstaat waar het bedrijf gevestigd is, zodat de technologieën
die gebruikt worden zo privacyvriendelijk mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Is de
Minister het met deze leden eens dat iedere technologie die online dienstverleners
gebruiken om CSA te detecteren, gecontroleerd moet worden door onafhankelijke experts,
en altijd gepaard moet gaan met menselijk overzicht en beroepsmogelijkheden voor mensen
wier content verwijderd en gerapporteerd is? Is de Minister het met deze leden eens
de dat gebruikte technologieën alleen gebruikt mogen worden voor het detecteren van
CSA, en geen enkel ander doel? Kan de Minister statistieken geven over hoeveel slachtoffers
van CSA er zijn opgespoord in Nederland via reeds bestaande vrijwillige detectering
van onlinedienstproviders? Is de Minister het ermee eens dat er gedetailleerde statistieken
nodig zijn via de aankomende wetgeving over de aantallen slachtoffers, vervolgde en
veroordeelde daders die gevonden zijn via de verplichte opsporing, valse positieve,
om de effectiviteit van verplichte detectering te kunnen bewijzen?
De Commissie heeft in juli 2020 de EU-strategie voor een meer effectieve strijd tegen
seksueel kindermisbruik gepresenteerd. Het wetsvoorstel van de Commissie, dat hier
onderdeel van vormt, is nog niet gepubliceerd, en wordt voor het einde van dit jaar
verwacht. Aangezien het kabinet de precieze reikwijdte van de voorstellen nog niet
kent kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de voorwaarden waar eventuele technologieën
aan moeten voldoen en de benodigde statistieken. Zodra het wetsvoorstel is gepubliceerd
wordt een BNC-fiche opgesteld dat met uw Kamer wordt gedeeld. Het is daarnaast goed
om te benadrukken dat in Nederland de HashCheckService tot doel heeft het internet
te schonen van reeds bekend CSAM-materiaal en niet het opsporen van slachtoffers.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het van groot belang is dat rechtshandhaving,
privacy en cybersecurity goed moeten worden afgewogen in elk voorstel op respectievelijk
domein. Dit betekent dat het belangrijk is om bij voorstellen inzake privacy en cybersecurity
de opsporingsbelangen mee te wegen en vice versa. Op deze manier worden de verschillende
legitieme belangen gewaarborgd en in evenwicht gehouden.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben diverse vragen over de geannoteerde agenda voor
de aanstaande JBZ-raad.
De leden van de SP-fractie vinden het een goed voornemen dat het voorzitterschap de
omstandigheden in gevangenissen en voorlopige hechtenis ter sprake wil brengen. Deze
leden vragen al jaren aandacht voor diverse vraagstukken rondom het Europees aanhoudingsbevel
(EAB) en de dramatische mensenrechtensituatie voor verdachten. De Kamer heeft zich
hierover in juni 2021 ook uitgesproken via de motie van het lid Van Nispen (Kamerstuk
32 317, nr. 696), die de regering oproept om de praktijk van het weigeren van overleveringen van
verdachten in andere lidstaten te onderzoeken en te bezien of er ruimere rechterlijke
bevoegdheden nodig zijn om EAB’s te weigeren. Een tweede motie van het lid Van Nispen
(Kamerstuk 32 317, nr. 697), die het mogelijk moet maken om aan de uitvaardigende lidstaat garanties te vragen,
bijvoorbeeld rondom detentieomstandigheden, haalde het helaas niet. Kan de regering
toelichten hoe zij uitvoering wil gaan geven aan de aangenomen motie van het lid Van
Nispen (Kamerstuk 32 317, nr. 696)?
Het onderzoek naar de praktijk in andere lidstaten loopt. Hiertoe bestudeert het kabinet
onder andere diverse rapporten over praktische toepassing van het EAB. Het kabinet
verwacht uw Kamer voor het einde van het jaar nader inhoudelijk te kunnen informeren.
Dat de detentieomstandigheden nu op de agenda staan, is volgens de leden van de SP-fractie
dan ook een uitgelezen kans voor de regering om zich in te zetten op dit thema. Kort
geleden bleek uit een stuk van de Europese Commissie hoe slecht de situatie is. Deze
leden willen daarom graag weten van de Minister doe hij aankijkt tegen het feit dat
in maar liefst elf lidstaten sprake is van overbezetting van gevangenissen, er in
2020 34 keer sprake was van een schending van artikel 3 van het EVRM en dat voorlopige
hechtenis te gemakkelijk wordt ingezet, onvoldoende wordt onderbouwd en dat daar onvoldoende
toezicht op is?16
Het kabinet maakt zich net als de leden van SP-fractie zorgen over dat overbevolking
in detentie-inrichtingen in de lidstaten van EU geen uitzondering is. Het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens heeft, zoals in het door de leden van SP-fractie aangeduide
document wordt toegelicht, door middel van zijn uitspraken, aandacht gevraagd voor
de gebrekkige situatie in meerdere Europese landen. Dit document geeft aan dat er
veel verbetermogelijkheden zijn. Het kabinet tekent daarbij aan dat werkelijke verbetering
grote investeringen vergt in gebouwen en personeel.
Het is niet voldoende om een algemeen beeld te hebben van gronden voor voorlopige
hechtenis in andere lidstaten; belangrijker is de wijze waarop die in de praktijk
worden gehanteerd en of daarop voldoende rechterlijk toezicht plaatsvindt. In Nederland
wordt de voorlopige hechtenis altijd door de rechter getoetst.
Deze leden horen dan ook graag van de Minister wat de inzet van de Nederlandse regering
zal zijn.
Zoals gesteld in de antwoorden op gelijkaardige vragen van de leden van VVD-fractie
is werkelijke verbetering van detentieomstandigheden in andere lidstaten een kwestie
van aanzienlijke investeringen en het hebben van een lange adem. Het kabinet juicht
toe dat de EU mogelijkheden voor financiering biedt. Het onderwerp op de agenda plaatsen
en houden helpt om andere lidstaten te stimuleren het probleem daadwerkelijk aan te
pakken. Ook de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het
HvJEU dragen eraan bij dat het onderwerp op de agenda blijft.
Is de Minister bereid om tot materiële minimumnormen te komen voor detentieomstandigheden?
Zo nee, waarom niet?
Dergelijke normen bestaan reeds. De Raad van Europa heeft in 2006 de EPR17 aanvaard. In de EPR zijn zeer gedetailleerde normen neergelegd die als materiële
minimumstandaarden gelden.
Denkt hij dat het tot EU-wetgeving gaat komen om de detentieomstandigheden te verbeteren
en voorwaarden te stellen aan voorlopige hechtenis?
Het is geen gegeven dat het tot EU-wetgeving over minimumdetentieomstandigheden gaat
komen. In de eerste plaats is het onzeker of de EU over een adequate rechtsgrondslag
beschikt om dergelijke standaarden vast te stellen. In het document van de Commissie
waarnaar leden van de SP-fractie verwijzen valt te lezen dat in enkele conclusies
van de advocaat-generaal bij het HvJEU wordt gesuggereerd dat daarvoor ruimte zou
zijn, maar het kabinet acht dit op dit moment onvoldoende duidelijk.
In de tweede plaats is het de vraag wat de inhoud van dergelijke wetgeving zou moeten
zijn. Als het gaat om materiële normen voldoen naar de mening van het kabinet de EPR
van de Raad van Europa. Het zou onder de huidige omstandigheden niet verstandig zijn
strengere normen voor te stellen aangezien het handhaven van de huidige normen lastig
blijkt.
Deelt de Minister de mening dat rechters een AEB moeten kunnen weigeren, wanneer er
sprake is van slechte detentieomstandigheden of een disproportioneel lange of slecht
onderbouwde voorlopige hechtenis?
Volgens de geldende jurisprudentie van het HvJEU kunnen de uitvoerende rechterlijke
autoriteiten die, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon, een Europees
aanhoudingsbevel uitvoeren bij de uitvaardigende autoriteit navraag doen naar de detentieomstandigheden
in de desbetreffende lidstaat. De uitvaardigende autoriteit is gehouden daarop te
antwoorden. De toets die op basis van die antwoorden moet worden aangelegd verloopt
in twee stappen.
Ten eerste moet worden beoordeeld hoe de detentieomstandigheden in de desbetreffende
lidstaat in algemene zin zijn. Ten tweede moet worden beoordeeld hoe de specifieke
detentieomstandigheden zijn in de inrichting waarin de betrokkene zal worden gedetineerd.
Het HvJEU heeft bevestigd dat de EPR daarbij als richtlijn kunnen worden gebruikt.
Zo nodig kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit ter zake garanties vragen. Op
gegeven garanties zal in beginsel moeten worden vertrouwd. Dat volgt uit het systeem
van wederzijdse erkenning. In uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld bij een
weigering om garanties af te geven, bestaat de mogelijkheid dat de overleveringsprocedure
wordt beëindigd. Daar zijn gevolgen aan verbonden. Indien geen vervolging in Nederland
kan plaatsvinden, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van rechtsmacht of dubbele strafbaarheid,
dan is er in beginsel geen reden voor verdere vrijheidsbeneming. Straffeloosheid is
dan mogelijk. Dat acht het kabinet even ongewenst als zeer ontoereikende detentieomstandigheden.
Een EAB moet volgens het kaderbesluit EAB en de jurisprudentie van het HvJEU steeds
worden uitgevoerd. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals een dreigende
of daadwerkelijke schending van de grondrechten aanvaardt het HvJEU daarop enige uitzonderingen.
Duur of onderbouwing van voorlopige hechtenis horen daartoe niet. Dit zijn in beginsel
de zaak van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit. Een EAB behoeft steeds rechterlijke
toetsing.
Is de Minister tevens bereid om op zoek te gaan naar gelijkgestemde lidstaten om samen
op te trekken voor het kunnen vragen van waarborgen bij het overleveren van verdachten
aan andere lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Het vragen van waarborgen voor de detentie-omstandigheden bij overlevering is een
taak van de rechterlijke autoriteiten. Die kunnen in speciaal daarvoor dienstige gremia
zoals Eurojust of het Europees Justitieel Netwerk uitvragen doen en waar mogelijk
met elkaar samenwerken. regeringen hebben daar geen taak. Wel kunnen regeringen in
de JBZ-Raad elkaar aanspreken op het handhaven en verbeteren van detentieomstandigheden
in het algemeen. Deze discussie dient daartoe.
En is de Minister bereid om ook andere problemen met de EAB’s ter tafel te brengen,
bijvoorbeeld het recht op een eerlijk proces, medische omstandigheden en de onafhankelijkheid
van de rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet? Is hij in ieder geval bereid om te
kijken of dit onderwerp in de toekomst op een JBZ-Raad besproken kan worden?
Medische omstandigheden in detentie-inrichtingen maken ook deel uit van de minimumstandaarden
voor detentie. Dat onderwerp komt dus ook aan de orde. De onderwerpen «recht op een
eerlijk proces» en «de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht» hebben zeer nadrukkelijk
de aandacht van de Commissie en de JBZ-Raad. Ook de Nederlandse rechter heeft hier
aandacht voor. Rechtsstatelijkheid keert regelmatig terug op de agenda van de JBZ-Raad.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de te lezen stukken die voorliggen
ter voorbereiding van de aankomende JBZ-Raad op 7 en 8 oktober. Zij vinden het positief
dat de stukken dit keer eerder zijn aangeleverd, waardoor de inbrengtermijn langer
was dan vorige keer en inbreng geleverd kan worden voordat de conceptverklaringen
al naar de pers gelekt zijn. Echter was ook dit maal de agenda al ruimschoots bekend
voor de Minister en Staatssecretaris hun brief met de Kamer deelden. Deze leden spreken
dan ook de hoop uit dat op termijn de Nederlandse inzet voor de JBZ-Raad ten minste
een week voor de aanvang van de Raad besproken kan worden en de stukken daarvoor tijdig
aangeleverd zullen zijn.
Daarom heeft de Volt-fractie ook de volgende vragen: Hoe zal de Kamer mee worden genomen
in de positiebepaling van het kabinet ten aanzien van dossiers en onderhandelingen
in Brussel? Hoe verwerkt het kabinet de uitkomsten van de overleggen met andere EU-lidstaten?
Hoe wordt de Kamer hierin meegenomen?
De bijlage bij de brief over Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten
van de EU geeft weer hoe uw Kamer wordt meegenomen bij onderhandelingstrajecten.18 Uw Kamer ontvangt voor alle Commissievoorstellen een kabinetsreactie in de vorm van
een zogenaamd BNC-fiche waarin de inzet van het kabinet wordt weergegeven. Het kabinet
informeert uw Kamer daarna conform de richtlijnen in bovengenoemde brief over de uitkomst
van overleggen met andere landen in de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad. In sommige
gevallen zijn de uitkomst van dergelijke onderhandelingen, de insteek van het voorzitterschap
of de Commissie voor een bepaald agendapunt of de onderliggende stukken echter pas
vlak voor de Raad bekend. Het kabinet kan dan uw Kamer informeren in een schriftelijk
overleg of Commissiedebat.
Voortgang Richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging
Het demissionaire kabinet schrijft in zijn brief van 28 september 2021 over de geannoteerde
agenda voor de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat duidelijk is dat een meerderheid van
de lidstaten een uitbreiding van het aantal entiteiten en sectoren ten opzichte van
de huidige NIB-richtlijn steunt. Om welke lidstaten gaat het? Wat is hierin de positie
van Nederland? Met welke andere lidstaten is hierover onderling afgestemd?
Het kabinet leidt uit de besprekingen in de raadswerkgroep en directe contacten met
andere lidstaten af dat er in algemene zin draagvlak bestaat voor een uitbreiding
van het aantal entiteiten en sectoren ten opzichte van de huidige NIB-richtlijn. Vanwege
de vertrouwelijkheid van deze besprekingen kan het kabinet niet ingaan op de standpunten
van individuele lidstaten. In het licht van het ontwikkelende dreigingsbeeld en de
constatering dat basismaatregelen voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen
niet of onvoldoende getroffen worden, zoals bijvoorbeeld aangegeven in het CSBN 2021,
staat het kabinet in principe open voor een uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn
naar extra sectoren en aanbieders.19 Daarbij is het voor het kabinet van belang dat deze uitbreiding goed wordt onderbouwd
met een risicoanalyse waarin vast komt te staan dat de verplichtingen in de richtlijn
proportioneel zijn, gelet op de maatschappelijke en economische risico’s, en het opleggen
hiervan aan de extra aanbieders noodzakelijk is.
Wat waren de bezwaren van het demissionaire kabinet, los van het bezwaar ten aanzien
van de alternatieve benadering voor het aanwijzen van entiteiten die onder de reikwijdte
van de richtlijn vallen?
In het BNC-fiche over het voorstel tot herziening van de NIB-richtlijn plaatst het
kabinet enkele kritische kanttekeningen bij het voorstel.20 Deze kanttekeningen hebben onder andere betrekking op de samenhang met andere EU-wetgeving
die raakt aan cybersecurity, de proportionaliteit van, in het bijzonder, de grote
uitbreiding van het aantal aanbieders dat onder de richtlijn wordt gebracht, en het
verstrekkend voorschrijven van de wijze waarop de lidstaten in wetgeving de invulling
van toezicht en handhaving moeten regelen.
Op basis waarvan concludeert het demissionaire kabinet dat een meerderheid van de
lidstaten op dit moment geen voorstander lijkt van een specifieke wet die voorrang
krijgt boven algemene wetgeving voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken
of -diensten?
In de raadswerkgroep is met name ook door Nederland de samenhang tussen het voorstel
voor de NIB2-richtlijn en de European Electronic Communications Code (EECC) op verschillende momenten ter sprake gebracht, waarbij door Nederland ook is
gevraagd naar de reden waarom geen gebruik is gemaakt van een wet die voorrang krijgt
op algemene wetgeving (lex specialis) voor de EECC, zoals ook in het BNC-fiche is vermeld.21 In de gesprekken die in de raadswerkgroep worden gevoerd lijkt een meerderheid van
lidstaten voorstander te zijn voor het verplaatsen van telecomveiligheid vanuit de
EECC naar de NIB2-richtlijn.
Wat is de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen die zullen plaatsvinden dit najaar
op basis van de compromisvoorstellen die het voorzitterschap heeft voorbereid?
Het kabinet zal de inzet voor het vervolg van de onderhandelingen blijven vormgeven
aan de hand van de beoordeling van het voorstel zoals vastgelegd in het BNC-fiche
en de ontwikkeling van het krachtenveld.
Werkbezoek Egypte
De leden van de Volt-fractie vragen de Staatssecretaris wat haar overwegingen zijn
om te rapporteren over een bilateraal werkbezoek aan Egypte in het kader van de JBZ-Raad
(zijnde een Europese aangelegenheid).
Het kabinet hecht eraan uw Kamer tijdig en goed te informeren. De aankomende JBZ-Raad
zal onder andere spreken over de externe dimensie van migratie. De intentieverklaring
die Nederland en Egypte overeenkwamen over migratiesamenwerking raken daaraan. De
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is voornemens haar ervaringen met collega’s
in de JBZ-Raad te delen. Daarmee deed de gelegenheid zich voor uw Kamer te informeren
over het werkbezoek van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid via de geannoteerde
agenda van de JBZ-Raad.
Geannoteerde agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 7–8 oktober 2021
Werklunch: Strategic Lawsuits Against Public Participation (SLAPP)
Welke maatregelen acht de Minister noodzakelijk om op te nemen in anti-SLAPP-wetgeving?
Aan welke actie dan wel op lidstaat- dan wel op EU-niveau zou de Minister prioriteit
willen geven in het kader van SLAPP? Is de Minister bereid om anti-SLAPP-wetgeving
in Nederland te introduceren om een mogelijke afbrokkeling van de rechtsstaat en persvrijheid
in de toekomst te voorkomen? Acht de Minister anti-SLAPP-wetgeving voldoende om de
journalisten, ngo’s en het maatschappelijk middenveld te beschermen? Welke andere
maatregelen zou de Minister graag op EU-niveau nog bespreken om eventuele toekomstige
anti-SLAPP-wetgeving te flankeren?
Het kabinet benadrukt in de eerste plaats dat de vrijheid van meningsuiting en vrije
en pluriforme media cruciaal zijn voor het functioneren van Europese democratieën.
Het kabinet is daarom van mening dat het nodig is om SLAPP in Europees verband aan
de orde te stellen in combinatie met het belang van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid
van de rechtspraak. In Nederland komen dergelijke rechtszaken tegen journalisten echter
zeer beperkt voor. Dit blijkt uit cijfers van PersVeilig. Wat betreft NGO´s en het
maatschappelijk middenveld in Nederland zijn er geen signalen hieromtrent bekend.
Belangrijk is dat, waar nodig, binnen lidstaten inspanningen worden verricht om de
procedurele waarborgen te versterken en dat de EU actie ter ondersteuning daarvan
onderneemt. Dergelijke rechtszaken maken misbruik van het rechtsstelsel en hebben
een bevriezend effect op het maatschappelijk middenveld waardoor de vrijheid van meningsuiting
en andere grondrechten beperkt worden. Het civiel- en strafrecht mogen niet worden
misbruikt om journalisten het zwijgen op te leggen of deelname aan het publieke debat
te ontmoedigen en bemoeilijken. Hierin ligt een grondwettelijke verantwoordelijkheid
in lidstaten van de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken voor de bescherming
van de rechten van journalisten en politieke activisten. Het kabinet ziet eventuele
voorstellen van de Commissie op dit gebied met belangstelling tegemoet.
