Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang Besluit bekostiging WEC 20xx
31 497 Passend onderwijs
Nr. 416 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 september 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 28 juni 2021 over de voorhang Besluit bekostiging WEC 20xx (Kamerstuk
31 497, nr. 412).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 september 2021 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 17 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorhang van
het Besluit bekostiging WEC 20xx en hebben hierover nog enkele vragen.
Verzuim
De voornoemde leden lezen dat leerlingen die meer dan de helft van het aantal schooldagen
ongeoorloofd verzuimen in de nieuwe systematiek worden aangemerkt als meetellend voor
de bekostiging. Terwijl in de oude systematiek dit niet het geval was. Zij vragen
op welke manier er dan wordt voorkomen dat scholen aantallen leerlingen hebben die
voor meerdere jaren meetellen in de bekostiging, zonder dat deze leerlingen daadwerkelijk
aanwezig zijn op school. Over hoeveel leerlingen gaat het hier naar schatting? Daarnaast
vragen de leden of er door scholen wordt bijgehouden hoe vaak ouders ervoor kiezen
om met schoolgaande kinderen buiten schoolvakanties met vakantie te gaan. Zo ja, hoe
vaak gebeurt dit en welke sancties liggen hierop? Welke wettelijke vrijheden hebben
scholen, die bijvoorbeeld niet deelnemen aan het Experiment Ruimte in Onderwijstijd,
als het gaat om het kiezen van schoolvakanties en/of vrije dagen, zo vragen de leden.
Beschikkingsmomenten voor bekostiging
De leden lezen dat schoolbesturen vaak al in het voorjaar bezig zijn met de begroting
en het personeelsplan voor het daaropvolgende jaar. Daarom is het wenselijk om sneller
dan in het najaar inzicht te geven in het budget. Scholen en besturen ontvangen dan
ook een informatieproduct van DUO1 met daarin de bekostigingsinformatie. Op welke manier kunnen schoolbesturen hier
rechten aan ontlenen? Ook vragen zij of het kan voorkomen dat het informatieproduct
van DUO andere bekostigingsinformatie geeft dan de uiteindelijke begroting voor het
daaropvolgende jaar. Zo ja, zorgt dit er voor dat schoolbesturen uiteindelijk niet
volledig gebruik gaan maken van de bekostiging voor het daaropvolgende jaar en dat
daarmee onnodig extra reserves worden ingebouwd of dat steekhoudende plannen uiteindelijk
geen doorgang kunnen hebben vanwege onvoldoende dekking en alle bijbehorende inefficiency
van dien? Zo ja, hoe gaat de Minister dit voorkomen? Zo nee, waarom niet, zo vragen
de voornoemde leden.
Basisbekostiging
De leden lezen dat de GGL2 niet meer wordt meegenomen in de bekostigingsformules. Zij vragen op welke manier
er tegemoet wordt gekomen aan scholen die momenteel een relatief ouder personeelsbestand
hebben.
Extra bekostiging voor onderwijsachterstanden
De leden lezen dat (v)so3-scholen extra budget ontvangen voor onderwijsachterstanden. De bekostiging die scholen
ontvangen is afhankelijk van het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele
achtergrond. Waarom wordt de bekostiging hierop gebaseerd? De voornoemde leden vragen
of het niet zo kan zijn dat ook leerlingen zonder een niet-Nederlandse culturele achtergrond
onderwijsachterstanden hebben. Zo ja, waarom is het voor scholen dan niet mogelijk
om voor die leerlingen extra bekostiging te krijgen? Daarnaast vragen de leden waarom
er per definitie van uit wordt gegaan dat leerlingen met een niet-Nederlandse culturele
achtergrond een onderwijsachterstand hebben. Klopt dat in alle gevallen? Zo nee, waarom
ziet de Minister geen mogelijkheden om deze extra bekostiging beter in te kaderen?
Daarnaast vragen de leden waarom de Minister er niet voor kiest om ook extra bekostiging
te reserveren voor leerlingen die voorlopen en gebaat zijn bij meer uitdaging in hun
huidige leerniveau: bijvoorbeeld leerlingen die extra lessen willen volgen voor bepaalde
vakken. Waarom ligt alleen de focus op leerlingen met achterstanden, zo vragen de
leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorhang inzake
het Besluit bekostiging WEC 20xx». Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Hoofdlijnen
De leden van deze fractie lezen dat de systematiek zo wordt aangepast, dat het overschrijden
van het ondersteuningsbudget van het samenwerkingsverband consistent wordt gemaakt.
Zo betalen scholen voortaan alleen mee aan de overschrijding «als zij zelf met doorverwijzingen
de overschrijding konden beïnvloeden». Kan de Minister toelichten hoe dit werkt in
de praktijk? Deze leden vragen of dit niet ervoor zorgt dat scholen meer leerlingen
zullen doorverwijzen. Zo ja, welk effect heeft dit op leerlingen? Zal dit zorgen voor
meer thuiszitters? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Extra bekostiging voor onderwijsachterstanden
De leden zijn positief en vinden het tegelijkertijd vanzelfsprekend dat ook (v)so-scholen
een budget ontvangen voor onderwijsachterstanden. Echter zij hebben vraagtekens bij
het feit dat deze bekostiging anders wordt berekend dan bij het regulier onderwijs.
Zo wordt bij het v(so) gekeken naar het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse
culturele achtergrond (cumi), terwijl bij het regulier onderwijs wordt gekeken naar
achterstandsscores. Waarom heeft de Minister hiervoor gekozen? Ook vragen zij of hij
het wenselijk vindt dat het v(so) anders wordt behandeld dan het regulier onderwijs.
Groeibekostiging
De leden van de D66-fractie constateren dat samenwerkingsverbanden voortaan in het
ondersteuningsplan moeten opnemen hoe zij omgaan met een gemiddelde instroom van nieuwe
leerlingen met een toelaatbaarheidsverklaring na 1 februari. Welke problemen kan dit
opleveren? Zij vragen tot slot of dit tot gevolg kan hebben dat minder nieuwe leerlingen
kunnen instromen.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
bekostigingsbesluit. Zij constateren dat er vanuit het onderwijsveld kritische reacties
hebben geklonken over de gevolgen van de overgang naar kalenderjaarbekostiging voor
de vordering van onderwijsinstellingen op het Ministerie van OCW4 en de schoonmaakkwaliteit binnen scholen. Wat kan de Minister melden over de manier
waarop men op de scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs de daling
van het eigen vermogen van besturen aan het eind van boekjaar 2022 ervaart? Tevens
vragen de voornoemde leden of de budgettair neutrale invoering meteen ook uitsluit
dat scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs problemen hiervan ondervinden.
Kan de Minister dit nader toelichten? Over de schoonmaakkwaliteit stelt de Minister
dat scholen al de mogelijkheid hebben om meer of minder van haar beschikbare middelen
in te zetten voor schoonmaak. Tot slot vragen zij of de Minister kan toelichten in
hoeverre de onderwijsinspectie en/of de arbeidsinspectie tevens zicht houden op de
schoonmaakkwaliteit en de manier waarop een tekortschietende schoonmaakkwaliteit schadelijk
uitpakt voor het binnenklimaat in deze schoolgebouwen.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
De leden van de VVD-fractie en de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van
de voorhang van het Besluit bekostiging WEC 20xx. De leden van de PvdA-fractie hebben
met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige bekostigingsbesluit. De leden
van deze fracties hebben nog enkele vragen en opmerkingen, waarop ik hierna zal ingaan.
Bij de beantwoording is de volgorde van de inbreng voor dit schriftelijk overleg aangehouden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Verzuim
De leden van de VVD-fractie lezen dat leerlingen die meer dan de helft van het aantal
schooldagen ongeoorloofd verzuimen in de nieuwe systematiek worden aangemerkt als
meetellend voor de bekostiging. Terwijl in de oude systematiek dit niet het geval
was. Zij vragen op welke manier er dan wordt voorkomen dat scholen aantallen leerlingen
hebben die voor meerdere jaren meetellen in de bekostiging, zonder dat deze leerlingen
daadwerkelijk aanwezig zijn op school. Over hoeveel leerlingen gaat het hier naar
schatting? Daarnaast vragen de leden of er door scholen wordt bijgehouden hoe vaak
ouders ervoor kiezen om met schoolgaande kinderen buiten schoolvakanties met vakantie
te gaan. Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en welke sancties liggen hierop?
De Wet vereenvoudiging bekostiging primair onderwijs en het onderhavige Besluit bekostiging
WEC 20xx veranderen niets aan de wetgeving met betrekking tot het verzuimbeleid, zoals
opgenomen in (met name) de Leerplichtwet 1969 en de Wet register onderwijsdeelnemers.
Scholen blijven verplicht om in hun leerlingenadministratie het verzuim van leerlingen
bij te houden en om deze verzuimgegevens door te geven aan het register onderwijsdeelnemers.5Ongeoorloofd verzuim van leerlingen heeft straks alleen geen effect meer op de hoogte
van de bekostiging die scholen ontvangen. Onder de huidige wet worden leerlingen die
tussen de start van het schooljaar en de (huidige) teldatum 1 oktober meer dan de
helft van de onderwijstijd hebben verzuimd, niet meegeteld voor de bekostiging. Met
de verschuiving van de teldatum naar 1 februari is de bepaling over het niet voor
bekostiging meetellen van leerlingen die tussen de start van het schooljaar en de
teldatum meer dan de helft van de onderwijstijd hebben verzuimd niet meer opportuun.
Door de langere periode doet zich dit immers (vrijwel) niet voor. Daarnaast is de
oorspronkelijke reden van deze bepaling niet meer relevant (deze lag in het feit dat
kinderen van gastarbeiders gedurende de zomervakantie naar het land van herkomst gingen
en na de zomervakantie niet meer terugkwamen). Verder leveren scholen ook inspanningen
om leerlingen die veel verzuimen weer naar school te laten gaan en maken zij daarbij
ook kosten.
In reactie op de vraag hoeveel leerlingen ongeoorloofd langdurig verzuimen, kan ik
het volgende melden. Op 1 oktober 2020 waren er 41 leerlingen in het basisonderwijs,
31 leerlingen in het speciaal onderwijs en 192 leerlingen in het voortgezet speciaal
onderwijs die vanwege ongeoorloofd verzuim niet meetelden voor de bekostiging.
Er zijn geen aantallen bekend van kinderen waarvan de ouders ervoor kiezen om buiten
de schoolvakanties op vakantie te gaan.
Welke wettelijke vrijheden hebben scholen, die bijvoorbeeld niet deelnemen aan het
Experiment Ruimte in Onderwijstijd, als het gaat om het kiezen van schoolvakanties
en/of vrije dagen, zo vragen de leden.
Op grond van artikel 26, tweede en derde lid, van de Wet op de expertisecentra zijn
alleen de data van de kerstvakantie, meivakantie en zomervakantie landelijk voorgeschreven.6 Verder zijn scholen vrij om zelf te beslissen over vrije dagen en schoolvakanties,
mits wordt voldaan aan de bepalingen met betrekking tot onderwijstijd. Voor het voortgezet
speciaal onderwijs geldt dat in elk schooljaar op ten minste 189 dagen onderwijs moet
worden verzorgd (artikel 26, derde lid, WEC, in samenhang met artikel 6g1, eerste
lid, WVO). Schoolvakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, moeten
worden vastgelegd in de schoolgids (artikel 22, eerste lid, onderdeel c, onder 2°,
WEC).
Beschikkingsmomenten voor bekostiging
De leden lezen dat schoolbesturen vaak al in het voorjaar bezig zijn met de begroting
en het personeelsplan voor het daaropvolgende jaar. Daarom is het wenselijk om sneller
dan in het najaar inzicht te geven in het budget. Scholen en besturen ontvangen dan
ook een informatieproduct van DUO met daarin de bekostigingsinformatie. Op welke manier
kunnen schoolbesturen hier rechten aan ontlenen? Ook vragen zij of het kan voorkomen
dat het informatieproduct van DUO andere bekostigingsinformatie geeft dan de uiteindelijke
begroting voor het daaropvolgende jaar. Zo ja, zorgt dit er voor dat schoolbesturen
uiteindelijk niet volledig gebruik gaan maken van de bekostiging voor het daaropvolgende
jaar en dat daarmee onnodig extra reserves worden ingebouwd of dat steekhoudende plannen
uiteindelijk geen doorgang kunnen hebben vanwege onvoldoende dekking en alle bijbehorende
inefficiency van dien? Zo ja, hoe gaat de Minister dit voorkomen? Zo nee, waarom niet,
zo vragen de voornoemde leden.
Het informatieproduct is een dienst aan de scholen, zodat zij al vroegtijdig een indicatie
hebben van de bekostiging die zij kunnen verwachten in het komende schooljaar. Deze
indicatie is gebaseerd op de leerlingaantallen die dan al bekend zijn. Op basis hiervan
kan een goede inschatting worden gemaakt. Maar, aangezien de prijzen op dit moment
nog niet vast staan, kan nog geen beschikking worden gestuurd op dat moment. Aan het
informatieproduct kunnen schoolbesturen dan ook geen rechten ontlenen.
Dit zorgt er niet voor dat schoolbesturen meer reserves gaan opbouwen omdat de bekostiging
onzeker is, of dat besturen niet op een efficiënte manier kunnen plannen, integendeel.
Met de vereenvoudiging bekostiging krijgen scholen juist meer dan nu het geval is,
inzicht in de te verwachten bekostiging en kunnen zij hierop beter begroten. Door
het verkleinen van het aantal parameters waarop de bekostiging gebaseerd is wordt
de onzekerheid over de bekostiging ook kleiner. Het tijdspad voor het informatieproduct
en de beschikkingen is eerder afgestemd met de PO-Raad en een aantal besturen.
Basisbekostiging
De leden lezen dat de GGL niet meer wordt meegenomen in de bekostigingsformules. Zij
vragen op welke manier er tegemoet wordt gekomen aan scholen die momenteel een relatief
ouder personeelsbestand hebben.
Het afschaffen van de bekostigingsindicator GGL (gewogen gemiddelde leeftijd van leraren)
kan voor scholen met een relatief ouder personeelsbestand leiden tot een negatief
herverdeeleffect. De herverdeeleffecten zullen voor 82% van de besturen niet meer
dan 3% zijn, zoals eerder met u gedeeld in de nota naar aanleiding van het verslag
bij het wetsvoorstel.7 Om de herverdeeleffecten die ontstaan door de vereenvoudiging op te vangen wordt
voor de eerste drie kalenderjaren na invoering van de vereenvoudiging van de bekostiging
(de jaren 2023 t/m 2025) een overgangsregeling ingesteld. Hiermee wordt de vereenvoudigde
systematiek stapsgewijs ingevoerd. In 2023 wordt voor 25% op basis van de vereenvoudigde
systematiek en 75% op basis van de oude systematiek bekostigd, in 2024 is dit respectievelijk
50% en 50% en in 2025 respectievelijk 75% en 25%.
Daarnaast worden gedurende de drie overgangsjaren de herverdeeleffecten gemaximeerd
tot respectievelijk 1, 2 en 3%. Dit geeft schoolbesturen de kans om het financiële
beleid geleidelijk aan te passen aan de nieuwe situatie.
Vanaf 2026, drie jaar na de invoering van de vereenvoudigde bekostiging, wordt de
bekostiging geheel volgens de nieuwe bekostigingssystematiek berekend en uitgekeerd.
Mogelijk is er een klein aantal besturen die er dan in één jaar fors op achteruit
gaan. Deze besturen hebben zich al gedurende de overgangsregeling op deze achteruitgang
kunnen voorbereiden. In een dergelijk geval bestaat de mogelijkheid voor een bestuur
om in 2026 aanvullende bekostiging aan te vragen. Daarbij zijn twee voorwaarden van
toepassing:
– het negatieve herverdeeleffect moet groter zijn dan -3%;
– het bestuur moet aantonen waarom er financiële problemen zijn en waarom deze het gevolg
zijn van de nieuwe bekostigingssystematiek.
Extra bekostiging voor onderwijsachterstanden
De leden van de VVD-fractie lezen dat (v)so-scholen extra budget ontvangen voor onderwijsachterstanden.
Waarom wordt de bekostiging die scholen ontvangen gebaseerd op het aantal leerlingen
met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, vragen deze leden. Kan het niet zo
zijn dat ook leerlingen zonder een niet-Nederlandse culturele achtergrond onderwijsachterstanden
hebben? Zo ja, waarom is het voor scholen dan niet mogelijk om voor die leerlingen
extra bekostiging te krijgen? Daarnaast vragen de leden waarom er per definitie van
uit wordt gegaan dat leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond een
onderwijsachterstand hebben. Klopt dat in alle gevallen? Zo nee, waarom ziet de Minister
geen mogelijkheden om deze extra bekostiging beter in te kaderen?
De leden van de D66-fractie stellen vraagtekens bij het feit dat de bekostiging voor
onderwijsachterstanden voor (v)so -scholen anders wordt berekend dan bij het regulier
onderwijs. Zo wordt bij het v(so) gekeken naar het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse
culturele achtergrond (cumi), terwijl bij het regulier onderwijs wordt gekeken naar
achterstandsscores. Waarom heeft de Minister hiervoor gekozen? Ook vragen zij of hij
het wenselijk vindt dat het v(so) anders wordt behandeld dan het regulier onderwijs.
De onderwijsachterstandsbekostiging is bedoeld om onderwijsachterstanden te voorkomen
of bestrijden. Het is niet mogelijk om bekostiging te baseren op daadwerkelijke achterstanden
van leerlingen, omdat hier niet voldoende betrouwbare gegevens over beschikbaar zijn.
Daarom wordt gebruik gemaakt van een zo betrouwbaar mogelijke inschatting. Het omgevingskenmerk
herkomst van ouders, wat gebruikt wordt bij de cumi-regeling, is één van de kenmerken
die het risico op onderwijsachterstanden zo betrouwbaar mogelijk voorspelt.
Omdat er met de cumi-regeling een inschatting wordt gemaakt van de onderwijsachterstanden
op een school kan het voorkomen dat er bekostiging wordt ontvangen voor leerlingen
zonder daadwerkelijk onderwijsachterstanden en ook andersom. Een cumi-indicatie betekent
dus niet dat ervan uit wordt gegaan dat leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond
altijd een onderwijsachterstand hebben en leerlingen met een Nederlandse achtergrond
nooit. Wel blijkt uit onderzoek dat een cumi-indicatie samenhangt met schoolprestaties.8
In reactie op de vraag waarom de bekostiging voor onderwijsachterstanden voor (v)so
-scholen anders wordt berekend dan bij het regulier onderwijs wil ik het volgende
vermelden. Het is niet wenselijk dat het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal
onderwijs anders behandeld wordt dan het regulier basisonderwijs. Voor alle sectoren
wordt de beste methode gebruikt die er nu voor handen is.
Er is onderzocht of de CBS-indicator, die gebruikt wordt in het basisonderwijs om
het risico op onderwijsachterstanden uit te drukken, ook gebruikt kan worden voor
het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal basisonderwijs. Op basis van
de huidige gegevens is dit niet mogelijk, omdat er geen goede schoolresultaten/testen
zijn waartegen de scores kunnen worden afgezet.9 Daarmee is de cumi-regeling op dit moment de beste methode die er voor handen is
om het risico op onderwijsachterstanden te identificeren binnen het speciaal basisonderwijs
en (voortgezet) speciaal onderwijs. Wel zie ik nu voldoende aanleiding om na te denken
over alternatieven voor de cumi-regeling om de onderwijsachterstandsbekostiging op
te baseren.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie waarom de Minister er niet voor kiest
om ook extra bekostiging te reserveren voor leerlingen die voorlopen en gebaat zijn
bij meer uitdaging in hun huidige leerniveau: bijvoorbeeld leerlingen die extra lessen
willen volgen voor bepaalde vakken. Waarom ligt alleen de focus op leerlingen met
achterstanden, zo vragen de leden.
Het staat een bestuur vrij om er voor te kiezen om de bekostiging in te zetten om
extra uitdaging aan te bieden aan leerlingen. Dit is op dit moment (voor de inwerkingtreding
van deze wet) geen bekostigingsonderwerp. Het doel van de vereenvoudiging bekostiging
is niet om de bekostigingsonderwerpen te herzien, maar om de berekening ervan inzichtelijker
te maken voor schoolbesturen. Daarom bestaat er ook na de vereenvoudiging bekostiging
geen bekostigingsonderwerp om leerlingen meer uitdaging te bieden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Hoofdlijnen
De leden van de D66-fractie lezen dat de systematiek zo wordt aangepast, dat het overschrijden
van het ondersteuningsbudget van het samenwerkingsverband consistent wordt gemaakt.
Zo betalen scholen voortaan alleen mee aan de overschrijding «als zij zelf met doorverwijzingen
de overschrijding konden beïnvloeden». Kan de Minister toelichten hoe dit werkt in
de praktijk? Deze leden vragen of dit niet ervoor zorgt dat scholen meer leerlingen
zullen doorverwijzen. Zo ja, welk effect heeft dit op leerlingen? Zal dit zorgen voor
meer thuiszitters? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Passend onderwijs kent een budgetteringssystematiek. Indien een samenwerkingsverband
meer leerlingen heeft doorverwezen dan waarvoor het budget ontvangt, dan wordt het
tekort betaald door de schoolbesturen die onder dat samenwerkingsverband vallen. In
de praktijk gebeurt dit slechts bij enkele samenwerkingsverbanden, en slechts voor
een beperkt budget.
In de huidige wet (vóór de vereenvoudiging van de bekostiging) is opgenomen dat in
geval van een overschrijding van de middelen voor de lichte ondersteuning po alleen
de reguliere basisscholen hieraan meebetalen. In geval van een overschrijding van
de middelen voor de lichte ondersteuning vo en de zware ondersteuning po en vo wordt
ook de bekostiging van sbo-, pro- en (v)so-scholen door DUO gekort. Elke school draagt
hieraan bij naar rato van het aantal leerlingen. Schematisch ziet dat er voor de huidige
situatie als volgt uit:
Wie betaalt mee bij een overschrijding?
Regulier po of vo
Sbao of pro
so of vso
Lichte ondersteuning PO
x
Lichte ondersteuning VO
x
x
x
Zware ondersteuning PO
x
x
x
Zware ondersteuning VO
x
x
x
In de nieuwe situatie (na de vereenvoudiging van de bekostiging) ziet dit er als volgt
uit:
Wie betaalt mee bij een overschrijding?
Regulier po of vo
Sbao of pro
so of vso
Lichte ondersteuning PO
x
Lichte ondersteuning VO
x
Zware ondersteuning PO
x
x
Zware ondersteuning VO
x
x
De consistentie die wordt aangebracht, bestaat eruit dat alleen scholen bij overschrijdingen
van de ondersteuningsbekostiging meebetalen, als zij ook leerlingen kunnen doorverwijzen
naar de scholen voor leerlingen met een lichte ondersteuningsbehoefte (sbo en pro
in het vo) of zware ondersteuningsbehoefte (so en vso). Een ongewenst effect op het
aantal doorverwijzingen wordt niet voorzien. Er bestaat in de nieuwe systematiek geen
financiële prikkel om leerlingen door te verwijzen. Bij een doorverwijzing moet het
samenwerkingsverband ook bekijken of een leerling inderdaad toelaatbaar is tot het
sbo of (v)so.
Groeibekostiging
De leden van de D66-fractie constateren dat samenwerkingsverbanden voortaan in het
ondersteuningsplan moeten opnemen hoe zij omgaan met een gemiddelde instroom van nieuwe
leerlingen met een toelaatbaarheidsverklaring na 1 februari. Welke problemen kan dit
opleveren? Zij vragen tot slot of dit tot gevolg kan hebben dat minder nieuwe leerlingen
kunnen instromen.
In de huidige systematiek (voor de vereenvoudiging bekostiging) wordt de groei tussen
1 oktober (de huidige teldatum) en 1 februari daaropvolgend bij sbo- en (v)so-scholen
bekostigd door de samenwerkingsverbanden. Doordat de teldatum in de nieuwe systematiek
verschuift naar 1 februari, wordt de groei gedurende het schooljaar voor een groot
deel al meegenomen in de reguliere bekostiging. Dit geeft dus een beter beeld van
het leerlingenaantal gedurende het jaar.
Deze groeiregeling is bedoeld om een mogelijk risico op een eventueel gedragseffect
te verminderen, namelijk dat scholen wachten tot na 1 februari met het doorverwijzen
van leerlingen naar het (v)so. Overigens wordt de groeiregeling expliciet betrokken
in de evaluatie die vijf jaar na inwerkingtreding van de wet zal plaatsvinden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de Minister kan melden over de manier waarop
men op de scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs de daling van het
eigen vermogen van besturen aan het eind van boekjaar 2022 ervaart? Sluit de budgettair
neutrale invoering meteen ook uit dat scholen voor speciaal en speciaal voortgezet
onderwijs problemen hiervan ondervinden. Zij vragen of de Minister dit nader kan toelichten.
Vooraf is het goed om aan te geven dat het vervallen van de vordering een technische,
boekhoudkundige exercitie is, aangezien de totale bekostiging die alle scholen krijgen,
gelijk blijft. Daarnaast is in het kader van de wet het vervallen van de vordering
ook breed toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 35 605, nr. 3) en met uw Kamer besproken in het op 18 januari 2021 gehouden wetgevingsoverleg.10
Vanuit het veld wordt wisselend gereageerd op het vervallen van de vordering op OCW
en de daarmee gepaard gaande mogelijke daling van het eigen vermogen in boekjaar 2022.
Sommige scholen zien, los van andere ontwikkelingen in de sector, hierdoor hun eigen
vermogen dalen. Dit zal van invloed zijn op kengetallen (met bijbehorende signaleringswaarden)
die in het onderwijs worden gebruikt bij de beoordeling van de financiële positie
van schoolbesturen. In enkele gevallen dalen bepaalde kengetallen, zoals de solvabiliteit,
onder de signaleringswaarde voor continuïteit van de Inspectie van het Onderwijs.
Aangezien het hier gaat om een technische, boekhoudkundige exercitie heb ik de inspectie
gevraagd om in dergelijke gevallen coulant om te gaan. De inspectie heeft aangegeven
dat besturen niet in het continuïteitstoezicht zullen worden betrokken indien in het
jaarverslag 2022 een of meerdere kengetallen slechts als gevolg van het vervallen
van de «vordering OCW» onder de signaleringswaarde liggen. Scholen zullen ook geen
problemen ondervinden. Hierover wordt duidelijke communicatie aan scholen verzorgd,
in afstemming met de PO-raad.
Vanuit andere partijen wordt juist aangegeven dat het vervallen van de vordering een
beter beeld geeft van de werkelijke reservepositie van scholen en bijdraagt aan een
betere discussie over de hoogte van de reserves binnen het speciaal onderwijs.
Tot slot vragen deze leden of de Minister kan toelichten in hoeverre de onderwijsinspectie
en/of de arbeidsinspectie zicht houden op de schoonmaakkwaliteit en de manier waarop
een tekortschietende schoonmaakkwaliteit schadelijk uitpakt voor het binnenklimaat
in schoolgebouwen.
Werkgevers, in dit geval de scholen en schoolbesturen in het primair onderwijs, zijn
verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomstandigheden. De Inspectie SZW
(voorheen arbeidsinspectie genoemd) houdt toezicht op de arbeidsomstandigheden en
doet dat risicogericht en programmatisch. Indien werkgevers niet de nodige voorzorgsmaatregelen
hebben genomen om gezond en veilig te kunnen werken, kan een medewerker, personeelsvertegenwoordiging,
ondernemingsraad of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Deze zal de melding
dan zorgvuldig onderzoeken.
De Onderwijsinspectie houdt voor zover het onderwijshuisvesting betreft alleen toezicht
op de financiën.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier