Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de tweede resultatenoverzicht realisatieplan visie Waardevol en verbonden
35 925 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2022
Nr. 8
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 oktober 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 1 juni 2021over de tweede resultatenoverzicht realisatieplan visie
Waardevol en verbonden (Kamerstuk 35 750 XIV, nr. 78).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 juni 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 29 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorlopige
conclusies op het terrein van het realisatieplan «Op weg met nieuw perspectief». Deze
leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat we nog zo veel doelen
en perspectieven op de toekomst van de landbouw kunnen hebben, maar dat duurzame landbouw
alleen succesvol kan zijn als boeren daarmee een goed inkomen kunnen verdienen. De
Minister stelt dat het pas over enkele jaren mogelijk is om met statistieken vast
te stellen of en in welke mate de overgang naar een volhoudbare landbouw en voedseleconomie
in de praktijk zichtbaar wordt. Wat betekent dit precies voor het vervolgproces? Zijn
deze cijfers niet voorwaardelijk om conclusies te trekken over de te nemen stappen?
Antwoord
De koerswijziging die met de visie Waardevol en Verbonden is ingezet en door de activiteiten
die in het realisatieplan zijn aangekondigd wordt bewerkstelligd, zal over een termijn
van jaren tot resultaat leiden. De LNV-visie stelt 2030 als «horizon»; dan zou Nederland
«koploper» moeten zijn in kringlooplandbouw. Om te bepalen of deze ambitie wordt waargemaakt,
is het belangrijk de voortgang te monitoren. Daartoe wordt een beleidsmonitor voor
de LNV-visie ontwikkeld, waarmee op basis van concreet vastgestelde doelen de voortgang
kan worden gemeten en hierop kan worden bijgestuurd. Met de laatste voortgangsrapportage
heeft uw Kamer een overzicht van deze doelen ontvangen. Deze vormt de grondslag voor
de beleidsmonitor die ik voornemens ben uw Kamer in het najaar aan te bieden.
Niemand bestrijdt dat het pad van productieverhoging en kostprijsverlaging in ecologisch
en economisch opzicht niet vol te houden is. Maar hoe kunnen we dat tij keren, in
een sector waar de prijs van grondstoffen internationaal is vastgesteld en de marges
voor de Nederlandse boer marginaal zijn en alleen met productieverhoging kunnen worden
vergroot?
Antwoord
Zoals in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) gemeld, zie ik meerdere manieren waarop ecologische en economische duurzaamheid
kunnen worden gecombineerd. Dit kan bijvoorbeeld via diversificatie van de productie.
Diversificatie is een ontwikkeling die we steeds vaker zien, die bestaat uit boeren
die meerdere producten ontwikkelen (bijvoorbeeld snoeptomaatjes of tot individuele
koeien te herleiden melk) of boeren die hun producten via uiteenlopende kanalen aanbieden
(bijvoorbeeld via de korte keten). Tevens zijn er boeren die multifunctionele bedrijven
ontwikkelen. Met zowel productdifferentie als multifunctionele landbouw kunnen boeren
een hogere toegevoegde waarde creëren en een stabieler inkomen. In sommige gevallen
zal het zo zijn dat agrarische ondernemers met een duurzamere bedrijfsvoering kunnen
besparen op inputs, zoals door het verminderen van gewasbeschermingsmiddelen of door
het hergebruik van reststromen, en daarmee hun marge kunnen verbeteren. Ook aan de
afzet-kant valt nog veel te winnen, door het vergroten van de (internationale-) markt
voor duurzame producten. In dat verband wijs ik op mijn initiatief om hier met West-Europese
partners samen aan te werken. Ik vind het daarnaast ook van belang dat boeren worden
beloond voor de maatschappelijke diensten die ze leveren waarmee ze bijdragen aan
een duurzaam voedselsysteem, bijvoorbeeld via ecosysteemdiensten. In het nieuwe GLB
worden hierop nieuwe stappen gezet (zie Kamerstuk 28 625, nr. 293). Ook ben ik bezig om kritische prestatie-indicatoren (kpi’s) te ontwikkelen zodat
ook andere (markt) partijen beloningen kunnen geven voor maatschappelijk diensten.
Dit alles laat onverlet dat het inderdaad gaat om inspanningen die nog indruisen tegen
de dominante economische logica waar de vraag naar verwijst. Eenvoudige oplossingen
bestaan ook hier niet, en we mogen er niet van uit gaan dat individuele boeren in
staat zullen zijn dit tij te keren. Wellicht is het nodig om te komen tot sterkere
sturing van markten op duurzaamheid, ofschoon ik ook waarneem dat grote marktpartijen
inzien dat die economische logica uiteindelijk ook niet in hun lange-termijn belang
is en hun koers bijstellen. Het tij ís dus al enigszins aan het kenteren, al valt
nog te bezien of dit snel en ver genoeg gaat.
Met dat in ogenschouw benadrukken de leden van de VVD-fractie het uitgangspunt van
de Minister dat verandering ook een bedrijfseconomisch perspectief vraagt voor ondernemers
die de omslag willen maken. Dit lezen deze leden ook terug in de constatering dat
veel agrarisch ondernemers wel willen verduurzamen, maar weinig bewegingsruimte ervaren
om echt andere keuzes te kunnen maken. De Minister schrijft over de beschikbaarheid
van middelen uit het Europese Herstelfonds. Zij horen graag op welke wijze boeren
een beroep op deze regelingen kunnen doen.
Antwoord
In mijn brief van 4 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1274) heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van de bestuurlijke besluiten die ik met provincies
en waterschappen heb genomen over de hoofdlijnen van de Nederlandse invulling van
het Economisch Herstelfonds. Hierin heb ik aangegeven dat er in dit kader twee maatregelen
zullen worden uitgewerkt: een Investeringsregeling Groen-economisch herstel en een
Samenwerkingsregeling Groen-economisch herstel. Afgelopen maanden heeft een interbestuurlijke
werkgroep beide regelingen nader ingevuld. Hierover heb ik op 5 juli 2021 met provincies
en waterschappen ook bestuurlijk overeenstemming bereikt, waarover ik uw Kamer op
7 juli 2021 heb geïnformeerd (Kamerstuk 28 625, nr. 293).
Ik ben nu voornemens om beide maatregelen binnenkort bij de Europese Commissie aan
te melden. Nadat deze door de Europese Commissie zijn goedgekeurd zullen beide regelingen
aan het einde van dit jaar, voor een periode van twee maanden, worden opengesteld.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de Minister werkt aan mogelijkheden
om via de pacht te komen tot langduriger overeenkomsten. «Staatsbosbeheer denkt met
de pachter mee over maatregelen die zij kunnen nemen om de biodiversiteit op en rond
het bedrijf te vergroten», zo lezen deze leden. Kan de Minister aangeven aan welke
maatregelen kan worden gedacht en deelt de Minister de opvatting dat hier landelijk
wel een consistente lijn in moet worden gehanteerd?
Antwoord
De maatregelen die worden uitgevoerd kunnen per bedrijf verschillen. Staatsbosbeheer
denkt met de pachter mee over de maatregelen die zij nemen om de biodiversiteit op
en rondom het bedrijf te verhogen. Voorbeelden van maatregelen zijn aanleg kruidenrijk
grasland, zelfvoorzienend worden in ruw- en krachtvoer, gebruik vaste mest, aanleg
windsingels of het verwerken van maaisel tot compost. Het is voor iedere boer belangrijk
om zelf de afweging te kunnen maken welke maatregel op het bedrijf past en waarmee
de biodiversiteit kan worden versterkt. Dat geldt voor de boeren die gronden pachten
van Staatsbosbeheer, maar ook voor andere boeren die toe werken naar een meer natuurinclusieve
bedrijfsvoering.
Sluiten van kringlopen vraagt ook om duurzame omgang met grondstoffen. De leden van
de VVD-fractie horen te vaak dat niet-grondgebonden boeren kostbare mest moeten afstoten
en in niet-duurzame stikstof terugkopen. Deelt de Minister de opvatting dat Europese
richtlijnen het sluiten van de mestketen in de weg staan en hoe gaan we ervoor zorgen
dat deze richtlijnen het voor de boer wel mogelijk maken om kringlopen te sluiten?
Antwoord
Europese richtlijnen geven een level playing field voor boeren in alle lidstaten van
de Europese Unie. De richtlijnen zorgen voor een kader waarin milieu en veiligheid
worden geborgd en bieden ook ruimte voor regionale verschillen. Wel is het zo dat
sommige richtlijnen al enige tientallen jaren oud zijn en onvoldoende rekening houden
met nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld in de mestketen. Nederland streeft daarom
al enige jaren naar ruimte binnen de Nitraatrichtlijn om het gebruik van hoogwaardige
meststoffen uit dierlijke mest boven de generieke gebruiksnorm dierlijke mest mogelijk
te maken, waardoor minder kunstmest nodig is. Nederland pleit er voor dat dergelijke
innovaties in circulaire economie worden meegenomen in de evaluatie van Europese richtlijnen.
Hierbij vallen ook lessen te trekken uit de pilots in experimenteergebieden en deze
leden horen graag wanneer de uitkomsten hiervan gedeeld worden met de Kamer. De Minister
kondigt een gedragen basisset van kritische prestatie-indicatoren (KPI’s) aan, waarmee
overheid en private partijen gezamenlijk een meer concrete invulling geven aan de
vraag hoe kringlooplandbouw kan worden vertaald naar de praktijk van het boerenerf.
Dat idee vinden deze leden interessant klinken, maar hoe ziet dit er concreet uit
en kan de Minister aangeven hoe dit werkbaar wordt voor de boer?
Antwoord
Met een «robuuste» – in de zin van compact en goed hanteerbaar – en integrale set
kritische prestatie-indicatoren (kpi’s) worden de doelen van de LNV-visie concreet
vertaald naar prestaties die op het boerenerf geleverd kunnen worden om kringlooplandbouw
te realiseren. Kpi’s zijn indicatoren voor prestaties die de voortgang op duurzaamheidsdoelen
inzichtelijk maken en die worden beïnvloed door specifieke maatregelen of acties door
een specifieke doelgroep (in dit geval agrarisch ondernemers). Het gaat om prestaties
waar de boer zélf invloed op heeft. Op deze manier vormen kpi’s de verbinding tussen
duurzaamheidsdoelen enerzijds en het handelingsperspectief van boeren anderzijds:
ze bieden de boer de mogelijkheid om de maatregelen te kiezen die het meest effectief,
passend en lonend zijn in de context van het eigen bedrijf. Het gaat bij kpi’s niet
om indicatoren die de beoogde impact meten (bijvoorbeeld het aantal weidevogels),
maar om de condities die het directe resultaat zijn van het handelen van de boer en
die tegelijkertijd cruciaal zijn voor de beoogde impact, zoals het areaal kruidenrijk
grasland voor de weidevogels of de hoeveelheid broeikasgasemissies voor het tegengaan
van klimaatverandering. Begin dit jaar is op initiatief van LNV een project gestart
om, op basis van bestaande kennis en bestaande praktijkervaringen, toe te werken naar
een uniforme set van kpi’s voor kringlooplandbouw, die door zowel de overheid als
door marktpartijen kan worden gehanteerd om boeren financieel te belonen of anderszins
te waarderen voor het leveren van dergelijke prestaties. Het project waarin gewerkt
wordt aan de ontwikkeling van kpi’s levert eind van dit jaar een voorlopige set aan
integrale kpi’s op, waarmee vervolgens in de praktijk ervaring kan worden opgedaan.
Vaststelling van die kpi’s is voorzien in 2022.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben van de voorliggende brief kennisgenomen en hebben
hier nog enkele vragen en opmerkingen over. Deze leden zijn positief dat vooruitgang
wordt geboekt met de visie Waardevol en verbonden. Tegelijkertijd maken zij zich zorgen
over toch nog het «oude denken» waarbij intensivering nog steeds als heilige graal
wordt gezien. Zij zien ook dat veel landbouwers de omslag proberen te maken naar meer
kringlooplandbouw en een natuurinclusievere manier van landbouw bedrijven, maar dat
zij nog tegen schotten en regels oplopen.
De leden van de D66-fractie zijn positief over de conclusie dat de ingezette koers
naar meer circulair en natuurinclusief denken en doen in grote delen van de landbouw
en het landelijke gebied kan rekenen op begrip en instemming en dat daarmee ook het
besef is gegroeid dat zonder meer doorgaan op het pad van productieverhoging en kostprijsverlaging
in ecologisch en economisch opzicht niet vol te houden is. Kan worden toegelicht op
welke manier het besef is gegroeid en hoe dit zich uit in lopende landbouwpraktijken?
Er wordt aangegeven dat de opgaven verlangen van eenieder om meer te redeneren vanuit
de collectieve belangen die op het spel staan. Kan worden toegelicht wat hier wordt
bedoeld? Welke collectieve belangen worden op dit moment onvoldoende meegenomen in
de intensieve landbouw?
Antwoord
In gesprekken met agrarisch ondernemers en met bestuurders in het landelijk gebied
brengen zij naar voren dat verdere optimalisatie en meer van hetzelfde onvoldoende
soelaas voor de toekomst gaat bieden. Ondernemers doen dat op basis van een combinatie
rekensommen en eigen inschattingen van hoe zij hun bedrijf aan volgende generaties
door kunnen geven; rekensommen en inschattingen die hen ertoe brengen om hun gehele
bedrijfsopzet met nieuwe ogen te gaan bekijken en om ook de kansen te kunnen benutten
die circulair en natuurinclusief denken en doen bieden. Gesprekken met hun collega’s
blijken hier ook belangrijk bij te zijn, en in het bijzonder: kennis nemen van de
praktijkervaringen van collega’s die die koers al ingezet zijn. De «bedrijfsportretten»
die op het platformkringlooplandbouw.nl zijn verschenen laten nog maar een fractie
zien van de praktijkervaringen die boeren hebben opgedaan.
En bestuurders die ik hierover spreek zien in deze andere manier van denken en doen
dé manier om de landbouw te «bevrijden» van de zich opstapelende ad hoc maatregelen
die uiteindelijk de werkelijke oorzaken ongemoeid laten, en die daardoor agrarisch
ondernemers geen perspectief bieden. De meer integrale kijk van circulair en natuurinclusief
handelen biedt bestuurders de kans om meer samenhangende maatregelen te nemen en tot
een betere afweging te komen van de ecologische, sociale en economische belangen die
gemoeid zijn met een toekomst bestendige landbouw.
In de brief aan uw Kamer bij het resultatenoverzicht geef ik aan dat we niet kunnen
«kiezen» tussen landbouw, klimaat of natuur, en dat altijd de volhoudbaarheid van
het geheel, gezien over meerdere generaties, in ogenschouw genomen moeten worden.
Dat betekent voor de landbouw dat deze bijdraagt aan gezond voedsel, bodem- en landschapskwaliteit,
biodiversiteit en de sociaal-culturele en economische ontwikkeling van het landelijk
gebied. Een consequentie is dat individuele belangen in het licht gezien moeten worden
van wat het najagen daarvan betekent voor de meerdere belangen die ons nu en op langere
termijn samenbinden. Een landbouw die vooral voortgedreven wordt door almaar lagere
marges zal onvoldoende in staat zijn om die belangen adequaat te dienen – de ecologische,
noch de sociale en economische.
Omschakelprogramma
Terecht wordt opgemerkt dat een agrarisch ondernemer die wil omschakelen naar een
duurzamer vorm van landbouw afgeschrikt kan worden door de hoge kosten die daarmee
gepaard kunnen of lijken te gaan. Zeker het laatste punt vinden de leden van de D66-fractie
zorgelijk. Op welke manier krijgen landbouwers de correcte ondersteuning om het financiële
plaatje rond te krijgen, aangezien een aantal grote agrarische banken toch nog geneigd
zijn in het oude denken te blijven hangen, waardoor investeringen niet uit kunnen?
Deze leden lezen dat afgelopen voorjaar het Nationaal Groenfonds al is gestart met
een eerste pilot van het omschakelprogramma in de vorm van een Investeringsfonds van
10 miljoen euro. Kan worden toegelicht hoe deze pilot vorm heeft gekregen?
Antwoord
In de brief van 13 juli aan uw Kamer over de stand van zaken van het Omschakelprogramma
(Kamerstuk 35 334, nr. 163), heb ik uw Kamer geïnformeerd over de openstelling en vormgeving van het Pilot-Investeringsfonds
bij het Nationaal Groenfonds.
Europees herstelfonds
In 2021 en 2022 komt in totaal ruim 52 miljoen euro beschikbaar uit het Europese herstelfonds.
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de verplichting bestaat dat tenminste
37% van het budget wordt besteed aan agro-milieumaatregelen en ten minste 55% aan
investeringen. Welke verdeling wordt dit jaar en volgend jaar gehanteerd? Welke voorwaarden
worden verder gesteld aan dit budget om hiervoor in aanmerking te komen? Hoeveel bedrijven
hebben tot op heden gebruik kunnen maken van het herstelfonds voor de landbouwsector
en op welke manier wordt dit geld gebruikt? Op welke manier worden de kringlooplandbouwprincipes
meegenomen in de besteding van het geld en welke parameters voor succes worden gehanteerd?
Deze leden maken zich zorgen over de doelmatigheid van het vergroenen van de landbouw,
waar ook de Europese Rekenkamer op wijst. Hoe worden de aanbevelingen van de Europese
Rekenkamer meegenomen in het besteden van het vrijgemaakte budget? Kan de Minister
teven duiden hoe zij kijkt naar de uitspraken van de Europese Rekenkamer?
Antwoord
Ten aanzien van de verdere invulling van het Europese Economisch Herstelfonds heb
ik uw Kamer op 7 juli 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 28 625, nr. 293). Over de zorgen die de leden van de D66-fractie uiten over de doelmatigheid van
de vergroening in de landbouw, kan ik melden dat dit mijn volle aandacht heeft. De
Europese Rekenkamer constateert dat het GLB in de periode 2014–2020 weinig aantoonbaar
effect heeft gehad op klimaatmitigatie. Hoewel acties ten behoeve van het klimaat
weliswaar al een rol speelden in de periode dat het huidige GLB 2014–2020 in ontwikkeling
was, wil ik hierbij de kanttekening plaatsen dat klimaatmitigatie destijds nog geen
specifiek doel van het GLB was. Dit is de reden waarom in die tijd geen specifieke
klimaatmitigerende maatregelen zijn geprogrammeerd. In het huidige POP3+ programma
voor de transitiejaren 2021 en 2022 heb ik inmiddels waar mogelijk focus aangebracht
op klimaat, biodiversiteit, kringlooplandbouw en stikstof waarbij ik bij kringlooplandbouw
expliciet inzet op klimaatmitigatie. Ook in de inzet van het Economisch Herstelfonds
zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan klimaatmitigatie.
Grond
De leden van de D66-fractie zijn blij te vernemen dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB)
zich bij de openbare inschrijving voor de geliberaliseerde pacht meer grond gaan verpachten
aan agrarische ondernemers die zich gaan aansluiten of aangesloten zijn bij duurzaamheidscertificaten,
zoals SKAL Biocontrole, dat toeziet op biologische productie. Tegelijkertijd maken
deze leden zich zorgen over deze ontwikkelingen, daar kringlooplandbouwconcepten vaak
niet een specifieke SKAL-certificering hebben of iets in die richting. Ziet de Minister
ook dit probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de Minister zorgen dat kringlooplandbouwconcepten
ook kans maken op grond die het Rijksvastgoedbedrijf gaat verpachten? Deze leden zijn
van mening dat het noodzakelijk is voor het verder vergroenen van de landbouw om duurzame
eisen te stellen binnen een pachtcontract. Is de Minister dit met hen eens? Op welke
manier wordt dit mogelijk gemaakt in het opstellen van pachtcontracten voor geliberaliseerde
pacht? Wat is de reden dat een proefproject wordt ingericht waarbij pachters er op
vrijwillige basis voor kunnen kiezen om het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen
te verminderen of te stoppen? Wat is de reden dat het op dit moment blijkbaar onmogelijk
is om deze eisen al op te nemen in pachtcontracten?
Antwoord
Op dit moment is het alleen mogelijk om met certificaten te werken bij het verlenen
van pachtcontracten. Dit is de enige objectieve wijze waarop het uitvoeringstechnisch
mogelijk is om rekening te houden met duurzaamheid bij het verlenen van pacht. Er
wordt gewerkt aan andere instrumenten en methoden. Zodra deze beschikbaar zijn, denk
aan kritische prestatie-indicatoren, dan zal bekeken worden of dit ook een basis kan
zijn voor het op duurzame wijze verlenen van pachtcontracten.
Ik heb uw Kamer samen met de Staatssecretaris van BZK geïnformeerd over het feit dat
het Rijksvastgoedbedrijf bij de openbare inschrijving voor de geliberaliseerde pacht
meer grond gaat verpachten aan agrarische ondernemers die zich gaan aansluiten of
aangesloten zijn bij duurzaamheidscertificaten, zoals SKAL. Het gebruik van bepaalde
middelen is namelijk niet toegestaan op de SKAL gecertificeerde bedrijven (Kamerstuk
27 858, nr. 536). Omdat het niet mogelijk is om met het geldend recht lopende pachtcontracten open
te breken en daaraan eenzijdig andere voorwaarden te verbinden kan alleen op vrijwillige
basis bij reguliere pachtcontracten worden gekozen om het gebruik van bijvoorbeeld
glyfosaathoudende middelen te verminderen of te stoppen.
Verder ben ik het eens met de leden van de D66-fractie dat het wenselijk is om meer
duurzaamheidseisen mogelijk te maken in de pachtwetgeving. De pachtwetgeving is echter
door uw Kamer controversieel verklaard waardoor hierover geen nieuwe besluiten zullen
worden genomen totdat er een nieuw kabinet zit.
Data-inwinning
De leden van de D66-fractie zijn zeer positief over het feit dat wordt gewerkt aan
het wegnemen van belemmeringen voor innovatieve landbouwmethoden als strokenteelt,
mengteelten en agroforestry en om regionale samenwerking tussen veehouders en akkerbouwers
te vergemakkelijken. Is de digitale tool van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO) inmiddels werkzaam en op welke manier worden landbouwers geïnformeerd over deze
veranderingen? Welke belemmeringen zijn nog meer geïdentificeerd en welke oplossingen
worden gevonden om deze belemmeringen weggenomen? Wanneer kan de Kamer de aangekondigde
aanpassing van de wet- en regelgeving tegemoet zien komen om de genoemde bodemverbeteraars,
maaisel, compost en bokashi toe te staan?
Antwoord
Agrarische ondernemers in Nederland registreren digitaal via de website het gebruik
van hun percelen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Via de website
van RVO worden de ondernemers geïnformeerd over veranderingen in de registratie van
percelen voor bijvoorbeeld strokenteelt. Zoals in de voortgangsrapportage vermeld
is voor de registratie van percelen met strokenteelt in 2021 een voorlopige digitale
tool werkzaam en wordt voor 2022 aan een definitieve versie gewerkt.
Voor nieuwe, innovatieve vormen van bedrijfsvoering zoals mengteelt en agroforestry
kunnen de gangbare definities en registratievoorwaarden een belemmering vormen. Een
adequate aanpassing van definities, voorwaarden en digitale instrumenten kunnen deze
belemmeringen wegnemen.
Of en, zo ja, welke aanpassing van wet- en regelgeving nodig is zal worden bezien
op grond van de evaluatie van de resultaten van de lopende pilots in het kader van
het programma circulair terreinbeheer. Naar verwacht wordt zullen de resultaten van
de betrokken pilots in 2022 beschikbaar komen.
GLB-pilots
Op welke manier/met welke voorwaarden worden de vrijgemaakte gelden voor de pilots
uitgekeerd aan landbouwers, zo vragen de leden van de D66-fractie. Hoe wordt bijgehouden
wat de effecten zijn van de pilots? Welke parameters worden meegenomen?
Antwoord
De pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB hebben als doel te testen hoe binnen
het GLB 2023–2027 op of aanpalend aan landbouwgrond betalingen kunnen worden ingezet
voor het behalen van regiospecifieke opgaven rond het toekomstbestendig maken van
de landbouw door bijvoorbeeld kringlooplandbouw te versterken en/of meer natuurinclusief
te maken. Met de pilots, waarvan de precieze parameters per pilot verschillen, kan
zowel samenwerking, niet-productieve investeringen als agrarisch natuurbeheer worden
ondersteund. De pilots leveren een tussen- en eindrapport op. Daarnaast is er overkoepelend
een project opgezet waarmee de overheden regelmatig in overleg zijn om tussentijds
ervaringen te delen, en pilots bij te sturen zodat optimaal van het testen gebruik
kan worden gemaakt voor het toekomstig GLB, zowel bij de start in 2023, als voor eventuele
latere bijsturing.
Belonen publieke diensten: naar een systeem van kritische prestatie-indicatoren
De leden van de D66-fractie zijn positief te vernemen dat wordt gewerkt aan een basisset
van KPI’s waarmee overheid en private partijen gezamenlijk een meer concrete invulling
geven aan hoe kringlooplandbouw kan worden vertaald naar de praktijk van het boerenerf.
Deze zullen eind van het jaar gereed zijn. Wanneer deze KPI’s gereed zijn, kunnen
deze dan met de Kamer worden gedeeld? Is het mogelijk om al inzicht te geven welke
richting de KPI’s op aan het gaan zijn? Op welke manier worden deze KPI’s meegenomen
in de verdere uitwerking van het Nationaal Strategische Plan?
Antwoord
Het bepalen van de kpi’s zal plaatsvinden in wisselwerking tussen overheden, kennisinstellingen,
gebieds- en ketenpartijen. De voortgang in dit proces zal in notities worden vastgelegd;
de eerste versie hiervan is kort geleden met betrokkenen in discussie gebracht.1 Het project waarin gewerkt wordt aan de ontwikkeling van kpi’s levert eind van dit
jaar een voorlopige set aan integrale kpi’s op, waarmee vervolgens in de praktijk
ervaring kan worden opgedaan. Vaststelling van die kpi’s is voorzien in 2022. Ik zal
uw Kamer van de voortgang op de hoogte houden. Verkend wordt hoe ecoregelingen kunnen
bijdragen aan kpi’s. Mijn streven is immers boeren via het GLB te belonen voor prestaties
die passen bij de doelen van kringlooplandbouw.
Voor duurzaam verdienvermogen is brede inzet nodig
Kan worden toegelicht op welke manier de supermarkten hun verantwoordelijkheid nemen
om duurzaam ondernemen ook in bedrijfseconomisch opzicht volhoudbaar te laten zijn?
Worden agrariërs inmiddels meer gewaardeerd naar hun inzet, zo vragen de leden van
de D66-fractie. Is de Minister van mening dat de keten voldoende meewerkt in de transitie
naar kringlooplandbouw en hoe uit zich dit? Deze leden lezen ook dat de Minister graag
zou zien dat deze ontwikkelingen sneller zouden gaan. Welke «tools» heeft de Minister
nodig om de transitie in de keten te versterken? Is daar passende wet- en regelgeving
voor nodig? Kan worden toegelicht welke punten de genoemde klankbordgroep van agrariërs
naar voren brengt die noodzakelijk zijn om de keten meer te laten bewegen? Welke punten
worden daarvan nu gehaald en welke moeten nog worden aangepakt?
Antwoord
Voor een toelichting op de manier waarop supermarkten hun verantwoordelijkheid nemen
verwijs ik graag naar mijn brieven hierover van september 2020 (Kamerstuk 31 532, nr. 255) en september 2021 (Kamerstuk 31 532, nr. 267). Ook door andere ketenpartijen wordt inzet gepleegd richting kringlooplandbouw.
Dat uit zich bijvoorbeeld in het maken van afspraken met primaire producenten over
verduurzaming. Inderdaad zie ik graag dat dit versneld wordt voortgezet. Belangrijke
«tool» in dit kader kan zijn het werken met kritische prestatie-indicatoren (kpi’s)
waarmee verduurzaming wordt gestimuleerd en beloond. Het Ministerie van LNV werkt
aan een eenduidige set doelen en indicatoren (zoals vermeld in de brief over het Tweede
resultatenoverzicht) op gebied van kringlooplandbouw. Daarbij wordt samengewerkt met
relevante stakeholders uit de agrifood keten.
Ook het gezamenlijk vergroten van de West-Europese markt voor duurzame producten is
een krachtig instrument. Hier wordt samen met ketenpartijen aan gewerkt.
De genoemde klankbordgroep legt de nadruk op het belang van concrete en eenduidige
doelen en indicatoren op bedrijfsniveau, vanuit overheid en private partijen. Als
de doelen en bijbehorende indicatoren op de middel- en lange termijn helder zijn weten
ondernemers waar ze aan toe zijn en kunnen zij daarop investeren en hun specifieke
bedrijfsvoering op aanpassen en verduurzaming ook verwaarden. In de huidige situatie
liggen de financiële risico’s van verduurzaming bij de primaire producent. Men geeft
daarbij aan dat publieke en private partijen bereid moeten zijn beloningen voor extra
prestaties meerjarig aan te gaan.
De leden van de D66-fractie lezen dat er voorzichtig optimisme bestaat over de toekomst
van een duurzame landbouw in Nederland. Deze leden willen graag benadrukken dat het
uiterst noodzakelijk is om de transitie te maken, zodat niet alleen de natuur kan
profiteren maar juist ook de sector zelf, zodat een duurzaam verdienvermogen gecreëerd
kan worden voor de toekomst, waarin Nederland een leidende rol kan hebben in hoe het
landbouwsysteem er wereldwijd uit kan en moet zien. Op die manier wordt Nederland
echt het beste agrarische land ter wereld en die titel wordt niet alleen behaald uit
een hoge efficiëntie. Welke zorgen heeft de Minister nog voor de transitie?
Antwoord
In de brief bij het resultatenoverzicht heb ik aangegeven voorzichtig optimistisch
te zijn over de toekomst van de landbouw. Daar horen wel een aantal «maren» bij, of
zo u wilt zorgen, aangezien het gaat om zaken die allerminst vanzelf tot stand komen.
De grootste is dat we alleen verder kunnen als we de gezamenlijkheid van onze opgaven
voorop durven stellen. Dat klinkt als vanzelfsprekend, maar in tijden van ingrijpende
veranderingen is het onvermijdelijk dat er «winnaars en verliezers» zijn, dat er individuen
en groepen zijn die er op achteruit gaan, vaak zonder hun toedoen en vaak terwijl
hun perspectieven toch al niet rooskleurig waren. Iedereen, dus ook bestuurders, zullen
zich in moeten spannen om de gevolgen van de ingrijpende keuzes die nodig zijn onder
ogen te zien en alles te doen om die gevolgen op te vangen. Dat vergt van iedereen
buitengewoon veel begrip voor elkaars positie en verlangens en van bestuurders ook
buitengewoon veel ruimhartigheid in het begeleiden van veranderingsprocessen. Wanneer
de «veranderlast» eenzijdig bij boeren wordt gelegd, zal de transitie mislukken.
Een tweede «maar» is dat we elkaar voldoende tijd en vooral vertrouwen moeten gunnen
om de wegen naar een toekomstbestendige landbouw in te slaan. Niet alleen de landbouw
maar de samenleving als geheel staat voor de immense opgave om nieuwe perspectieven
op te bouwen. Dat kan alleen als we het nieuwe een kans geven en tegenvallers incalculeren;
als we blíjven vernieuwen en uitproberen. De transitie naar een toekomstbestendige
landbouw is geen wedstrijd van wat het beste bedrijf is, de beste ondernemer of het
beste product. Het is veeleer een zoektocht naar het voortdurend betere, waarin betrokken
mensen – ondernemers, bestuurders, burgers – elkaar niet afrekenen maar inspireren,
niet terechtwijzen maar begrijpen. Dat vergt veel vertrouwen in elkaar en in onszelf.
Tweede resultatenoverzicht – aanvullend op overzicht uit september 2020
De leden van de D66-fractie lezen dat het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming
2030 geschaard is onder het Tweede resultatenoverzicht en dat in 2021 een jaarprogramma
moet verschijnen waarin prioriteiten voor dit jaar worden opgenomen. Wanneer kan de
Kamer dit jaarprogramma ontvangen? Welke concrete doelen zijn opgezet voor 2021 en
2022 en wat zijn de bijbehorende wet- en regelgeving welke de Kamer kan ontvangen?
Deze leden maken zich enige zorgen over het verder uitvoeren van het Uitvoeringsprogramma.
Wordt er gewerkt aan een tussenevaluatie van het Uitvoeringsprogramma? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Binnenkort ontvangt uw Kamer het jaarprogramma 2021 van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030. In dit jaarprogramma ligt het accent op het toepassen van en
ervaring opdoen met reeds beschikbare handelingsperspectieven en tegelijkertijd na
te denken over het ontwikkelen van toekomstige handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het verspreiden van kennis
en informatie, het opzetten van pilotprojecten en het ontwikkelen van een effectief
pakket aan maatregelen en (laagrisico)middelen.
Bovendien voorziet het uitvoeringsprogramma in een jaarlijkse monitoring om te kijken
of de voorgenomen acties gerealiseerd zijn, de transitie op koers ligt en de tussendoelen
en randvoorwaarden van de transitie gehaald worden. Hiermee kan daar waar nodig het
uitvoeringsprogramma geactualiseerd of bijgestuurd worden. Er wordt momenteel gewerkt
aan een passende set indicatoren op basis waarvan de (tussen)doelen worden aangescherpt.
De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat in het concretiseren van de kringlooplandbouw
het uitwerken van de rol van het dier in de kringlooplandbouw nog niet eerder was
meegenomen. Deze leden begrijpen dat hier voor de zomer een advies over volgt van
de Raad voor Dieraangelegenheden. Kan worden aangegeven waarom hier zo lang mee is
gewacht? En kan de Minister aangeven of, naast het bespreken van de uitkomsten met
stakeholders, waaronder uit de sector, ook op andere wijze concrete invulling wordt
gegeven aan de uitkomsten en aanbevelingen, waaronder door het te integreren in de
recent geamendeerde Wet dieren?
Antwoord
Het dier heeft een belangrijke plek in kringlooplandbouw. Dieren zijn in staat om
reststromen en gewassen die niet geschikt zijn voor humane consumptie, om te zetten
in hoogwaardige dierlijke producten. Daarbij produceren ze mest, wat weer aangewend
kan worden op het land. In de transitie naar kringlooplandbouw is het vanzelfsprekend
dat het niveau van diergezondheid en -welzijn minimaal gelijk blijft en liefst toeneemt.
De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) heeft in mei vorig jaar op eigen initiatief
een eerste zienswijze opgeleverd over de gevolgen van dierenwelzijn en -gezondheid
in de omslag naar kringlooplandbouw. Een van de aanbevelingen was een adviescommissie
in te stellen om de behoeftes van het dier in kaart te brengen, waaraan houderij-systemen
zouden moeten voldoen om dieren een positieve staat van welzijn te laten ervaren.
Ik heb besloten om deze vraag bij de RDA uit te zetten en om een vervolg-zienswijze
te vragen. De RDA is hiermee aan de slag en verwacht na de zomer deze zienswijze op
te leveren. Ik zal deze zienswijze met mijn beleidsreactie aan de Kamer aanbieden.
Met betrekking tot het door genoemde amendement op de Wet dieren heb ik in het 2 minutendebat
Evaluatie Wet dieren op 10 juni jl. aangegeven dat ik die wetswijziging juridisch
zal analyseren. Op 15 juli 2021 heb ik uw geïnformeerd over de stand van zaken daarvan
(Kamerstuk 28 268, nr. 1208; zie ook EK-dossier dierenwelzijn).
De leden van de D66-fractie lezen dat de verschillende dierlijke sectoren aan de slag
zijn gegaan met de uitvoering van hun integrale duurzaamheidsplannen. Is de Minister
van mening dat iedere sector volledig kringlooplandbouw heeft geïntegreerd in hun
sectorale plannen en op welke manier is dit gebeurd?
Antwoord
Op mijn verzoek hebben de verschillende dierlijke sectoren concrete plannen en programma’s
gemaakt om verder te verduurzamen. Over deze sectorplannen en de voortgang daarvan
heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nrs. 218 en 239). Met de sectorplannen geven de betrokken partijen invulling aan de omslag naar kringlooplandbouw.
De verschillende opgaven zoals dierenwelzijn, klimaat, milieu en biodiversiteit zijn
daarin integraal opgenomen. Samenhang is belangrijk; de inzet op één thema mag niet
ten koste van gaan van de inzet op de andere thema’s. Inmiddels is de uitvoering van
de sectorale verduurzamingsplannen gestart en wordt op verschillende thema’s vooruitgang
geboekt. Ik ben blij dat de verschillende partijen de visie naar kringlooplandbouw
steunen en via hun sectorplannen laten zien hoe ze de komende jaren willen bijdragen
aan de omslag naar kringlooplandbouw.
Wanneer is de biodiversiteitsmonitor gereed?
Antwoord
De Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij is een initiatief van de Rabobank, het Wereld
Natuur Fonds en FrieslandCampina, met als doel een instrument te ontwikkelen aan de
hand waarvan ketenpartijen en andere belanghebbenden boeren kunnen belonen voor behaalde
biodiversiteitsresultaten. De monitor is in principe klaar, inclusief kpi’s (kritische
prestatie-indicatoren), definities en databronnen en wordt momenteel al gebruikt door
de initiatiefnemers zelf (o.a. in FocusPlanet van FrieslandCampina). Wel wordt onder
andere nog verder uitgewerkt hoe de data ook eenvoudig beschikbaar te maken zijn voor
andere partijen, zodat de stapeling van beloning echt vorm kan krijgen.
De opzet van de biodiversiteitsmonitor heeft navolging gevonden op regionaal niveau
(bv. Brabantse Biodiversiteitsmonitor) en binnen andere sectoren (bv. Biodiversiteitsmonitor
Akkerbouw) waarbij steeds wordt gewerkt met dezelfde uniforme kpi-systematiek. Bij
de Biodiversiteitsmonitor Akkerbouw is de doorlooptijd iets langer vanwege de complexere
structuur van zowel de kpi’s als de beschikbare data door de diversiteit binnen de
sector.
Ik steun deze initiatieven en volg de verschillende ontwikkelingen met interesse.
Ze worden ook meegenomen in het eerder genoemde kpi-traject rond kringlooplandbouw.
Deze leden hebben vernomen dat de insectensector nog steeds tegen blokkerende mestwetgeving
aanloopt. Wordt dit nu eens aangepakt en wanneer wordt hier een wetsvoorstel voor
naar de Kamer gestuurd?
Antwoord
Ik ben nog in afwachting van de Europese ontwikkelingen op het gebied van de EU Meststoffenverordening
(EU 2019/1009) en de Verordening Biologische Landbouw (EU 2018/848), waarin ook wordt
gekeken naar mogelijkheden het gebruik van insecten-frass als organische meststof.
Ik verwacht in de komende tijd meer duidelijkheid hierover te krijgen van de Europese
Commissie en zal vervolgens bezien of een wetswijziging in Nederland noodzakelijk
is.
De leden van de D66-fractie lezen dat het «black box»-garnalenvisserijproject voor
het borgen van de toekomst van de visserij als gerealiseerd wordt beschouwd. Kan aangegeven
worden of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) reeds heeft uitgewerkt
hoe het toezichtsmodel dat ziet op de gegevens die uit die nieuwe black boxes komen
eruit moet zien, aangezien in de eindrapportage van de interne audit in 2019 nog bleek
dat dit onvoldoende was uitgewerkt? En kan de Minister aangeven of ook het toezicht
is geïntensiveerd nadat bleek dat er te veel werd gevist in 2020?
Antwoord
Momenteel loopt in het kader van het technisch verbetertraject voor de black box-systemen
een zogenaamd NEN-normalisatie- en certificeringstraject over het vaststellen van
vaar/visactiviteiten, het motorvermogen en de monitoring van visuren. Inmiddels is
een methode ontwikkeld waarmee kan worden bepaald of er wel of niet wordt gevist op
garnalen. Er is nog meer (praktijk)onderzoek nodig om de methode te vervolmaken en
te komen tot een fraudebestendig systeem dat betrouwbare informatie oplevert.
Op basis van de vastgestelde normen kunnen fabrikanten vervolgens de noodzakelijke
aanpassingen in de systemen aanbrengen.
De monitoring van de visuren is feitelijk het toezicht op de visuren. Ik heb samen
met Wageningen Marine Research en RVO de afgelopen periode verkend of het mogelijk
is de visuren-monitoring in intensiteit te verhogen met de ambitie dit jaarrond te
realiseren. Hiertoe zullen nog nadere organisatorische en financiële afspraken gemaakt
moeten worden, omdat dit een verhoogde capaciteit van beide organisaties vergt. Deze
constructie is een pragmatische overbrugging naar de situatie van monitoring van de
visuren middels de black box-systemen.
Inmiddels is gestart met de aanpak van de top-10 belemmerende regels tegen voedselverspilling.
In het resultatenoverzicht worden een aantal punten genoemd (petfeed-normen ontkoppelen,
inzetten op aanpassing van EU-wetgeving over diervoeding en verduidelijken van de
houdbaarheidsdata). Komen hier concrete wetsvoorstellen uit? Zo ja, wanneer kan de
Kamer deze verwachten?
Antwoord
Petfeed-normen en diervoeding betreffen Europese wetgeving. Het wijzigen hiervan is
een lang traject wat niet op korte termijn concreet zal worden.
Over het verduidelijken houdbaarheidsdata zijn geen wetsvoorstellen in de maak. Wel
vindt een aanpassing van de Nederlandse Warenwet plaats (door VWS) ter verduidelijking
van de houdbaarheidsvoorschriften; een aanpassing die zomer 2022 van kracht zal zijn.
De leden van de D66-fractie lezen dat ernaar gestreefd wordt om in de eerste helft
van 2021 het programma met stikstof- en natuurmaatregelen vast te stellen. Inmiddels
is de eerste helft van het jaar alweer om en deze leden vragen zich af wanneer dit
programma verwacht wordt. Welke maatregelen zijn op dit moment al in uitvoering, zoals
wordt gesteld?
Antwoord
De ontwikkeling van het Programma stikstof en natuur (SN) en de implementatie van
de bronmaatregelen zijn in volle gang. Op 16 juli 2021 heb ik uw Kamer via de voortgangsbrief
stikstof geïnformeerd over de stand van zaken en de planning van het Programma Stikstof
en Natuur en de voortgang van de bronmaatregelen (Kamerstuk 35 334). Bijgevoegd bij deze voortgangsbrief zijn de contourennota van het Programma SN
en een voortgangsoverzicht van de bronmaatregelen.
Wanneer kan de Kamer de Agenda Natuurinclusief verwachten specifiek? Wordt de motie
van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk over een eerste opzet voor de Agenda Natuurinclusief
voor de zomer van 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 231) nog uitgevoerd en op welke manier wordt de bossenstrategie meegenomen?
Antwoord
In de genoemde motie De Groot (Kamerstuk 33 576, nr. 231) verzoekt uw Kamer de regering om voor de zomer een eerste opzet omtrent de Agenda
Natuurinclusief met de Kamer te delen. In mijn reactie op de indiening van de motie
heb ik aangegeven dat ik de Kamer voor de zomer op de hoogte kan stellen van de stand
van zaken van het proces. Het lid De Groot heeft op dat moment als indiener van de
motie aangegeven daarmee akkoord te gaan. Uw Kamer is dan ook in de voortgangsbrief
stikstof van 16 juli 2021 (Kamerstuk 35 334) op die wijze geïnformeerd. Daarin heb ik aangegeven dat het mijn streven is om eind
dit jaar een groei-agenda (versie 1.0) gereed te hebben, opgesteld met die partijen
die het verschil willen maken en hier al energie op zetten. Maar de Agenda Natuurinclusief
is niet een traject dat stopt bij de oplevering van deze 1.0 versie. Een effectieve
uitvoering vraagt ook om doorontwikkeling na 2021. Ook aan de organisatievorm en samenwerkingen
die daarvoor nodig zijn, wordt dit jaar verder gewerkt.
Een van de doelen in de Bossenstrategie is om in 2030 19.000 ha bos buiten het Natuurnetwerk
Nederland te hebben aangelegd. Onderdeel van deze ambitie is 5.000 ha bos bij steden
en dorpen. Maar ook het benutten van mogelijkheden voor agroforestry en landschapselementen
in het landelijk gebied zal bijdragen aan de ontwikkeling naar een meer natuurinclusieve
samenleving. Hoe deze verbanden tussen de bossenstrategie en de Agenda Natuurinclusief
verder vorm gaan krijgen is nu nog moeilijk te zeggen. Dat is afhankelijk van het
uiteindelijke karakter en de inhoudelijke invulling van de Agenda.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken
over het realisatieplan visie Waardevol en verbonden. Deze leden vinden het belangrijk
dat de omslag naar duurzame landbouw wordt gemaakt en staan achter het plan voor een
kringlooplandbouw. Wel hebben zij wat vragen over de praktische informatie voor boeren
en tuinders, de cursusvouchers en de mogelijke realisatie van een landelijk netwerk.
Als eerste willen de leden van de GroenLinks-fractie het hebben over het algemene
doel van het realisatieplan visie Waardevol en verbonden, namelijk de omslag naar
een duurzame landbouw. Deze leden ondersteunen het idee van kringlooplandbouw en zijn
van mening dat het belangrijk is om dit zo snel mogelijk te realiseren. Er lopen veel
verschillende pilots om de omslag naar duurzame landbouw te realiseren. Uitgangspunt
hierbij is dat duurzame landbouw alleen succesvol kan zijn als boeren daarmee een
goed inkomen kunnen verdienen. Dit proces is daarom van de lange termijn. Kan de Minister
toelichten wat zij precies verstaat onder kringlooplandbouw? Hoe groot ziet de Minister
de kringloop van deze landbouw voor zich? Is dat op regionaal, nationaal of internationaal
niveau? Hoe zet de Minister zich ook op Europees niveau in voor kringlooplandbouw?
Veel pilots lopen eind dit jaar af, waardoor veel conclusies kunnen worden getrokken.
Op welke termijn denkt zij kringlooplandbouw te kunnen bewerkstelligen?
Antwoord
In het realisatieplan «Op weg met nieuw perspectief» (2019) staat «kringlooplandbouw»
als volgt omschreven:
«De keten van weleer – met een begin, een einde en lekken in schakels – is veranderd
in een systeem van voedselproductie met minimale onnodige verliezen. Landbouw, tuinbouw
en visserij zijn onderdeel van een circulair systeem. In 2030 zijn kringlopen van
grondstoffen en hulpbronnen op een zo laag mogelijk schaalniveau gesloten, regionaal,
nationaal of internationaal. Akkerbouw, veehouderij en tuinbouw gebruiken in de eerste
plaats grondstoffen uit elkaars ketens en reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie
en voedingsketens. Gewasresten, voedselresten, procesafval en mest worden opnieuw
benut of verwerkt tot nieuwe producten. Kringloopbedrijven verbruiken zo weinig mogelijk
energie en zo veel mogelijk hernieuwbare energie. Zoals het bij Mansholt ging om «nooit
meer honger», is bij kringlooplandbouw het adagium «minimale belasting van de leefomgeving».
Mansholt pleitte voor een zo efficiënt mogelijke voedselproductie tegen zo laag mogelijke
kosten. Bij kringlooplandbouw is het doel om waardevol voedsel te produceren met zo
min mogelijk effecten op natuur, milieu en klimaat.»
Ik beschouw kringlooplandbouw dus als de weg naar integrale verduurzaming van de landbouw;
de doelen op het gebied van klimaat, biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit, dierenwelzijn
moeten in samenhang worden gerealiseerd. Dit is mijn inzet nationaal én Europees;
daarom is een goede koppeling tussen het NSP en sturing via kritische prestatie-indicatoren
ook zo belangrijk (zie ook de antwoorden op vragen van de VVD en D66-fracties).
Hoe probeert de Minister ervoor te zorgen dat de verduurzaming integraal van aard
is, en dus ook helpt om klimaatverandering het hoofd te bieden en de staat van de
natuur te verbeteren? Wat ziet zij nu als de grootste uitdagingen? Waar is de meeste
winst te behalen?
Antwoord
In de brief bij het resultatenoverzicht heb ik aangegeven voorzichtig optimistisch
te zijn over de toekomst van de landbouw. Daar horen wel een aantal «maren» bij, of
zo u wilt zorgen, aangezien het gaat om zaken die allerminst vanzelf tot stand komen.
De grootste is dat we alleen verder kunnen als we de gezamenlijkheid van onze opgaven
voorop durven stellen. Dat klinkt als vanzelfsprekend, maar in tijden van ingrijpende
veranderingen is het onvermijdelijk dat er «winnaars en verliezers» zijn, dat er individuen
en groepen zijn die er op achteruit gaan, vaak zonder hun toedoen en vaak terwijl
hun perspectieven toch al niet rooskleurig waren. Iedereen, dus ook bestuurders, zullen
zich in moeten spannen om de gevolgen van de ingrijpende keuzes die nodig zijn onder
ogen te zien en alles te doen om die gevolgen op te vangen. Dat vergt van iedereen
buitengewoon veel begrip voor elkaars positie en verlangens en van bestuurders ook
buitengewoon veel ruimhartigheid in het begeleiden van veranderingsprocessen. Wanneer
de «veranderlast» eenzijdig bij boeren wordt gelegd, zal de transitie mislukken.
Een tweede «maar» is dat we elkaar voldoende tijd en vooral vertrouwen moeten gunnen
om de wegen naar een toekomstbestendige landbouw in te slaan. Niet alleen de landbouw
maar de samenleving als geheel staat voor de immense opgave om nieuwe perspectieven
op te bouwen. Dat kan alleen als we het nieuwe een kans geven en tegenvallers incalculeren;
als we blíjven vernieuwen en uitproberen. De transitie naar een toekomstbestendige
landbouw is geen wedstrijd van wat het beste bedrijf is, de beste ondernemer of het
beste product. Het is veeleer een zoektocht naar het voortdurend betere, waarin betrokken
mensen – ondernemers, bestuurders, burgers – elkaar niet afrekenen maar inspireren,
niet terechtwijzen maar begrijpen. Dat vergt veel vertrouwen in elkaar en in onszelf.
De Minister concludeert al dat een van de uitdagingen is om de aanpak van KPI’s zo
in de praktijk te brengen dat ondernemers geholpen zijn. Kan de Minister dit verder
toelichten? Zij schrijft ook dat een basisset van KPI’s eind dit jaar gereed te hebben.
Wanneer schat zij in dat deze KPI’s in de praktijk te gebruiken zijn, zodat boeren
betaald kunnen worden voor de diensten die zij leveren voor de maatschappij en leefomgeving?
Antwoord
In aanvulling op het antwoord op vragen van de fracties van VVD en D66: in de praktijk
wordt al ervaring opgedaan met het werken met kpi’s, bijvoorbeeld in de zuivelsector
en in bepaalde regio’s verspreid over Nederland. Het project waar deze vraag betrekking
op heeft, beoogt tot een uniforme set van kpi’s voor kringlooplandbouw te komen, op
basis waarvan bijvoorbeeld verkend kan worden hoe GLB-regelingen kunnen bijdragen
aan belonen voor goede score op kpi’s. Met een aantal grote ketenpartijen en andere
maatschappelijke stakeholders stem ik af dat deze set van kpi’s zoveel mogelijk gaat
samenvallen met de beloningen die zij aan prestaties van boeren (gaan) leveren. Het
is de bedoeling hiermee de komende jaren op gebiedsniveau in zoveel mogelijk sectoren
meer praktijkervaring te krijgen. Het project waarin gewerkt wordt aan de ontwikkeling
van kpi’s levert eind van dit jaar een voorlopige set aan integrale kpi’s op, waarmee
vervolgens in de praktijk ervaring kan worden opgedaan. Vaststelling van die kpi’s
is voorzien in 2022. Ik zal uw Kamer van de voortgang op de hoogte houden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het eens met de conclusies die de Minister
trekt maar zijn benieuwd welke mogelijkheden de overheid heeft om averechtse prikkels
uit de markten voor grond, kapitaal en consumentenproducten bij te sturen of extensiever
grondgebruik mogelijk te maken. De Minister noemt al het meer duidelijkheid verschaffen
over hoe de voer-mestkringloop gesloten kan worden. Welke opties heeft de overheid
in dezen? Waar gaat de voorkeur van de Minister naar uit?
Antwoord
In de contouren van het toekomstig mestbeleid heb ik aangegeven dat ik streef naar
een grondgebonden veehouderij, of een veehouderij die alle mest verwerkt (Kamerstuk
33 037, nr. 374). In beide sporen wordt de afzet van mest geborgd. Het eerste spoor doet dat op het
bedrijf of met regionale samenwerkingsovereenkomsten. Het tweede spoor door mest te
verwerken naar hoogwaardige meststoffen, die breder afgezet kunnen worden in de plantaardige
teelt, maar dus een kwaliteitsstap maken. Ik heb aangegeven dat ik voor de rundveehouderij
streef naar het grondgebonden spoor. De overige sectoren hebben de keuze.
Wat betreft grond schrijft de Minister dat er veel belangstelling onder boeren is
voor de regeling van Staatsbosbeheer om pachtende boeren te helpen met maatregelen
om de biodiversiteit op en om het bedrijf te vergroten. Wat betreft deze leden is
dat een goede ontwikkeling. Zij zijn dan ook benieuwd hoe de Minister Staatsbosbeheer
kan helpen om hier versnelling aan te geven, omdat Staatsbosbeheer de vraag niet aan
kan. Kan de Minister schetsen wat zij kan doen om Staatsbosbeheer hierbij te ondersteunen?
En is de Minister het met deze leden eens dat «natuurinclusieve pachtvoorwaarden»
voor 100% van de gronden van Staatsbosbeheer zouden moeten gelden in plaats van de
10% waar nu aan gewerkt wordt? Welke mogelijkheden heeft het Rijksvastgoedbedrijf
om vergelijkbare pachtvoorwaarden aan hun gronden te stellen?
Antwoord
Ik ben met Staatsbosbeheer in overleg om extra financiële middelen beschikbaar te
stellen zodat zij de capaciteit kunnen gaan uitbreiden. Met deze extra middelen kunnen
de komende jaren meer boeren meedoen met deze experimenten. Staatsbosbeheer hanteert
ook nu al voor alle pachtgronden met een natuurdoelstelling pachtvoorwaarden die corresponderen
met de Subsidiestelsel Natuur en Landschap. Al deze pachtgronden worden dus al onder
natuurinclusieve voorwaarden uitgegeven. Voor de experimenten die Staatsbosbeheer
uitvoert voor natuurinclusieve landbouw gaat het om maatregelen die de pachter op
zijn eigen grond kan uitvoeren ten behoeve van biodiversiteit en landschap. Dat zijn
dus geen pachtvoorwaarden, maar afspraken die Staatsbosbeheer samen met de agrarisch
ondernemer maakt op de eigen grond van de deelnemende pachters.
Het Rijksvastgoedbedrijf is bezig met het verduurzamen van de pachtvoorwaarden. Het
Rijksvastgoedbedrijf wil bij de geliberaliseerde pachtovereenkomsten meer gronden
verpachten aan agrarisch ondernemers met duurzaamheidscertficaten, zoals SKAL. Binnen
het proefproject dat nu wordt ingericht, wordt dit verder uitgewerkt.
De leden van de GroenLinks-fractie willen daarnaast ingaan op de beschikbaarheid van
praktische informatie voor boeren en tuinders. Deze leden lezen dat via de website
Groeien naar morgen ondersteuningsmogelijkheden voor agrarisch ondernemers in beeld
worden gebracht. Hierbij hoort een Kringlooplandbouwscan die ondernemers helpt de
juiste keuze te maken. Zij vinden dit een goed initiatief, omdat voor ondernemers
het soms lastig kan zijn door de bomen het bos te zien. Het is van belang dat agrarisch
ondernemers die graag willen verduurzamen, hierbij goed worden geholpen. Kan de Minister
inzicht geven in hoeveel gebruik wordt gemaakt van de genoemde sites? Op welke manier
worden deze sites zo breed mogelijk bekend gemaakt onder relevante ondernemers? In
hoeverre is de Minister ervan overtuigd dat alle ondernemers de sites weten te vinden
of is zij nog bezig met de naamsbekendheid?
Antwoord
Sinds start in september 2019 heeft het Platform Kringlooplandbouw ruim 55.000 bezoekers
gehad. Tijdens de meest recente campagneperiode lag het sitegebruik ruim vier keer
hoger dan in andere perioden (5.800 pageviews in mei 2021 om 24.900 pageviews in juni
2021).
Er wordt geadverteerd via de websites van vakbladen Nieuwe oogst en Boerderij en via
sociale media om regelingen en ondersteuning onder aandacht te brengen van agrariërs.
Met de campagne doelt het Ministerie van LNV op de grote groep van agrarisch ondernemers
met een gemiddelde landbouwpraktijk. Het feit dat regelingen zoals de Sabe-regeling
overtekend zijn, geeft aan dat er vraag is naar ondersteuning en dat er behoefte is
aan gerichte communicatie hierover. Dit najaar volgt nog een herhalingscampagne waarmee
de naamsbekendheid en beschikbare regelingen verder onder de aandacht worden gebracht.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat er 2000 advies- en cursusvouchers
beschikbaar zijn gesteld voor boeren en tuinders. Welke scholing kunnen de boeren
en tuinders met deze vouchers precies verkrijgen? In hoeverre vallen cursussen voor
het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de omschakeling naar biologische landbouw
hieronder? Heeft de Minister in beeld naar welke cursussen het meeste vraag is? Kan
zij hierbij onderscheid maken in vraag naar informatie over technische maatregelen
(zoals luchtwassers of stalvloeren) en informatie over omschakeling van bedrijfsvoering
en duurzaam verdienvermogen? Door wie worden de cursussen gegeven? Hoe wordt de onafhankelijkheid
van deze cursussen gewaarborgd? Op de eerste dag werden er maar liefst 2800 vouchers
aangevraagd. Deze leden zijn blij dat veel boeren en tuinders enthousiast zijn en
graag meer kennis over duurzame landbouw opdoen. De juiste kennis is ontzettend belangrijk
in de overstap naar kringlooplandbouw. Zij lezen dat er tot 2023 jaarlijks nieuwe
vouchers beschikbaar worden gesteld. Zijn dit elk jaar 2000 vouchers? Zo nee, hoeveel
zijn het er tot 2023? Krijgen de 800 boeren en tuinders waar geen plek meer voor was
voorrang komend jaar, of moeten zij opnieuw een voucher aanvragen?
Antwoord
Binnen de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe) zijn drie
soorten vouchers beschikbaar (voor advies, cursussen en opleidingen), waarvan twee
voor boeren en tuinders en één voor bedrijfsadviseurs. Hieronder worden deze typen
toegelicht.
1. Adviesvouchers: hiermee kunnen agrariërs advies financieren over een van de volgende
aandachtsgebieden:
– Kringlooplandbouw: Stikstofemissie en hergebruik nutriënten; Gezonde bodem, water
en teeltsystemen; Weerbare teeltsystemen en gewasbescherming; Circulair gebruik van
gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen; Natuurinclusieve landbouw;
Precisielandbouw.
– Duurzaam ondernemerschap: Persoonlijke ontwikkeling van ondernemer en zijn bedrijf;
Horizontale samenwerking, Bedrijfsovername; Duurzaam verdienvermogen.
Het advies waarvoor de voucher gebruikt mag worden, wordt gegeven door een onafhankelijk,
erkende bedrijfsadviseur, geregistreerd in het BAS-register. De adviseurs die in het
BAS-register zijn opgenomen, zijn beoordeeld door een beoordelingscommissie op hun
portfolio op het aandachtsgebied waarop zij willen adviseren.
2. Cursusvouchers stikstof:
Met deze cursusvouchers kunnen agrariërs een cursus volgen die hen ondersteunt bij
het vergaren, verdiepen en toepassen van kennis over stikstofreductie op bedrijfsniveau.
De cursus wordt uitgevoerd door de groene hogeronderwijsinstellingen: Aeres Hogeschool,
HAS Hogeschool, Hogeschool Van Hall Larenstein en Wageningen University & Research/Wageningen
Academy.
3. Opleidingsvouchers stikstof voor bedrijfsadviseurs:
De cursus waarvoor deze opleidingsvouchers zijn bedoeld, is specifiek gericht op agrarische
adviseurs die als bedrijfscoach stikstof aan de slag willen. Deze cursus wordt eveneens
aangeboden door de hiervoor genoemde groene hogeronderwijsinstellingen.
Op dit moment zijn alleen de cursus stikstof in de landbouw en de opleidingscursus
voor bedrijfsadviseurs stikstof met de vouchers te volgen. Streven is om dit najaar
te besluiten of vanaf 2022 ook andere cursussen met de vouchers te financieren zijn.
Ondernemers die op hun bedrijf aan de slag willen met weerbare teeltsystemen en het
verminderen van gewasbeschermingsmiddelen kunnen op dit moment een adviesvoucher aanvragen
waarmee zij een BAS-geregistreerde adviseur kunnen inschakelen met kennis van dit
aandachtsgebied. Bedrijven die willen omschakelen naar biologische landbouw kunnen
met een adviesvoucher een adviseur voor het aandachtgebied «Duurzaam verdienvermogen»
inschakelen.
Er zijn tot en met 2023 bijna 15.000 adviesvouchers beschikbaar binnen de Sabe. In
2020 zijn 2.000 adviesvouchers beschikbaar gesteld, in 2021 waren dat 4.200 adviesvouchers
en de planning is om in 2022 4.500 adviesvouchers en in 2023 4.200 adviesvouchers
beschikbaar te stellen. Naast adviesvouchers zullen er ook nog cursusvouchers voor
agrariërs en opleidingsvouchers voor adviseurs beschikbaar worden gesteld in de periode
tot en met 2023. In 2021 zijn 650 cursusvouchers stikstof en 180 opleidingsvouchers
stikstof voor adviseurs beschikbaar gesteld. Deze kunnen tot half oktober worden aangevraagd.
De 4.200 beschikbaar gestelde adviesvouchers in 2021 zijn reeds allemaal aangevraagd.
Boeren en tuinders die in dit kalenderjaar al een aanvraag hebben gedaan voor een
adviesvoucher, maar deze niet hebben gekregen, kunnen dit jaar nog wel een cursusvoucher aanvragen. Als zij komend jaar opnieuw een adviesvoucher willen, moeten zij
deze opnieuw aanvragen. Zij krijgen hierbij geen voorrang.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarnaast benieuwd naar de Boerderij van de
Toekomst. In 2020 is het Praktijkcentrum voor Precisielandbouw in Reusel gestart met
de realisatie hier van in samenwerking met de Boerderij van de Toekomst in Lelystad.
Hiervoor is met het ministerie, ZLTO, de Technische Universiteit Eindhoven, HAS Den
Bosch, Wageningen University & Research (WUR) en de provincie Noord-Brabant een samenwerkingsovereenkomst
afgesloten. Aan de basis ligt een set van gemeenschappelijke doelen rond kringlooplandbouw
die regionaal een eigen invulling krijgen. Mogelijk kan dit model doorgroeien naar
een landelijk netwerk van met elkaar samenwerkende regionale Boerderijen van de Toekomst.
Deze leden denken dat zo’n landelijk netwerk heel nuttig kan zijn. Kan de Minister
vertellen of zij aan de slag gaat met het maken van een landelijk netwerk? Zo ja,
hoe gaat zij dit aanpakken en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Boerderij van de Toekomst in Lelystad en Brabant zijn voorbeelden van fieldlabs
(fysieke proeftuinen) die met elkaar samenwerken voor ontwikkeling van innovaties
voor kringlooplandbouw en verbinding met de boerenpraktijk. Verschillende regio’s
in Nederland hebben belangstelling voor een vergelijkbaar initiatief en voor aansluiting
bij een landelijk op te richten platform. Ik heb Wageningen Research verzocht ondersteuning
te bieden bij ontwikkeling van deze regionale initiatieven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het tweede
resultatenoverzicht realisatieplan van de visie Waardevol en verbonden. Deze leden
erkennen de inzet en de goede bedoelingen van de Minister, maar constateren desalniettemin
ernstige tekortkomingen in de vooruitgang richting de landbouwtransitie die zo urgent
is. «Kringloop» lijkt nog altijd vooral een modeterm te zijn die het praatcircuit
nu al bijna drie jaar bezighoudt, zonder dat er in de praktijk sprake is van een daadwerkelijke
omslag.
Als een van de grootste tekortkomingen beschouwen zij het gebrek aan een duidelijk
afgebakende definitie van «kringlooplandbouw». In het debat hierover vallen woorden
als «kringloop-achtig», en «de kringloop-gedachte», zonder dat iemand weet wat hier
nu precies mee wordt bedoeld. Zonder duidelijke afbakening wordt het bijna een filosofisch
concept: of de import van veevoer en de export van mest nu wel of niet in de «kringloop-gedachte»
past, lijkt nog steeds voer voor discussie te zijn. En daarmee verliest het concept
alle kracht, zo stellen zij.
Het stelt de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dan ook zwaar teleur dat ook
in dit tweede resultatenoverzicht nog steeds geen concretiseringsslag van het concept
is gemaakt. In de tweede bijlage bij de Kamerbrief valt te lezen wat mógelijke concretiseringen
zouden kunnen zijn: misschien zouden we minder kunstmest moeten gebruiken; wellicht
zouden dieren alleen nog met reststromen gevoerd moeten worden, et cetera. Deze leden
moeten vaststellen dat het een brevet van onvermogen is dat over deze onderwerpen
nu nog steeds geen knopen zijn doorgehakt, terwijl er al een hele regeerperiode over
kringlooplandbouw is gepraat. Kan de Minister toelichten wat de status van de tweede
bijlage bij de Kamerbrief is en op welke termijn zij voorziet dat er besluiten worden
genomen over deze concretisering van haar visie? Daarbij merken zij op dat het wat
hen betreft onbestaanbaar is dat de stap van mestverwerking de «kringloop» in gemoffeld
is. In een gesloten kringloop wordt de mest direct weer op het land gebruikt waar
voedsel op wordt geproduceerd. Het is daarbij wel van groot belang dat er niet méér
mest wordt geproduceerd dan wat er verantwoord op de bodem kan worden uitgereden.
Antwoord
De tweede bijlage betreft een overzicht van doelen, zoals grotendeels opgenomen in
Europese en Nationale wet- en regelgeving. Waar mogelijk zijn deze voorzien van termijnen
waarop die doelen moeten worden gerealiseerd.
Een belangrijke stap in het verder concretiseren daarvan vindt plaats in het traject
rond de vaststelling van kritische prestatie-indicatoren (kpi’s) op bedrijfsniveau.
Vanuit genoemde doelen wordt een robuuste set van kpi’s ontwikkeld, waar individuele
ondernemers concreet hun bedrijfsvoering op kunnen richten. Het project waarin gewerkt
wordt aan de ontwikkeling van kpi’s levert eind van dit jaar een voorlopige set aan
integrale kpi’s op, waarmee vervolgens in de praktijk ervaring kan worden opgedaan.
Vaststelling van die kpi’s is voorzien in 2022. Ik zal uw Kamer van de voortgang op
de hoogte houden.
Erkent de Minister dat die tussenstap van mestverwerking alleen nodig is omdat Nederland
kampt met een gigantisch mestoverschot? Deelt de Minister het inzicht dat de hele
«kringloop-gedachte» een wassen neus is wanneer mestverwerkers daarin mee worden genomen,
omdat hiermee de intensieve veehouderij gewoon in stand gehouden kan worden? De reststroom
uit de mestverwerking (de stikstofrijke dunne fractie) zou nu als «kunstmestvervanger»
moeten dienen. Dit wordt in de kringloopvisie gepresenteerd als nieuwe innovatie,
waar alleen nog Europese goedkeuring voor nodig is. Maar klopt het dat hier al zeker
twaalf jaar onderzoek naar wordt gedaan, maar dat de «restmest» vooralsnog niet zo
zuiver te krijgen is dat het stikstofkunstmest echt kan vervangen? Klopt het dat we
dus niet wachten op een Europees oordeel over een «nieuwe innovatie», maar over een
twaalf jaar oud idee dat nooit tot een succes is gekomen? Klopt het dat de zogenaamde
«pilot» waarmee de Europese Unie Achterhoekse boeren al tien jaar een ontheffing geeft
om de restmest, of mineralenconcentraat, in te zetten als kunstmestvervanger eind
dit jaar afloopt? Wat zijn de uitkomsten van die pilot? Is er nog wel sprake van een
«pilot» als je iets eigenlijk al structureel toepast? Kan de Minister aangeven wat
er gebeurt met de stikstofrijke dunne fractie die niet in de pilot wordt gebruikt?
Wat gaat de Minister doen wanneer de EU vasthoudt aan haar (valide) standpunt dat
de stikstof in restmest niet zo zuiver is als in kunstmest en dus niet structureel
als vervanging kan dienen? Kan zij een drama als met de pulsvisserij voorkomen door
nu aan boeren en mestverwerkers duidelijk te maken dat deze pilot (en dus de uitzonderingspositie)
eindig is? Welke acties onderneemt de Minister om de consequenties van een mogelijk
verlies van deze uitzonderingspositie te ondervangen?
Antwoord
Mestverwerking is geen tussenstap en zal een belangrijke rol blijven spelen in het
verminderen van emissies, het vervangen van kunstmest en het optimaliseren van bemesting.
Mestverwerkingstechnieken kunnen een rol spelen om schadelijke emissies naar de lucht
(zoals methaan en ammoniak) af te vangen, ook kan hernieuwbare energie geproduceerd
worden. Door mest te verwerken kunnen producten gemaakt worden die het gebruik van
kunstmest, gebaseerd op fossiele input, kunnen beperken. Tenslotte kan mestverwerking
producten leveren aan de plantaardige sector, die beter en preciezer gebruikt kunnen
worden, waardoor ook daar minder emissies zijn. Ik ben van mening dat deze aanpak
past in een kringlooplandbouw.
Binnen het zesde Nitraatactieprogramma heeft Nederland twee pilots benoemd, waarin
hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest boven de gebruiksnorm voor dierlijke mest
toegepast kunnen worden, mits zij van voldoende kwaliteit zijn.
De pilot mineralenconcentraat is een pilot waarin tien ontheffingen zijn verleend
aan 18 producenten van mineralenconcentraat, met name in Zuid-Oost Nederland. Deze
pilot loopt sinds 2009. In deze pilot wordt uit dierlijke mest mineralenconcentraat
gemaakt. Dit is een Stikstof-Kalium meststof. Er is in de afgelopen 12 jaar veel geleerd
en onderzoek gedaan. Sinds 1 januari 2015 gelden kwaliteitseisen voor deze meststof.
Onderzoek laat zien dat het kan dienen als een volwaardige vervanger van kunstmest.
Een samenvatting van de eerste onderzoeksjaren is te vinden in het rapport van G.L.
Velthof.2 Recent is er ook een monitoringsrapport verschenen.3
Sinds 2017 loopt er in de Achterhoek ook een pilot waar aan één producent ontheffing
is verleend.4 Dit product wordt afgezet bij maximaal 150 Achterhoekse boeren.
De pilots zijn eindig, de bedrijven die meedoen in deze pilots zijn zich dat bewust
en hebben dan ook altijd een ontheffing met een einddatum gekregen. Beide projecten
hebben praktijkinformatie opgeleverd voor de Europese Commissie om naar dergelijk
hoogwaardige meststoffen te kijken. Deze informatie is met de Europese Commissie en
lidstaten gedeeld. Waarop de Europese Commissie het Joint Research Centre (JRC) twee
jaar lang onderzoek heeft laten uitvoeren, waaraan de bedrijven binnen de pilot waardevolle
informatie en monsters hebben kunnen leveren. Naast bedrijven in Nederland hebben
overigens ook bedrijven uit Denemarken, België en Italië dat gedaan. In 2020 heeft
het JRC een rapport opgeleverd met daarin criteria, die voor dergelijke stikstofmeststoffen
uit dierlijke mest zouden kunnen gelden.5 Deze RENURE-criteria sluiten goed aan bij de meststoffen die in de pilots geproduceerd
worden. De Europese Commissie zal dit jaar met een voorstel komen, hoe deze RENURE-criteria
te implementeren. Nederland streeft er naar in 2022 een generieke mogelijkheid te
hebben om dergelijke producten op de Nederlandse mestmarkt te kunnen afzetten, zodat
pilots niet meer nodig zijn. De ontwikkeling van een idee, naar een pilot, het doen
van onderzoek en vooral ook de implementatie van de resultaten in generiek beleid
kan lang duren, dat heeft deze casus laten zien. Ik heb momenteel geen signalen dat
de Europese Commissie dergelijke verwerking zou afwijzen. De Europese Commissie heeft
een advies van het Joint Research Centre gekregen, waaraan de Nederlandse producten
voldoen. De Commissie geeft aan na te denken om lidstaten, die dat wensen, de mogelijkheid
te bieden om deze hoogwaardige meststoffen boven de gebruiksnorm dierlijke mest te
gebruiken, ter vervanging van het gebruik van fossiele kunstmest.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken tevens op dat het voorstel voor
natuurherstel geen ambitie toont. Niet alleen zijn de huidige maatregelen onvoldoende
om de natuur te laten herstellen, maar zijn sommige natuurherstelmaatregelen juist
schadelijk voor de natuur. Deze leden vinden het natuurherstelvoorstel daarom volstrekt
niet afdoende, en onderstrepen dat de natuur überhaupt niet kan herstellen zolang
de stikstofkraan niet dichtgedraaid is. Bovendien wordt er in bijlage 2 met de verder
geconcretiseerde hoofdpunten van de LNV-visie gesproken van het werken naar een natuurinclusief
agrarisch areaal, waarbij de suggestie is om 50% van het areaal natuurinclusief te
laten zijn op niveau 2, zonder streefjaar en zonder uitleg wat niveau 2 is. Ervan
uitgaande dat niveau 2 refereert aan het rapport van de WUR over «Natuurinclusieve
landbouw: van niches naar mainstream (fase 1)», merken zij op dat niveau 2 slechts
het op één na hoogste niveau is. Niveau 2 gaat over een «verbetering van de functionele
biodiversiteit door optimalisering van kringlopen op het bedrijf», terwijl niveau
3 spreekt van «een adaptief systeem, waarbij kringlopen geoptimaliseerd zijn en geteelde
gewassen en gehouden veerassen passen bij de kenmerken en (on)mogelijkheden van de
omgeving». Kan de Minister aangeven over welke niveaus gesproken wordt en waarom er
niet is gekozen voor het hoogste niveau? Kan de Minister aangeven wanneer deze 50%
volgens haar behaald moet zijn en hoe dit rijmt met de doelstelling om in 2030 alle
Nederlandse bodems die gebruikt worden voor landbouwactiviteiten duurzaam te beheren?
Antwoord
Voor een uitgebreide uitleg van natuurinclusieve landbouw, inclusief de vier niveaus
die daarbij worden onderscheiden, verwijs ik de leden graag naar de brief aan uw Kamer
daarover (Kamerstuk 33 576, nr. 114). De doelstelling natuurinclusieve landbouw minimaal op niveau 2 voor 50% van het
Nederlands agrarisch gebied betekent een flinke stap op weg naar de bredere doelstelling
voor kringlooplandbouw met als richtjaar 2030. Het raakt aan en overlapt deels met
andere doelstellingen van de Visie Waardevol en Verbonden, waaronder het duurzaam
beheer van Nederlandse bodems, maar ook doelstellingen in het kader van gewasbescherming,
mestgebruik of stikstof. Met de doelstelling voor natuurinclusieve landbouw (en met
de visie in bredere zin) wordt een brug geslagen tussen die andere doelstellingen,
die juist in gezamenlijkheid bepalend zijn voor het wel of niet realiseren van biodiversiteitsherstel
in het agrarisch gebied. Ik zie het daarmee als een eerste uitwerking van de brede
transitie naar een natuurinclusieve samenleving zoals dit via onder meer de Agenda
Natuurinclusief in heel Nederland vorm moet krijgen.
De doelstelling voor 50% van het areaal sluit niet uit dat ik ook elders kijk naar
natuurinclusieve koppelkansen. Ook het formuleren van een doelstelling voor minimaal
niveau 2 sluit niet uit dat op gebiedsniveau gekozen kan worden voor niveau 3 of niveau 1.
Immers, ook lokale omstandigheden en de sociaal-economische omgeving van de boer spelen
een rol bij wat nodig en mogelijk is. Tegelijkertijd biedt de ambitie van 50% en niveau 2
voor nu voldoende handvatten om de transitie naar natuurinclusieve kringlooplandbouw
verder in te vullen en agrarische ondernemers een haalbaar en wenkend perspectief
te bieden om stapsgewijs vorm te geven aan die transitie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Minister over de visie «Waardevol en Verbonden» en hebben nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de noodzaak voor een nieuw toekomstperspectief
voor de landbouwsector, waarbij boeren een eerlijke prijs verdienen, er wordt gewerkt
binnen de grenzen van de natuur en er aandacht is voor landschap en dierenwelzijn.
Het streven is het lokaal sluiten van mineralenkringlopen bij de voedselproductie,
kringlooplandbouw. Deze leden danken de Minister voor haar inzet hierin en zijn blij
met de stappen die tot op heden in deze richting zijn gezet. Zij zien ook dat een
transitie naar kringlooplandbouw een lange weg is, die niet van de ene op de andere
dag is gerealiseerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat er onder boeren zorgen zijn over de
toekomst van hun bedrijf. Op de oude voet verder gaan betekent doorgaan op het pad
van productieverhoging en kostprijsverlaging, en dit is geen houdbare optie meer.
Er kan te weinig verdiend worden en de natuur loopt tegen haar grenzen op. De andere
optie, kringlooplandbouw, is in hun ogen nog onvoldoende uitgewerkt of bewezen. Er
zijn zorgen over verdienvermogen, de hoeveelheid opbrengst, oneerlijke concurrentie
vanuit het buitenland, et cetera. Hoe kan de Minister aan deze zorgen tegemoetkomen?
Antwoord
Inmiddels is Kringlooplandbouw op heel veel manieren uitgewerkt en bewezen door ondernemers.
Voorbeelden hiervan zijn te vinden op de website platformkringlooplandbouw.nl. Ik
draag aan deze uitwerking verder bij door de doelen rond kringlooplandbouw tot op
het bedrijfsniveau te concretiseren in een robuuste set van kritische prestatie-indicatoren.
Zoals ik in mijn agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) toelichtte, acht ik de versterking van het verdienvermogen van de boer zowel een
voorwaarde als een doel van kringlooplandbouw. Terecht wordt echter geconstateerd
dat hier nog zorgen over zijn bij veel agrarische ondernemers. Ik zet mij mede daarom
blijvend in voor het versterken van de positie van de primaire producent (o.a. via
het vergroten van markttransparantie, het stimuleren van samenwerking en het tegengaan
van oneerlijke handelspraktijken), zoals ook beschreven in de genoemde ondernemerschapsagenda.
Ik wil boeren bovendien ondersteunen met het opdoen van kennis en het delen van ervaringen.
Zo zullen er bijvoorbeeld in het najaar – als onderdeel van het omschakelprogramma –
twee subsidieregelingen beschikbaar komen waarbij boeren ondersteund worden bij het
schrijven van een bedrijfsplan of bij het fungeren als demonstratiebedrijf. Op dit
moment kunnen agrarische ondernemers al in de SABE-regeling een voucher aanvragen
waarmee ondernemers advies kunnen krijgen op het aandachtsgebied «duurzaam verdienvermogen»,
bijvoorbeeld over vernieuwende product-markt-combinaties of over het combineren van
agrarische productie met het leveren van diensten aan de samenleving. Tevens wordt,
ook in Europees verband, gekeken hoe oneerlijke concurrentie met het buitenland kan
worden voorkomen. Daarnaast ben ik in Noordwest Europa bezig, samen met de marktpartijen,
ngo’s en andere overheden, om de markt voor duurzame dierlijke producten te vergroten
(Kamerstuk 28 973, nr. 239).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier