Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende Besluit tot wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde activiteiten (Kamerstuk 33118-195)
2021D34716 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over de voorhang van het ontwerpbesluit in verband met het verplicht
stellen van financiële zekerheid voor bepaalde activiteiten (Kamerstuk 33 118, nr. 195).
De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Inhoudsopgave
blz.
Inleiding
2
VVD-fractie
2
CDA-fractie
4
GroenLinks-fractie
4
SGP-fractie
5
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij het schriftelijk
overleg «Voorhang Ontwerpbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële
zekerheid voor bepaalde activiteiten» en hebben hierover nog enkele vragen en/of opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende beleidsbrieven
en hebben verder geen vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit in verband
met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde activiteiten. Deze
leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat het kabinet eindelijk financiële
zekerheidsstelling verplicht gaat stellen. Deze leden onderschrijven daarom het doel
van dit wetsvoorstel: dat zoveel mogelijk wordt vermeden dat de maatschappij betaalt
voor het opruimen van milieuschade bij bedrijven. Deze leden zijn echter wel teleurgesteld
over het feit dat dit voorstel al zo lang op zich laat wachten en hebben een aantal
vragen over de uitwerking van het besluit.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
ontwerpbesluit. Deze leden hebben nog enkele vragen.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen voorop stellen, zoals eerder ook opgenomen in de
motie van het lid Ziengs (Kamerstuk 28 089, nr. 86) over het toezicht op BRZO-bedrijven (bedrijven die worden aangewezen door het Besluit
risico's zware ongevallen), dat zij het van belang vinden dat negatieve effecten beter
voorkomen kunnen worden en als deze onverhoopt toch optreden, de samenleving of andere
bedrijven niet mogen opdraaien voor de kosten hiervan. Deze leden vragen zich echter
af of via het verplichten van financiële zekerheidstelling het juiste resultaat wordt
bereikt.
Bevoegdheid of verplichting voor het stellen van financiële zekerheid
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Staatssecretaris heeft overwogen
om eerst gericht ervaring op te doen met de «kan»-bepaling voor majeure risicobedrijven.
Deze leden zijn van mening dat dit een goede manier is om het instrument van financiële
zekerheidsstelling te evalueren en op basis daarvan te kijken of een wijziging van
de inzet van het instrument noodzakelijk is. Hoe kijkt de Staatssecretaris daar tegenaan? Waarom wordt vóór het inwerking treden van de Omgevingswet al gekozen om het
Omgevingsbesluit op dit onderdeel aan te passen? In hoeverre vindt de Staatssecretaris
de wijziging vallen onder het omgevingswetprincipe en subsidiariteitsbeginsel «decentraal-tenzij»?
De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de Staatssecretaris kijkt naar
de verhouding veelplegers en bedrijven waarbij geen overtredingen werden geconstateerd.
Gelet op het feit dat er sprake is van slechts een klein aantal BRZO-bedrijven dat
wel en met regelmaat de fout in gaan, vragen deze leden of de Staatssecretaris kan
uitleggen waarom aan alle majeure risicobedrijven een verplichting voor het stellen
van financiële zekerheid moet worden opgelegd, terwijl zo’n verplichting via een bevoegdheid
de mogelijkheid biedt om gericht te kunnen inzetten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat een verbetering van de het stelsel van vergunningverlening,
toezicht en handhaving (VTH-stelsel) een bijdrage zou kunnen leveren aan de problematiek
rondom milieuschade. Deze leden lezen dat het verstevigen van de handhaving geen volledig
alternatief is, omdat er toch incidenten kunnen plaatsvinden. Deze leden vragen zich
echter af of als alternatief dan direct overgegaan moet worden op een verplichte financiële
zekerheidstelling. Deze leden gaan er vanuit dat het VTH-stelsel zo in elkaar moet
steken dat normen, voorschriften en voldoende goed toezicht en handhaving moeten voorkomen
dat er überhaupt schade optreedt. Voor de restcategorie (risico’s die zich onverhoopt
toch voor kunnen doen) zou dan een bevoegdheid tot het stellen van financiële zekerheid,
zoals voor afvalverwerkende bedrijven, kunnen volstaan. Deze leden vragen de Staatssecretaris
dan ook of het versterken van het VTH-stelsel prioriteit moet krijgen om met goed
toezicht problemen te voorkomen, in plaats van het verplicht stellen van financiële
zekerheid om achteraf de put te dempen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor afvalverwerkende bedrijven wordt gewerkt
met een «kan»-bepaling, omdat bij dit type bedrijven in bepaalde gevallen de kans
op ongedekte milieuschade het grootst is, door bijvoorbeeld financiële of bedrijfsorganisatorische
redenen of door het verdienmodel. Deze leden vragen de Staatssecretaris uit te leggen
waarom deze redenering niet wordt toegepast bij majeure risicobedrijven.
Overgangsperiode en overgangsrecht; invoeringstermijn
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een overgangsperiode van uiterlijk twee jaar
wordt gehanteerd voor het opnemen van voorschriften voor financiële zekerheidsstelling
in de vergunning. Deze leden lezen dat bij het nagaan van de effecten is uitgegaan
van ongeveer 500 majeure risico bedrijven. Is die overgangstermijn niet te kort om
een zorgvuldige invoering mogelijk te maken? In hoeverre verwacht de Staatssecretaris
dat twee jaar haalbaar is voor bevoegde gezagen, c.q. de toch al onder druk staande
uitvoerende omgevingsdiensten?
Effecten
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de afvalverwerkende bedrijven van drie
scenario’s is uitgegaan, waarin het bevoegd gezag bij 25, 100 of 500 bedrijven financiële
zekerheid zal vragen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris onderschrijft dat voor
de administratieve druk en de tijdspanne voor het wijzigen van vergunningen het nogal
uitmaakt of het gaat om 25 of 500 bedrijven. Heeft de Staatssecretaris in beeld om
hoeveel afvalverwerkende bedrijven het precies gaat? Is er genoeg tijd binnen de overgangstermijn
om een zorgvuldige invoering mogelijk te maken?
Consultatie en inspraak
De leden van de VVD-fractie lezen dat er volgens een consultatiereactie geen nieuwe
feiten zijn die een verplichting rechtvaardigen. In de reactie daarop lezen deze leden
dat noviteiten zijn gelegen in de Kamermoties, de inzichten vanuit de bevoegde gezagsinstanties
en het voortschrijdend inzicht over de complexiteit in de uitvoering van een bevoegdheid
verkregen bij het werken aan de invoeringsbegeleiding van de bevoegdheid. Deze leden zien graag een verdere toelichting op deze beantwoording. Deelt de
Staatssecretaris de mening dat de Kamermoties niet hebben verzocht om een verplichte
financiële zekerheidstelling? Kan de Staatssecretaris toelichten welk voortschrijdend
inzicht precies is opgedaan waardoor hij voornemens is voorliggend besluit te nemen?
Welke nieuwe inzichten vanuit bevoegd gezagsinstanties zijn er precies verkregen?
CDA-fractie
Bevoegdheid of verplichting voor het stellen van financiële zekerheid
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het bevoegd gezag beleidsruimte houdt bij
het vaststellen van de vorm en hoogte van de financiële zekerheid. Deze dient per
omgevingsvergunning te worden vastgesteld. Hoewel deze leden begrip kunnen op brengen
voor de wens om maatwerk te leveren, vragen zij zich toch af of de Staatssecretaris
een (niet)limitatieve opsomming kan geven van enigszins objectieve criteria waardoor
de invulling van de beleidsruimte waar mogelijk geobjectiveerd kan worden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat een bedrijf niet via de rechter kan laten
afdwingen dát er een voorschrift betreffende financiële zekerheid aan de vergunning wordt verbonden, maar wel over de vorm en de hoogte van de
financiële zekerheid. Deze leden vragen de Staatssecretaris om een inschatting of
er meer procedures hieromtrent bij de rechter te verwachten zijn. Zo ja, hoe weegt
de Staatssecretaris dat met het beoogde doel?
Effecten
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er door dit besluit meer bedrijven een financieel
zekerheidsproduct moeten aanschaffen en kosten daarvoor moeten maken. De extra uitvoeringslasten
komen daarbij geheel op conto van het aantal bedrijven dat in geval van een bevoegdheid
geen financiële zekerheid zou krijgen opgelegd. Kan duidelijk gemaakt worden waar
de extra uitvoeringslasten precies uit zijn opgebouwd en kan er ook duidelijk gemaakt
worden wat voor kosten een bedrijf gemiddeld kan verwachten? Hoe zit dit met de nalevingskosten?
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verbaasd over het feit dat de verplichting
tot financiële zekerheidstelling alleen wordt toegepast bij «majeure risicobedrijven».
De risico’s op hoge kosten voor de sanering van failliete afvalbedrijven is namelijk
tevens groot1. Deze leden begrijpen daarom niet waarop de constatering gebaseerd is dat slechts
een bevoegdheid tot het stellen van financiële zekerheid volstaat, aangezien de samenleving
miljoenen kwijtraakt aan de opruim- en saneringskosten waarvoor overheden moeten opdraaien.
Kan de Staatssecretaris dit verder beargumenteren? Waarom wordt die financiële zekerheidstelling
niet ook verplicht gesteld voor afvalbedrijven?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tevens vragen over de uitvoering van dit
besluit. De financiële zekerheidsstelling kan alleen mogelijk worden gemaakt als de
bevoegde gezagen alle vergunningen actualiseren. Dat is een enorme operatie. Worden
de provincies en gemeenten financieel ondersteund om die financiële zekerheidsstelling
ook daadwerkelijk mogelijk te maken en in te voeren in de praktijk?
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie constateren dat de verplichte financiële zekerheidsstelling
niet alleen geldt ter dekking van de aansprakelijkheid van bedrijven voor schade die
voortvloeit uit de door hun activiteiten veroorzaakte nadelige gevolgen voor de fysieke
leefomgeving, maar ook voor het nakomen van, op grond van de omgevingsvergunning,
voor hen geldende verplichtingen (artikel 13.5). In de toelichting op het voorliggende
besluit gaat het vooral over de financiële zekerheidsstelling in relatie tot mogelijk
te veroorzaken milieuschade. Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom de verplichte
financiële zekerheidsstelling ook gaat gelden voor het nakomen van, op grond van de
omgevingsvergunning, geldende verplichtingen en wat dit in de praktijk betekent?
De leden van de SGP-fractie lezen dat met een aantal individuele midden- en kleinbedrijven
(mkb) overleg is geweest over het conceptvoorstel. Deze leden ontvangen graag een
nadere duiding van de opmerkingen bij het voorstel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.