Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kwint en Van Nispen over rammelende feitenonderzoeken in de jeugdbescherming
Vragen van de leden Kwint en Van Nispen (beiden SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over rammelende feitenonderzoeken in de jeugdbescherming (ingezonden 19 juli 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 29 september 2021). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3690.
Graag kom ik in deze aanbiedingsbrief ook terug op het volgende.
Onlangs was in de media aandacht voor een casus waarin het ook draaide om feitenonderzoek.
In deze casus zou sprake zijn geweest van een uithuisplaatsing als gevolg van verwisselde
dossiers.1 Uw Kamer heeft hierover op 14 september jl. mondelinge vragen gesteld aan de Minister
van Justitie en Veiligheid, in mijn afwezigheid. De betrokken instellingen hebben
mij inmiddels uitgebreider geïnformeerd over de casus. Zij geven aan dat er in deze
casus geen jeugdbeschermingsmaatregelen zijn opgelegd op basis van een foutief dossier.
Er is weliswaar een formulier verwisseld in een dossier, maar dit heeft niet geleid
tot een persoonsverwisseling in het verdere proces. Er wordt namelijk altijd gebruikgemaakt
van meerdere bronnen, zo ook in deze casus. De rechter heeft de beslissing genomen
op basis van informatie waarin het verwisselde formulier geen invloed heeft gehad.
De aanname dat de uithuisplaatsing op basis van een foutief dossier heeft plaatsgevonden
is dan ook niet juist. Ik attendeer u ook op het persbericht dat één van de betrokken
organisaties onlangs heeft uitgebracht.2
Het opleggen van een jeugdbeschermingsmaatregel mag overigens nooit gebaseerd zijn
op foutief feitenonderzoek. Tot eind dit jaar loopt het Actieplan verbetering feitenonderzoek
(zie ook het antwoord op vraag 3). Vooruitlopend op de eindevaluatie van het Actieplan
ga ik met betrokken partijen in gesprek of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer in november daarover informeren in de voortgangsbrief
Jeugd.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rammelende rapporten Jeugdbescherming beschadigen
ouders en kinderen», waarin pijnlijk duidelijk wordt dat de jeugdbeschermingsketen
niet in alle gevallen goed functioneert?3
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak: «De meeste meldingen die bij Veilig Thuis
binnenkomen, worden afgevinkt zonder dat ook maar één medewerker de mensen uit deze
meldingen ooit heeft gezien. Zonder hoor en wederhoor stoppen medewerkers van Veilig
Thuis een vermoeden in de pijplijn. Als de raadsonderzoeker denkt dat het vermoeden
gegrond is, beslist de rechter op grond van wat de Raad aandraagt.»? Schrikt u hiervan?
Of komt dit voor u niet als een verrassing? Onderschrijft u deze tekst? En wat gaat
u hieraan doen?
Antwoord 2
De uitspraak die u aanhaalt in deze vraag, kan ik niet onderschrijven. Veilig Thuis
(hierna: VT) neemt een melding die betrekking heeft op huiselijk geweld of kindermishandeling
altijd in ontvangst en legt deze vast. Als eerste stap voert VT naar aanleiding van
een melding standaard een veiligheidsbeoordeling uit. Het doel hiervan is dat VT zicht
krijgt op de veiligheid in het gezin of huishouden. Op basis daarvan worden verdere
vervolgstappen genomen. Bij de veiligheidsbeoordeling is soms al contact met de direct
betrokkenen. Dat is echter in deze fase niet altijd nodig, bijvoorbeeld als VT voldoende
informatie uit eigen systemen beschikbaar heeft, of over de melding voldoende informatie
van professionals gekregen heeft om de veiligheidsbeoordeling te kunnen doen. Na de
veiligheidsbeoordeling kan de vervolgstap zijn dat VT contact opneemt met een lokaal
team of andere betrokken professionals om hulp en indien nodig veiligheid te organiseren,
waarbij aan hen gevraagd wordt contact op te nemen met de betrokkenen naar aanleiding
van de melding. Als de veiligheidsbeoordeling uitwijst dat mogelijk sprake is van
acuut of structureel geweld is de vervolgstap dat VT zelf de casus in behandeling
neemt. Wanneer VT bij de veiligheidsbeoordeling nog geen contact heeft gelegd met
de direct betrokkenen, dan doet zij dat in deze fase. De VT-medewerker luistert naar
alle betrokkenen, wijst op ondersteuningsmogelijkheden en informeert hen over hun
rechten. Van dit voorgaande wordt alleen afgeweken als de veiligheid voor een van
de betrokkenen of VT zelf in het geding is.
De stelling dat als de raadsonderzoeker denkt dat het vermoeden gegrond is, de kinderrechter
vervolgens beslist op grond van wat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK)
aandraagt, kan ik niet onderschrijven. Het systeem van kinderbescherming is met checks
and balances omgeven. Een lokaal team of VT kan een verzoek tot onderzoek indienen
bij de RvdK wanneer er zorgen zijn over de veiligheid en de ontwikkeling van een kind.
Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over een kind dient
zorgvuldig te gebeuren. De RvdK voert dit onderzoek onafhankelijk en eigenstandig
uit. Op basis van zijn onderzoek kan de RvdK de kinderrechter verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel
uit te spreken. Een kinderrechter toetst eigenstandig of aan de wettelijke gronden
is voldaan. Dit doet hij op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter
zitting. Ik verwijs u in dit kader naar mijn antwoord van 25 januari jl. op vraag
3 van de leden Peters (CDA) en Van Toorenburg (CDA) over kinderen die «onterecht uit
huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek» (2020Z25605). Daarin wordt de werkwijze van de RvdK en de kinderrechter uitgebreid beschreven.
Vraag 3
Kunt u in zijn algemeenheid eens uitgebreid ingaan op de vraag of er in de keten wel
voldoende kritisch naar elkaar wordt gekeken? Zijn er wel voldoende waarborgen om
te garanderen dat in alle gevallen het feitenonderzoek zonder fouten verloopt? Zo
ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 3
Een ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing of een omgangsregeling heeft grote gevolgen
voor het leven van een kind en de ouders. Zij hebben er recht op dat dergelijke beslissingen
goed onderbouwd en onderzocht zijn. Het belang van goed feitenonderzoek in de gehele
jeugdzorgketen is daarmee evident. Dit realiseren de betrokken partijen zich heel
goed. Alle betrokken partijen in de keten hebben hun eigen (wettelijke) opdracht waaraan
ze moeten voldoen. Het gaat dus niet zozeer om kritisch naar elkaar kijken, maar op
een juiste manier voldoen aan de opdracht die ze hebben, namelijk steeds in het belang
van het kind de juiste beslissingen nemen. Vanuit hun eigen taak verrichten de betrokken
partijen in de keten feitenonderzoek.
VT beoordeelt of een melding voldoende aanleiding geeft tot een onderzoek waarna beoordeeld
moet worden of de geuite vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld
kunnen worden bevestigd dan wel weerlegd. In die situaties waarin een vermoeden noch
weerlegd noch bevestigd kan worden, kan VT de veiligheidssituatie monitoren of sluit
VT het dossier en brengt de betrokkenen daarvan op de hoogte. In het onderzoek worden
feiten gescheiden van meningen. Dit wordt gedaan op verschillende manieren: er wordt
hoor en wederhoor toegepast (en dit wordt vastgelegd in het dossier), hypothesen worden
onderbouwd met feiten en de weergave van de melding en informatie door professionals
wordt door hen geaccordeerd. Als wordt verwezen naar onderzoek of diagnostiek wordt
de volledige rapportage daarvan als bijlage toegevoegd aan het onderzoek.
Voor de RvdK en de gecertificeerde instellingen (hierna: GI’s) geldt een wettelijke
verplichting in rapportages of verzoekschriften de van belang zijn de feiten volledig
en naar waarheid aan te voeren (art. 3.3 Jeugdwet). Zij moeten zich richten op het
verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden die objectiveerbaar zijn.
De besluitvorming moet worden onderbouwd, waarbij feiten, visies van betrokkenen en
de interpretaties duidelijk zijn gescheiden. De RvdK hanteert de kwaliteitseisen van
onderzoek zoals vastgesteld in het kwaliteitskader.4 De GI’s werken daarbij volgens de richtlijn «Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren».5 Medewerkers van VT, de GI en RvdK worden opgeleid om feitelijk te rapporteren. De
medewerkers van de RvdK die de onderzoeken uitvoeren en de jeugdzorgmedewerkers van
de GI en de medewerkers van VT zijn geregistreerd bij het Kwaliteitsregister Jeugd
(SKJ) en werken volgens de afgesproken professionele standaarden (bestaande uit de
Beroepscode en de Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming).
Bovengenoemde instellingen investeren in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek
en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op
basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages,
zoveel mogelijk worden voorkomen. Het werk van instellingen zoals VT, RvdK en GI kenmerkt
zich echter door ingewikkelde gezinssituaties, ingrijpende beslissingen en grote verantwoordelijkheid.
Feitenonderzoek gaat over het scheiden van feiten en meningen en het benoemen van
bronnen. Als in rapportages, verzoekschriften e.d. informatie is opgenomen waarvan
op een later moment blijkt dat deze niet juist is, moet dit duidelijk kenbaar in het
dossier zijn en mag de onjuiste informatie niet verder worden verwerkt. Indien ouders
en/of kinderen van mening zijn dat foutieve informatie door een betreffende organisatie
ten onrechte niet wordt gecorrigeerd, dan kunnen zij hierover een formele klacht indienen
bij de desbetreffende organisatie. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan
te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te
corrigeren. Als een klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht wordt afgehandeld,
kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman of Kinderombudsman. Ook is er het Advies
en Klachtbureau Jeugdzorg, waar mensen terecht kunnen voor gratis onafhankelijke hulp
en bijstand. Tegen een beslissing tot uithuisplaatsing staat bovendien de mogelijkheid
voor hoger beroep open.
Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is bovendien door VT, RvdK en
GI’s gezamenlijk opdracht gegeven tot het uitvoeren van een Actieplan verbetering
feitenonderzoek. De uitvoering van dit actieplan loopt tot eind 2021. Volgend jaar
staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit
het actieplan zijn gerealiseerd en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Vooruitlopend daarop zal ik met de betrokken partijen bezien of er aanscherpingen
nodig zijn in aanvulling op het Actieplan. Hierover zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief
Jeugd van november informeren.
Vraag 4
Wat zegt het dat de problemen met waarheidsvinding meer dan tien jaar geleden ook
al speelden in de jeugdbeschermingsketen?6 Kunt u eens reflecteren op de afgelopen tien jaar en de vraag beantwoorden of er
wel voldoende progressie geboekt is op dit vlak? Heeft uw ministerie genoeg gedaan
om tot goede waarheidsvinding te komen in de jeugdbeschermingsketen?
Antwoord 4
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 is er de afgelopen jaren veel in het werk
gesteld om zorgvuldig en navolgbaar onderzoek te realiseren. Er is in 2015 een wettelijke
verplichting gekomen voor de RvdK en GI om de van belang zijnde feiten te achterhalen.
Sinds 2018 voeren instellingen het Actieplan verbetering feitenonderzoek uit. Daarnaast
is er veel aandacht geweest voor de kwaliteit van jeugdprofessionals. Zo is er inmiddels
een SKJ registratie voor professionals. Dit betekent blijvend opleiden in onder meer
bejegening, reflectie op eigen normenkaders en het versterken van (methodische) kennis.
Vraag 5
Trekt u zich de opmerking van de heer Dullaert aan dat er te weinig met zijn conclusies
is gedaan en dat er nog altijd te weinig mensen zijn om ingewikkelde zaken op te pakken?
Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Hoe verklaart u dat er, hoewel de roep om beter personeel
al jaren klinkt, kennelijk toch geen stappen zijn gemaakt op dit vlak, zeker ook kijkend
naar het feit dat er op dit moment in drie provincies geen adequate jeugdbescherming
geboden kan worden?
Antwoord 5
In het rapport van de Kinderombudsman uit 2013 zijn waardevolle aanbevelingen gedaan
om de kwaliteit van rapportages en verzoekschriften te verbeteren.7 Daarmee zijn instellingen in eerste instantie zelf aan de slag gegaan. In 2015 is
er een wettelijke verplichting gekomen voor RvdK en GI om de van belang zijnde feiten
te achterhalen. Sinds 2018 voeren instellingen het Actieplan verbetering feitenonderzoek
uit. Ik herken mij niet in de uitspraak dat de zaken zijn blijven liggen. Wel constateer
ik, net zoals de Kinderombudsman dat ook in zijn rapport in 2013 signaleerde, dat
de werkelijkheid van de jeugdzorg weerbarstig en ingewikkeld is. De druk op de jeugdsector
is groot, mede door problemen op de arbeidsmarkt en het tekort aan passende jeugdhulp.
Binnen de jeugdbescherming wordt hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste
jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet. Ook wordt gewerkt aan de arbeidsmarktproblematiek.
Er zijn verschillende initiatieven gaande zoals de arbeidsmarkttafel jeugd van de
vakbonden FNV, CNV en Jeugdzorg Nederland, gericht op inwerken en behouden van personeel
en agressievrij werken. Specifiek voor de jeugdbescherming verken ik momenteel of
aanvullende acties hierop mogelijk zijn. Ik informeer uw Kamer hier binnenkort over.
Daarnaast wordt het verbeteren van de klacht- en tuchtprocedures aangepakt (zie ook
antwoord vraag 7).
Vraag 6
Erkent u dat er sprake is van structureel mismanagement van een overheid die haar
zaken niet op orde heeft? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Er is geen sprake van structureel mismanagement. Wel ligt er een opgave voor VT, GI
en RvdK om voortdurend te (blijven) investeren in het verbeteren van het feitenonderzoek,
in een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van protocollen en werkwijzen, in goede
diagnostiek en in opleidingen en trainingen voor professionals. Het streven is en
blijft fouten te voorkomen, omdat de impact op kinderen en hun ouders groot is. Juist
daarom hebben betrokken instellingen de opdracht gegeven tot de uitvoering van het
eerdergenoemde Actieplan verbetering feitenonderzoek. Samen met de Staatssecretaris
van VWS ondersteun ik de uitvoering van dit actieplan. Zoals gezegd maken we volgend
jaar de balans op en bekijken we in samenspraak met de instellingen, ouders en kinderen
wat er verder verbeterd kan worden en wat er nodig is.
Vraag 7
Erkent u dat klachtenprocedures nu vaak te lang duren, met bijvoorbeeld als gevolg
dat een rechter een beslissing neemt op verkeerde gronden en dat het dan mosterd na
de maaltijd is als een klacht alsnog gegrond wordt verklaard? Wat gaat u eraan doen
om ervoor te zorgen dat klachtenprocedures snel en adequaat worden afgehandeld?
Antwoord 7
Uit recent onderzoek van het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) over de (in)formele
klachtenprocedures van de RvdK, GI en VT blijkt, dat het huidige klachtsysteem helaas
niet altijd optimaal functioneert.8 Knelpunten zijn onder andere de ontoegankelijkheid van de te volgen procedures, met
name ook voor jeugdigen. Ook de stapeling van klacht- en tuchtprocedures kan leiden
tot onduidelijkheid bij ouders en jeugdigen en werkbelasting bij instellingen en professionals.
Dit vormt aanleiding om de klacht- en tuchtprocedures kritisch tegen het licht te
houden en te verbeteren. Tijdens een expertbijeenkomst over het klacht- en tuchtrecht
(18 mei 2021), waaraan onder andere RvdK, GI en VT en vanuit het perspectief van de
cliënten het LOC deelnamen, zijn de diverse knel- en verbeterpunten die volgen uit
onderzoeksrapporten, zoals die van het AKJ, besproken. Tijdens deze bijeenkomst zijn
afspraken gemaakt om een vervolg te geven aan de al eerder in gang gezette maatregelen.
Vraag 8
Hoe reflecteert u op de opmerking van jeugdbeschermers in het artikel van FTM dat
zij geen tijd hebben voor eigen feitenonderzoek? Hoe kwalijk vindt u het dan dat,
omdat de Raad niet rectificeert, wat het dossier aan «feiten» oplepelt leidend blijft,
in plaats van wat de jeugdbeschermers zelf zouden moeten constateren?
Antwoord 8
Het gaat hier om professionals, die op basis van hun beroepscode handelen en zich,
soms onder zware omstandigheden, inzetten voor een kwetsbaar kind en een gezin. De
realiteit is wel dat er op dit moment bij een aantal GI’s een tekort is aan jeugdbeschermers
die dit moeilijke werk willen en kunnen doen. Dit kan leiden tot verhoging van de
caseload waardoor de jeugdbeschermers nog meer onder druk komen te staan. Deze arbeidsmarktproblematiek
heeft onze volle aandacht. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en vraag 7.
In het antwoord op vraag 3 is beschreven dat het systeem van kinderbescherming met
verschillende checks en balances is omgeven. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen
in het ouderlijk gezag over een kind, waar de veiligheid en de ontwikkeling ernstig
in het geding is, dient met alle zorgvuldigheidsbeginselen te worden omkleed.
Vraag 9
Hoe kan het bestaan dat Jeugdbescherming een uitspraak van de klachtencommissie naast
zich neer kan leggen? Hoe vaak gebeurt dit? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Antwoord 9
Ik interpreteer uw vraag zo dat het hier gaat om uitspraken van een klachtencommissie
van een GI, waaraan geen opvolging wordt gegeven.
Als ouders of een kind niet tevreden zijn over het handelen van (medewerkers van)
een GI, dan kunnen zij conform het klachtenreglement van de betrokken instelling daarover
een formele klacht indienen. Dit is in artikel 4.2.1 en verder van de Jeugdwet neergelegd.
Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor
een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de
GI. GI’s zijn verplicht een klachtenregeling te hebben die erin voorziet dat klachten
van een cliënt worden behandeld door een klachtencommissie. Nadat de uitspraak van
de klachtencommissie is ontvangen, deelt de instantie binnen een maand schriftelijk
aan cliënt en de klachtencommissie mee of naar aanleiding van de uitspraak maatregelen
worden genomen. Uitspraken van een klachtencommissie zijn niet bindend. Het is niet
bekend hoe vaak het voorkomt, dat een GI afwijkt van de uitspraak van de klachtencommissie.
Ik zal met Jeugdzorg Nederland in gesprek treden hoe hier beter inzicht in gekregen
kan worden.
Als de klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht vervolgens door de GI
wordt afgehandeld, dan kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de
Kinderombudsman. Klagers kunnen zich in de klachtprocedures laten bijstaan door het
AKJ. Indien sprake is van ernstige ethische of vakinhoudelijke verwijten die zien
op een individuele geregistreerde jeugdprofessional, kan er een klacht bij het College
van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd worden ingediend. Anders dan
bij een klacht die bij de GI of de Nationale ombudsman of Kinderombudsman wordt ingediend,
is een tuchtklacht niet gericht tegen de instelling, maar tegen een individuele professional.
Als een klager zich vervolgens niet kan vinden in de beoordeling door het College
van Toezicht, dan kan de klacht nog worden voorgelegd aan het College van Beroep.
Ook in deze tuchtrechtelijke procedures kan een klager zich laten bijstaan door een
vertrouwenspersoon van AKJ.
Vraag 10
Wat denkt u dat het met ouders doet als zij constant tegen muren aanlopen en het gevoel
hebben een roepende in een woestijn te zijn? Is dat hoe de overheid met haar eigen
burgers hoort om te gaan?
Antwoord 10
In veel gevallen vraagt het veel van kinderen en ouders als zij om wat voor reden
dan ook te maken krijgen met jeugdbescherming. Het is daarom belangrijk dat er goed
wordt geluisterd naar de kritische geluiden van jeugdigen en ouders, van instellingen
en toezichthouders, van rechtspraak, advocaten, etc. Die signalen nemen wij uiterst
serieus. Als blijkt dat wetten, regels en werkwijzen in de praktijk niet goed uitpakken,
waardoor kinderen en ouders vastlopen, dan zullen wij niet wegkijken en waar nodig
maatregelen nemen.
Vraag 11
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om het stelsel van jeugdbescherming
zo in te richten dat feitenonderzoek altijd gedegen is en betrokkenen op eenvoudige
wijze aantoonbaar onjuiste weergaven van feiten kunnen laten aanpassen?
Antwoord 11
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat het huidige systeem voldoende
waarborgen bevat om het door u geschetste probleem te ondervangen. Dit neemt niet
weg dat we altijd blijven zoeken naar mogelijkheden om het uitvoeren van feitenonderzoek
te verbeteren. Ook zien we dat het stelsel van jeugdbescherming effectiever en transparanter
moet worden. Daarom hebben wij het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming naar
uw Kamer gestuurd.9 De resultaten van de consultatie worden momenteel verwerkt. Uw Kamer zal hierover
in het najaar nader worden geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.