Raadsconclusies EU-strategie kinderrechten
De leden van de Volt-fractie vragen de Minister een impressie te geven van de Raadsconclusies.
Is de Minister tevreden met de Raadsconclusies zoals deze nu voorliggen? Wat zijn
hierbij de prioriteiten voor Nederland? Is de Minister van mening dat de Raadsconclusies
genoeg ambitie tonen met betrekking tot de rechten van het kind?
Het borgen, bevorderen en naleven van kinderrechten is belangrijk. Het is positief
dat met deze Raadsconclusies aandacht wordt gevraagd voor kinderrechten zodat kinderrechten
nog beter betrokken zullen worden bij het opstellen van beleid en wetgeving. De kabinetsreactie
op de EU-Kinderrechtenstrategie heeft uw Kamer ontvangen op 30 april 2021.22
De Nederlandse prioriteiten tijdens de besprekingen over de Raadsconclusies waren
subsidiariteit, balans tussen thema’s en het behoud van eerder overeengekomen taalgebruik
op thema’s als gendergelijkheid en gelijke rechten voor LHBTI-personen. Het kabinet
vindt het van belang dat lidstaten de vrijheid behouden om met nationaal beleid invulling
te geven aan de Kinderrechtenstrategie. Daarom heeft het kabinet tijdens de besprekingen
verzocht de tekst – met het oog op de subsidiariteit – anders te formuleren. Dit heeft
geleid tot aanpassingen in de formulering van de tekst. De Raadsconclusies hebben
een vrij sterke focus op thema’s die raken aan justitie en veiligheid, zoals kindvriendelijke
rechtsprocedures, migratie en geweld tegen kinderen. Het kabinet heeft geprobeerd
hier meer balans in aan te brengen. Dit heeft geleid tot aanvullingen in de Raadsconclusies,
bijvoorbeeld op het gebied van digitalisering. Tenslotte heeft het kabinet zich met
een groot aantal andere lidstaten ingezet om te verwijzen naar kwetsbare groepen,
in het bijzonder LHBTI-kinderen. Dit stuit op weerstand bij enkele lidstaten. Op het
moment van beantwoording is niet duidelijk of de hier ontstane impasse is doorbroken.
Het kabinet houdt vast aan dergelijke verwijzingen en zal geen steun verlenen aan
Raadsconclusies indien deze passage verwijderd wordt.
In het eerdere BNC-fiche verwelkomde het kabinet het initiatief, maar steunde een
nationale implementatie en daardoor geen juridisch bindende maatregelen. Deze leden
begrijpen dat uitvoering van beleid mogelijk lidstaatgebonden is, met inachtneming
van de nationale organisatie van onderwijs, gezondheidszorg, jeugdbescherming en de
inrichting van rechtsprocedures, maar hebben daarbij ook de angst dat het niet op
enige manier bindend maken van de strategie leidt tot een strategie zonder tanden
en dat er geen enkele verplichting is voor lidstaten om ten minste aan minimumstandaarden
te voldoen. Is de Minister dit met de deze leden eens? Welke mogelijkheden zijn er
om lidstaten alsnog verantwoordelijk te houden voor de minimumstandaarden die gewaarborgd
moeten zijn in de EU-strategie kinderrechten?
Het kabinet is van mening dat de onderwerpen die worden benoemd in de EU-Kinderrechtenstrategie
in sterke mate ook een nationale, regionale of lokale component hebben. Het kabinet
vindt het dan ook belangrijk dat de uitwerking van de strategie goed aansluit bij
de nationale context. Zo zijn er ook een aantal terreinen uit de strategie die onder
de exclusieve bevoegdheid vallen van de lidstaten. Lidstaten moeten daarom de vrijheid
behouden om met nationaal beleid invulling te geven aan deze strategie. In die zin
is het goed dat de strategie juridisch niet-bindend is.
Is de Minister op de hoogte van de resolutie van het Europees Parlement (EP) waarin
een meerderheid in het EP zich uitsprak voor het erkennen van huwelijken uit hetzelfde
geslacht om zowel bewegingsvrijheid en familierecht te garanderen voor gezinnen in
elke lidstaat, onafhankelijk van de samenstelling van het gezin? Welke waarborgen
voorziet de Minister op EU-niveau om te kunnen garanderen dat er tussen lidstaten
een wederzijdse erkenning van ouderschap plaatsvindt? Is de Minister het met deze
leden eens dat, wanneer overgelaten aan de lidstaten, dit niet zal gebeuren en er
daarom EU-brede juridisch bindende voorstellen moeten komen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze resolutie van het Europees Parlement en deelt
de zorgen van de Europarlementariërs over de positie van kinderen en ouders in regenbooggezinnen
in Europa. Mede om die reden heeft het kabinet geïntervenieerd in de lopende zaak
C-490/20 over de erkenning van ouderschap in Bulgarije van een in Spanje geboren kind
van een Britse en een Bulgaarse moeder. De inzet van het kabinet is daarbij dat ouderschap
ontstaan in de ene lidstaat zou moeten worden erkend binnen de hele EU. Dat is ook
de inzet van de Commissie die heeft aangekondigd met een verordening te komen op dit
punt.23 Tegelijkertijd hecht het kabinet eraan op te merken dat de wederzijdse erkenning
van ouderschap een gevoelig onderwerp betreft, ook omdat afstammingsrecht nauw samenhangt
met nationaliteitsrecht. Voor de totstandkoming van een verordening op dit terrein
moeten alle lidstaten instemmen (artikel 81, derde lid, Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie).
Europees Openbaar Ministerie
De leden van de Volt-fractie merken op dat het Europees Openbaar Ministerie dat drie
maanden geleden in werking is getreden, momenteel ongeveer 300 zaken van fraude onderzoekt
met EU-budget, met mogelijk 4,5 miljard schade, waaronder onderzoek in Nederland,
Duitsland, Slowakije, Bulgarije en Hongarije. Klopt dit? Op welke termijn verwacht
de Minister hierover een uitspraak? Op welke manier zal Nederland hieraan opvolging
geven, mocht Nederland betrokken blijken bij fraude? Op welke manier zal de Minister
hieraan opvolging geven op Europees niveau om te voorkomen dat EU-gelden gebruikt
worden voor fraude? Hoe verhouden zich deze fraudezaken tot het corona herstelfonds
(NGEU)?
Blijkens een mededeling van mevrouw Kövesi in het Europees Parlement op 1 oktober
jl. lopen er op dit moment 350 onderzoeken bij het EOM en gaat het daarbij om mogelijk
4,6 miljard euro schade ten nadele van de EU-begroting. Het EOM heeft eerder aangegeven
dat een onderzoek in Duitsland een btw-carrousselfraudezaak betreft met vertakkingen
naar onder meer Nederland. Uit de aard der zaak is het kabinet niet in de gelegenheid
hier verder in te gaan op de inhoud van deze of andere lopende onderzoeken aangezien
die onder de verantwoordelijkheid van het EOM plaatsvinden. Ook kan het kabinet niet
vooruitlopen op de uitkomsten van deze onderzoeken of in dit stadium uitspraken doen
over de mogelijke gevolgen daarvan voor het Nederlandse beleid ter bestrijding van
EU-fraude.
Situatie voorlopige hechtenis
Het demissionaire kabinet geeft aan dat niet bekend is of een uitvraag naar de detentieomstandigheden
en de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld overlevering in het kader van een EAB is
gedaan. Betekent dit dat het demissionaire kabinet niet van dergelijke verzoeken op
de hoogte is? Of dat het demissionaire kabinet weet dat deze nooit zijn gedaan?
Uitvraag naar de detentieomstandigheden in andere lidstaten in het kader van de uitvoering
van een Europees aanhoudingsbevel is een taak die exclusief aan uitvoerende rechterlijke
autoriteit behoort. Het kabinet is op de hoogte dat de Nederlandse rechter deze uitvragen
regelmatig doet aan andere lidstaten. Het kabinet is niet op de hoogte of rechters
in andere lidstaten een vraag aan de Nederlandse rechterlijke autoriteiten hebben
gericht. In de aanstaande JBZ-Raad zal het kabinet andere lidstaten aanmoedigen bestaande
standaarden voor detentieomstandigheden na te leven mede in het kader van de EAB om
goede overleveringsvoorwaarden te creëren.
Is het demissionaire kabinet van het standpunt dat de detentieomstandigheden in Nederland,
gelet op het niveau in de afzonderlijke lidstaten en het gemiddelde van de EU, reden
kunnen geven voor andere lidstaten om niet over te gaan tot overlevering? Welke afweging
ligt hieraan ten grondslag?
In Nederland zijn de detentieomstandigheden in vergelijking tot een groot deel van
andere EU-lidstaten en derde landen relatief hoog. Het Nederlandse niveau van detentieomstandigheden
voldoet in ruime mate aan de minimummaatstaven van de EPR. Nederland staat daar bij
open voor suggesties van andere lidstaten. Gegeven de toetsingsmethode, die uiteengezet
is bij de beantwoording van de vragen van de leden van de SP-fractie en de daarbij
aan te leggen normen, acht het kabinet het waarschijnlijk dat Nederland zowel in algemene
zin als in de omstandigheden van een denkbaar individueel geval een dergelijke toets
zou kunnen doorstaan. Ook Nederland zou om specifieke garanties kunnen worden gevraagd.
Is de Minister bereid om – in het geval dergelijke uitvragen er nog niet zijn geweest
– met andere EU-lidstaten in gesprek te gaan om eventuele zwakten in het Nederlandse
systeem te verhelpen?
Tekortkomingen in de detentieomstandigheden zijn nadrukkelijk onderwerp van gesprek.
Dat betekent niet alleen dat tekortkomingen in andere lidstaten worden besproken.
Nederland zal ook openstaan voor opmerkingen van andere lidstaten.
Het demissionaire kabinet schrijft voorts dat het de algemene, politieke discussie
over de situatie en hoe deze verbeterd kan worden in de desbetreffende lidstaten onderstreept
en dat het de belangen van menswaardige detentieomstandigheden onderstreept. Wat zijn
volgens het demissionaire kabinet menswaardige detentieomstandigheden?
Zoals aangegeven op de vragen van de leden van de SP-fractie bieden de EPR een behoorlijk
stelsel van minimumstandaarden voor detentieomstandigheden.
Sluit het demissionaire kabinet bij de boordeling van wat de ondergrenzen van menswaardige
detentieomstandigheden zijn, aan bij het overzicht van het secretariaat-generaal van
de Raad uit het non-paper van de diensten op het gebied van detentieomstandigheden
en procedurele rechten van 24 september 2021?
Het kabinet kan zich in algemene zin vinden in hetgeen in het stuk van het Voorzitterschap
naar voren wordt gebracht.
Voor zover het demissionaire kabinet afwijkt van bepaalde minimumstandaarden, wat
is daarvoor de reden? Bij de afwezigheid van welke standaarden in andere lidstaten
zou het demissionaire kabinet in ieder geval niet overgaan tot uitlevering?
De EPR waarnaar wordt verwezen vormen minimumstandaarden. Het karakter van dergelijke
standaarden brengt met zich mee dat met aanvaarding daarvan in beginsel geen lagere
standaarden worden geaccepteerd. Dit principe wordt ook erkend in de rechtspraak.
Uitlevering moet worden onderscheiden van overlevering. In de JBZ-Raad wordt uitsluitend
gesproken over overlevering. Overlevering is een taak die bij uitsluiting aan de rechter
is opgedragen, niet aan het kabinet. Uitlevering naar landen buiten de EU en buiten
de daarmee krachtens afzonderlijke verdragen vergelijkbare landen als het VK, Noorwegen
en IJsland (op basis van verdragen) biedt wel de mogelijkheid om, nadat de rechter
de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard, de algehele mensenrechtelijke situatie
in ogenschouw te nemen bij de beoordeling of ook tot de uitlevering wordt overgegaan.
Daarbij spelen de detentieomstandigheden een rol. De EPR kunnen daarbij worden gehanteerd
tegen andere Europese landen voor zover die lid zijn van de Raad van Europa. De EPR
en de rapporten van het Comité voor de Preventie van Foltering, waarin dergelijke
maatstaven eveneens zijn terug te vinden, zijn daarbij het kader. In de praktijk wordt
aan derde landen garanties gevraagd.
Welke inspanningen levert het demissionaire kabinet nu al om de aanwezigheid van deze
standaarden in andere lidstaten te bevorderen? Met welke andere lidstaten trekt het
demissionaire kabinet hierbij op? Welke inzet zal het demissionaire kabinet hebben
in de algemene politieke discussie over dit onderwerp? Waar zal het demissionaire
kabinet concreet op aandringen? Welke maatregelen gaat het voorstellen?
Het kabinet acht het belangrijk dit onderwerp van tijd tot tijd op de JBZ-Raad te
bespreken om ook op politiek niveau aandacht te blijven vragen voor naleving van bestaande
standaarden voor detentievoorwaarden. Zoals is aangegeven in antwoord op de vragen
van de leden van de fracties van de VVD en de SP zijn hiervoor substantiële investeringen
in gebouwen en personeel noodzakelijk. Dat is een zaak van lange termijn. Het kabinet
juicht toe dat de EU bereid is tot (co-)financiering van deze investeringen via diverse
geldstromen. Naar het oordeel van het kabinet is hier brede steun voor.
Conferentie Regulation Artificial Intelligence
De leden van de Volt-fractie onderschrijven net als het demissionaire kabinet het
belang van de bescherming van fundamentele rechten en de menselijke maat in de toepassing
van digitale technologieën in de rechtspleging en handhaving, maar onderstrepen dat
dit belang ook geldt buiten de rechtspleging en handhaving. Zij vragen het demissionaire
kabinet dan ook welke criteria en grondrechten het afweegt bij het vinden van de balans
tussen de mogelijkheid om AI in te zetten voor rechtshandhavingsdiensten en het beschermen
van fundamentele rechten. Hoe vult het demissionaire kabinet deze afweging concreet
in? Welke grondrechten uit de Nederlandse Grondwet, het EVRM en het Handvest van de
Grondrechten van de Europese Unie moeten bij de toepassing en ontwikkeling van digitale
technologieën (waaronder AI-systemen) volgens het demissionaire kabinet worden afgewogen?
Met welke andere lidstaten trekt de Nederlandse regering op in de gesprekken in Europees
verband? Welke afspraken zijn daarover gemaakt met andere lidstaten?
De grondrechten gelden onverkort in de digitale wereld. De Grondwet geeft aan of en
onder welke voorwaarden een grondrecht kan worden ingeperkt. Ook verdragen kennen
een dergelijke «beperkingssystematiek». Voor een studie naar de grondrechten die in
het geding kunnen zijn bij de toepassing van algoritmen (waaronder AI) verwijst het
kabinet naar het onderzoek «Algoritmes en grondrechten»24 van de Universiteit Utrecht en de kabinetsreactie25 daarop, en naar de beleidsbrief AI, publieke waarden en mensenrechten26. Ook voor de rechtshandhaving gelden (alle) grondrechten onverkort. Een inbreuk op
grondrechten in het kader van de rechtshandhaving kan onder voorwaarden echter gerechtvaardigd
zijn. Bij inbreuken op grondrechten door de rechtshandhaving geldt een stelsel van
eisen en criteria om te bepalen of deze inbreuk proportioneel is in verhouding tot
het belang van de opsporing.
In deze fase wordt de conceptverordening in Europees verband met name besproken in
de raadswerkgroep Telecom en daaraan gekoppelde workshops waarin de conceptverordening
artikelsgewijs wordt behandeld. Deze overleggen en workshops staan op dit moment nog
vooral in het teken van het stellen van vragen en het verduidelijken van specifieke
definities en/of concepten uit de verordening. Het kabinet gebruikt de uitkomsten
en antwoorden die volgen uit deze raadswerkgroepen en workshops in een later stadium
voor (nadere) standpuntbepaling en, waar nodig en mogelijk, het gezamenlijk optrekken
met gelijkgestemde lidstaten.
In de beantwoording van vragen van deze leden van 5 juli 2021 wordt gesteld dat het
demissionaire kabinet positief staat tegenover de concept-AI-verordening, die is gebaseerd
op een risicobenadering. De risicobenadering wordt als belangrijk gezien voor het
waarborgen van de proportionaliteit. Deze leden onderschrijven dat proportionaliteit
als uitgangspunt belangrijk is. Zij zijn het ook met het demissionaire kabinet eens
dat het huidige voorstel veel brede definities en omschrijvingen bevat. Hierdoor is
het risico, zoals het kabinet terecht stelt, enerzijds dat de verordening uiteindelijk
buitenproportioneel hoge eisen stelt aan AI-systemen, anderzijds zien deze leden op
dit moment het risico dat de verordening juist een te laag beschermingsniveau biedt
vanwege een te nauwe categorie AI-systemen die als hoog-risico worden gezien. Welke
categorieën AI-systemen zouden volgens het demissionaire kabinet als hoog-risico moeten
worden gekwalificeerd en op basis van welke afweging komt het demissionaire kabinet
tot die conclusie?
Het kabinet staat achter een risico gebaseerde aanpak waarbij de eisen proportioneel
zijn ten opzichte van het geïdentificeerde risico. In dit opzicht kan het kabinet
de vierdeling, zoals voorgesteld in de conceptverordening, volgen. De conceptverordening
onderscheidt categorieën van risico’s voor de gezondheid, veiligheid en schending
van mensenrechten als gevolg van AI-systemen. Deze categorieën zijn i) onaanvaardbaar,
ii) hoog, iii) beperkt risico en iv) minimaal of geen risico en het kabinet kan zich
in algemene zin vinden in deze categorieën.
Voor hoog-risico AI-systemen gelden uitgebreide eisen om de risico’s te voorkomen
of te mitigeren (zie vanaf artikel 9 van de conceptverordening), zoals de plicht een
ex ante conformiteitsbeoordeling uit te (laten) voeren. Dit geldt voor producten die
nu al gereguleerd zijn via Europese productregulering (zie bijlage II van de conceptverordening)
en voor AI-systemen die worden toegepast voor bepaalde doeleinden in een aantal (toepassings)gebieden
die zijn beschreven in bijlage III van de conceptverordening. Het kabinet begrijpt
de voorgestelde categorieën en beraadt zich op een standpunt over eventuele aanscherping
en indeling van AI-systemen in deze categorieën.
Het kabinet oordeelt, zoals te lezen in het BNC-fiche,27 in beginsel positief over de proportionaliteit van het voorstel. De voorgestelde
vorm en inhoud van het voorstel staan in een evenredige verhouding tot het doel: ervoor
zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig
en in overeenstemming zijn met de geldende fundamentele rechten en waarden binnen
de EU. De benadering om striktere verplichtingen voor AI-systemen vast te leggen op
basis van het risico dat zij vormen acht het kabinet geschikt ter realisatie van de
in het voorstel opgenomen doelstellingen met betrekking tot veiligheid en fundamentele
rechten. Het kabinet heeft vragen in relatie tot de uitvoerbaarheid en haalbaarheid
van de gekozen systematiek voor organisaties in de praktijk.
