Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Ceder, Jasper van Dijk, Piri en Van der Werf over de grondhouding bij de beoordeling van asielzaken door de IND en de rol van taalexperts bij het beantwoorden van vragen over de identiteit in de asielprocedure
Vragen van de leden Ceder (ChristenUnie), Jasper van Dijk (SP), Piri (PvdA) en Van der Werf (D66) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de grondhouding bij de beoordeling van asielzaken door de IND en de rol van taalexperts bij het beantwoorden van vragen over de identiteit in de asielprocedure (ingezonden 9 juli 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 20 september
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3667.
Vraag 1
Welke eisen worden gesteld aan iemand die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) als taalexpert wordt ingezet?
Antwoord 1
Een taalanalist wordt zorgvuldig geselecteerd en voortdurend getoetst op het vermogen
om taalvarianten van elkaar te onderscheiden. Bij een taalanalyse ziet een linguïst
van de IND erop toe dat de taalanalist zijn conclusie afdoende onderbouwt met relevante
voorbeelden van de spraak van de vreemdeling, zoals die te horen zijn in de voor de
taalanalyse gemaakte geluidsopname. De linguïst en de taalanalist stellen in samenspraak
het definitieve rapport van de taalanalyse op. In het Werkkader taalanalisten, d.d.
1 mei 20201, staat nader beschreven aan welke eisen taalanalisten moeten voldoen.
Vraag 2
Hoe vaak wordt het instrument taalanalyse afgenomen bij personen die al meer dan 10
jaar in Nederland zijn?
Antwoord 2
Uit de registratie-systemen van de IND kunnen niet de benodigde gegevens gehaald worden
om vast te stellen hoe vaak een taalanalyse wordt afgenomen bij personen die meer
dan 10 jaar in Nederland zijn.
Vraag 3
Is er wetenschappelijke informatie over hoe betrouwbaar een taalanalyse is, die afgenomen
wordt nadat betrokkene meer dan 10 jaar niet meer in zijn oorspronkelijke taalomgeving
verblijft? Zo ja, kunt u die delen?
Antwoord 3
De IND acht het in zijn algemeenheid niet aannemelijk dat kennis op moedertaalniveau
van een taal of dialect na tien jaar verblijf in Nederland volledig zou zijn verdwenen.
In beginsel kan ook na tien jaar nog steeds redelijkerwijs worden verwacht dat de
vreemdeling (in elk geval enige) authentieke kennis kan demonstreren van een taal
of dialect. In die gevallen, waarin je kunt spreken van taalverlies, spelen vele factoren
een rol, zoals leeftijd van vertrek, de mate van contact met taalgenoten, houding
ten opzichte van de eerste taal, verwantschap tussen de eerste en de nieuwe taal.
De academisch geschoolde taalkundigen die de taalanalyses begeleiden, houden rekening
met deze factoren (voor zover ze bekend zijn).
Daarbij benadruk ik dat een taalanalyse alleen als aanvullend instrument wordt ingezet
in gevallen waarin er twijfel bestaat aan het door de vreemdeling gestelde land van
herkomst of een specifieke regio binnen een land van herkomst. Het is aan de vreemdeling
om zijn herkomst aannemelijk te maken. Wanneer de vreemdeling daar niet in slaagt,
kan de IND besluiten om onderzoek te doen naar de taal die de vreemdeling spreekt
en te bezien of de vreemdeling op grond van de spraak te herleiden is tot een bepaalde
spraak- en cultuurgemeenschap in een bepaald land of een bepaalde regio. De IND komt
de vreemdeling, in het kader van de samenwerkingsverplichting, in dat geval tegemoet
in de bewijslastverplichting. Zo kan een taalanalyse een hulpmiddel zijn waarmee de
vreemdeling het gestelde land van herkomst kan onderbouwen.
De IND is zich ervan bewust dat een taalanalyse beperkingen kent en hoogstens een
sterke indicatie oplevert. Het zegt immers niets over waar iemand is geboren, en in
het algemeen ook niet over het gebied of de gebieden waar iemand slechts korte tijd
heeft verbleven. Uit een taalanalyse blijkt veelal ook niet wanneer iemand is vertrokken
uit zijn oorspronkelijke herkomstgebied. In elke zaak vindt daarom een afweging plaats,
al dan niet samen met de linguïsten van de IND, of een taalanalyse zinvol en mogelijk
is. Bij de vraag of taalanalyse een geschikt instrument is, wordt ook gekeken naar
het tijdsverloop sinds de vreemdeling zijn oorspronkelijke leefgebied heeft verlaten,
hoe lang iemand daar heeft gewoond, waar de vreemdeling heeft verbleven nadat hij
zijn leefgebied heeft verlaten en welke talen aldaar gesproken worden.
Vraag 4
Wat zijn de criteria die gebruikt worden om bij twijfel aan de nationaliteit een taalanalyse
al dan niet in te zetten bij minderjarige asielzoekers in de eerste asielprocedure?
Gebeurt dit standaard bij twijfel aan de nationaliteit? Waarom wel/niet?
Antwoord 4
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, doet de IND een taalanalyse indien
dit iets kan bijdragen aan het oordeel over de herkomst van de vreemdeling. In de
meerderheid van zaken van ongedocumenteerde vreemdelingen wordt de herkomst vastgesteld
op grond van de verklaringen die de vreemdeling heeft afgelegd tegenover de IND. Indien
de verklaringen echter op sommige onderdelen niet overtuigen, bijvoorbeeld omdat deze
te summier zijn of (deels) onjuist, kan de IND de asielzoeker een taalanalyse aanbieden.
Dit biedt de asielzoeker gelegenheid om de gestelde herkomst nader te onderbouwen.
Hierbij is van belang dat voor een groot aantal landen het niet mogelijk is om met
taalanalyse de herkomst vast te stellen omdat talen in verschillende landen gesproken
worden. Bij evident (jonge) minderjarigen neemt de IND in beginsel geen taalanalyse
af.
Vraag 5
Wanneer asielzoekers contraexpertise inschakelen die tot andere conclusies komt, hoe
beoordeelt u dan aan welk oordeel u meer geloof dient te hechten? In hoeveel zaken
komt dit voor als het gaat om taalanalyse? Gaat het daarbij vooral om bepaalde landen?
Zo ja, welke?
Antwoord 5
Elke contra-expertise op een taalanalyse met een afwijkende conclusie
wordt zorgvuldig bekeken door linguïsten van het Team Onderzoek en Expertise Land
en Taal (TOELT) van de IND. Zij beoordelen of de contra-expertise al dan niet op een
zorgvuldige wijze tot stand gekomen is en of deze aanleiding geeft tot een controleonderzoek.
Daarbij wordt bezien of de contra-expertise is uitgevoerd door een onafhankelijk en
deskundig taalanalist, of diegene over specifieke vaardigheden beschikt om te beoordelen
of de taal en/of het dialect authentiek is en of hij zijn conclusies inzichtelijk
maakt. Als de IND concludeert dat een controleonderzoek nodig is, schakelt de linguïst
een derde taalanalist in (eventueel van een taalanalysebureau in het buitenland).
De linguïst schrijft een reactie op de contra-expertise waarin wordt aangegeven of
er aanleiding is het eerdere oordeel te herzien. Uit de systemen van de IND valt niet
af te leiden hoe vaak een contraexpertise volgt op een taalanalyse.
Vraag 6
Als een taalexpert stelt dat een asielzoeker uit Tanzania afkomstig is, terwijl de
persoon in kwestie beweert uit Burundi afkomstig te zijn, en na verloop van tijd blijkt
uit verklaringen van de respectievelijke ambassades dat de asielzoeker inderdaad uit
Burundi komt2, blijft u dit soort taalexperts dan nog steeds inzetten? Zo ja, waarom?
Antwoord 6
Het is mij duidelijk dat u via algemene vragen een specifieke zaak aan de orde wilt
stellen. Zoals bekend ga ik niet in op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid wijs ik erop dat de conclusie van een taalanalist dat de vreemdeling
niet spreekt zoals gangbaar is in het gebied waar hij stelt vandaan te komen, reden
kan zijn om te concluderen dat zijn verklaringen over identiteit, herkomst of nationaliteit
niet geloofwaardig zijn. Als later blijkt, bijvoorbeeld aan de hand van later overgelegde
(authentiek bevonden) identiteitsdocumenten of paspoort, dat de vreemdeling toch afkomstig
is uit het door hem gestelde herkomstgebied of hij daarvan de nationaliteit heeft,
maakt dat de conclusies uit de taalanalyse niet per definitie onjuist. Immers, een
taalanalyse zegt over het algemeen enkel iets over waartoe iemand taalkundig herleidbaar
is en niet per se over de nationaliteit van de vreemdeling of waar hij geboren is.
In bepaalde gevallen kan het dus zo zijn dat de gebruikelijke verblijfsplaats van
de vreemdeling, voorafgaand aan zijn komst naar Nederland, nog steeds niet aannemelijk
is gemaakt.
Vraag 7
Bent u het met ons eens dat verklaringen van ambassades die het verhaal van de asielzoeker,
zoals genoemd in vraag 6 en na vele jaren pas verstrekt, ondersteunen, niet kunnen
gelden als nieuwe feiten op basis waarvan een herhaald asielverzoek ingediend kan
worden, maar gelden als onderbouwing van de eerdere en consistente verklaringen van
betrokkene? Bent u het ermee eens dat in dit kader een eerdere onjuiste conclusie
van de IND herzien zou moeten worden en de regels die golden op het moment dat die
onjuiste conclusie was getrokken gehanteerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Zoals bij de vorige vraag is opgemerkt, kunnen dergelijke verklaringen veelal hooguit
de nationaliteit, identiteit en geboorteplaats bevestigen. Daarmee staat nog niet
vast waar de vreemdeling zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft gehad voorafgaand
aan zijn komst naar Nederland. Indien de verklaringen over het herkomstgebied vaag,
summier en tegenstrijdig zijn, en ook een taalanalyse wijst erop dat betrokkene taalkundig
niet in het door hem gestelde herkomstgebied te plaatsen is, dan zal de IND veelal
nog steeds niet geloofwaardig achten dat de vreemdeling in het door hem gestelde herkomstgebied
heeft gewoond. Uiteraard beziet de IND altijd, indien de vreemdeling een herhaald
asielverzoek indient, of de elementen die wel geloofwaardig worden geacht, aanleiding
geven voor verlening van een asielvergunning.
Daarbij merk ik op dat de IND geen bevoegdheid heeft om ambtshalve een asielbesluit
te nemen wanneer er geen asielaanvraag is ingediend. Het is dus aan de vreemdeling
om zijn wens tot asiel kenbaar te maken. De vreemdeling kan tegelijkertijd met de
indiening van een opvolgende asielaanvraag ook aangeven dat hij verzoekt om heroverweging
van de eerdere beslissing.
Dat kan er onder omstandigheden toe leiden dat de ingangsdatum van een eventueel te
verlenen verblijfsvergunning wordt gesteld op een datum gelegen vóór die waarop de
opvolgende asielaanvraag is ingediend.
Vraag 8
Vindt u het acceptabel dat in een geval als in vraag 6 beschreven het vluchtverhaal
van de asielzoeker nooit beoordeeld is, maar slechts is afgewezen op grond van de
blijkbaar onjuiste conclusie over zijn land van herkomst en identiteit? Zo ja, waarom?
Zouden in een dergelijk geval, bij gebrek aan documenten, niet ook de verklaringen
en beschrijvingen van de asielzoeker over het land waar hij vandaan stelt te komen,
zorgvuldig beoordeeld dienen te worden, zoals de rechtbank ook weergegeven heeft in
haar uitspraak van 28 mei 2004?
Antwoord 8
Ook hier is mij duidelijk dat u via algemene vragen een specifieke zaak aan de orde
wilt stellen. Zoals bekend ga ik niet in op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de IND het asielrelaas niet inhoudelijk beoordeelt
wanneer de verklaringen van de asielzoeker over zijn nationaliteit en herkomst niet
geloofwaardig worden geacht. Een asielrelaas is immers onlosmakelijk verbonden met
een specifiek land van herkomst waar de door de asielzoeker gestelde gebeurtenissen
zich zouden hebben voorgedaan. In die gevallen is niet vast te stellen wie de asielzoeker
is, waar hij vandaan komt en voor welke overheid of andere actoren hij stelt te vrezen,
wat een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas onmogelijk maakt.3
Over de beoordeling van de asielaanvraag in het geval de vreemdeling geen of onvoldoende
ondersteunde documenten heeft, merk ik het volgende op. Het is in de eerste plaats
aan de asielzoeker om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Hierbij
geldt als uitgangspunt dat de asielzoeker deze elementen zoveel als mogelijk dient
te onderbouwen. Dit kan hij doen met documenten, foto’s of andere (al dan niet openbare)
bronnen. De asielzoeker kan zijn identiteit en herkomst ook onderbouwen met aannemelijke
verklaringen. Als een asielzoeker geen identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten
heeft, of het door hem gestelde niet anderszins kan onderbouwen, bekijkt de IND welke
redenen de asielzoeker aandraagt voor de gebrekkige onderbouwing. Bij twijfel over
de opgegeven nationaliteit, herkomst en/of identiteit, krijgt de asielzoeker de gelegenheid
om te vertellen over zijn land van herkomst, taal, cultuur en woonomgeving, om op
die manier aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk afkomstig is uit het door hem
gestelde land of gebied. Die verklaringen legt de IND ter verificatie naast (openbare)
bronnen. In de beoordeling van het asielverzoek betrekt de IND dus niet alleen de
documenten waarmee de asielzoeker zijn identiteit en nationaliteit kan onderbouwen,
maar juist ook, in bredere zin, zijn verklaringen over identiteit, nationaliteit,
herkomst, reis en (indien van toepassing) het ontbreken van documenten. Zoals hiervoor
is aangegeven, behoort het aanbieden van een taalanalyse ook tot de mogelijkheden.
