Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de EU-rechtelijke kaders rondom sociale huisvesting in Nederland (Kamerstuk 29453-535)
29 453 Woningcorporaties
Nr. 541
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 1 oktober 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 28 mei
2021 inzake EU-rechtelijke kaders rondom sociale huisvesting in Nederland (Kamerstuk
29 453, nr. 535).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 september 2021. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, M. Bosma
De griffier van de commissie, Roovers
Vraag 1
Waarom is destijds gekozen voor een aparte overeenkomst (EC-besluit 2009) met de Europese
Commissie?
Antwoord
Op 14 juli 2005 heeft de Europese Commissie aan Nederland een brief gestuurd waarin
zij aangaf twijfels te hebben over de verenigbaarheid van de algemene steunregeling
voor de woningcorporaties met de interne markt. De Europese Commissie vroeg Nederland
om maatregelen te nemen om de steunregeling in overeenstemming te brengen met de staatssteunregels.
Nederland heeft – na een lang traject van onderhandelingen – vervolgens bij brief
van 3 december 2009 maatregelen voorgesteld die aangemerkt kunnen worden als toegelaten
staatssteun, namelijk:
– overheidsgaranties voor leningen verstrekt door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw;
– door het Centraal Fonds Volkshuisvesting verleende steun, reguliere projectsteun en
rationaliseringssteun in de vorm van zachte leningen of rechtstreekse subsidies;
– de verkoop van gronden door gemeenten beneden de marktwaarde.
Deze maatregelen heeft de Europese Commissie vervolgens vastgelegd in het Besluit
van de Europese Commissie 15 december 2009 betreffende bestaande steun voor woningcorporaties
(hierna: EC-besluit van 2009) en Nederland opgedragen deze uit te voeren. Het EC-besluit
van 2009 is dan ook geen overeenkomst, maar een besluit dat vastlegt onder welke staatssteunvoorwaarden
de maatregelen door Nederland mogen worden uitgevoerd.
Vraag 2
Hebben andere lidstaten soortgelijke overeenkomsten die meer ruimte bieden voor het
wijzigen van toewijzingsgrenzen, inkomensgrenzen of het bieden van staatssteun?
Antwoord
De voorwaarden waaronder Nederland staatssteun mag verlenen aan corporaties zijn vastgelegd
in het EC-besluit van 2009. Andere lidstaten kennen niet zo’n specifiek besluit. Het
DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 en de algemene voorschriften over staatssteun op grond
van het primaire en het secundaire Unierecht gelden voor alle lidstaten en bieden
niet meer of minder ruimte per lidstaat, ongeacht of er een besluit is of niet.
Vraag 3
Kan schematisch worden weergegeven hoe groot de sociale huursector naar verhouding
in andere EU-landen is?
Antwoord
In onderstaande tabel is op basis van beschikbare data uit 2021 per EU-lidstaat het
aandeel sociale huisvesting weergegeven ten opzichte van de totale woningvoorraad.
In sommige gevallen dateert de meest recente beschikbare data uit 2017.
EU-lidstaat
Aandeel sociale huisvesting t.o.v. totale woningvoorraad (2021)
Nederland
29,1%
Oostenrijk
24%
Denemarken
21%
Zweden
Zweden kent geen sociale huursector, wel «publieke huisvesting» (17%)
Frankrijk
16%
Finland
Finland kent geen sociale huursector, wel «publieke huisvesting» (11%)
Tsjechië
Tsjechië kent geen sociale huursector, wel «coöperatieve huisvesting» (9,4%)
Ierland
9%
Polen
7,6% (2017)
België
5,4%
Slovenië
Slovenië kent geen sociale huursector. Wel «not-for-profit huurwoningen» (6%)
Noorwegen
Noorwegen kent geen sociale huursector, wel «cooperatieve huisvesting» en «gemeentelijke
huisvesting» (14% en 4%)
Italië
3,8%
Duitsland
3%
Hongarije
3% (2017)
Slowakije
3% (2017)
Bulgarije
2,5% (2017)
Portugal
2%
Estland
1,7% (2017)
Kroatië
1,8% (2017)
Roemenië
1,5% (2017)
Spanje
1,1%
Luxemburg
1%
Cyprus
Nb
Letland
Nb
Litouwen
Nb
Malta
Nb
Griekenland
Geen sociale huursector
Bron: Housing Europe (2021). The state of housing in the EU 2021. Brussel: Housing
Europe.
Vraag 4
Kan nader worden aangeven op welke manier andere landen steun verlenen aan hun sociale
woningbouwsegment en hoe deze verschilt of overeenkomt met de Nederlandse aanpak?
Antwoord
Informatie over staatssteun per lidstaat en de vergelijking hiervan met Nederland
is te vinden in het onderzoek «Europese vergelijking staatssteun en inkomensgrenzen
sociale huisvesting»,1 dat ik uw Kamer in november 2020 heb gestuurd. Hierin is onderzocht hoe verschillende
Europese lidstaten invulling geven aan sociale huisvesting in relatie tot staatssteun.
Uit dit onderzoek blijkt dat Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Frankrijk
en Ierland rapporteerden aan de Europese Commissie over de steun die aanbieders van
sociale huisvesting ontvangen. Steuninstrumenten die in andere EU-lidstaten worden
benut zijn directe (bouw)subsidies, leningen met gunstiger voorwaarden bij banken
of gemeenten, belastingvoordelen, borgstellingen en andere garantstellingen en het
aanbieden van goedkope grond ten behoeve van nieuwbouw van woningen.
Uit het vergelijkend onderzoek komt naar voren dat het stelsel voor sociale huisvesting
dat wij in Nederland kennen uniek is. Geen andere EU-lidstaat kent het specifieke
systeem van steun zoals wij dat in Nederland kennen, noch is de sociale huursector
elders zo groot als in Nederland.
Vraag 5
Op welke manier wordt er binnen de Europese criteria getoetst of een compensatie «niet
hoger is dan noodzakelijk, waarbij een redelijk rendement mag worden behaald»?
Antwoord
Een DAEB moet een effectief mechanisme bevatten tegen overcompensatie. Dit houdt in
dat de vergoeding voor de DAEB niet hoger mag zijn dan nodig is om de kosten van de
uitvoering van de DAEB geheel of gedeeltelijk te dekken. Hierbij moet rekening worden
gehouden met een redelijke winst. Onder een «redelijke winst» wordt verstaan «een
rendement op kapitaal zoals een gemiddeld goed beheerde onderneming zou vragen bij
het verrichten van een DAEB».2 Daarbij wordt rekening gehouden met de duur van de DAEB-verplichting en de grootte
van het risico voor de onderneming die de DAEB verricht. De redelijke winst moet achteraf
gecontroleerd worden. Bij de controle op overcompensatie wordt nagaan of de compensatie
hoger is dan de extra netto kosten die verbonden zijn aan de DAEB. Ten aanzien van
de DAEB voor sociale huisvesting is in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015 een mechanisme tegen overcompensatie en een overcompensatieformule geregeld.3
Vraag 6
Op welke manier wordt bepaald of na een wijziging van de DAEB-regelgeving het een
«beperkte groei van de doelgroep» betreft?
Antwoord
De doelgroep wordt gevormd door alle huishoudens die een inkomen hebben onder de inkomensgrens.
Dit betekent vanzelfsprekend niet dat al deze huishoudens een sociale huurwoning hebben
of zoeken, enkel dat zij hiervoor in principe in aanmerking komen. Om te bepalen wat
al dan niet een beperkte groei is van de doelgroep wordt berekend wat de omvang van
de doelgroep is na wijziging van regelgeving en een vergelijking gemaakt met de omvang
van de doelgroep vóór de wijziging van regelgeving. Deze berekeningen zijn gebaseerd
op exacte toepassing van de wet op basis van de in WoON2018 opgenomen inkomensgegevens.
Vraag 7
Kan worden aangegeven wat de Nederlandse inzet is bij de evaluatie van de DAEB-vrijstellingsbesluit
van de EC?
Antwoord
De Europese Commissie heeft in 2019 aangekondigd de staatssteunregels voor gezondheidsdiensten
en sociale diensten van algemeen economisch belang, waaronder het DAEB vrijstellingsbesluit
2012, te evalueren en heeft in dat kader een publieke consultatie gedaan. De uitkomsten
van deze consultatie zijn gepubliceerd op de website van de Europese Commissie.4 De resultaten van de gehele evaluatie worden naar verwachting in het vierde kwartaal
van 2021 gepubliceerd.5 Op grond van de evaluatie kan de Europese Commissie bezien of het DAEB vrijstellingsbesluit
herzien moet worden. De Europese Commissie heeft nog geen voorstel tot een dergelijk
herziening gedaan. Vanaf het moment dat een dergelijk voorstel wordt gepubliceerd
kan een inzet geformuleerd worden. Conform de gebruikelijke procedure wordt uw Kamer
hierbij dan betrokken.
Vraag 8
Kan aangegeven worden of het klopt dat de Nederlandse overheid minder bewegingsvrijheid
heeft dan alle andere EU-lidstaten? Kan de Minister aangeven hoe dit te legitimeren
is?
Antwoord
Nederland heeft niet meer of minder vrijheid dan andere lidstaten: de Europese staatssteunregels
gelden in alle lidstaten.
Vraag 9
Kan aangegeven worden waar de opmerking eigenlijk vandaan komt dat bij een substantiële
verhoging van de inkomensgrens een meerderheid van de bevolking onder de DAEB-doelgroep
valt? Hoe verhoudt zich dit met de constatering uit het SEO onderzoek dat de primaire
doelgroep voor de sociale huursector nog maar 35% is?
Antwoord
De doelgroep wordt gevormd door alle huishoudens die een inkomen hebben onder de inkomensgrens.
Dit betekent vanzelfsprekend niet dat al deze huishoudens een sociale huurwoning hebben
of zoeken, enkel dat zij hiervoor in principe in aanmerking komen. Met de differentiatie
van de DAEB-inkomensgrens naar huishoudsamenstelling zal volgens het WoOn2018 ruim
46% van alle huishoudens onder deze grenzen vallen. Indien de inkomensgrens (generiek
of bepaalde huishoudens) naar bijvoorbeeld 52.000 euro verhoogd zou worden, dan valt
de helft van alle huishoudens onder deze grens. Deze berekeningen zijn gebaseerd op
de in WoON2018 opgenomen inkomensgegevens.
SEO heeft als opdracht gekregen een vergelijkend onderzoek uit te voeren tussen Nederland
en andere EU-lidstaten over staatssteun en inkomensgrenzen binnen de sociale huursector.
Bij een dergelijk onderzoek is het belangrijk om te zorgen dat lidstaten met elkaar
te vergelijken zijn. Daarom is, omwille van de vergelijkbaarheid, voor het onderzoek
een grofmazige, minder gedetailleerde benadering gehanteerd die op alle onderzochte
landen is toegepast. Zo is er omwille van de internationale vergelijking gerekend
met netto inkomens, terwijl de wet uitgaat van belastbare inkomens. Daar is weliswaar
bij benadering voor gecorrigeerd, maar zijn verschillen tussen type huishoudens, specifieke
arbeidsomstandigheden en/of effecten van inkomsten uit andere bronnen niet meegenomen.
Vraag 10
Kan aangegeven worden hoe het evidente marktfalen, en de bijbehorende bevoegdheden
van lidstaten om een DAEB in te richten indien marktfalen optreedt, zich verhoudt
tot de beperkte mogelijkheden die de Nederlandse overheid voor haarzelf ziet m.b.t.
het wijzigen van de inkomensgrens? Heeft de Nederlandse overheid niet veel meer beleidsruimte
dan de brief doet voorkomen?
Antwoord
Een DAEB kan alleen aangewezen worden als voldoende gemotiveerd wordt dat een DAEB
niet toereikend door marktpartijen kan worden aangeboden tegen maatschappelijk aanvaardbare
voorwaarden, een vorm van marktfalen. In het EC-besluit van 2009 staat beschreven
dat het gerechtvaardigd is dat woningcorporaties woningen verhuren voor prijzen onder
de marktwaarde, en zodoende dus optreden tegen het marktfalen, omdat het van wezenlijk
belang is burgers van woonruimte te voorzien die niet in staat zijn de markthuur te
betalen. Met de huidige wet- en regelgeving voor sociale huisvesting wordt de ruimte
in de Europese regelgeving zo optimaal mogelijk benut waarbij de grenzen worden opgezocht.
Vraag 11
Kan aangegeven worden welk percentage van de huishoudens, onder de nu voorgestelde
inkomstengrenzen, geen betaalbare huisvesting op de markt kan vinden maar ook geen
toegang heeft tot de sociale huursector?
Antwoord
Van alle huishoudens die volgens de voorgestelde inkomensgrenzen in principe geen
toegang tot de sociale huursector heeft, geeft 3% aan wel te willen verhuizen, maar
geen woning te kunnen vinden (circa 120.000 huishoudens). Daarmee is overigens niet
gezegd dat deze huishoudens een sociale huurwoning zoeken. Zo geeft 54% van de huurders
die willen verhuizen maar geen woning kunnen vinden aan dat zij willen verhuizen naar
een koopwoning. Onder huiseigenaren die willen verhuizen is dat 88%. Overigens is
het ook niet zo dat huishoudens met een inkomen boven de DAEB-inkomensgrens geen sociale
huurwoning zouden kunnen krijgen, aangezien hen via de vrije toewijzingsruimte ook
een corporatiewoning mag worden toegewezen.
Vraag 12
Kan ingegaan worden op de mogelijkheden om, conform Iers voorbeeld, specifiek voor
deze doelgroep, woningcorporaties te belasten met een nieuwe DAEB?
Antwoord
De motie van het lid Bromet c.s.6 heeft mij verzocht om ook het Ierse model te onderzoeken.
Het Ierse model is een mogelijke variant waarmee met name de kansen voor mensen met
een middeninkomen worden verbeterd. Gemeenten worden in dit model gestimuleerd om
op eigen grond meer middenhuur te bouwen. Dit middensegment is gereguleerd; er gelden
door de overheid vastgestelde huurverhogingen, uitpondtermijnen en inkomensgrenzen.
Dit kan worden gezien als het uitbreiden van het DAEB-segment. Echter is de situatie
in Ierland niet een-op-een te vergelijken met Nederland. Het Ierse model is daarmee
ook niet direct toepasbaar op Nederland. Voor Nederland is in het besluit van de Europese
Commissie van 15 december 2009 over Nederlandse woningcorporaties (hierna: EC-besluit
van 2009) onder andere vastgelegd dat dergelijke staatssteun enkel mogelijk is voor
DAEB-woningen, met een maximale huur van € 752,33 (prijspeil 2021). Onder dat besluit
is het realiseren van middenhuur met staatssteun daarom momenteel niet mogelijk (wanneer
dat gaat om huren vanaf € 752,33). Wijziging van het EC-besluit van 2009 vereist een
melding aan de EC en is een langjarig proces.7 In mijn brief aan uw Kamer van 21 september jl., ga ik nader in op de uitkomsten
van onderzoek naar aanleiding van de motie Bromet c.s.
Vraag 13
Kan ingegaan worden op de mogelijkheden om onder het DAEB-vrijstellingsbesluit woningcorporaties
vrij te stellen van de verhoogde overdrachtsbelasting, de vennootschapsbelasting en
de effecten van de ATAD?
Antwoord
In het EC-besluit van 2009 heeft de Europese Commissie de compensatiemaatregelen voor
de aan de woningcorporaties opgedragen DAEB opgesomd; fiscale maatregelen vallen daar
niet onder. In een eerder stadium heeft de Europese Commissie het bestaan van een
vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor woningcorporaties in beginsel als
staatssteun aangemerkt. Om staatssteunrisico’s te voorkomen heeft Nederland de vrijstelling
van woningcorporaties van de vennootschapsbelasting in 2008 afgeschaft.
Fiscaal begunstigende maatregelen voor woningcorporaties (zoals specifieke vrijstellingen
voor corporaties van de vennootschapsbelasting en de overdrachtsbelasting) moet worden
gezien als nieuwe staatssteun die tevoren moet worden gemeld bij en goedgekeurd door
de Europese Commissie. Bij de implementatie van ATAD is gekeken of corporaties onder
een mogelijke uitzondering van die richtlijn zouden kunnen vallen zonder op staatssteunproblemen
te stuiten. Dit bleek – na het stellen van een specifieke vraag daarover aan de Commissiediensten
– niet het geval te zijn.
Vraag 14
Kan aangegeven worden hoe de aanwezigheid van een overcompensatiemechanisme op lidstaatniveau
zich verhoudt met de constatering in de brief dat de EC bij nieuwe steunvormen zou
toetsen of dit wel voldoet aan het criterium dat dat «niet meer steun mag worden gegeven
dan noodzakelijk is». Wordt hier door de aanwezigheid van een overcompensatieregeling
a priori niet al aan voldaan?
Antwoord
Het overcompensatiemechanisme is onderdeel van het EC-besluit van 2009 en is daarmee
gekoppeld aan staatssteun die wordt gegeven aan corporaties op basis van het EC-besluit
2009. Als corporaties een nieuwe vorm van staatssteun zouden ontvangen dan dient deze
steun ook te voldoen aan het criterium dat «niet meer steun mag worden gegeven dan
noodzakelijk is». Nieuwe steun wordt dus niet beoordeeld via het overcompensatiemechanisme.
Vraag 15
Hoe verhoudt Nederland zich tot de resolutie van het Europees Parlement waarin zij
een oproep aan de Europese Commissie heeft gedaan om binnen het DAEB-vrijstellingsbesluit
meer ruimte te creëren om ook middeninkomens, die geen betaalbare huisvesting op de
markt kunnen vinden, onder de DAEB-doelgroep te brengen?
Antwoord
De oproep van het Europees Parlement is gedaan in het kader van een eigen initiatief
rapport. Het is aan de Europese Commissie om op dit rapport te reageren.
Vraag 16
Kan aangegeven worden welke andere landen (zoals bijvoorbeeld het Portugees voorzitterschap)
de lijn die doorklinkt in de resolutie van het Europees Parlement steunen?
Antwoord
Het is mij niet bekend wat lidstaten van de resolutie vinden, het is zoals gezegd
primair aan de Europese Commissie om hierop te reageren.
Vraag 17
Hoeveel procent van het totale woningaanbod aan sociale huurwoningen is er in omringende
landen? Graag uitgesplist voor de landen: Oostenrijk, Duitsland, Zweden, Denenmarken,
Zwitserland, België en Noorwegen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op deze vraag 3.
Vraag 18
Hoeveel procent van het totale woningaanbod aan middenhuurwoningen is er in omringende
landen? Graag uitgesplist voor de landen: Oostenrijk, Duitsland, Zweden, Denenmarken,
Zwitserland, België en Noorwegen?
Vraag 19
Hoeveel procent van het totale woningaanbod aan dure huurwoningen is er in omringende
landen? Graag uitgesplist voor de landen: Oostenrijk, Duitsland, Zweden, Denenmarken,
Zwitserland en België en Noorwegen?
Antwoord 18 en 19
De huursector is in andere Europese landen anders ingericht dan in Nederland. Daarom
is op basis van beschikbare data het onderscheid tussen middenhuur en dure huur in
andere EU-lidstaten niet te maken. Wel is het aandeel private huurwoningen ten opzichte
van de totale woningvoorraad bekend, zie daarvoor onderstaande tabel.
Private huur t.o.v. totale voorraad
Sociale huur t.o.v. totale voorraad
Nederland
13,3%
29,1%
Oostenrijk
30%
24%
Duitsland
45%
3%
Zweden
14%
Zweden kent geen sociale huursector, wel «publieke huisvesting» (17%)
Denemarken
26%
21%
Zwitserland
53%
Zwitserland kent geen sociale huursector, wel «coöperatieve huisvesting» (5%)
België
27,5% (2017)
5,4%
Noorwegen
14%
Noorwegen kent geen sociale huursector, wel «coöperatieve huisvesting» en «gemeentelijke
huisvesting» (14% en 4%)
Bron: Housing Europe (2017 en 2021). The state of housing in the EU 2017 en 2021.
Brussel: Housing Europe.
Vraag 20
Hoe vaak is het voorgekomen dit jaar, vorig jaar en in 2019 dat een corporatie teveel
compensatie moest terugbetalen aangezien het niet paste binnen het kader van het EC-besluit
2009?
Antwoord
Het is in deze jaren niet voorgekomen dat corporaties te veel steun hebben ontvangen.
Vraag 21
Kan een overzicht gegeven worden van alle EU-lidstaten met een (zo actueel mogelijk)
percentage van het aandeel sociale huurwoningen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 22
Hoe vaak is het voorgekomen dit jaar, vorig jaar en in 2019 dat overheden niet voldeden
aan de voorwaarden van de vrijstellingsverordening en voor de steunverlening goedkeuring
moeten vragen aan de EC?
Antwoord
De meest recente beschikbare informatie betreft de jaren 2018 en 2019. De lidstaten
hebben over de toepassing van de DAEB-diensten gerapporteerd aan de Europese Commissie.
Op basis daarvan heeft de EC informatie gepubliceerd.8 Voor zover mij bekend, zijn er twee (goedkeurings)besluiten gepubliceerd over de
toepassing van het DAEB-vrijstellingsbesluit.9 Hoe vaak overheden niet voldeden aan de voorwaarden van de vrijstellingsverordening
is onbekend.
Vraag 23
Hoeveel procent van een bevolking mag qua inkomensgrens recht hebben op sociale huur
onder EU-staatssteunregels?
Antwoord
Een absoluut percentage is niet gegeven in de regelgeving. Vanuit het DAEB-vrijstellingsbesluit
volgt de noodzaak tot afbakening van de uiteindelijk te bereiken doelgroep met sociale
huisvesting. Gelet op overweging 11 uit het besluit gaat het om: «sociale huisvesting
voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen,
geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden.» Het is in de regel moeilijk
voor te stellen dat dit meer dan de helft van de huishoudens betreft: meer dan de
helft van de Nederlandse huishoudens zou dan immers een achterstand moeten hebben
of sociaal kansarm moeten zijn.
Vraag 24
Kan een schematisch overzicht gegeven worden van het aandeel sociale huurwoningen
sinds 2009?
Antwoord
Het aantal huurwoningen van woningcorporaties (sinds 2015- zowel DAEB als niet-DAEB)
en het aandeel in de gehele voorraad is weergegeven in onderstaande tabel.10 Gegeven de bronnen is het onderscheid tussen DAEB en niet-DAEB niet goed te maken.
’09
’10
’11
’12
’13
’14
’15
’16
’17
’18
’19
Aandeel sociale huur (in%)
32
32
31
31
31
30
30
30
30
29
29
Vraag 25
Hoeveel procent van een huurmarkt mag qua punten sociale huur zijn onder EU-staatssteunregels?
Vraag 26
Hoeveel procent van een huurmarkt mag qua huurprijs sociale huur zijn onder EU-staatssteunregels?
Antwoord 25 en 26
Het relatieve aandeel sociale huurwoningen op de totale woningmarkt is niet relevant
vanuit staatssteunperspectief. Het DAEB-besluit van 2009 stelt grenzen aan de doelgroep,
waarbij wordt gekeken naar huishoudinkomen, niet naar het aantal sociale huurwoningen.
Vraag 27
In hoeverre klopt het dat een vergroting van de sociale huursector in de grote steden
alleen is toegestaan onder EU-staatssteunregels als de sociale huursector in de regio
verkleind wordt of als de particuliere huursector vergroot wordt?
Antwoord
Het relatieve aandeel sociale huurwoningen op de totale woningmarkt of op regionaal
niveau is niet relevant vanuit staatssteunperspectief.
Vraag 28
Zijn er andere rechtsvormen te bedenken voor woningcorporaties (bijvoorbeeld verenigingen)
waarbij zij niet als onderneming worden gezien en dus niet onder de EU-staatssteunregels
zouden vallen?
Antwoord
Het begrip onderneming moet volgens de staatssteunregels breed opgevat worden. Elke
entiteit die goederen en/of diensten op een markt aanbiedt geldt als een onderneming.
De rechtsvorm heeft geen invloed op deze kwalificatie. Zo kan een stichting of een
vereniging, maar ook de Nederlandse Staat, goederen en diensten aanbieden en daarmee
als onderneming opereren.
Vraag 29
Welke compenserende maatregelen hebben landen, zoals Oostenrijk en Frankrijk, genomen
om een hoge inkomensgrens te hanteren voor sociale huur en tegelijkertijd niet meer
dan 50% van de bevolking te laten vallen onder sociale huur en te voldoen aan EU-staatssteunregels?
Antwoord
In het vergelijkend onderzoek naar staatssteun en inkomensgrenzen in EU-lidstaten
(SEO, 2020) dat ik uw Kamer op 2 november 2020 heb gestuurd is naar voren gekomen
dat Oostenrijk sociale huisvesting niet als DAEB aanmerkt. De afbakening van de relevante
doelgroep zoals bedoeld in het DAEB-vrijstellingsbesluit is daarmee niet van toepassing
in Oostenrijk. Binnen het huisvestingsbeleid gelden in Oostenrijk wel verschillende
eisen en regels rondom afbakening van de beoogde doelgroep, waaronder inkomensgrenzen.
Uit het onderzoek blijkt dat Frankrijk verschillende inkomensgrenzen hanteert afhankelijk
van het type woning, de regio waarin de woning zich bevindt en de grootte en samenstelling
van het huishouden. Hogere grenzen in Frankrijk gelden zodoende enkel voor specifieke
groepen en gebieden. Bij die hogere grenzen treedt hetzelfde dilemma op als bij de
discussie over de voorgenomen differentiatie in Nederland, zeker gezien het aandeel
sociale huurwoningen in Frankrijk (16%) aanzienlijk kleiner is dan in Nederland (29%):
een grotere potentiële doelgroep betekent dat het aantal beschikbare sociale woningen
per huishouden afneemt. Hierdoor kent Frankrijk lange wachtlijsten en kunnen huishoudens
die dit het meest nodig hebben buiten de boot vallen.
Om dit laatste te voorkomen worden in Frankrijk aanvragen niet alleen beoordeeld aan
de hand van het inkomensniveau, maar spelen bij de toewijzing ook sociale urgentie,
de wachttijd en de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een rol.
Vraag 30
Kan worden aangegeven hoe in een stad als Wenen het percentage sociale huurwoningen
veel hoger is dan in Nederlandse steden en Oostenrijk hiermee wel voldoet aan de EU-regelgeving?
Antwoord
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn antwoord op vraag 29.
Vraag 31
Kan een overzicht worden gegeven waaruit de staatssteun die corporaties jaarlijks
krijgen precies bestaat?
Antwoord
Woningcorporaties waaraan sociale huisvesting als DAEB is opgedragen ontvangen de
volgende vormen van compensatie:
• Overheidsgarantie op leningen voor de financiering van DAEB-vastgoed.
• Subsidie in de vorm van saneringssteun of projectsteun van de Minister.
• De aankoop van grond van een gemeente voor de bouw van sociale huurwoningen en/of
maatschappelijk vastgoed tegen een bedrag onder de marktwaarde.
Lidstaten moeten jaarlijks verslag doen aan de Europese Commissie over verleende steun.
Over het jaar 2020 is voor sociale huisvesting in Nederland opgave gedaan van de volgende
posten:
• Rentevoordeel als gevolg van garantie op borg WSW: 605 mln. euro.
• Saneringssteun en projectsteun: 0 euro.
• Lagere grondkosten gemeenten: 3,74 mln. euro.
Vraag 32
Hoe verhoudt de inkomensgrens voor sociale huurwoningen zich tot het feit dat – mede
door het tekort aan woningen – de gemiddelde marktprijs de afgelopen jaren fors is
gestegen? Is dat binnen de EU-regelgeving een argument om de inkomensgrens te verhogen
omdat de markt faalt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De situatie waarin meerpersoonshuishoudens met een laag middeninkomen verkeren op
de Nederlandse woningmarkt is knellend en dit is mede aanleiding geweest om de DAEB-inkomensgrens
te differentiëren naar huishoudsamenstelling. Per 1 januari 2022 blijft de DAEB-inkomensgrens
voor eenpersoonshuishoudens gelijk. Voor meerpersoonshuishoudens wordt deze verhoogd.
Dat neemt echter niet weg dat bij een dergelijke maatregel de staatssteunkaders blijven
gelden. Zoals gezegd wordt de ruimte die Nederland binnen die kaders heeft op optimaal
benut.
Vraag 33
Kan aangegeven worden op welke momenten sinds 2009 Nederland met de Europese Commissie
gesproken heeft over het aanpassen van de toepassing van het DAEB-vrijstellingsbesluit
voor Nederland?
Antwoord
Nederland is bij nieuwe beleidsvoornemens, ondanks dat een formele melding op grond
van het DAEB-vrijstellingsbesluit niet nodig is, enkele keren informeel in gesprek
gegaan met de Europese Commissie, waaronder bij de komende aanpassing van DAEB-inkomensgrens.
Vraag 34
In hoeverre klopt de redenering dat Nederland bij het wijzigen van de inkomensgrens
de kaders van het DAEB-vrijstellingsbesluit én het veel beperkender kader van het
EC-besluit van 2009 in acht moet nemen? Zou Nederland, net zoals alle andere EU-lidstaten,
niet eigenlijk gewoon vrij zijn de inkomensgrens te wijzigen binnen alleen de kaders
van het DAEB-vrijstellingsbesluit?
Antwoord
Nederland is bij de compensatie voor sociale huisvesting gebonden aan het EC-besluit
van 2009 en de algemeen geldende Europese regels uit het DAEB-vrijstellingsbesluit
van 2012. 11 Het EC-besluit van 2009 geeft Nederland de ruimte om ons systeem van sociale huur,
dat uniek in aard en omvang is in Europa, uit te voeren volgens de regels uit het
DAEB-vrijstellingsbesluit. Deze regels zijn niet anders dan de regels voor andere
lidstaten. Wijziging van de DAEB-inkomensgrens dient volgens de Europese Commissie
binnen de definitie van het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 te blijven, rekening houdend
met het besluit van 2009. Dit heb ik tevens toegelicht in mijn brief over de EU-rechtelijke
kaders rondom sociale huisvesting in Nederland.
Vraag 35
Kan worden aangegeven hoe evident markt falen, en de bijbehorende bevoegdheden van
lidstaten om een DAEB in te richten indien markt falen optreedt, zich verhoudt tot
de beperkte mogelijkheden die de Nederlandse overheid voor haarzelf ziet m.b.t. het
wijzigen van de inkomensgrens? Heeft de Nederlandse overheid niet veel meer beleidsruimte
dan de brief doet voorkomen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Vraag 36
Wat voor instrumenten gebruiken andere lidstaten om hun staatssteun vorm te geven
in vergelijking met de geborgde leningen die Nederland hoofdzakelijk gebruikt?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vraag 37
Kan worden aangegeven hoe de aanwezigheid van een overcompensatiemechanisme op lidstaatniveau
zich verhoudt met de constatering in de brief dat de EC bij nieuwe steunvormen zou
toetsen of dit wel voldoet aan het criterium dat dat «niet meer steun mag worden gegeven
dan noodzakelijk is»? Wordt hier door de aanwezigheid van een overcompensatieregeling
a priori niet al aan voldaan?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 14.
Vraag 38
Kan worden ingegaan op de mogelijkheden om onder het DAEB-vrijstellingsbesluit woningcorporaties
vrij te stellen van de verhoogde overdrachtsbelasting, de vennootschapsbelasting en
de effecten van de ATAD?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Vraag 39
Wanneer wordt iets gezien als aanvulling op de bestaande DAEB en wanneer als aanpassing?
Antwoord
EU-lidstaten moeten iedere (nieuwe) vorm van staatssteun aan de Europese Commissie
melden, tenzij hiervoor een vrijstelling van de aanmeldingsplicht geldt. Diensten
die als DAEB zijn aangemerkt en voldoen aan de voorwaarden van het DAEB-vrijstellingsbesluit,
hoeven niet te worden gemeld. In dit geval is er dus sprake van een aanvulling op
de bestaande DAEB op basis van het vrijstellingsbesluit.
Het is ook mogelijk dat een maatregel wordt voorgesteld die een wezenlijke wijziging
van de steunvoorwaarden ten opzichte van de bestaande DAEB teweegbrengt, die beschreven
zijn in het EC-besluit van 2009 en het DAEB-vrijstellingsbesluit. In dat geval is
een melding nodig. Een voorbeeld hiervan is wanneer woningcorporaties sociale huurwoningen
niet langer zouden verhuren aan een duidelijk afgebakende groep.
Vraag 40
Welke aanpassingen van de DAEB zijn nog denkbaar op te geven als aanvulling in plaats
van aanpassing?
Antwoord
Zoals aangegeven in mijn brief over de EU-rechtelijke kaders rondom sociale huisvesting
in Nederland12 wordt de ruimte in de Europese regels op dit moment zo optimaal mogelijk benut, waarbij
de grenzen van de regels worden opgezocht. Er is zodoende geen evidente ruimte om
de bestaande DAEB verder aan te vullen zonder dat sprake is van een aanpassing waarvoor
nieuwe goedkeuring nodig is.
Vraag 41
Wanneer is er precies sprake van een aanvulling en wanneer van een aanpassing? Waar
ligt precies de grens? Kan hierbij worden aangegeven op basis van welke wetsartikelen
uit het EU-recht de Minister tot deze onderverdeling en grens komt?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 39.
Vraag 42
Kan de Minister ingaan op de mogelijkheden om, conform Iers voorbeeld, specifiek voor
huishoudens die geen betaalbare huisvesting op de markt kunnen vinden maar ook geen
toegang hebben tot de sociale huursector, woningcorporaties te belasten met een nieuwe
DAEB?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Vraag 43
Kan worden aangegeven waar de opmerking dat bij een substantiële verhoging van de
inkomensgrens een meerderheid van de bevolking onder de DAEB-doelgroep valt op gebaseerd
is? Hoe verhoudt zich dit met de constatering uit het SEO-onderzoek dat de primaire
doelgroep voor de sociale huursector nog maar 35% is?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Martin Bosma, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier