Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 35925-2)
35 925 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 139 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 28 oktober 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 21 september 2021 inzake de nota over de toestand
van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 35 925, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 oktober 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vragen bij de bijlagen van de Miljoenennota
Vraag 1 en 2 bijlagen Miljoenennota 2022
1. Kunt u een overzicht maken van alle begrotingsregels waar het demissionaire kabinet
eerder aan vasthield maar die deze keer zijn geschonden, zoals extra uitgaven betalen
via de lastenkant of vanuit de staatsschuld?
2. Waarom heeft u jarenlang amendementen en moties ontraden waarin extra uitgaven werden
betaald uit een lastenverhoging terwijl u dat nu zelf ook doet met het geld voor de
Baangerelateerde Investeringskorting (BIK)?
Antwoord op vraag 1 en 2
Vanwege de vereiste spoed bij het opzetten van steun- en herstelmaatregelen tijdens
de coronacrisis, was een regulier begrotingsproces niet altijd mogelijk. Het was noodzakelijk
om af te wijken van de afgesproken begrotingsregels. Budgettaire besluiten moesten
onder hoge tijdsdruk genomen worden en er kon geen integraal debat plaatsvinden. Er
is voor gekozen om de corona-uitgaven niet ten koste te laten gaan van de reguliere
uitgaven. Dit heeft geleid tot een stijging van het begrotingstekort en de overheidsschuld.
Het buiten de begrotingskaders plaatsen van de coronagerelateerde uitgaven is een
uitzonderlijke keuze, die het kabinet bewust heeft gemaakt vanwege het unieke karakter
van deze crisis.
De reservering van de BIK is – na constatering dat die onuitvoerbaar bleek – alternatief
ingezet waarbij ook een deel is gegaan naar extra uitgaven. Dit betreft onder meer
extra middelen voor woningbouw, onderwijs, defensie, ondermijning, politie en boa’s.
Ook zijn op initiatief van uw Kamer extra uitgaven aan hogere zorgsalarissen gedekt
met een verhoging van de vennootschapsbelasting. Daarnaast zijn ook niet alle beleidsaanpassingen
zoals de verlaging van de verhuurdersheffing gecompenseerd aan de inkomstenkant, waardoor
een deel van de genomen maatregelen in het EMU-saldo loopt.
Dit jaar laat het kabinet een overschrijding van het uitgavenkader zien die ook structureel
doorwerkt. Belangrijke redenen hiervoor zijn de hogere uitgaven aan de verbetering
van de informatiehuishouding en dienstverlening rijksbreed naar aanleiding van de
Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en middelen voor schadeherstel,
versterking en uitvoeringskosten vanwege de gaswinning in Groningen. Daarnaast heeft
het kabinet ook structurele middelen uitgetrokken om bestaand beleid voort te zetten.
Dit gaat om onder andere middelen voor de overheveling van de GGZ naar de Wlz, bevriezing
van het Eigen Risico, de compensatie voor de transitieregeling bij langdurige arbeidsongeschiktheid,
de leerlingen- en studentenraming, de justitiële ketens (PMJ) en de kapitaalstorting
TenneT.
Zoals het demissionaire kabinet ook heeft aangegeven in de Miljoenennota, is het belangrijk
om na de coronacrisis weer terug te gaan naar een regulier begrotingsproces, met de
bekende uitgavenplafonds en het inkomstenkader. Dit is van groot belang voor het borgen
van integrale besluitvorming. Het zorgt ervoor dat de baten en kosten van uiteenlopende
voorstellen tegen elkaar worden afgewogen en draagt daarmee bij aan beter beleid.
Vraag 3
Waarom verwijst u nog vaak naar het kabinet terwijl er al meer dan een half jaar sprake
is van een demissionair kabinet? Kunt u dit in al uw communicatie aanpassen?
Antwoord op vraag 3
In het voorwoord van de Miljoenennota wordt de demissionaire status van het kabinet
kenbaar gemaakt voor de lezer. In de hoofdstukken van de Miljoenennota en bijhorende
bijlage is kortheidshalve verwezen naar het kabinet waar het demissionaire kabinet
wordt bedoeld.
Vraag 4
Wat staat er tegenover de wereldwijd hoge schuld als percentage van het bruto binnenlands
product (BBP)? Deze schuld moet toch ook iemands bezit zijn? Klopt het dat de wereldwijde
balans van schulden en bezit gelijk is aan nul? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 4
In de Miljoenennota is aangegeven dat de mondiale publieke schuld met meer dan 120
procent van het mondiaal bbp op het hoogste niveau ooit staat. De overheidsschuld
bestaat over het algemeen uit overheidsobligaties en leningen. Deze obligaties of
leningen staan bij de tegenpartijen zoals pensioenfondsen op de balans als activa.
In die zin is schuld van overheden inderdaad het bezit van andere partijen en zijn
deze twee aan elkaar gelijk.
Vraag 5
Hoeveel geld levert het op om de verlenging van de hoge schijf in de winstbelasting
van 245 duizend euro naar 395 duizend euro per 1 januari 2022 tegen te houden?
Antwoord op vraag 5
Als de schijfgrens per 1 januari 2022 niet wordt verlengd naar 395 duizend euro maar
245 duizend euro blijft, bij een tarief van 25 procent, levert dat structureel een
opbrengst op van ongeveer 670 miljoen euro.
Vraag 6
Hoe komt het dat het verkorten van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting 36 miljoen euro
oplevert per 10 duizend euro (fiscale sleuteltabel 2022) terwijl dit eerst nog 51 miljoen euro
opleverde per 10 duizend euro (fiscale sleuteltabel 2021)?
Antwoord op vraag 6
Bij het berekenen van de sleutels voor de fiscale sleuteltabel wordt als ijkpunt altijd
de situatie in dat jaar genomen. Voor de fiscale sleuteltabel van 2021 is daarom uitgegaan
van een schijfgrens van 245 duizend euro, en voor de fiscale sleuteltabel van 2022
is uitgegaan van een schijfgrens van 395 duizend euro. Daarbij geldt dat hoe hoger
de schijfgrens is, des te minder bedrijven worden geraakt door een verlaging van de
schijfgrens. Daarom is de budgettaire opbrengst van een schijfverkorting met 10 duizend euro
in de fiscale sleuteltabel 2022 lager dan in 2021.
Vraag 7
Klopt het nog steeds dat alleen de zes procent meest winstgevende bedrijven profiteren
van het verlengen van de hoge schijf in de winstbelasting van 245 duizend euro naar
395 duizend euro per 1 januari 2022? Zo nee, om welk percentage gaat het dan?
Antwoord op vraag 7
Het percentage van 6 procent is gebaseerd op een schijfgrens van 200 duizend euro.
Van de verlenging van de schijf van 245 duizend euro naar 395 duizend euro profiteert
5 procent van de meest winstgevende bedrijven.
Vraag 8
Waarom noemt u het Volkshuisvestingfonds een fonds terwijl het dat niet is in de zin
van de Comptabiliteitswet 2016?
Antwoord op vraag 8
De rijksbegroting bevat verschillende posten die de naam «fonds» dragen, maar in termen
van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet geen begrotingsfonds zijn. Voor een begrotingsfonds
is namelijk een instellingswet nodig, waarmee bepaalde inkomsten of bepaalde uitgaven
meerjarig voor een bepaald beleidsterrein beschikbaar blijven (bijvoorbeeld het Mobiliteitsfonds,
Defensiematerieelfonds) en jaarlijks een begrotingswet worden opgesteld.
Het Volkshuisvestingsfonds is een budget op artikel 3 van de begroting van BZK waar
vanuit bijdragen worden verstrekt aan medeoverheden. Andere voorbeelden van «fondsen»
die geen begrotingsfonds zijn, zijn het beleidsartikel «BTW-compensatiefonds» op de
begroting van Financiën, het beleidsartikel «Toekomstfonds» op de begroting van EZK,
de sociale fondsen, zogenaamde revolverende fondsen en de niet-departementale begroting
Nationaal Groeifonds. Na instemming van het parlement met de instellingswet zal de
laatste een begrotingsfonds worden zoals bedoeld in artikel 2.11.
Vraag 9
Kunt u een totale uitsplitsing maken van de extra middelen voor ondermijning die zijn
toegevoegd bij deze begroting?
Antwoord op vraag 9
Op zeer korte termijn zal de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) een brief
naar uw Kamer sturen waarin een nadere uitsplitsing van de extra middelen voor ondermijning
zal worden gegeven.
Vraag 10
Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven van de budgettaire effecten per maatregel
die ertoe moeten leiden dat de kosten in de sociale advocatuur op termijn met 90 miljoen euro
afnemen?
Antwoord op vraag 10
In de doorrekeningen van de maatregelen van de stelselvernieuwing zijn de verwachte
effecten van versterking van de eerste lijn, tweede lijn (de introductie van rechtshulppakketten,
doelmatigheidswinst en een andere eigenbijdragesystematiek) en de burgergerichte overheid
berekend. Als de maatregelen uit de stelselvernieuwing ten volle renderen, bedraagt
de verwachte opbrengst van dit totaal aan maatregelen tezamen circa 90 miljoen euro.
De maatregelen staan niet op zichzelf, maar hangen met elkaar samen. Er is sprake
van communicerende vaten waarbij de uitwerking van de ene maatregel, de andere beïnvloedt.
Het is daarom niet mogelijk om per maatregel afzonderlijk aan te geven wat de verwachte
opbrengst is. De Minister voor Rechtsbescherming zal u binnen afzienbare termijn hier
nader over informeren.
Vraag 11
Kunt u in een tabel weergeven welke budgettaire reeks er nu in de boeken is opgenomen
voor de opschalingskorting (voor de gehele duur) en de reeks die is opgenomen in de
boeken van het Centraal Planbureau (CPB)?
Antwoord op vraag 11
Tabel 1: Opschalingskorting gemeentefonds. De huidige CPB-raming van de opschalingskorting
loopt tot en met 2025. Bij het Centraal Economisch Plan 2022 (te verschijnen voorjaar
2022) zal ook voor 2026 worden geraamd. De CPB-reeks is op basis van het actuele beleid,
dus inclusief de bevriezing 2020/2021/2022.
Opschalingskorting gemeentefonds kabinet (in mln. euro)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026 e.v.
1. Oploop per jaar
60
60
60
60
60
70
90
110
130
135
140
0
2. Totale korting (kabinet)
60
120
180
240
300
370
460
570
700
835
975
975
3. Totale korting (kabinet) incl. bevriezing 2020/2021/2022
60
120
180
240
300
300
300
300
700
835
975
975
Opschalingskorting gemeentefonds CPB (in mln. euro)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026 e.v.
4. Oploop per jaar incl. bevriezing (CPB)
60
60
60
60
60
0
0
0
75
105
138
6. Totale korting (CPB) incl. bevriezing 2020/2021/2022
60
120
180
240
300
300
300
300
375
480
619
Tabel 2: opschalingskorting provincies
Opschalingskorting provinciefonds (in mln. euro)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026 e.v.
1. Oploop per jaar
5
5
5
5
5
5
5
10
10
10
10
0
2. Totale korting
5
10
15
20
25
30
35
45
55
65
75
75
Verschil Rijk-CPB benadering opschalingskorting
Er is geen verschil in de ramingen van het CPB en het Rijk voor de huidige kabinetsperiode.
Wel verschilt de verdere oploop in de komende kabinetsperiode voor de korting bij
het gemeentefonds. Voor het provinciefonds is er geen verschil.
In de regel neemt het CPB in een middellangetermijnverkenning (MLT) voorafgaand aan
de verkiezingen de ombuigingen in een volgende kabinetsperiode mee die nu al zijn
verankerd in wetgeving. De opschalingskorting is op dit moment nog niet op een dergelijke
manier verankerd en wordt dus niet volledig meegenomen in de MLT (2022–2025). Bij
een nieuw regeerakkoord beoordeelt het CPB opnieuw op welke wijze het CPB de in het
regeerakkoord vastgelegde intensiveringen en besparingen in het gemeentelijk domein
meeneemt. Dezelfde systematiek heeft het CPB in de MLT voorafgaand aan de verkiezingen
van 2017 toegepast. In de MLT voorafgaand aan de verkiezingen in 2017 heeft het CPB
om dezelfde reden de oploop in de opschalingskorting in de jaren 2018–2021 niet meegenomen.
Bij de beoordeling van het regeerakkoord van Rutte III heeft het CPB de oploop van
de opschalingskorting voor de jaren 2018–2021 vervolgens wel meegenomen in de daaropvolgende
raming.
Het niet meenemen van de oploop in de opschalingskorting door het CPB is daarmee het
gevolg van de algemene regel van het CPB dat het in de MLT-raming voorafgaand aan
een kabinetsperiode de besparingen meeneemt die verankerd zijn in wet- of regelgeving.
Het is geen inhoudelijke beoordeling van de haalbaarheid van de opschalingskorting.
Vraag 12
Is er een reden aan te wijzen voor het feit dat de raming van de accijnsontvangsten
in 2022 naar boven wordt bijgesteld?
Vraag 13
Worden accijnsontvangsten alleen geraamd op basis van de geraamde consumptie of worden
ook beleidsmatige ontwikkelingen zoals een daling of stijging van de accijns meegenomen?
Is het immers niet voorstelbaar dat een stijging van de alcoholaccijns ondanks de
gedragseffecten ook invloed heeft op de totale accijnsontvangsten?
Vraag 14
In hoeverre houden de ramingsmodellen van de ontvangsten van accijnzen rekening met
een stijging dan wel daling van accijnsprijzen?
Antwoord op vraag 12, 13 en 14
De raming van de accijnsontvangsten kent (net als de overige inkomsten) vier componenten:
de laatst beschikbare realisatie, de beleidsmatige ontwikkeling, de endogene ontwikkeling
en de bijstelling op basis van expert opinion. Beleidsmatige verhogingen of verlagingen
worden dus ook meegenomen in de raming. Bij deze ramingen wordt indien van toepassing
rekening gehouden met eerste-orde gedragseffecten. Voor de alcoholaccijns geldt bijvoorbeeld
een gedragseffect van 20 procent. Dit betekent dat indien de alcoholaccijns beleidsmatig
verhoogd zou worden, 80 procent van de geraamde nominale stijging meegenomen wordt
in de inkomstenraming van deze accijns. In 2021 en 2022 is voor de alcohol- (en bier-
en wijn-)accijns echter geen sprake van beleidsmatige wijzigingen.
Bovenop de beleidsmatige en endogene ontwikkeling is in sommige gevallen nog sprake
van een bijstelling op basis van expert opinion. Voor alle accijnzen samen bedraagt
deze bijstelling +2,3 procent in 2022. Deze bijstelling wordt vooral gedreven door
de accijnzen op brandstoffen. De meest recente realisatie van deze accijnzen (van
2020) was door de gevolgen van de coronacrisis relatief laag. Dit komt bijvoorbeeld
doordat de schattingsvergelijking het effect van thuiswerken op het gebruik van de
betreffende brandstoffen niet opvangt. Om dezelfde reden is de verwachting dat de
consumptie van brandstoffen in 2022 sterker zal stijgen dan op basis van de ramingsvergelijkingen
te verwachten is. Daarom is voor deze accijnzen een opwaartse bijstelling toegepast.
Vraag 15
Op welke gronden verwacht u een herstel voor de belasting op personenauto’s en motorrijwielen
(bpm-posten) in 2021 die verband houden met de verkoop van nieuwe conventionele auto’s?
Vraag 16
In hoeverre houdt u bij de raming van de bpm-posten in 2021 die verband houden met
de verkoop van nieuwe conventionele auto’s, rekening met de verdere inzet op en stimulering
van elektrisch vervoer?
Antwoord op vraag 15 en 16
De ontvangsten in de bpm (die geheel verband houden met de verkoop van nieuwe conventionele
auto’s) zijn in 2020 zeer sterk gedaald ten opzichte van 2019 (-36 procent). Voor
2021 wordt op basis van de realisaties tot nu toe een licht herstel verwacht ten opzichte
van 2020. De realisaties voor de eerste helft van het EMU-jaar 2021 liggen 24 procent
hoger dan in het eerste half jaar van 2020. Voor de tweede helft van het jaar is de
verwachting dat de opbrengst ongeveer gelijk zal zijn aan het tweede half jaar van
2020. Hierdoor komt de bpm in 2021 naar verwachting uiteindelijk 10 procent hoger
uit dan in 2020.
In de raming wordt op twee manieren rekening gehouden met de ontwikkelingen op het
gebied van elektrisch vervoer. Ten eerste wordt het effect van beleidsmaatregelen
meegenomen in de beleidsmatige ontwikkeling van de bpm. In het bijzonder zijn de fiscale
maatregelen die voortvloeien uit het Klimaatakkoord hierbij relevant. Daarnaast wordt
ook in de endogene ontwikkeling rekening gehouden met grondslagerosie. In de schattingsvergelijking
(waarmee deze endogene ontwikkeling wordt geschat) is namelijk, naast de tabelcorrectiefactor
en de consumptie, een negatieve constante als variabele opgenomen. Die negatieve constante
heeft elk jaar een drukkend effect op de bpm-opbrengsten ten opzichte van het voorgaande
jaar. Voor 2021 geldt dat de beleidsmatige ontwikkeling negatief is, maar dat de totale
endogene ontwikkeling die voortvloeit uit de gunstige economische ontwikkeling in
grotere mate positief is. De opbrengsten nemen dus per saldo toe.
Vraag 17
Wat houdt het bedrag van ruim 5 miljard euro op de aanvullende post algemeen in en
hoe kan het worden uitgesplitst?
Antwoord op vraag 17
Het bedrag van 5 miljard euro op de Aanvullende Post algemeen waarnaar wordt verwezen
zijn de reserveringen op artikel 55, diversen. Dit gaat om middelen voor uitgaven
die gedurende de kabinetsperiode op de Aanvullende Post worden gereserveerd voor maatregelen
waartoe is besloten maar die in afwachting zijn van nadere uitwerking.
De complete uitsplitsing van het bedrag van 5 miljard euro treft u in de Verticale
Toelichting van de Aanvullende Post in de bijlage bij de Miljoenennota. De budgettaire
tabel en toelichting staan vermeld op de pagina’s 387 tot en met 406.
Vraag 18
Van de 400 miljoen euro die u wilt investeren in ondermijning staat 370 miljoen euro
genoemd op de begroting van de Minister van Justitie en Veiligheid, waar is het overige
verantwoord?
Antwoord op vraag 18
Van de 400 miljoen euro is 30 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het versterken
van de inlichtingendiensten AIVD en MIVD. Deze middelen worden verantwoord op de begroting
van BZK respectievelijk Defensie.
Vraag 19
Waarom zijn klimaatmiddelen op de aanvullende post geplaatst, en niet onder begrotingshoofdstukken?
Wanneer krijgt de Kamer duidelijkheid over de besluitvorming over de klimaatmiddelen
op de aanvullende post?
Vraag 141 (MN)
Welke meerjarige bestedingsplannen liggen er reeds voor klimaatuitgaven binnen de
gebieden waarvoor het geld zal worden uitgegeven en hoeveel procent van het totaal
beschikbare budget beslaan deze plannen? Wanneer komt er meer duidelijkheid over bestedingsplannen?
Antwoord op vraag 19 en 141 (MN)
De maatregelen waarvoor verschillende klimaatmiddelen zijn gereserveerd op de AP worden
nog verder uitgewerkt, en de kasritmes moeten nog nader worden bepaald. De beleidsverantwoordelijke
departementen stellen hiertoe een bestedingsplan op waarna de middelen worden overgeboekt
naar de begrotingshoofdstukken.
De inzet is om deze middelen vóór de betreffende begrotingsbehandelingen 2022 via
een nota van wijziging aan de departementale begrotingen toe te voegen. In dat geval
heeft de Kamer tijdens de betreffende begrotingsbehandelingen de kans om hierover
de debatteren. Daar waar dat niet lukt omdat de maatregelen nog niet concreet genoeg
zijn uitgewerkt, zullen de middelen op een later tijdstip aan de departementale begrotingen
worden toegevoegd.
Vraag 20
Kunt u een uitsplitsing geven naar de middelen crisisdienstverlening?
Antwoord op vraag 20
De begrote uitgaven aan crisisdienstverlening in de verschillende bestaan uit onderdelen.
Zie hieronder de bedragen zoals opgenomen in de begroting van SZW en een aantal reeds
overgeboekte bedragen (naar bijvoorbeeld het gemeentefonds).
Bedragen in mln. €
2020
2021
2022
Fte’s in regionale mobiliteitsteams
21
811
Ontschot budget voor trajecten
27
Impuls doelgroep banenafspraak
2
19
15
Mbo praktijkleren
10
53
Projectsubsidies
7
5
Overig (bijv. monitoring en evaluatie)
7
25
12
X Noot
1
De verdeling voor fte’s en het ontschot budget moet voor 2022 nog gemaakt worden.
Dit bedrag omvat beide posten.
De begrote uitgaven vanaf 2023 betreffen voornamelijk afwikkeling van de uitvoering
en de projectsubsidies, en zijn daarom achterwege gelaten. De uitvoeringskosten zijn
verspreid ondergebracht onder de verschillende inhoudelijke posten in de tabel. Zie
ook de begroting van SZW.
Vraag 21
Wat gebeurt er met de vrijgekomen middelen van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid
(NOW)?
Antwoord op vraag 21
De NOW wordt betaald uit de algemene middelen. De uitgaven komen ten laste van het
begrotingssaldo. Eventuele onderuitputting ten opzichte van de ramingen, terugvorderingen
en vrijwillige terugbetalingen vloeien dus ook terug naar de algemene middelen, en
komen daarmee ten gunste van het saldo en de staatsschuld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier