Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Eerdmans over de uitkeringsafhankelijkheid en huisvesting van statushouders
Vragen van het lid Eerdmans (JA21) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitkeringsafhankelijkheid en huisvesting van statushouders (ingezonden 2 augustus 2021).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie
en Veiligheid) (ontvangen 24 september 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 3800.
Vraag 1
Bent u ermee bekend dat het aantal statushouders met een uitkering de afgelopen jaren
fors is toegenomen, namelijk van 38 procent van de leeftijdsgroep 18–40 jaar die tussen
2004 en 2011 stond ingeschreven naar 53 procent van dezelfde groep die van 2012 tot
2019 stond ingeschreven?1
Antwoord 1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst, maar vind de vergelijking niet juist.
De verblijfsduur van statushouders in Nederland is immers relevant. Hoe langer men
in Nederland is, hoe lager de uitkeringsafhankelijkheid, zoals uit onderstaande tabel
van het CBS blijkt. Voor alle groepen geldt dat na 1,5 jaar tot 2 jaar (18 maanden–24
maanden) de uitkeringsafhankelijkheid daalt en na 5,5 jaar gemiddeld genomen minder
dan de helft van de statushouders aangewezen is op een uitkering.
Aandeel uitkeringsgerechtigden onder 18- tot 65-jarigen die in 2014 verblijfsvergunning
asiel ontvingen, aantal maanden na ontvangen vergunning (%)
maanden na ontvangen vergunning
Syrië
Irak
Afghanistan
Eritrea
Iran
Overig
3
21,9
35,3
24
12,2
26,1
28,2
6
59
68,2
53,6
43,2
56,6
62,9
12
89,9
84,7
73,1
79
86,2
84
18
92,9
86,1
69,6
91,9
87,4
84,2
24
90,7
86,2
67,2
91,4
84,9
80,5
30
85,9
81,3
63,2
88,7
81,8
72,9
36
77,9
77,4
56,8
79,6
76,6
64,7
42
68,9
70,5
52,5
69,6
69,9
56,3
48
59,5
64,5
46,4
56,2
61,3
49,9
54
52,9
58,7
41,7
46,6
57,1
44,6
60
47,2
56,1
39,8
38,2
50,6
40,4
66
45,4
51,5
37,3
36,3
46,6
37,7
Bron: CBS, Asiel en integratie 2021 – Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders.
Eigen bewerking.
Vraag 2 en 3
Hoeveel procent van de groep tussen 2012 en 2019 boven de 40 jaar ontving een uitkering?
Kunt u de cijfers in- en exclusief AOW weergeven?
Wat bedragen sinds 2012 per jaar de totale kosten aan uitkeringen voor statushouders?
Antwoord 2 en 3
Er zijn alleen cijfers beschikbaar vanaf het cohort 2014.
Uit het antwoord op vraag 1 (tabel 1) is gebleken dat na 5,5 jaar het aantal statushouders
met een uitkering varieert tussen 45,4 procent (Syrische statushouders) en 51,5 procent
(statushouders uit Irak). Statushouders hebben in de meeste gevallen de Syrische nationaliteit.
Het aantal schommelt de laatste jaren tussen de 40 procent en 60 procent van de totale
groep statushouders. Na Syriërs is de groep statushouders uit Eritrea de grootste
groep. Dit betekent dat naar schatting op basis van tabel 1 de uitkeringsafhankelijkheid
43 procent bedraagt voor de groep statushouders van 35 jaar en ouder. Het gaat hierbij
om maximaal 20 procent van de totale groep statushouders. Dit percentage is laag,
omdat van de statushouders uit de jaren vanaf 2014 de helft tot driekwart tussen de
18 en 35 jaar is. Slechts één procent is 65 jaar of ouder.
Figuur 1 Verdeling leeftijd onder gehuisveste Statushouders in Nederland
Cijfers over de totale kosten bijstandsuitkeringen zijn niet te geven. Er spelen te
veel factoren waarmee rekening gehouden moet worden. Er moet bijvoorbeeld gecorrigeerd
worden voor verblijf in het COA, waar men alleen leefgeld krijgt. Pas wanneer de statushouder
in een gemeente wordt geplaatst krijgt hij of zij een uitkering. Het verblijf in een
COA is gemiddeld zeven maanden.
Verder moet rekening gehouden worden met de gemiddelde participatiegraad/uitkeringsafhankelijkheid.
Uit het antwoord op vraag 1 is gebleken dat met het toenemen van de verblijfsduur
in Nederland, statushouders steeds minder afhankelijk van een bijstandsuitkering zijn.
Een nog een andere factor betreft deeltijdarbeid. Een deel van de uitkeringen is niet
volledig, maar dient als aanvulling op de kleine deeltijdbanen die statushouders vaak
hebben.
Vraag 4
Bent u ermee bekend dat één van de belangrijke oorzaken van deze forse stijging het
lage opleidingsniveau van de groepen asielmigranten is die de laatste jaren de instroom
gedomineerd hebben, waaronder veel Syriërs?
Antwoord 4
Het opleidingsniveau van asielmigranten is inderdaad laag. Net als bij mensen zonder
migratieachtergrond is de arbeidsparticipatie bij laagopgeleiden lager dan bij beter
opgeleiden.
Echter, het lage opleidingsniveau is niet de enige oorzaak. Andere vaak genoemde belemmeringen
zijn 1) onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, 2) het niet hebben van sociale
netwerken, 3) het zoekgedrag naar een baan (dat onvoldoende kan aansluiten bij de
gangbare manier van werven), 4) de arbeidsmarktoriëntatie (uitsluiting van bepaalde
sectoren) en 5) onbekendheid en vooroordelen bij werkgevers (waaronder discriminatie).
Ook specifieke belemmeringen spelen een rol. Vluchtelingen verlaten vaak onvoorbereid
het land van herkomst. Dit kan leiden tot mentale of fysieke gezondheidsproblemen,
een langdurige onderbreking van de loopbaan en een onzeker toekomstperspectief. Deze
specifieke knelpunten kunnen de mogelijkheden voor participatie belemmeren. Gezondheid
bijvoorbeeld, is een voorwaarde om te kunnen participeren.2 Met de nieuwe Inburgeringswet, die 1 januari 2022 in werking treedt, wordt beoogd
de participatie en zelfredzaamheid van statushouders te versterken. Er wordt ingezet
op een betere toeleiding naar werk en een vroege kennismaking met de Nederlandse arbeidsmarkt,
onder andere door middel van duale trajecten, waarbij het leren van de taal gecombineerd
wordt met het opdoen van werkervaring. Hiermee wordt getracht statushouders op een
snelle en volwaardige manier mee te laten doen in de Nederlandse samenleving.
Vraag 5
Hoeveel procent van de Syrische statushouders die sinds het uitbreken van de Syrische
burgeroorlog naar Nederland zijn gekomen verricht hier hoogopgeleid werk?
Antwoord 5
Een klein deel verricht hoogopgeleid werk. De meerderheid van de Syrische statushouders
(80 procent) is laagopgeleid. Zij die hoogopgeleid zijn, komen ook moeilijk aan werk.
Dit heeft te maken met het feit dat diploma’s niet hetzelfde worden gewaardeerd (zie
bijvoorbeeld motie Paternotte over buitenlandse zorgprofessionals) en/of zij door
het vluchten geen diploma’s mee hebben kunnen nemen.
Vraag 6 t/m 11
Vindt u dat het toenmalige kabinet een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven
over het opleidingsniveau van Syrische asielzoekers?
Zo ja, hoe rijmt u het opvoeren van «de apotheker uit Aleppo» als stereotype statushouder
door het toenmalige kabinet dan met het lage opleidingsniveau en de hoge uitkeringsafhankelijkheid
onder deze statushouders?
Zo nee, deelt u de conclusie dat deze onjuiste voorstelling van zaken een kwalijke
beïnvloeding van de publieke opinie is geweest?
Ziet u in dat de aanhoudende grootscheepse immigratie in combinatie met de hoge uitkeringsafhankelijkheid
onder migrantengroepen de Nederlandse verzorgingsstaat onbetaalbaar en onhoudbaar
maakt? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in de oplopende uitkeringsafhankelijkheid onder statushouders aanleiding de
asielinstroom fors in te perken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit vormgeven?
Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze houdt u in uw beleid rekening met een toenemende druk op de verzorgingsstaat
als gevolg van het afnemende opleidingsniveau van groepen statushouders en de daarmee
gepaard gaande hogere uitkeringsafhankelijkheid?
Antwoord 6 t/m 11
Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en
regelgeving ook toe gehouden, om asielbescherming te bieden aan hen die daar recht
op hebben. Financiële of arbeidsmarktgerelateerde overwegingen spelen hierbij geen
rol. Het beeld dat er sprake was van een kwalijke beïnvloeding van de publieke opinie
wordt niet herkend; er is altijd gepoogd een feitelijke voorstelling van zaken te
geven.
De groep vluchtelingen die naar Nederland komt is zeer divers voor wat betreft opleiding,
ervaring en achtergrond. Bovendien is een diploma die is behaald buiten de EER niet
hetzelfde als een Nederlands diploma. Op zich is het goed dat de groep vluchtelingen
zeer divers is. Alleen maar hoogopgeleiden zijn niet op de arbeidsmarkt te plaatsen.
De arbeidsmarkt vraagt om zowel hoogopgeleiden als middelbaar- en laagopgeleiden en
om vakmensen. Momenteel is de arbeidsmarkt zeer krap. Volgens het CBS is sprake van
een unieke situatie; er zijn meer vacatures (327.000) dan werklozen (307.000). Door
de te krappe arbeidsmarkt schreeuwen werkgevers om personeel. Alleen al in de bouw
zijn de komende jaren 94.000 vakmensen nodig. En alleen al op basis van demografie
komen we de komende jaren 300.000 mensen tekort. Grote extra arbeidsmarktproblemen
zijn vooral te verwachten in de horeca- (waar voorafgaand aan corona veel statushouders
werkten), cultuur-, entertainment- en recreatiesector en de land- en tuinbouwsector.
Vraag 12
Wat is uw reactie op het feit dat talloze gemeenten met de handen in het haar zitten
vanwege uw opdracht om dit jaar 24.500 statushouders te huisvesten?
Antwoord 12
De taakstelling voor 2021 gaat ervan uit dat gemeenten 24.500 statushouders moeten
huisvesten. Deze personen hebben recht op bescherming in Nederland, en moeten dientengevolge
uitgeplaatst worden naar huisvesting in een gemeente. Tijdige huisvesting is niet
alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse
samenleving. Zo kunnen statushouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse
samenleving en arbeidsmarkt. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting
ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de
opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Hoewel het belang van het huisvesten van statushouders groot is, heeft het kabinet
ook begrip voor de lastige opgave waar gemeenten voor staan. Gemeenten zijn in 2021
geconfronteerd met een hoge taakstelling, terwijl de woningmarkt niet aansluit bij
de woonbehoefte. Ondanks de forse opgave zijn gemeenten in het eerste halfjaar van
2021 in staat geweest om 9.600 statushouders te huisvesten.
Op dit moment verblijven bijna 11.000 statushouders in de opvang van het COA. Daarvan
verblijven er 6.000 langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Het verblijf van
statushouders in de COA-opvang drukt op de opvangcapaciteit van het COA. Mede daarom
hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a.
de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in
te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november
2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief
Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en
burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20203, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering4 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling om versnelde huisvesting
en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het
kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen
voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan € 15 miljoen
voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op
de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners
staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de
brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2021, 35079635
In navolging daarvan hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesproken met de Commissarissen van
de Koning om hen op te roepen om deze opgave met urgentie resultaatgericht in te vullen.
Provincies en gemeenten zijn vervolgens voortvarend aan de slag gegaan met het plannen
van gesprekken hierover op regionaal niveau.
Vraag 13
Erkent u dat het gemeenten officieel weliswaar vrijstaat de urgentieregeling voor
statushouders af te schaffen, maar dat dit in de praktijk feitelijk geen verschil
maakt zolang u gemeenten blijft dwingen de taakstelling te halen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van statushouders conform de halfjaarlijkse
taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten
echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in
de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald.
Dat statushouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als
voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten
hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds
de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten
van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee
de maatschappelijke impact en financiële kosten die met de opvang van asielzoekers
gepaard gaan, beperkt gehouden.
Vraag 14
Vindt u het aan de inwoners uit te leggen dat een gemeente als de Utrechtse Heuvelrug,
die de taakstelling eerder bijna onmogelijk noemde, alleen op een lichte vermindering
kan rekenen in ruil voor honderd extra asielzoekers in het asielzoekercentrum (AZC)
in Leersum?6
Antwoord 14
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt twee keer per jaar een taakstelling
vast, van het aantal in het komende half jaar te huisvesten statushouders aan de hand
van de prognose van in te willigen asiel- en nareis verzoeken. Volgens een vaste verdeelsleutel,
gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten, worden statushouders verdeeld over gemeenten.
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten met elkaar afspraken maken over het
uitruilen of overnemen van een aantal te huisvesten statushouders, zolang de som hiervan
gelijk blijft. Het is aan gemeenten onderling om afspraken te maken over bijvoorbeeld
het uitruilen van te huisvesten statushouders in ruil voor het realiseren van opvangplekken.
Vraag 15
Wat vindt u ervan dat gemeenten, soms zelfs tegen de lokale regelgeving in, voor statushouders
ineens in hoog tempo tijdelijke woningen uit de grond kunnen stampen, woningen kunnen
splitsen en leegstaande panden kunnen ombouwen tot appartementen, terwijl Nederlandse
starters al jaren snakken naar dergelijke woningen?
Antwoord 15
De Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich al geruime tijd
in om de woningproductie aan te zwengelen en het tekort in te lopen. Het is goed dat
gemeenten zich inzetten om in een hoog tempo tijdelijke woningen te realiseren, niet
alleen voor statushouders maar voor alle doelgroepen die wachten op een woning. Belangrijk
is de beschikbaarheid van voldoende passende woningen voor eenieder, waaronder specifieke
doelgroepen. Daarom heeft het kabinet breed ingezet op het aanjagen van de woningbouwproductie.
Zo heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer met
Aedes, de koepelorganisatie van woningcorporaties, en de VNG de afspraak gemaakt dat
er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen
en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd kunnen worden. Het kabinet ondersteunt dit
met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Vraag 16
Wat is uw reactie op het feit dat corporaties, zoals onder andere in Apeldoorn, de
huurprijs van vrijkomende vrije sectorwoningen fors verlagen voor statushouders terwijl
dergelijke woningen voor veel Nederlandse woningzoekende gezinnen totaal onhaalbaar
zijn?7
Antwoord 16
Het huisvesten van grote gezinnen statushouders is lastig omdat voor deze gezinnen
weinig geschikte woonruimte beschikbaar is. Daarom is de gemiddelde verblijfstijd
van grote gezinnen statushouders (van acht personen of meer), na vergunningverlening,
in de COA-opvang langer dan gemiddeld. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep
is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat statushouders
niet kunnen starten met integratie en participatie.
De financiële impuls van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar de vraagsteller
naar verwijst, is een pilot die erop is gericht om geselecteerde gemeenten te ondersteunen
bij het huisvesten van grote gezinnen statushouders om zo de opvang in COA-locaties
te kunnen beëindigen. Bij wijze van een proef hebben 24 gemeenten voor 31 grote gezinnen
1 miljoen euro (32.500 euro per groot gezin) ontvangen om huisvesting te versnellen,
daar kan (tijdelijke) huuraftopping een onderdeel van zijn.
Vraag 17
Vindt u het ethisch gemeenten te dwingen om in één jaar tijd aan 24.500 statushouders
woningen weg te geven, terwijl steeds meer Nederlandse jongeren noodgedwongen tot
hun dertigste bij hun ouders blijven wonen, zoals deze maand bijvoorbeeld in Odijk
waar sprake was van 1.175 inschrijvingen voor twaalf sociale huurwoningen8 en de wachttijden voor sociale huurwoningen inmiddels kunnen oplopen tot 22 jaar?9 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de taakstelling huisvesting vergunninghouders
voor gemeenten te schrappen?
Antwoord 17
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit
houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben.
In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in
Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze
Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders
conform de halfjaarlijkse taakstelling. Het is belangrijk om balans tussen verschillende
aandachtsgroepen op de woningmarkt en reguliere woningzoekenden te waarborgen. Dit
is ook één van de conclusies uit het rapport Ter Haar. Belangrijk is daarom ook het
aanjagen van de woningbouwproductie, óók voor die reguliere woningzoekende waaronder
de starters. Daarom heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en
de druk op de woningmarkt te verlagen. Naast de inzet van middelen voor de Woningbouwimpuls
heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met Aedes en
de VNG afspraken gemaakt over de bouw van 150.000 sociale huurwoningen en het toevoegen
van 10.000 flexwoningen in de komende twee jaar. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen
en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Daarnaast heeft het kabinet voor 2021
wederom 50 miljoen euro beschikbaar gesteld als stimulans voor de bouw van (flexibele)
huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder statushouders. Mogelijkheden voor flexibele
huisvesting zijn onder andere de inzet van tussenvoorzieningen. Deze bieden gemeenten
de mogelijkheid om versneld aan hun taakstelling voor vergunninghouders te voldoen
en de druk op COA-locaties te verlichten, zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere
woningzoekende.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.