Vraag 9
Deelt u de mening, als in een zaak als deze alsnog een nationaliteitsverklaring (zoals
in deze zaak van Burundi) afgegeven wordt, dat dan het asielverzoek alsnog inhoudelijk
zou moeten worden beoordeeld, in samenhang met een ambtshalve beoordeling artikel
8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op privéleven)?
Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat in een eventuele hernieuwde asielaanvraag
hieraan niet voorbij mag worden gegaan? Zo nee, waarom?
Antwoord 9
Voor wat betreft de situatie dat de vreemdeling alsnog documenten verkrijgt over een
eerder ongeloofwaardig geachte nationaliteit of herkomst, verwijs ik naar de hiervoor
gegeven antwoorden.
Artikel 8 EVRM wordt alleen ambtshalve beoordeeld bij een eerste asielaanvraag. Indien
een vreemdeling in een later stadium wenst zijn beroep op dit artikel opnieuw beoordeeld
te zien, kan hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier indienen.
Vraag 10
Geldt voor zaken als deze dat de IND-ambtenaren alleen «hun best doen om afwijzingsgronden
rond te krijgen en niet om te zoeken naar mogelijkheden om de zaak voor de asielzoeker
op te lossen waar dat kan» zoals kennelijk in elk geval tot begin 2010 het beleid
was?4 Acht u een dergelijke grondhouding in overeenstemming met de verplichtingen van het
Vluchtelingenverdrag waar Nederland zich aan te houden heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Antwoord 10
Het is nimmer het beleid van IND geweest, in het heden noch het verleden, om primair
te sturen op het afwijzen van asielaanvragen. Daarmee wordt volstrekt te kort gedaan
aan de vele IND-medewerkers die zich er dagelijks hard voor maken dat asielbescherming
wordt geboden aan hen die daar recht op hebben. Uit het door u genoemde document –
dat overigens ruim 10 jaar oud is – blijkt juist dat IND-medewerkers actief worden
gestuurd op een klantgerichte houding. Dit is nog steeds het uitgangspunt. Binnen
de IND wordt verder gestimuleerd om dilemma’s of lastige zaken onderling te bepreken
met collega’s al dan niet via intervisie bijeenkomsten. Van een grondhouding die vooral
is gericht op afwijzen is geen sprake. Uiteraard kan de IND enkel een asielvergunning
verlenen indien aannemelijk is dat de betreffende vreemdeling te vrezen heeft voor
vervolging of ernstige schade. Overeenkomstig het bepaalde in de Vreemdelingenwet
en Kwalificatierichtlijn, kan er aanleiding zijn om de vreemdeling hieromtrent het
voordeel van de twijfel te gunnen, hetgeen ook veelvuldig voorkomt. Overigens blijkt
uit de percentages inwilligingen van asielaanvragen ook geenszins dat de IND stuurt
op afwijzen van asielaanvragen. Ik verwijs naar de openbaar toegankelijke Rapportages
Vreemdelingenketen, evenals de Staat van Migratie5.
Vraag 11
Is de genoemde algemene grondhouding die beschreven wordt in het aangehaalde document
inderdaad aangepast sinds 2010? Zo ja, wat is dan nu de grondhouding? Wat betekent
de geschetste grondhouding voor de zorgvuldigheid van de beslissingen in asielverzoeken
van voor 2010? Kunt u volhouden dat asielzoekers voor die tijd een objectieve beoordeling
van hun vluchtverhaal hebben gekregen dat er niet op gericht was om «de afwijzingsgronden
rond te krijgen»? Bent u het met mij eens dat de IND een objectief oordeel zou moeten
vellen over de vraag of een asielzoeker bescherming nodig heeft of niet, in plaats
van het vinden van afwijzingsgronden?
Antwoord 11
Binnen de IND is het gebruikelijk dat medewerkers reflecteren op hun werk, hierover
met elkaar spreken én dat dit ook aan de orde komt in teamoverleggen. De IND staat
open voor discussies over dergelijke onderwerpen. Het aangehaalde document laat verder
zien dat IND-medewerkers zich bewust zijn van de complexiteit van het werk en de soms
lastige positie van de asielzoeker om zijn aanvraag te onderbouwen. Wel is het goed
te benoemen dat stuk dateert uit november 2009 en dus inmiddels ruim tien jaar oud
is. Ook is er nadien aandacht geweest voor de grondhouding en de samenwerkingsverplichting
met de vreemdeling. Zo is de openbare werkinstructie (2014/10), over de integrale
geloofwaardigheidstoetsing verschenen, waarmee een einde kwam aan de veel bekritiseerde
toets aan de positieve overtuigingskracht van asielrelazen. Aan de vreemdeling wordt
nu vaker het voordeel van de twijfel gegeven. Ook binnen de verplichte EASO-opleidingsmodules
wordt aandacht besteed aan de bewijslast en de moeilijkheden voor kwetsbare asielzoekers
om informatie over te leggen. Verder wordt in de nieuwe Basis Opleiding Asiel (BOA)
aandacht geschonken aan de grondhouding bij het nemen van beslissingen en wordt het
gesprek hierover gevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld de video van het theaterstuk «Salomonsoordeel»
getoond en besproken.
De IND beoordeelt of asielzoekers in aanmerking komen voor internationale bescherming.
De IND doet dit op grond van de verklaringen en documenten die de asielzoeker bij
zich heeft en op grond van de informatie die bekend is over het land van herkomst
van de asielzoeker. Als de IND de aanvraag afwijst, wordt dit gemotiveerd weergegeven
in het besluit op de aanvraag. Er is en was geen algemene grondhouding voor IND-medewerkers
gericht op afwijzing, maar juist op het objectiveren van de door de asielzoeker geuite
vrees. De IND kijkt of de verklaringen van de asielzoeker geloofwaardig zijn, of het
aannemelijk is wat de asielzoeker vreest bij terugkeer en of de asielzoeker bij terugkeer
naar het land van herkomst een risico op loopt vervolging of ernstige schade. Zoals
eerder opgemerkt kan er aanleiding zijn om het vreemdeling het voordeel van de twijfel
te geven. Asielzoekers worden bovendien bijgestaan door een rechtshulpverlener en
zij hebben de mogelijkheid een afwijzende beslissing voor te leggen aan een rechter
in beroep en hoger beroep.
Vraag 12
Kunt u het document waar in de mail naar verwezen wordt met de Kamer delen, zodat
de Kamer zich ook een beeld kan vormen van de discussie die kennelijk gespeeld heeft.
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Ja, zie bijlage. Het betreft hier geen IND document, maar een document dat op eigen
initiatief destijds is opgesteld door enkele individuele IND-medewerkers. Zij hebben
toestemming gegeven dit stuk te delen.
Vraag 13
Deelt u de mening dat het document uit noot 2 over de grondhouding aanleiding is om
onafhankelijk te doen naar de manier waarop de IND asielverzoeken beoordeelt? Zo niet,
waarom niet?
Antwoord 13
Nee, het discussiestuk dat ten grondslag ligt aan de mail over de grondhouding van
IND-medewerker is zoals gezegd afkomstig uit november 2009 en is niet representatief
voor alle IND-medewerkers. Toen dit discussiestuk begin 2010 op de verschillende IND-locaties
werd besproken, kwam duidelijk naar voren dat veel van de IND-medewerkers zich niet
herkenden in dit stuk en de daarin beschreven houding. Het toont bovendien dat de
IND een lerende organisatie is waarin er ruimte is voor discussie. Het is bovendien
niet juist om een verband te suggereren tussen de opvatting van die medewerkers ruim
tien jaar geleden, en de huidige beslispraktijk van de IND. In dit verband verwijs
ik ook naar de meer recente conclusie uit het rapport van de Commissie Van Zwol waarin
staat dat de asielpraktijk in algemene zin goed verloopt. Ik wens bovendien (nogmaals)
te benadrukken dat een asielzoeker een afwijzende beslissing op een asielaanvraag
kan voorleggen aan een rechter in beroep en hoger beroep. De rechter toetst reeds
de wijze waarop de IND het asielverzoek heeft beoordeeld. Ik zie dus geen aanleiding
om nader onafhankelijk onderzoek te doen naar de manier waarop de IND asielverzoeken
beoordeelt.
Vraag 14
Als een asielzoeker, zoals in deze casus, als gevolg van een op verkeerde gronden
getrokken conclusie dat zijn identiteit niet klopt, niet de bescherming krijgt onder
het categoriaal beschermingsbeleid dat op het moment van aanvraag gold voor Burundi,
zou hij daar dan niet met terugwerkende kracht alsnog onder moeten vallen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 14
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Vraag 15
Hoe kan het gebeuren dat een alleenstaande minderjarige asielzoeker niet behandeld
wordt volgens het AMA (alleenstaande minderjarige asielzoeker)-beleid, zoals in deze
zaak ook gebeurd is?
Antwoord 15
Zoals hiervoor aangegeven, ga ik niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid
kan ik zeggen dat er in de afgelopen jaren veel verbeteringen in het proces zijn aangebracht.
Op dit moment wordt in de aanmeldfase van de asielprocedure direct onderkend dat iemand
(gesteld) minderjarig is en onbegeleid is. Een niet-begeleide minderjarige vreemdeling
(amv) wordt aangemeld bij Nidos, de instantie die bij de afwezigheid van ouder(s)
middels voogdij voorziet in het gezag. Afhankelijk van de leeftijd en de situatie
van een amv zijn er specifieke waarborgen en procedures. Wanneer de amv zijn minderjarigheid
niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase
een leeftijdsschouw plaats. Zolang er twijfel is over de door de vreemdeling opgegeven
leeftijd en niet middels leeftijdsschouw of ander onderzoek, waaronder medisch leeftijdsonderzoek,
is vastgesteld dat de vreemdeling meerderjarig is, wordt in de asielprocedure uitgegaan
van de minderjarigheid van de vreemdeling. Wat betreft de inhoudelijke beoordeling
van de asielaanvraag is er geen apart beleid voor amv.
Voor zover u doelt op het amv-buitenschuldbeleid kan ik u mededelen dat er specifieke
voorwaarden zijn waaraan de vreemdeling moet voldoen. Deze voorwaarden staan uitgewerkt
in paragraaf B8/6 van de Vc 2000. Deze vergunning kan ambtshalve worden verleend of
na het indienen van een aanvraag.
Vraag 16
Als een uitgeprocedeerde asielzoeker, zoals in aangehaalde casus, in het kader van
pogingen terug te keren naar het land van herkomst in het bijzijn van medewerkers
van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een ambassade bezoeken en daar te horen
krijgen dat de asielzoeker in kwestie de nationaliteit heeft waarvan de IND beweert
dat deze die niet heeft, zou die DT&V medewerker dan niet verplicht moeten zijn die
informatie aan de IND door moeten geven, en zou de IND de beoordeling van de zaak
dan niet ambtshalve moeten bijstellen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.
Zoals ik ook in mijn reactie van 8 juli 2021 op het rapport Bewijsnood van Amnesty
International6 heb toegelicht, onderschrijf ik het uitgangspunt dat het besluitvormingsproces van
de IND en het terugkeertraject van Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) nauw
op elkaar aangesloten moeten zijn om zo eventuele risico’s bij uitzetting te voorkomen.
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat uitzetting niet mag plaatsvinden wanneer een
door de asielzoeker gestelde schending van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM
bij terugkeer naar dat land, niet is onderzocht. Voor de werkprocessen van de DT&V
en de IND in de genoemde gevallen, verwijs ik naar die brief.
Vraag 17
Begrijpt u dat de burgemeester van Enschede, dhr. dr. G.O. van Veldhuizen, in een
brief aan uw ambtsvoorganger uit 20187 over deze casus uitspreekt dat hij «[e]en reflectie van de IND en DT&V over de afgelopen
16 jaar gehanteerde verkeerde aanname» heeft gemist, alsook «het dragen van de consequentie
van een verkeerde stellingname»? Deelt u de mening dat een reflectie in zaken als
deze en het dragen van de consequentie van een verkeerde stellingname verwacht zou
mogen worden van de IND die uit naam van u handelt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Over individuele zaken worden geen mededelingen gedaan. Indien de IND een onjuist
besluit heeft genomen wordt daar uiteraard op gereflecteerd.
Vraag 18
Waarom krijgt een asielzoeker waarvan, zoals in deze casus, de DT&V herhaaldelijk
aangeeft, zoals burgemeester Van Veldhuizen in zijn brief stelt, «dat ook zij niet
wist welke andere acties hij nog kon ondernemen» om te vertrekken geen verblijfsvergunning
op grond van het buitenschuldcriterium, nog afgezien van de aangetoonde verkeerde
beoordeling van zijn asielverzoek? Bent u bereid die alsnog te verlenen in dergelijke
gevallen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 18
Over individuele zaken worden geen mededelingen gedaan, zie verder het antwoord bij
vraag 19.
Vraag 19
In welke gevallen geeft u wel een zogenoemde buiten schuld-vergunning? Om hoeveel
gevallen gaat dit in de afgelopen jaren?
Antwoord 19
De IND verleent een buitenschuldverblijfsvergunning aan een vreemdeling die zonder
resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit blijkt uit een ambtsbericht
met positief zwaarwegend advies van de DT&V.
De voorwaarden voor verlening van een dergelijke vergunning zijn uitgewerkt in de
Vreemdelingencirculaire (B8/4). Voor verlening van deze vergunning mag er geen redelijke
twijfel bestaan over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Daarnaast
moet de vreemdeling de DT&V om bemiddeling hebben verzocht ten behoeve van zijn vertrek
uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten
van zijn land van herkomst (of een ander land waar hem toegang kan worden verleend),
en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. De vreemdeling moet
in houding en gedrag hebben laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst
(of een ander land waar hem toegang kan worden verleend), hetgeen onder meer blijkt
uit het feit dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft
gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure. Er mag op het moment van beslissen geen
sprake zijn van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning
en de vreemdeling kan niet voldoen aan de voorwaarden voor een andere verblijfsvergunning.
In de eerste zes maanden van 2021 zijn er minder dan 10 aanvragen buitenschuld ingewilligd.
In 2020 zijn er 20 aanvragen voor een buitenschuld-vergunning ingewilligd. In 2019
waren dit er 30. In 2018 zijn er 20 aanvragen buitenschuld ingewilligd. In 2017 waren
dit er 10.
Vraag 20
Zo u niet van mening bent dat iemand als in deze zaak alsnog verblijf als vluchteling
toegekend zou dienen te worden, deelt u dan de mening dat zo iemand, gezien het verloop
van de zaak en de gedocumenteerde pogingen om te vertrekken, een verblijfsvergunning
op basis van artikel 8 EVRM vanwege privéleven, verleend zou moeten worden? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 20
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat de IND slechts
bij bijzondere individuele omstandigheden een vergunning verleent op grond van privéleven
zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de duur van
het verblijf in NL, de aard van dit verblijf en de inspanningen gericht op terugkeer.
Ik verwijs verder naar de openbare werkinstructie 2020/16 waarin dit verder is uitgewerkt.
Vraag 21
Bent u van mening dat asielzoekers die op vergelijkbare manier zijn afgewezen, recht
is gedaan? Zo ja, waarom? Bent u van mening dat in dergelijke zaken de menselijke
maat nog in het oog gehouden is? Zo ja, kunt u toelichten hoe?
Antwoord 21
Ik ga niet in op individuele gevallen. Er kan bovendien niet gesproken worden van
vergelijkbare gevallen, omdat daarvoor de diversiteit aan individuele feiten en omstandigheden
in vreemdelingenzaken te groot is. In zijn algemeenheid wijs ik erop dat de IND zorgvuldige
procedures hanteert voor de beoordeling van een asielaanvraag, evenals voor de beoordeling
van een aanvraag voor verblijf op andere gronden. Die beslissingen kunnen bovendien
worden voorgelegd aan een rechter in beroep en hoger beroep.
Vraag 22
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 22
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.