Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het bericht ‘Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen’
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister voor Basis-en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen» (ingezonden 22 september 2021).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 30 september
2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid
op Gomarus-scholen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in welk type situatie de afgelopen tien jaar
aangifte is gedaan door de inspectie tegen een school, waarbij in ieder geval de categorie
discriminatie zichtbaar is?
Antwoord 2
Vanaf 2011 is in twee gevallen aangifte gedaan door de Inspectie van het Onderwijs
(hierna: inspectie). Ten eerste in het geval van de Gomarus Scholengemeenschap (hierna:
Gomarus) waar op 8 september 2021 aangifte is gedaan vanwege het vermoeden dat in
strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke
behandeling. De andere aangifte is gedaan tegen de Stichting Islamitisch Onderwijs
Nederland (SIO), nadat gesprekken tussen inspecteurs ongeoorloofd waren afgeluisterd.
Er is toentertijd aangifte gedaan door de inspectie en door enkele individuele inspecteurs.
Vanaf 2011 is daarnaast in zeker acht gevallen aangifte gedaan door de secretaris-generaal
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Afgezien van de aangifte
tegen Gomarus was in geen van deze aangiftes sprake van de categorie discriminatie.
Vraag 3
Bent u voorafgaande aan de aangifte door de inspectie op de hoogte gesteld van het
voornemen om aangifte te doen? Vindt u het wenselijk dat, vanuit uw verantwoordelijkheid
voor het stelsel, diensten die onder het ministerie vallen in situaties als deze zonder
kennisgeving vooraf aangifte doen? Zou de inspectie evenals bij de regeling van bekostigingssancties
in bepaalde gevallen de zaak niet moeten neerleggen bij het ministerie?
Antwoord 3
Ja, ik ben voorafgaand aan de aangifte op de hoogte gesteld door de inspectie van
haar voornemen aangifte te doen.
De inspectie is bevoegd om aangifte te doen. Het is gebruikelijk dat het ministerie
in zulke gevallen vooraf wordt geïnformeerd. Ik vind het van belang dat de inspectie
in onafhankelijkheid aangifte kan doen, indien zij dat op basis van haar bevindingen
in het toezicht opportuun vindt.
Vraag 4
Kunt u aangeven wat de beleidslijn van de inspectie en het ministerie is als het gaat
om het doen van aangifte tegen scholen? Wilt u de beleidsdocumenten die hierop betrekking
hebben naar de Kamer sturen?
Antwoord 4
In de regel zal aangifte worden gedaan door het ministerie of de inspectie als er
een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Vraag 5
Klopt het dat de school niet is geïnformeerd over de inhoud van de aangifte en de
specifieke gronden waarop deze gebaseerd is? Zo ja, welke redenen gelden daarvoor
en vindt u deze handelwijze passen bij het beginsel van zorgvuldigheid? Hoe voorkomt
u dat deze onduidelijkheid lang blijft hangen? Klopt het dat de aangifte geen betrekking
heeft op concrete situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan?
Antwoord 5
De inspectie heeft het bestuur van Gomarus op 17 september jl. geïnformeerd over het
feit dat aangifte is gedaan. Dat was voorafgaand aan het moment op diezelfde dag waarop
ik het inspectierapport en mijn beleidsreactie daarop naar uw Kamer stuurde. In die
beleidsreactie maakte ik melding van de aangifte door de inspectie.
Vanwege het belang van opsporing en onderzoek door de politie en het Openbaar Ministerie
is het niet gebruikelijk om de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden te
delen met degene tegen wie aangifte wordt gedaan. Na overleg met het Openbaar Ministerie
heeft de inspectie op 24 september jl. de inhoud en de specifieke gronden van de aangifte
alsnog met het bestuur van de school gedeeld. In de aangifte is vermeld dat in het
verleden vermoedelijk sprake is geweest van het opsluiten van leerlingen. Dit is ook
vermeld in het inspectierapport.
Vraag 6
Is het niet opmerkelijk dat de inspectie aangifte lijkt te hebben gedaan op gronden
die bij uitstek onder de competentie van de inspectie zelf vallen, namelijk het handhaven
van de onderwijswetgeving? Waarom wordt aangifte gedaan van een praktijk die blijkens
het onderzoeksrapport van de inspectie op basis van herstelopdrachten zo snel mogelijk
moet worden beëindigd?
Antwoord 6
De aangifte betreft niet de onderwijswetgeving, maar het vermoeden dat in strijd is
gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling.
Het is niet aan de inspectie maar aan het Openbaar Ministerie om een dergelijk vermoeden
nader te onderzoeken en eventueel tot strafvervolging over te gaan.
Vraag 7
Acht u het mogelijk dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd indien deze voldoet
aan de geldende onderwijswetgeving op het betreffende punt?
Antwoord 7
Ja, het is mogelijk dat het handelen van een school in strijd is met het Wetboek van
Strafrecht zonder dat sprake is van strijdigheid met de onderwijswetgeving. Het kan
dus ook zo zijn dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd, zonder dat zij in strijd
handelt met de geldende onderwijswetgeving.
Vraag 8
Onderkent u dat bijzondere scholen de vrijheid hebben om in gesprek te gaan met leerlingen
en ouders indien zou blijken dat zij op bepaalde punten een visie zouden ontwikkelen
die afwijkt van de grondslag van de school die zij hebben onderschreven? Deelt u de
mening dat het juist goed is als betrokkenen met elkaar in gesprek gaan over wezenlijke
onderwerpen?
Antwoord 8
Ja, bijzondere scholen hebben de vrijheid gesprekken te voeren met leerlingen over
hoe hun opvattingen en gedragingen zich verhouden tot de grondslag van de school.
Het kan raadzaam zijn hun ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit dient wel
te gebeuren op een pedagogisch verantwoorde manier waarbij de (sociale) veiligheid
en de gelijkwaardigheid van de leerling te allen tijde gerespecteerd worden. Iedere
leerling moet immers kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat waarin hij of zij
zich vrij voelt zichzelf te zijn. Ook wanneer er spanning kan zijn tussen de identiteit,
seksuele oriëntatie of denkbeelden van een leerling en de grondslag van de school.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat het op basis van de zorgplicht veiligheid op school in bepaalde
situaties juist aangewezen kan zijn dat een school contact zoekt met de ouders indien,
mogelijk mede op basis van signalen van externe professionals, zorgen bestaan over
de ontwikkeling van de leerling?
Antwoord 9
Ja, indien zorgen bestaan over de ontwikkeling van een leerling is het in algemene
zin raadzaam om ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit is ook het geval wanneer
het gedrag van leerlingen een negatieve invloed heeft op de (sociale) veiligheid van
andere leerlingen, bijvoorbeeld bij pestgedrag of fysiek geweld.
Dit geldt echter niet in absolute zin. Er kunnen situaties zijn waarbij de school
de afweging maakt ouders niet te betrekken. Bijvoorbeeld omdat het respecteren van
de individuele autonomie van de leerling, het omgaan met vertrouwelijke informatie
of het prioriteit geven aan de pedagogische relatie tussen leerling en leraar, prevaleren
boven het informeren van de ouders. Zo is het bespreken van de seksuele oriëntatie
van een leerling met ouders onaanvaardbaar zolang de leerling hier geen toestemming
voor heeft gegeven.
Vraag 10
Heeft u in de voorbereiding op het verzenden van uw brief ook gesproken met de homoseksuele
leerlingen van deze school die blijkens het inspectierapport positieve ervaringen
hebben met het handelen van de school? Zo ja, wat is uw ervaring en reactie? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 10
Ja, ik heb enkele maanden geleden persoonlijk met een aantal voormalig leerlingen
gesproken, waaronder een voormalig leerling met een homoseksuele oriëntatie die positief
terugkijkt op zijn schooltijd op Gomarus. Deze gesprekken zijn niet gevoerd als voorbereiding
op de recent verstuurde beleidsreactie op het inspectierapport.
Vraag 11
Waarom neemt u voetstoots het beeld over dat door de NRC is neergezet over de specifieke
voorvallen uit het verleden, terwijl nog door geen enkele overheidsinstantie onderzoek
is gedaan naar deze specifieke situaties en de inspectie dat onderzoek zelfs na herhaaldelijk
verzoek van de school herhaaldelijk heeft geweigerd? Hoe kunt u schrijven dat de school
onvoldoende lessen getrokken heeft uit hetgeen zich in 2016 heeft voorgedaan, nu geen
onafhankelijk onderzoek is verricht naar wat zich in 2016 precies heeft voorgedaan?
Antwoord 11
Mijn appreciatie van de gebeurtenissen op Gomarus heb ik niet gebaseerd op het NRC-artikel,
maar op de conclusies van het inspectierapport. De inspectie opereert onafhankelijk
en bepaalt zelf de reikwijdte van haar onderzoeken. De focus lag in dit geval op naleving
van de wettelijke opdrachten – waaronder de plicht om zorg te dragen voor een veilig
schoolklimaat – en niet specifiek op de voorvallen uit 2016. Uit het onderzoek blijkt
dat het bestuur onvoldoende lessen heeft getrokken uit de gebeurtenissen van 2016.
In zijn reactie – zoals ook opgenomen in het onderzoeksrapport – erkent het bestuur
dit ook.
Vraag 12
Klopt het dat het op basis van het beleid van de school in ieder geval niet zo is,
en dat het onderzoek ook geen verdere aanwijzingen geeft, dat leerlingen actief uit
de kast worden geduwd, maar dat het eerder zo is dat leerlingen met het oog op hun
ontwikkeling juist wordt geadviseerd om een dergelijk besluit zorgvuldig en weloverwogen
te nemen?
Antwoord 12
De inspectie heeft vastgesteld dat de school in haar formele beleid, zoals vastgelegd
in documenten, de lijn hanteert dat ouders van leerlingen met een homoseksuele relatie
daarover worden geïnformeerd. Dat de school aangeeft dat dit reeds geruime tijd een
dode letter is en in de praktijk niet wordt gehanteerd, neemt niet weg dat sprake
is van formeel vastgelegd beleid dat in elk geval op papier nog niet herzien is. Bovendien
heeft de inspectie vastgesteld dat binnen de school onduidelijkheid bestaat over de
handelwijze die zou moeten worden gevolgd. De inspectie heeft in haar onderzoek geen
conclusies getrokken over of leerlingen al dan niet «actief uit de kast worden geduwd».
Het onderzoek richtte zich in dit verband onder meer op de vraag hoe het beleid van
de school eruit ziet en of de te volgen handelwijze voor alle betrokkenen duidelijk
is.
Vraag 13
Kunt u aangeven over welke gewraakte passage u spreekt in uw brief van 17 september
jl.?2 Bedoelt u de passage over een homoseksuele rechter, die uit een veelgebruikte seculiere
lesmethode bleek te komen en die als kritiekpunt uit het conceptrapport van de inspectie
is verwijderd?
Antwoord 13
De passage waar ik aan refereerde in de beleidsreactie heeft betrekking op een lesmethode
waarin wordt gesteld dat homoseksualiteit genezen kan worden door gebed. Het bestuur
heeft zelf aangegeven deze passage te schrappen omdat zij niet past bij de visie van
de school. Dat betreft een andere passage dan waar in de vraag aan wordt gerefereerd.
Deze bleek niet laakbaar te zijn en is na overleg tussen de inspectie en Gomarus inderdaad
niet in het definitieve rapport gekomen.
Vraag 14
Hoe gaat de inspectie om met situaties van scholen die om inhoudelijke redenen hebben
besloten bepaalde onderdelen van het curriculum niet digitaal te geven, bijvoorbeeld
als het gaat om sociale competenties? In hoeverre betracht de inspectie, zoals aangekondigd,
bij de beoordeling coulance vanwege corona en is het mogelijk om onderdelen later
in te halen?
Antwoord 14
De inspectie houdt bij de beoordeling van kwaliteit en naleving van wettelijke eisen
zo nodig rekening met wat in redelijkheid verwacht mag worden en wat mogelijk is.
Scholen zijn niet aan het onmogelijke gehouden, maar voor naleving van wettelijke
eisen mag wel een nadrukkelijke inspanning worden gevraagd. Wat dat van situatie tot
situatie betekent, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties, is niet in zijn
algemeenheid te zeggen.
Vraag 15
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat in de Kamer over het inspectieonderzoek?
Antwoord 15
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.