Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over het artikel “Het belastingstelsel zit intussen vol met fouten”
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het artikel «Het belastingstelsel zit intussen vol met fouten» (ingezonden 20 augustus 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 24 september 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met genoemd artikel dat onlangs verscheen in Elsevier Weekblad?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 9 en 10
Bent u het eens met het artikel dat er fouten in het belastingstelsel zijn geslopen?
Zo ja, welke fouten in het artikel herkent u? Zo nee, welke fouten in het artikel
herkent u niet?
Bent u bereid voor de genoemde fouten in het belastingsysteem een oplossing te zoeken?
Zo ja, op welke termijn kunt u deze fouten aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ook een overzicht aan de Kamer doen toekomen van andere (onbedoelde) onjuiste
of ongelijke uitwerkingen van fiscale regelingen?
Antwoord 2, 9 en 10
In de beantwoording op onderstaande vragen wordt ingegaan op de specifieke voorbeelden
die in het artikel zijn genoemd. In algemene zin ben ik het ermee eens dat er knelpunten
kunnen optreden in het huidige belastingstelsel. Dit is vaak een uitvloeisel van afwegingen
die tussen verschillende doelstellingen van het belastingstelsel moeten worden gemaakt.
Zo is het systeem er op gericht om naast het ophalen van voldoende inkomsten bijvoorbeeld
de negatieve effecten van belastingheffing op arbeidsparticipatie te beperken en tegelijkertijd
eenvoudig en goed uitvoerbaar te blijven. De verschillende doelstellingen liggen niet
altijd in elkaars verlengde. In de ambtelijke verkenning «Bouwstenen voor een beter
belastingstelsel» worden verschillende knelpunten geduid die in het huidige belastingstelsel
optreden en beleidsopties voor een volgend kabinet geschetst om deze knelpunten weg
te nemen.2
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de problematiek van de hoge marginale druk zoals beschreven onder
«1. Zand in de herverdelingsmachine»? Vindt u deze uitwerking van de samenloop tussen
inkomstenbelasting en toeslagen en kindgebonden budget evenredig? Vindt u het terecht
en wenselijk dat iemand die meer gaat verdienen daar netto maar relatief weinig op
vooruit gaat, zodat meer werken nauwelijks loont?
Antwoord 3
De marginale druk hangt samen met de wens om inkomensondersteuning aan lage inkomens
te geven en tegelijkertijd het systeem betaalbaar te houden. Dit betekent dat als
iemand meer gaat verdienen, de inkomensondersteuning afbouwt. Om de marginale druk
te verlagen moet er meer of minder worden herverdeeld, of meer geld worden uitgegeven.
Hierbinnen tracht het kabinet een zo goed mogelijke balans te vinden. In dit kader
heeft het kabinet de marginale druk voor vooral middeninkomens verlaagd en maatregelen
genomen om de plotselinge uitschieters in de marginale druk te verlagen. Bijvoorbeeld
via aanpassingen in de arbeidskorting en het kindgebonden budget, en het afschaffen
van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag. Tegelijkertijd blijft de marginale druk
voor sommige groepen tussen minimumloon en modaal hoog, zoals in het genoemde voorbeeld.
Het onderzoek Marginale Druk laat ook zien dat er geen gemakkelijke manieren zijn
om de marginale druk te verlagen.3 Elke variant daarin gaat of gepaard met een budgettaire derving, of met negatieve
inkomenseffecten voor vooral lage inkomens.
Vraag 4
Heeft u een verklaring voor het al dan niet verlenen van arbeidskorting over de vergelijkbare
inkomensbestanddelen zoals beschreven onder «2. Heffingskortingen en de tombola»?
Kunt u deze verklaring per genoemd voorbeeld uiteen zetten en aangeven of u de verschillende
behandeling onterecht/terecht acht en waarom?
Antwoord 4
De arbeidskorting is bedoeld om het verrichten van betaalde arbeid aantrekkelijker
te maken. De arbeidskorting wordt berekend over het arbeidsinkomen. Het arbeidsinkomen
bestaat uit hetgeen met tegenwoordige arbeid is genoten uit winst uit een of meer
ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden. Daarnaast worden onder
andere uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door
de werkgever tot het arbeidsinkomen gerekend. Gelet op het doel van de arbeidskorting,
is deze niet van toepassing voor loon uit vroegere arbeid, zoals een pensioenuitkering. Ik ga hierna in op de in het artikel genoemde voorbeelden.
Een uitkering ingevolge de Ziektewet wordt aangemerkt als arbeidsinkomen als de werknemer
een dienstbetrekking heeft. Voor belastingplichtigen die bij het UWV een vrijwillige
Ziektewetverzekering hebben afgesloten wordt een eventuele uitkering op grond van
die verzekering altijd aangemerkt als arbeidsinkomen. Bijvoorbeeld zzp’ers kunnen
zo’n vrijwillige verzekering afsluiten. Een dergelijke zzp’er is dan vergelijkbaar
met een werknemer die ziek wordt in een bestaande dienstbetrekking, omdat hij – net
als de werknemer die een werkgever heeft – het werk terstond zal hervatten als hij
hersteld is. Daarmee worden beide situaties voor de arbeidskorting gelijkwaardig behandeld
en de in het artikel geschetste verschillende behandeling herken ik niet.
Bij het uitbetalen van niet opgenomen vakantiedagen is sprake van loon uit tegenwoordige arbeid en maakt het inkomen dus onderdeel uit van het arbeidsinkomen. Bij een transitievergoeding
is sprake van loon uit vroegere arbeid en maakt het inkomen geen onderdeel uit van het arbeidsinkomen. Voor het onderscheid
tussen loon uit tegenwoordige arbeid en loon uit vroegere arbeid is het verband tussen
het loon en de tegenpresentatie bepalend. Van loon uit tegenwoordige arbeid is sprake
als het loon nauw verband houdt met de in het tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat
loon een rechtstreekse beloning vormt. Bij een transitievergoeding is sprake van een
vergoeding die is betaald in het kader van ontslag en die verband houdt met arbeid
die in het verleden is verricht. Dit verklaart de verschillende behandeling van een
transitievergoeding en uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen.
Bij loondoorbetaling tijdens verlof, ook tijdens levensloopverlof, is sprake van loon
uit tegenwoordige arbeid en dus van arbeidsinkomen. Tot 2012 werd bepaald dat de bedragen
die werknemers boven de 61 jaar ontvangen uit een levensloopregeling niet tot het
arbeidsinkomen worden gerekend. Met deze bepaling werd een samenloop tussen levensloopverlof
en de doorwerkbonus voorkomen voor werknemers die ouder zijn dan 61 jaar. Voor bestaande
gevallen blijft deze bepaling nog tot 1 november 2021, de datum waarop eventueel resterende
levenslooptegoed uiterlijk (fictief) tot uitkering komt (het einde van het overgangsrecht
van de levensloopregeling), van toepassing. Het genoemde verschil tussen werknemers
ouder en jonger dan 61 jaar is dus per 2022 verdwenen.
Vraag 5
Kunt u uitleggen waarom de overheid dubbel premie ontvangt over de alimentatie betaald
door de ene ex-partner en ontvangen door de andere ex-partner, zoals beschreven onder
«3. Partneralimentatie beter inruilen voor schenkingen»? Vindt u deze uitwerking evenredig?
Is het volgens u de bedoeling dat burgers via omwegen, zoals de genoemde schenking
aan de ex, deze situatie gaan rechttrekken of is het aan de overheid dit te doen?
Antwoord 5
Het systeem van de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) is bewust opgesteld als een
mix van een werkgeversheffing en van een bijdrage die de verzekeringsplichtige zelf
is verschuldigd. De IAB bestaat dus uit twee componenten, de werkgeversheffing en
de door de verzekeringsplichtige zelf verschuldigde bijdrage. Het systeem is zo ontworpen
dat de werkgever IAB betaalt voor zijn werknemers die op dat moment bij hem in dienstbetrekking
zijn (Artikel 42 Zvw). Over al het inkomen wat niet uit tegenwoordige dienstbetrekking
wordt ontvangen (zoals o.a. alimentatie, pensioen, winst uit een onderneming) is de
verzekeringsplichtige zelf een bijdrage verschuldigd (Artikel 43 Zvw). Individuele
aftrekposten (zoals giften, hypotheekrente en alimentatie) passen niet bij een werkgeversheffing.
Met dit systeem is inderdaad beoogd dat al het box 1 inkomen (zonder aftrekposten)
onder de grondslag van de IAB valt, dit is dus zowel het gehele inkomen van de betalende
ex-partner, als de alimentatie die de andere ex-partner ontvangt. Hierin is alimentatie
niet uniek. Dit systeem geldt namelijk voor iedere betaling die door iemand wordt
gedaan uit inkomen waarover inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd en welke
betaling vervolgens weer tot inkomen leidt voor degene aan wie de betaling plaatsvindt,
zoals bijvoorbeeld het bedrag dat iemand betaalt aan een schilder of tuinman. Zoals
eerder genoemd past het niet bij een werkgeversheffing om individuele aftrekposten
toe te passen, bovendien zou dit de complexiteit van het systeem doen toenemen en
de uitvoerbaarheid onder druk zetten.
Vraag 6
Bent u bekend met de uitwerking van de IACK dat partners die recht hebben op de IACK
deze korting niet ontvangen in het jaar waarin het kind is geboren als dit na 2 juli
00.01 uur is, zonder dat deze periode in het twaalfde levensjaar wordt ingehaald,
zoals beschreven onder «4. Twee minuten vertraging? Dat kost u 2.815 euro»? Vindt
u een dergelijke voor werkende partners nadelige uitwerking terecht?
Antwoord 6
De IACK is bedoeld voor ouders die arbeid en zorg voor jonge kinderen combineren.
Als voorwaarde voor toepassing van de IACK geldt dat het kind ten minste zes maanden
van het kalenderjaar op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige (ouder) moet
staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Het kind moet bij aanvang van
het kalenderjaar jonger zijn dan 12 jaar. Deze voorwaarden zijn in de uitvoering goed
hanteerbaar. Het hanteren van een dergelijke periode van ten minste zes maanden en
de leeftijdsgrens als voorwaarden brengt onvermijdelijk met zich mee dat er belastingplichtigen
zullen zijn die (net) niet aan deze eisen voldoen. Alhoewel dit voor betrokkenen vervelend
is vind ik dit op zichzelf niet onterecht.
Vraag 7
Vindt u het logisch dat voor de toetsing van het recht op toeslagen spaargeld in een
spaargeld-bv niet wordt meegenomen, terwijl dit wel telt als het box 3 vermogen was
geweest, zoals beschreven onder «5. Toeslagen blijven verbazen»? Kunt u verklaren
waarom dit zo is? Heeft u een idee of en hoeveel mensen hier in praktijk gebruik van
maken?
Antwoord 7
Inkomensondersteuning, zoals toeslagen, is bedoeld voor burgers die een extra financiële
ondersteuning nodig hebben om te kunnen voorzien in hun primaire levensbehoeften (wonen
en zorgkosten). De vermogensgrenzen die zijn bepaald voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag
en het kindgebonden budget zorgen ervoor dat burgers die een dergelijke grens overschrijden
niet in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. Daarom is het van belang dat
burgers de dienst Toeslagen inzicht verschaft in hun volledige box 3-vermogen.
Een «spaargeld-bv» valt in box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang). In de vermogenstoets
wordt het vermogen van box 2 buiten beschouwing gelaten, omdat het in box 2 net als
in box 1 (inkomen uit werk en woning) veelal gaat om «beclaimd» vermogen dat de belanghebbende
nodig heeft om zijn inkomen te verwerven. Aan deze keuze ligt de overweging ten grondslag
dat het meetellen van ondernemings- en aanmerkelijkbelangvermogen slechts een beperkt
belang heeft, omdat deze vermogensbestanddelen in de doelgroep van toeslaggerechtigden
beperkt voorkomen.4 Daarom wordt niet het vermogen, maar het inkomen uit de boxen 1 en 2 meegewogen voor
het bepalen van de hoogte op toeslagen.
Het is mij niet bekend hoeveel burgers een «spaargeld-bv» hebben opgericht om te kunnen
voldoen aan de vermogenstoets en daarmee in aanmerking te kunnen komen voor toeslagen.
Vraag 8
Kun u nogmaals aangeven hoe u het nog te rechtvaardigen vindt dat spaarders in box
3 belasting betalen op basis van een fictief rendement, zelfs bij een negatieve rente
over hun spaarsaldo, zoals beschreven onder «6. Fantasie in box 3, de vermogenstaks»?
En hoe rechtvaardig acht u deze behandeling van spaarders ten opzichte van bijvoorbeeld
vastgoedbeleggers die in box 3 een korting mogen toepassen op de Woz-waarde van vastgoed,
én rendement behalen?
Antwoord 8
Ik ben mij bewust van de signalen uit de maatschappij en uit uw Kamer over de wens
om de huidige forfaitaire box 3-heffing om te zetten in een heffing over het werkelijk
behaalde rendement. Het demissionaire kabinet deelt deze breed gedragen wens. In uw
Kamer is daarbij vaak aangegeven dat het jammer is dat een heffing over het werkelijk
behaalde rendement niet op korte termijn haalbaar is. Het onderzoek van PwC naar een
moderne en uitvoerbare box 3-heffing naar werkelijk rendement biedt gelukkig perspectieven
voor de overgang naar een dergelijk stelsel. Zoals ik tijdens het Commissiedebat «Belastingen»
van 30 juni 2021 heb aangegeven, wordt op het ministerie hard gewerkt aan een voorstel
zodat een nieuw kabinet op dit dossier een vliegende start kan maken.
Vraag 11
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag 2021 beantwoorden?
Antwoord 11
Vanwege de benodigde afstemming is het helaas niet gelukt om de vragen voor Prinsjesdag
te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.