Situatie van rechterlijke macht in Afghanistan
De leden van de Volt-fractie onderschrijven de zorgen die Italië uit omtrent de positie
van de rechterlijke macht in Afghanistan na de machtsovername van de Taliban. Het
is overduidelijk dat de rechtsstaat in Afghanistan op dit moment geweld wordt aangedaan.
Deze leden vragen het demissionair kabinet om meer te doen dan slechts verwelkomen
dat wordt stilgestaan bij deze situatie. Graag horen deze leden of het demissionaire
kabinet de zorgen van Italië deelt. Zo ja, wat gaat het demissionaire kabinet daaraan
doen of doet het al om de rechterlijke macht in Afghanistan te ondersteunen? Met welke
inzet gaat het demissionaire kabinet ervoor zorgen dat in EU-verband of met afzonderlijke
lidstaten wordt gewerkt aan het beschermen van de rechterlijke macht en daarmee onafhankelijke
rechtspraak en rechtsstaat in Afghanistan? Welke concrete beleidsvoorstellen zal het
demissionaire kabinet doen? Heeft het demissionaire kabinet hierover al contact met
andere lidstaten? Zo ja, welke? Indien het demissionaire kabinet niets doet, wat is
daarvoor de motivering?
Het kabinet deelt de zorgen van Italië en de Volt-fractie over de diverse groepen
die onder het Talibanregime risico lopen en waardeert het initiatief van Italië specifiek
aandacht te vragen voor de rechterlijke macht. In EU-verband wordt gesproken over
de mogelijkheden om bescherming te bieden aan kwetsbare groepen en individuen. Op
7 oktober aanstaande organiseren Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell en Eurocommissaris
Ylva Johansson van Binnenlandse Zaken een «High Level Forum on providing protection to Afghans at risk» waaraan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zal deelnemen. De inzet van
het forum is te komen tot een gezamenlijk actieplan waarbij de aandacht speciaal uitgaat
naar het in veiligheid brengen van Afghanen die daar dringend behoefte aan hebben
en de samenwerking binnen de EU hiertoe. Steun aan de rechterlijke macht onder het
Talibanbewind is niet aan de orde. In de JBZ-Raad zal het kabinet de informatie van
Italië aanhoren en meenemen in verdere inzetbepaling.
Resultaten van de zesde evaluatie van de gedragscode Hate Speech Online
De leden van de Volt-fractie zien grote uitdagingen op het gebied van het tegengaan
van hate speech. Zowel online als offline. Daarom kijken deze leden uit naar de evaluatie
van de gedragscode Hate Speech Online. Daarover hebben deze leden nog wel de volgende
vragen: Op welke concrete punten zal het demissionaire kabinet letten bij het aanhoren
van de evaluatie? Welke resultaten verwacht het demissionaire kabinet van de evaluatie
en mocht aan deze resultaten worden voldaan, waar gaat het demissionaire kabinet dan
in de JBZ-Raad op aansturen? Zijn er andere beleidsmaatregelen die het demissionaire
kabinet zinvol acht om op Europees niveau op aan te sturen in strijd tegen hate speech,
anders dan de gedragscode Hate Speech Online? Zijn er best practices die Nederland
heeft in de strijd tegen Hate Speech Online, die het kan delen in de JBZ-Raad om de
aanpak op EU-niveau te versterken? Zo ja, welke? Gaat het demissionaire kabinet dit
in de JBZ-Raad delen?
De uitkomsten van de zesde evaluatie van de gedragscode Hate Speech Online zijn nog niet bekend. Internationale samenwerking is bij de aanpak van online hate
speech essentieel. Het kabinet is intensief bij de Europese aanpak betrokken en is
hierover in gesprek met lidstaten, belangenorganisaties en onlineplatformen.
De belangrijkste inspanningsverplichting van de gedragscode Hate Speech Online betreft de afdoening en eventuele verwijdering van haat zaaiende uitingen na meldingen
van gebruikers binnen 24 uur. Verder is een expertgroep, waarvoor Nederland de vicevoorzitter
levert, bezig om een nieuwe aanbeveling op te stellen inzake de aanpak van onlinediscriminatie.
Daarnaast is het van belang om verdergaande afspraken te maken om platformen ertoe
te bewegen zich (nog) meer in te spannen om ongewenst gedrag online te voorkomen.
De Commissie informeert de JBZ-Raad over de uitkomsten van de zesde evaluatie van
de gedragscode Hate Speech Online. Er wordt geen verdere discussie voorzien.
Met betrekking tot de nationale aanpak van online hate speech is het kabinet aan het
onderzoeken op welke manier het beste uitvoering kan worden gegeven aan de aangenomen
gewijzigde motie van het Kamerlid Jasper van Dijk28 om te bezien op welke manier de aanpak van racisme op het internet geïntensiveerd
kan worden.
Digitale dimensie van het onderzoeken van seksueel kindermisbruik
De leden van de Volt-fractie lezen in brief van de Minister dat Nederland «over het
algemeen» de voorstellen van de Europese Commissie om seksueel kindermisbruik gezamenlijk
aan te pakken steunt. Op welke aspecten steunt Nederland deze strategie niet? Welke
aspecten hebben volgens de Minister prioriteit? Op welke concrete aspecten zal de
Minister in zijn inbreng in de Raad nadruk leggen, naast de noodzaak om de inspanningen
te intensiveren? Wat zijn volgens de Minister de mest urgente doelstellingen die nagestreefd
moeten worden?
Voor de appreciatie van de EU-strategie voor een meer effectieve strijd tegen seksueel
kindermisbruik wijst het kabinet uw Kamer op het BNC-fiche dat het kabinet op 25 september
2020 naar uw Kamer heeft verzonden.29 Het kabinet ondersteunt de oproep om het huidige wettelijk kader spoedig te implementeren
en verwelkomt het wetsvoorstel om onlinedienstverleners te verplichten bekend materiaal
van seksueel kindermisbruik op te sporen en daarvan melding te maken. Ook ondersteunt
het kabinet de initiatieven voor de versterking van de rechtshandhaving en de verbetering
van samenwerking tussen stakeholders. Het kabinet kijkt uit naar het wetsvoorstel
van de Commissie, dat naar verwachting voor het einde van het jaar gereed is. Zodra
het wetsvoorstel gepubliceerd is zal een BNC-fiche worden opgesteld en met uw Kamer
worden gedeeld.
Publiek-private samenwerking is essentieel voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik,
ook op Europees niveau. De samenwerking met de private sector heeft in Nederland al
geleid tot successen. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de HashCheckService. Aan
de Commissie is aangeboden deze dienst ook voor andere lidstaten beschikbaar te stellen,
zodat afbeeldingen ook daar kunnen worden gedetecteerd en verwijderd. Voor een effectieve
aanpak van online seksueel kindermisbruik is het noodzakelijk dat bedrijven zelf ook
hun verantwoordelijkheid nemen, waarbij vrijblijvendheid niet meer volstaat. In Nederland
wordt daarom momenteel gewerkt aan bestuursrechtelijke handhaving en de oprichting
van een bevoegde Autoriteit. De verantwoordelijkheid van bedrijven overstijgt de aanpak
van online seksueel kindermisbruik. Het is van belang aandacht te hebben voor het
misbruik van hostingproviders en online dienstverleners voor illegale content.
In zijn brief geeft de Minister aan dat er in de Raad gesproken zal worden over «het
belang van toegang tot gegevens voor rechtshandhavingsdiensten». Wat is de appreciatie
van de Minister met betrekking hierop? In hoeverre zou toegang tot data voor bevoegde
autoriteiten beschikbaar moeten zijn volgens de Minister om voldoende effectief te
blijven? Zal de Minister zich bij de onderhandelingen inzetten om hierbij ook acht
te nemen op privacywetgeving? Voor welke maatregelen zal de Minister zich sterk maken
om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten zorgvuldig om wordt gegaan met datacollectie,
-verwerking en -uitwisselingen? Kan de Minister garanderen dat burgers inzage kunnen
krijgen in de wijze waarop hun data gebruikt en verwerkt worden?
Hoe verhoudt deze wetgeving zich tot andere dossiers, zoals dataretentie, e-privacy,
e-evidence en encryptie? Verwacht de Minister voortgang en/of een conclusie op dit
dossier, zolang deze verordeningen niet tot een conclusie hebben geleid? Zijn er zonder
deze verordeningen voldoende garanties om onjuist gebruik van data te voorkomen?
Zonder bewijs kan geen opsporing en vervolging plaatsvinden. Steeds meer zaken vinden
online plaats en daarmee is steeds meer opsporingsinformatie (uitsluitend) digitaal
beschikbaar. Hierdoor is rechtmatige toegang hiertoe onmisbaar voor een succesvolle
aanpak van seksueel kindermisbruik en vele andere soorten gedigitaliseerde criminaliteit
en cybercrime. Rechtmatige toegang is mogelijk wanneer de bevoegde autoriteit onder
andere de proportionaliteit en subsidiariteit heeft afgewogen en, indien nodig, een
machtiging heeft verkregen om een bevel te sturen. Indien deze bevoegde autoriteiten
voldoende in staat zijn om hun werk ook in het digitale domein te doen, kan slachtofferschap
beter worden tegengegaan en kunnen criminele feiten beter worden gestopt of verstoord
en daders beter worden opgespoord. Op deze manier kunnen burgers van hun vrijheden
en rechten genieten, zowel online als offline, en wordt recht gedaan aan slachtoffers.
In verschillende dossiers maakt het kabinet zich sterk voor de rechtmatige toegang
tot bewijs, waarbij proportionaliteit en subsidiariteit belangrijke elementen zijn.
Zie bijvoorbeeld het E-evidence dossier waar wordt gepleit voor een notificatiemechanisme30 of het traject rondom rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs31.
Het kabinet steunt hierin de Commissie die als uitgangspunt stelt dat privacy en de
beveiliging van elektronische communicatie voldoende gewaarborgd moeten blijven. Tevens
zijn de kaders uit het kabinetsstandpunt over encryptie leidend voor de Nederlandse
inbreng en zal conform het standpunt de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen
worden uitgedragen32.
In de EU-strategie tegen seksueel kindermisbruik en het document dat in de aankomende
JBZ-Raad voorligt wordt de samenhang met andere wetgevingsvoorstellen expliciet benoemd,
dit zijn weliswaar eigenstandige onderhandelingen maar dragen direct bij aan de EU-strategie
tegen kindermisbruik. In de verschillende dossiers worden voorwaarden met betrekking
tot de verwerving, verwerking en het uitwisselen van data. Daarbovenop verwijst het
kabinet ook naar de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (2016/680).33
Werklunch: Uitvoering van interoperabiliteit
Het demissionaire kabinet geeft aan dat het bij de implementatie van de nieuwe Europese
informatiesystemen op het gebied van grenzen en interne veiligheidssystemen, steeds
heeft aangetekend dat de integrale planning bijna geen ruimte meer biedt voor onvoorziene
omstandigheden en daarom blijvende aandacht heeft gevraagd op Raadsniveau. Op welke
manier heeft het demissionaire kabinet aandacht gevraagd op Raadsniveau? Zijn er lidstaten
die dit standpunt delen? Zo ja, welke landen? Hoe gaat het demissionaire kabinet er
in de komende JBZ-Raad aandacht voor vragen? Welke concrete zorgen heeft het demissionaire
kabinet over de implementatie van het Entry/Exit System (EES) en het Schengen Informatie
Systeem (SIS)? Welke maatregelen en acties neemt het demissionaire kabinet om deze
zorgen het hoofd te bieden?
Het kabinet ziet de meerwaarde van interoperabiliteit van centrale EU-informatiesystemen
en ondersteunt daarom de continue agendering van dit onderwerp in de JBZ-Raad. Hiermee
blijft er op politiek niveau aandacht voor de voortgang van de implementatie in alle
lidstaten.
Het kabinet heeft al eerder, mede in het licht van de COVID-19-crisis, in de JBZ-Raad
geconstateerd dat de integrale planning geen ruimte meer biedt voor onvoorziene omstandigheden.
EU-LISA zal naar verwachting de JBZ-Raad informeren over issues in het implementatietraject
van de Verordening over het Entry/Exit System (EES-verordening), waaronder het wereldwijde
tekort aan computerchips. EU-LISA zal voorstellen een aangepaste planning op te stellen.
Voor het kabinet is het van belang dat voor zowel EES als het Schengen Informatiesysteem
(SIS) geldt dat eerst en vooral de centrale systemen tijdig en stabiel moeten worden
opgeleverd door EU-LISA. Pas dan kan de nationale implementatie goed worden getest.
Eventuele voorstellen voor een aangepaste implementatieplanning zullen dan ook grondig
bestudeerd worden.
Meerdere lidstaten hebben in technische overleggen het belang van de kwaliteit van
de centrale IT-systemen benadrukt. Het kabinet heeft hier in een bezoek van de Commissie
aan Nederland op 8 september jl. ook aandacht voor gevraagd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier