Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over beleidsreactie op onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs (Kamerstuk 35570-VIII-91
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 282
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 september 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 4 november 2021 over beleidsreactie
op onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs (Kamerstuk
35 570 VIII, nr. 91).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 december 2020 aan de Ministers van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd.
Bij brief van 16 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
8
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
9
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media
12
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het onderzoek
naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs. De leden lezen in de brief dat de Minister «hard» optreedt, wanneer het gaat
om het aanpakken van daders en het verdere wangedrag binnen het onderwijs te voorkomen.
Tegelijkertijd constateren zij dat er in het hoger onderwijs nog steeds te vaak sprake
is van onveiligheid van studenten. Denk bijvoorbeeld aan de publicatie in het NRC
over jarenlang grensoverschrijdend gedrag door een docent1. Op welke manier heeft de Minister hier zelf hard ingegrepen, behalve dan het onderschrijven
van een onderzoek dat door het bestuur van de Universiteit van Amsterdam zelf is gestart?
In de brief stelt de Minister dat er een VOG2 noodzakelijk is bij indiensttreding in het primair en voortgezet onderwijs, het (voortgezet)
speciaal onderwijs, en het middelbaar beroepsonderwijs. Geldt deze verplichting niet
voor het hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister een mogelijkheid om
dat alsnog verplicht te stellen, zo vragen de leden.
Preventief veiligheidsbeleid
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen momenteel al de verplichting hebben
om een actief veiligheidsbeleid te voeren en de veiligheid van leerlingen op school
te monitoren. Hoe verhoudt deze verplichting zich tot het feit dat scholen acceptatieverklaringen
aan ouders vragen waarin ze homoseksualiteit afwijzen? Wat is de stand van zaken in
het onderzoek naar deze verklaringen, dat de Minister in een interview aan verschillende
media heeft toegezegd? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd en wanneer kan
de Kamer hierover de eindrapportage verwachten? Daarnaast vragen de leden welke groepen
momenteel de grootste onveiligheid ondervinden in het onderwijs en welke verklaring
wordt hiervoor gegeven? Welke maatregelen neemt de regering om deze onveiligheid van
studenten en leerlingen tegen te gaan, zo vragen de leden.
De leden van deze fractie merken op dat de stichting School en Veiligheid momenteel
ondersteuning biedt aan scholen in het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
bij het verder creëren van een veilige sociale omgeving. De leden juichen dat toe,
maar vragen in hoeverre alle scholen op de hoogte zijn van deze mogelijkheden. Ziet
de Minister grote regionale verschillen in het gebruik en samenwerking van de expertise
van deze stichting? Zo ja, welke regio’s lijken hiervan minder op de hoogte en op
welke manier gaat de Minister ook bij deze scholen duidelijk maken welke mogelijkheden
samenwerking met stichting School en Veiligheid er zijn?
De leden lezen onder meer dat het veiligheidsbeleid in het middelbaar beroepsonderwijs
integraal en vanuit de sector zelf wordt vormgegeven. Op welke manier borgt de Minister
dat dit ook daadwerkelijk op de juiste manier wordt vormgegeven, zo vragen de leden.
Onderzoek
De leden van deze fractie lezen dat de politie jaarlijks zo’n 50 zedenzaken in het
onderwijs registreert, waarbij een met taken belaste persoon betrokken is. Tegelijkertijd
constateert de Minister dat overlap zit in de cijfers van de vertrouwensinspecteurs
en die van de politie. Waarom wordt er niet in alle gevallen een melding gedaan bij
de politie, als er sprake is van verdenking van een zedendelict? Is de Minister niet
van mening dat er te allen tijden bij de politie melding gedaan dient te worden, om
zo (minderjarige) leerlingen of studenten te beschermen? Kan de Minister aangeven
waarom dit nog niet het geval is en welke stappen hij gaat nemen om dit te bewerkstelligen,
zo vragen zij.
De leden lezen eveneens dat zzp’ers3 niet in alle gevallen over een VOG beschikken. Hoe gaat de Minister waarborgen dat
dit in het geval standaard gevraagd wordt, indien een schoolbestuur gebruik wil maken
van zzp’ers?
Waarschuwingsregister
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister nadenkt over het instellen van een
zogenaamd waarschuwingsregister. In hoeverre bestaat zo’n waarschuwingsregister niet
al, namelijk de VOG? Aangezien wanneer een personeelslid geen VOG kan aanvragen, dit
in feite ook als «waarschuwing» geldt dat degene niet aangenomen dient te worden.
Waarom intensiveert de Minister niet die route, in plaats van het weer optuigen van
een nieuwe route, zo vragen de leden.
Maatregelen omtrent het schoolbeleid; Schoolcultuur
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het belangrijk vindt dat het onderwijspersoneel
betrokken wordt bij het veiligheidsbeleid. Hierin noemt de Minister bijvoorbeeld dat
er gedragscodes kunnen ontstaan als het gaat om welke regels een school hanteert op
het gebied van taalgebruik of gebruik van sociale media. Aan welke manier van vastleggen
van regels rondom taalgebruik denkt de Minister dan concreet? Hoe voorkomen we dat
dit vooral een bureaucratisering is van de schoolcultuur, in plaats van het daadwerkelijk
in praktijk brengen van bepaalde omgangsvormen, zo vragen de leden.
Deze leden lezen eveneens dat de Minister van mening is dat nog te weinig scholen
momenteel op een actieve manier omgaan met gedragsregels binnen een school. Welke
maatregelen gaat de Minister nemen om dit bij meer scholen in de praktijk te brengen?
Of blijft het bij deze eenmalige oproep, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemde beleidsreactie.
Deze leden zijn het met de Ministers eens dat aanscherping van de maatregelen om seksueel
grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan in het onderwijs noodzakelijk is omdat zoals
de Ministers ook aangeven elk geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag er een
te veel is. Deze leden hebben nog enige vragen.
Onderzoek wijst op mogelijkheden om seksueel grensoverschrijdend gedrag verder terug
te dringen
Kan worden aangegeven wat de reden is dat er een stijging is van het aantal incidenten
door met taken belaste personen? Is ook bekend om welke categorie personen het dan
gaat? Zo nee, waarom niet? Kan er een uitsplitsing gemaakt worden van de toename naar
de verschillende onderwijssectoren?
Zijn de Ministers voornemens om de tweejaarlijkse monitor sociale veiligheid in po4, v(s)o5 en mbo6 die zij laten uitvoeren aan te passen zodat duidelijk wordt wie de pleger is van
het ervaren (seksuele) geweld?
Is bekend wat de reden is dat van de 125 meldingen van seksueel misbruik in het po,
(v)so, vo en mbo die de vertrouwensinspecteur bij de inspectie rapporteren, slechts
50 zaken uiteindelijk leiden tot een aangifte en/of veroordeling?
In hoeverre kan er als parallel met de zorg gewerkt worden met een zwarte lijst? Kan
de Onderwijsinspectie7 nu al op naamsniveau informatie delen met scholen, zo vragen deze leden.
Maatregelen in het aannamebeleid
De leden van de CDA-fractie lezen dat wordt aanbevolen om voortaan iedereen met een
arbeidsovereenkomst of een stageovereenkomst een VOG te laten aanvragen. Vallen zzp’ers
hier ook onder en zo, nee waarom niet? Hoe zit het met vrijwilligers op school die
op gezette tijden meehelpen? Als wordt gedacht aan periodieke vernieuwing van de VOG,
aan wat voor termijn moet dan gedacht worden, eens in de vijf jaar of een kortere
of langere periode? Wat wordt precies verstaan onder periodieke screening?
De Ministers geven aan eerst het wetstraject ten aanzien van het Waarschuwingsregister
Zorg en Welzijn te willen af wachten voor een dergelijk waarschuwingsregister ook
in het onderwijs wordt geïntroduceerd. Wat wordt in de tussentijd gedaan om te voorkomen
dat mensen die als dader betrokken zijn bij seksueel grensoverschrijdend gedrag nog
een tijd lang van de ene school naar de andere school kunnen gaan omdat men niet op
de hoogte is van de reden van ontslag bij de vorige school?
Uit het onderzoek blijkt dat vooral veertienjarige meisjes slachtoffer zijn van seksueel
grensoverschrijdend gedrag. Is in het onderzoek ook gekeken of leerlingen in het algemeen,
en deze specifieke groep leerlingen in het bijzonder, voldoende op de hoogte is van
wat zij kunnen doen als zij slachtoffer zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag
om daar weet van hebben? Komt er ook een structurele voorlichting op het gebied van
seksualiteit met daar bij ook aandacht voor grensoverschrijdend gedrag, bijvoorbeeld
met hulp van een professionele hulporganisatie, zo vragen deze leden.
Maatregelen omtrent het schoolbeleid
De leden van de CDA-fractie willen graag weten in hoeverre de inzet van het Netwerk
Integrale Veiligheid van de MBO Raad met de hulp van Stichting School en Veiligheid
om de bekendheid en effectiviteit van vertrouwenspersonen in het mbo te vergroten
effect heeft gehad.
Overig
Is er in de opleiding van leraren aandacht voor het voorkomen en herkennen van seksueel
grensoverschrijdend gedrag, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerstukken
ten behoeve van het schriftelijk overleg «Beleidsreactie op onderzoek naar seksueel
grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs». Deze leden zijn van mening dat seksueel
grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs ten alle tijden moet worden voorkomen
en dat school een plek hoort te zijn waar je je veilig mag weten. Zij onderschrijven
daarom dat gekeken moet worden naar nieuwe maatregelen, om seksueel overschrijdend
gedrag in de toekomst te voorkomen en beter te signaleren. Zij hebben nog enkele vragen
en opmerkingen.
VOG
De leden van de D66-fractie zien dat op dit moment een VOG in het onderwijs maar één
keer hoeft te worden aangevraagd per werkgever. Echter beveelt het onderzoek Seksueel
grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs aan dat de VOG regelmatig moet worden
verlengd, of dat zelfs sprake moet worden van continue screening, naar voorbeeld in
de kinderopvang. Bovendien wordt aanbevolen een VOG voor iedere werkzame persoon aan
te vragen. Deze leden staan achter deze aanbevelingen, omdat het belangrijk is regelmatig
te controleren of iemand werkzaam dient te zijn in het onderwijs. Zodat kinderen in
een veilige en geborgen omgeving naar school gaan. De Minister verwacht eind 2020
een WODC-onderzoek naar consistentie binnen het huidige VOG-stelsel. Na de uitslag
van dit onderzoek zal de Minister aansluiten bij gesprekken hierover. Hoe snel verwacht
de Minister een verandering te implementeren in het huidige beleid rondom VOG’s? Kan
de Minister een indicatie geven van wat zijn inzet wordt, namelijk continue screening
of het regelmatig verlengen van de VOG, zo vragen deze leden.
Contracten en referenties
De leden van de D66-fractie vernemen dat de onderzoekers aanbevelen dat schoolbesturen
in arbeidscontracten kunnen opnemen dat werknemers gebonden zijn aan gedragsregels
en onderworpen zijn aan sancties bij het overtreden ervan. Zo is op dit moment te
weinig zicht op met taken belaste personen die eerder de fout zijn ingegaan, waardoor
deze na ontslag weer op een andere school aan het werk kunnen. Wat deze leden betreft
moet dit zicht er zo snel mogelijk komen. Echter stelt de Minister dat een arbeidscontract
tussen werkgever en werknemers is en dat de overheid hier niet bindend kan interveniëren.
Wel stelt hij dat er de mogelijkheid is in combinatie met de aanbeveling besturen
te adviseren referenties in te winnen bij ex-werkgevers. De Minister stelt dat hij
eerst in overleg zal treden met besturen, voor hij kijkt naar een wettelijke verplichting.
Waarom kiest de Minister niet meteen voor een wettelijke verplichting, zo vragen deze
leden.
Tuchtrechtsysteem
De leden van de D66-fractie lezen dat de onderzoekers een apart tuchtrechtsysteem
voorstellen, waarbij ook voor niet-strafrechtelijke handelingen een uniform regelgevend
kader en rechtssysteem op het terrein van seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt
vormgegeven waar personeel zich aan moet houden. De Minister is echter van mening
dat een apart systeem naast de onderwijswetgeving niet bijdraagt aan de helderheid
van het handelingsperspectief van scholen en schoolleiders. Kan de Minister uiteenzetten
waarom hij tot deze conclusie gekomen is? Waarom draagt dit niet bij aan helderheid?
Zou het systeem niet zo ingezet kunnen worden dat het in balans is met de onderwijswetgeving?
Overlegplicht bij alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag
De leden van de D66-fractie signaleren dat in het geval van seksuele intimidatie schoolbestuurders
niet wettelijk verplicht zijn om te overleggen met de vertrouwensinspecteurs. Deze
verplichting geldt alleen bij vermoeden van seksueel misbruik. Deze leden zijn tevreden
dat de Minister de aanbeveling overneemt, om bij alle vormen van mogelijk seksueel
grensoverschrijdend gedrag een wettelijke overlegplicht in te voeren. Wanneer kan
de Kamer meer informatie verwachten over het concrete handelingsprotocol waaraan de
Minister werkt? Welke organisaties worden betrokken bij dit wetstraject en de uitwerking
van het handelingsprotocol, zo vragen deze leden.
Sociale media in veiligheidsbeleid
De leden van de D66-fractie zien dat de onderzoekers erop wijzen dat meer aandacht
moet komen voor de rol van sociale media, in relatie tot seksueel overschrijdend gedrag
van met taken belaste personen richting leerlingen en studenten. Goed om te lezen
dat de Minister zich kan vinden in deze aanbeveling en dat zij van mening is dat dit
meer aandacht verdient. Welke handvatten biedt de Minister scholen om op de juiste
manier om te springen met deze dynamiek? Wat kunnen sectorraden hier betekenen?
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Preventief veiligheidsbeleid
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom alleen scholen in het funderend onderwijs
de wet Veiligheid op Scholen kennen. Is wetgeving op het mbo, hbo8 en wo9 vergelijkbaar aan de vereisten van het funderend onderwijs? Voldoet de wet- en regelgeving
in de verschillende sectoren volgens de Ministers of is aanvullende regelgeving nodig?
Zijn er op iedere onderwijsinstellingen vertrouwenspersonen aanwezig en hoe wordt
dit in de verschillende sectoren aan studenten en personeel gecommuniceerd?
Onderzoek
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de in de rapportages van de vertrouwensinspecteurs
het aandeel van de gevallen waarin een met taken belast persoon bij seksuele intimidatie
is betrokken in de laatste vier jaar gestegen is van 33 procent naar 54 procent. Heeft
de Minister enig idee waar deze stijging vandaan komt? Ook het aandeel van de gevallen
waarin een met taken belast persoon betrokken is bij seksueel misbruik is gestegen.
Heeft de Minister een idee waar deze stijging vandaan komt? De voornoemde leden vinden
het schokkend dat deze cijfers lijken te stijgen, kan de Minister meer context bij
deze cijfers geven? Wie zijn de slachtoffers, welke taken voerden de daders uit, om
wat voor soort intimidatie/misbruik gaat het?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het percentage leerlingen in het voortgezet
onderwijs dat te maken krijgt met seksueel grensoverschrijdend gedrag schrikbarend
hoog. Maar liefst 18 procent van de scholieren krijgt hiermee te maken blijkt uit
onderzoek. Zij lezen dat bijna een kwart een volwassene is met een relatie tot school.
Kennelijk is er geen ander onderzoek voorhanden. Deze leden dringen er bij de Minister
op aan om uitgebreider onderzoek te doen naar seksueel grensoverschrijdend gedrag
in de verschillende onderwijsniveaus, waarbij wordt onderzocht wat de aard en achtergrond
is, alsmede wie de betrokkenen zijn. Tevens horen de leden graag of er gegevens bekend
zijn over het voortgezet speciaal onderwijs.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kan voorkomen dat schoolbestuurders
in tijden van schaarste minder kritisch zijn bij het inhuren van zzp’ers of geen contact
opnemen met de uitzendorganisatie om te verifiëren of de uitzendkracht een VOG heeft.
Heeft de Minister enig idee hoe vaak het voorkomt dat schoolbesturen dit niet navragen?
Er wordt geconstateerd dat zzp’ers in de praktijk niet altijd om een VOG wordt gevraagd.
Hebben we het hier over het merendeel van de keren of gebeurt het soms niet? En neemt
het inhuren van zzp’ers in het onderwijs niet enorm toe? Is dit dan niet een groeiend
probleem? Wat gaat de Minister hieraan doen?
Voornoemde leden vinden het vreemd dat de reden van ontslag vaak niet wordt vastgelegd
bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het risico dat een dader weer bij een volgende
school aan de slag kan gaan is daardoor groot. Ook de politie vindt het zorgelijk
dat er geen «zwarte lijst» bestaat van plegers van zedenmisdrijven. Wat vindt de Minister
hiervan? Ziet de Minister de risico’s hiervan ook? Zeker als blijkt dat niet iedereen
in het onderwijs een VOG hoeft te hebben en van een deel de VOG niet gecheckt wordt?
Is de Minister het met deze leden eens dat het een goed idee is om van iedereen die
in het onderwijs werkt een VOG te vragen, dus ook van stagiairs en bestuurders?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag verder terugdringen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het nu vaak zo is dat in gevallen van
seksueel grensoverschrijdend gedrag contracten met wederzijdse goedbevinden worden
ontbonden. Is de Minister het met voornoemde leden eens dat dit niet zou moeten horen?
Ook omdat een pleger daardoor makkelijker op een andere school kan gaan werken. De
Minister schrijft dat een arbeidscontract tussen werkgever en werknemer is en de rijksoverheid
hierin niet kan interveniëren. Maar kan de Minister toch niet op een dwingendere manier
dan alleen een advies ervoor zorgen dat dit niet meer zou moeten gebeuren? Hetzelfde
geldt voor het advies aan besturen om referenties in te winnen bij ex-werkgevers.
Is enkel een advies niet te licht hiervoor, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er grote verschillen zijn bij scholen
wat betreft de bekendheid bij en betrokkenheid met het veiligheidsbeleid door onderwijspersoneel.
Ook hier lezen deze leden dat de Minister scholen en instellingen oproept om scherp
te kijken naar afspraken over gedrag van personeel ten opzichte van leerlingen en
studenten. Maar moeten die afspraken niet gewoon in elk veiligheidsplan of gedragscode
staan? Wordt dat gecontroleerd door de inspectie? Ook vinden de leden het opmerkelijk
dat slechts vier van de twintig geïnterviewde scholen in hun veiligheidsplan bepalingen
opnemen over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hoe kan dit? Wat gaat de Minister
doen om te zorgen dat alle scholen dit opnemen? Moet ook de rol van sociale media
daarin niet verplicht worden meegenomen? Zijn scholen en besturen zich voldoende bewust
van de risico’s van grooming en andere vormen van intimidatie en misbruik via sociale
media?
Daarnaast vinden voornoemde leden het opmerkelijk dat veel personeelsleden niet bekend
zijn met gedragsregels. Hoe beoordeelt de Minister dit? Wat gaat hij doen om te zorgen
dat alle personeelsleden en leerlingen op de hoogte zijn van gedragsregels rondom
(het tegengaan van) seksueel grensoverschrijdend gedrag?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er beleid wordt gemaakt om de bekendheid
van de vertrouwenspersoon en de taken en bevoegdheden binnen de schoolorganisatie
te vergroten. Dit naar aanleiding van moties van deze leden10. Op welke manier wordt er beleid gemaakt en binnen welk tijdsplan?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschrokken van studies uit het buitenland
waaruit blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde studenten die te maken krijgen
met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook geeft maar liefst 12 procent van de ondervraagde
studenten aan dat ze te maken kregen met aanranding of verkrachting. De onderzoekers
constateren dat deze studies enig zicht geven, maar het beeld toch beperkt blijft.
Geeft dit aanleiding voor uitgebreider onderzoek naar seksueel misbruik en intimidatie
in het Nederlands hoger onderwijs, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het onderzoek
naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs. Zij hebben daar nog enkele
vragen over.
Preventief veiligheidsbeleid
Scholen zijn verplicht om actief veiligheidsbeleid te voeren en de veiligheid van
leerlingen op school te monitoren. In hoeverre voeren scholen actief veiligheidsbeleid?
Hoe wordt dit gemeten?
De verplichting van een VOG geldt niet voor bestuurders, de meeste groepen vrijwilligers
en enkele groepen stagiaires. Waarom geldt voor deze groepen geen verplichting voor
het overleggen van een VOG? Zij zijn toch ook werkzaam op de school met kinderen?
Kan de Minister dit toelichten?
Tevens constateren de leden van de SP-fractie dat er onvoldoende wordt gecontroleerd
op de echtheid van een VOG door werkgevers. Er wordt dan ook op flinke schaal gefraudeerd
met VOG’s. In hoeverre heeft de Minister hier oog voor en wordt dit aangepakt, zo
vragen deze leden.
Onderzoek wijst op mogelijkheden om seksueel grensoverschrijdend gedrag verder terug
te dringen
Wat weten we over de omvang van seksueel grensoverschrijdend gedrag? Kan de Minister
toelichten waarom er sprake is van een stijging van het aandeel van de gevallen van
seksuele intimidatie waarbij een met taken belast persoon betrokken is in de laatste
vier jaar? Is er sprake van betere registratie of komt het gewoon meer voor? Daarnaast
vragen de leden van de SP-fractie hoe het kan dat er jaarlijks maar 50 zedenzaken
in het onderwijs bij de politie worden geregistreerd, terwijl er jaarlijks 125 meldingen
van seksueel misbruik worden gedaan bij de vertrouwensinspecteurs? Hoe verklaart de
Minister dit grote gat tussen meldingen en zedenzaken, zo vragen deze leden.
Screening in de toekomst
De leden van de SP-fractie vragen waarom, in aanloop naar eventuele continue screening,
niet nu al iedereen met een arbeids- of stageovereenkomst en vrijwilligers in het
onderwijs een VOG moeten overleggen en deze periodiek moeten laten vernieuwen. Zou
dit namelijk niet beter zijn dan de huidige situatie in stand houden, terwijl er wordt
gewacht op verdere maatregelen? Hoe staat de Minister zelf ten opzichte van continue
screening? Is hij het met deze leden eens dat dit het einde betekent van de VOG als
momentopname en er sneller gehandeld kan worden indien een persoon niet langer geschikt
wordt geacht als leerkracht of bestuurder?
Repressieve maatregelen
Wat betreft het waarschuwingsregister voor onderwijs hebben de leden van de SP-fractie
nog een hoop vragen. Wie mogen de gegevens in het register invoeren? Hoe voorkom je
dat iemand op basis van foute gegevens in het register komt? Hoe voorkom je fraude?
Wie mogen het register bekijken? Mag iemand zijn eigen gegevens in het register inzien?
Kun je bezwaar maken tegen je aanwezigheid in het register? Hoe ziet die bezwaarprocedure
er uit? Hoe wordt die gegevensbank beschermd? Bij het Waarschuwingsregister Zorg en
Welzijn moet in eerste instantie de arbeidsrelatie zijn beëindigd na een strafbaar
feit. Wordt dit ook de bedoeling bij het waarschuwingsregister voor onderwijs? Deze
leden constateren dat dit namelijk al naar voren zou komen als een nieuwe directeur,
werknemer, stagiair of vrijwilliger een VOG moet aanvragen. Kan de Minister dit bevestigen
en in hoeverre heeft een waarschuwingsregister dan zin? Wat is de waarde van een VOG
als je dit waarschuwingsregister er naast onderhoudt? In hoeverre kan seksuele intimidatie
als niet strafbaar feit zijnde onderdeel uitmaken van het waarschuwingsregister? Welke
aanvullende waarborgen vereist een dergelijk register aangezien de personen beschuldigd
worden van grensoverschrijdend gedrag, zonder een veroordeling door een rechter? Hoe
maakt het register onderscheid in grensoverschrijdend gedrag of zijn alle vormen van
grensoverschrijdend gedrag gelijk, zo vragen deze leden.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie hoe de Minister staat ten opzichte van
een zwarte lijst voor incompetente onderwijsbestuurders, waarvan we de afgelopen jaren
verschillende voorbeelden hebben gezien. Hoe wil de Minister voorkomen dat deze mensen
steeds opnieuw scholen kunnen oprichten of ergens anders aan de slag kunnen gaan en
er daar opnieuw een rotzooi van kunnen maken, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zijn zeer te spreken over het verkennende doch inhoudelijke
onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs. Zij hebben de
aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek met interesse gelezen. Deze leden onderstrepen
het belang van een veilige omgeving voor kinderen en jongeren om te leren en op te
groeien en deelt het doel van de Ministers om seksueel grensoverschrijdend gedrag
in het onderwijs verder te voorkomen. De leden danken de Ministers voor hun reactie
en hebben nog enkele opmerkingen en vragen.
Preventief veiligheidsbeleid
De leden van de PvdA-fractie vinden het positief dat de veiligheid van leerlingen
actief wordt gemonitord sinds de invoering van de Wet veiligheid op school. Kan de
Minister aangeven wanneer de resultaten van de reeds gestarte evaluatie kunnen worden
verwacht? Kan de Minister toezeggen extra prioriteit te geven aan deze evaluatie gezien
de verontrustende stijging van het aandeel van de gevallen van seksueel misbruik waarbij
een met Taken Belast Persoon (TBP) betrokken was? De leden vragen tevens of de Minister
een datum kan geven van wanneer het onderzoek naar sociale veiligheid in het hoger
onderwijs naar de Kamer zal worden gezonden.
Hoe functioneert VOG-systematiek in het onderwijs?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Ministers of zij erkennen dat de minder strikte
naleving van screening van nieuwe TBP-en ten tijde van een krappe arbeidsmarkt niet
enkel effect hebben op de screening van TBP-en die op zzp- of uitzendbasis worden
aangetrokken zoals zij lijken te stellen in de beleidsreactie, maar ook worden opgemerkt
bij het aannemen van nieuwe TBP-en binnen het gangbare personeelsbestand zoals de
onderzoekers concluderen11. Kunnen de Ministers reageren op de fundamentelere impact van het lerarentekort op
de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag die dit inhoudt?
Screening in de toekomst
De leden van de PvdA-fractie kijken uit naar de uitkomsten van het WODC-onderzoek
omtrent een consistenter screeningsbeleid voor personen die omgaan met kinderen en
jongeren. Kan de Minister aangeven of dit onderzoek concreet ingaat op de mogelijkheid
om in het onderwijs de screeningsmethode te hanteren zoals die ook in de sport en
kinderopvang wordt gehanteerd? Zijn er andere concrete mogelijkheden die het WODC
hiermee vergelijkt? Is het WODC benaderd om de uitkomsten van dit onderzoek te delen
zodat het WODC deze kan meenemen in haar onderzoek?
Tevens vragen deze leden of de Minister willen ingaan op een ander punt dat het onderzoek
noemt in betrekking tot het verbeteren van screening, namelijk de mogelijkheid om
TBP-en gratis een VOG te verlenen. Overweegt de Minister dit als mogelijkheid, zeker
in het geval dat het WODC-onderzoek ook de aanbeveling doet de screening door middel
van een VOG vaker dan eenmalig in te voeren, zo vragen deze leden.
Arbeidscontracten en referenties
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Ministers benadrukken dat een arbeidscontract
een overeenkomst is tussen werkgever en werknemer en dat de rijksoverheid hier niet
bindend in kan interveniëren. Tegelijkertijd constateren de Ministers dat na een incident
met seksueel grensoverschrijdend gedrag contracten nog te vaak met wederzijds goedbevinden
worden ontbonden waardoor TBP-en makkelijk bij een andere school kunnen gaan werken.
Kunnen de Ministers toelichten waarom zij wel constateren dat er een probleem bestaat
waardoor plegers relatief makkelijk weer met kinderen kunnen gaan werken, maar geen
actieve rol wil spelen in het bemoeilijken van dit «pleger hoppen»? Waarom zijn de
Ministers voornemens om eerst af te wachten wat de resultaten zijn van overleggen
met de sector om het nagaan van referenties te bevorderen terwijl zij stellen dat
elk slachtoffer er een teveel is? Kunnen de Ministers aangeven waarom zij wel de mogelijkheid
hebben wettelijk te verankeren dat schoolbesturen verplicht zijn referenties op te
vragen, maar ervoor kiest dit niet te doen, zo vragen deze leden.
Tuchtrechtsysteem
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Minister niet voornemens zijn de aanbeveling
van de onderzoekers over het invoeren van het tuchtrecht over te nemen. Deze leden
hebben begrip voor het feit dat het onderwijs haar eigen inspectie heeft die toezicht
houdt, maar hebben zorgen omtrent de impliciete en expliciete gedragsregels die zorgen
voor het «grijze gebied» waarover de onderzoekers rapporteren. Kunnen de Ministers
verder ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers tot invoering van het tuchtrecht,
in acht nemend dat incidenten van seksueel grensoverschrijdend gedrag vaak herleiden
naar momenten waarin personen moeten overgaan tot melden maar hier te lang mee wachten
omdat een voorval valt binnen het grijze gebied? Delen de Ministers dat juist het
opstellen van duidelijke gedragsregels waar een onafhankelijke partij over oordeelt
deze vertraging uit het systeem kan halen? Deelt de Ministers tevens dat hiermee een
bemoeilijkende factor wordt verwijderd, namelijk het gevoel van oncollegialiteit of
de angst iemand onterecht te beschuldigen? Welke alternatieve mogelijkheden zien de
Ministers om juist deze obstakels weg te nemen?
Overlegplicht bij alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd te vernemen dat de Minister een wetstraject
zal starten om de overlegplicht voor schoolleiders te verplichten bij elke vorm van
seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zij delen de mening dat ook seksuele intimidatie
absoluut onacceptabel is en dat in ook die gevallen schoolleiders een zware verantwoordelijkheid
hebben.
Waarschuwingsregister
De leden van de PvdA-fractie delen de zorgen omtrent een wettelijk verankerd waarschuwingsregister
gezien de grote zorgvuldigheid die het vereist om effectief te zijn en niet mensen
ten onrechte uit te sluiten. De Ministers schrijven te willen wachten totdat het waarschuwingsregister
in de zorg laat zien of het wel of niet effectief is, hier plaatsen deze leden echter
vraagtekens bij. Kunnen de Ministers toelichten waarom zij hier (nog mogelijk jaren)
op willen wachten wanneer er al tijden worden gewerkt met een zwarte lijst in de zorg?
Welke meerwaarde denken zij dat het wettelijk verankerde waarschuwingsregister zal
hebben ten opzichte van het waarschuwingsregister van werkgeversorganisatie ZorgZijn
Werkt, die sinds 2014 in werking is? Waarom zien de Ministers geen oplossing in het
waarschuwingsregister zoals die in de zorg al werkzaam is, gelet op het feit dat de
doelgroep in het onderwijs erg kwetsbaar is omdat zij minderjarig zijn? Zijn de Ministers
van mening dat zij na zes jaar niet kan concluderen of het waarschuwingsregister effectief
is en dus nuttig zou zijn voor het onderwijs, zo vragen deze leden.
Schoolcultuur
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de onderzoekers stellen dat de rijksoverheid
slechts beperkte invloed kan hebben op de schoolcultuur. Zij lezen dat de Ministers
concluderen dat er helaas grote verschillen zijn tussen scholen in hoe proactief zij
omgaan met het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hebben de Ministers
verder concrete maatregelen in petto om de schoolcultuur te verbeteren?
Deze leden onderstrepen dat de schoolcultuur van essentieel belang is bij het voorkomen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De leden herinneren zich de motie van de
leden Van Meenen en Kwint12 die benadrukt dat zowel de sociale veiligheid van leerlingen alsook van onderwijspersoneel
hierin van belang is. Voorgenoemde aangenomen motie verzocht de Wet sociale veiligheid
te verbreden naar TBP-en, een verzoek dat deze leden van harte steunen. Waarom wachten
de Ministers nog steeds de uitkomsten van de evaluatie van de Wet sociale veiligheid
in het onderwijs af, alvorens deze motie uit te voeren? Delen zij de mening dat juist
vanwege het feit dat TBP-en zorg dragen voor de sociale veiligheid van kinderen en
jongeren en te maken hebben met een eigen veiligheidsbeleving deze uitbreiding in
de reikwijdte van de Wet sociale veiligheid doorgevoerd dient te worden? Kunnen de
Ministers toezeggen zo spoedig mogelijk de uitwerking van deze motie in gang te zetten,
zo vragen deze leden.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media
Wij danken de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van
onze beleidsreactie op het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het
onderwijs.
In het navolgende beantwoord ik de vragen van uw leden per fractie, in de volgorde
waarin de vragen zijn gesteld.
Vragen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de Minister
De leden lezen in de brief dat de Minister «hard» optreedt, wanneer het gaat om het
aanpakken van daders en het verdere wangedrag binnen het onderwijs te voorkomen. Tegelijkertijd
constateren zij dat er in het hoger onderwijs nog steeds te vaak sprake is van onveiligheid
van studenten. Zij vragen op welke manier de Minister hier zelf hard heeft ingegrepen,
behalve dan het onderschrijven van een onderzoek dat door het bestuur van de Universiteit
van Amsterdam zelf is gestart.
De veiligheid van scholen en instellingen is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid
van de besturen. Wel werkt de rijksoverheid er hard aan om hen hierbij te ondersteunen.
Onderzoeken van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren, het Promovendi Netwerk
Nederland, de ervaringen met seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld die door
de #MeToo-beweging veel media-aandacht krijgen, maken duidelijk dat er in het hoger
onderwijs gewerkt moet worden aan het verbeteren van de sociale veiligheid.
De sector neemt hierin ook zijn verantwoordelijkheid door: de hulp- en zorgstructuur
uit te breiden, wangedrag bespreekbaar te maken, adequaat in te grijpen en slachtoffers
toereikende hulp te bieden. We hebben er vertrouwen in dat de acties die reeds in
gang zijn gezet, zoals het aanstellen van een ombudsfunctionaris op alle universiteiten,
daaraan bijdragen, en tevens een cultuurverandering in gang zetten.13
Aan de KNAW hebben we advies gevraagd over de preventie en aanpak van ongewenst gedrag
in de academische wereld. We hebben er vertrouwen in dat dit advies concrete handvatten
biedt om huidige wetenschapscultuur en -structuur te veranderen en zo op een (meer)
preventieve manier een veilig en duurzaam leer- en onderzoeksklimaat teweeg te brengen.
Naar verwachting wordt het advies van de KNAW vóór december 2021 uitgebracht.
De leden lezen dat een VOG noodzakelijk is bij indiensttreding in primair en voortgezet
onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het middelbaar onderwijs, en vragen
of die verplichting niet voor het hoger onderwijs geldt, waarom niet, en of de Minister
een mogelijkheid ziet om dat alsnog verplicht te stellen.
Bij indiensttreding in het hoger onderwijs is er geen verplichting tot het overleggen
van een VOG. De VOG die gevraagd wordt bij indiensttreding in primair en voortgezet
onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs, en het middelbaar beroepsonderwijs
is gericht op het werken met minderjarige personen. Het grootste deel van de studenten
in het hoger onderwijs is echter niet minderjarig. Wij zien dan ook geen noodzaak
tot het verplicht stellen van een VOG in het hoger onderwijs. In de WHW is wel een
verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven opgenomen, wanneer dit
een misdrijf tegen de zeden jegens een minderjarige student van de instelling betreft
(art. 1.20 WHW).
De leden lezen dat scholen momenteel al de verplichting hebben om een actief veiligheidsbeleid
te voeren en de veiligheid van leerlingen op school te monitoren. Zij vragen hoe deze
verplichting zich verhoudt tot het feit dat scholen acceptatieverklaringen aan ouders
vragen waarin ze homoseksualiteit afwijzen? Zij vragen ook naar de stand van zaken
in het onderzoek naar deze verklaringen, dat de Minister in een interview aan verschillende
media heeft toegezegd, wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd en wanneer zij
hierover de eindrapportage kan verwachten.
We vinden het belangrijk dat elke leerling zich (sociaal) veilig voelt op school en
de mogelijkheid heeft om zichzelf te kunnen zijn. Daartoe hebben scholen een wettelijke
zorgplicht. De school moet zorgen voor een veilig schoolklimaat. Dat betekent onder
meer dat geen enkele school in Nederland leerlingen mag veroordelen of afwijzen op
basis van hun seksuele identiteit. Niet in een identiteitsverklaring, niet in hun
toelatingsbeleid en niet in hun schoolcultuur. Daar past dus niet in dat homoseksualiteit
wordt afgewezen. Daar ziet de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ook
op toe.
In de brief van 18 december jongstleden is de situatie rondom identiteitsverklaringen
nader toegelicht.14 De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft uw Kamer laten weten
dat bijzondere scholen toelatingsbeleid mogen voeren, mits dit beleid aan de voorwaarden
van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb) voldoet. Toelatingsbeleid dat hiermee
in strijd is, is uiteraard niet toegestaan. Dat is onder andere het geval wanneer
een school in een verklaring schrijft dat ze homoseksualiteit afwijst en ouders vraagt
dit te onderschrijven als voorwaarde voor toelating. In voornoemde brief wordt verder
aangegeven dat gewerkt is aan het verkrijgen van een beeld van het gebruik van de
genoemde identiteitsverklaringen. Daaruit is gebleken dat in het verleden inderdaad
verklaringen werden gebruikt die homoseksualiteit afwijzen. In enkele gevallen waren
deze verklaringen ook nog online te vinden, terwijl zij al een aantal jaren niet meer
werden gebruikt. Die zijn inmiddels verwijderd. Zodra blijkt dat in welke school dan
ook toch nog een verklaring gebruikt wordt die leerlingen vanwege hun seksuele gerichtheid
afwijst, spreken we die scholen daarop aan. We verwachten dat scholen zulke verklaring
aanpassen en in lijn brengen met de Awgb. Zo niet, dan zal de inspectie op basis van
onderwijswetgeving optreden.
De leden vragen welke groepen momenteel de grootste onveiligheid ondervinden in het
onderwijs en welke verklaring hiervoor is.
Er is niet één specifieke groep in het onderwijs die de grootste onveiligheid ondervindt.
In het algemeen voelt een zeer hoog percentage (PO: 97,3% en VO: 96,6%) van de leerlingen
zich veilig. Jongens hebben iets vaker te maken met agressie en geweld, terwijl meisjes
vaker seksueel grensoverschrijdend gedrag rapporteren. Pesten in het voortgezet onderwijs
komt in gelijke mate voor in beide groepen, wel zien we dat ná de derde klas het pestgedrag
in algemene zin afneemt. Er zijn specifieke groepen, zoals LHBTI-leerlingen, die aangeven
vaker gepest te worden en die zich onveiliger voelen (vooral lesbische meisjes). Bovenstaande
is gebaseerd op de gegevens uit de Veiligheidsmonitor po/vo uit 2018. Deze verschillen
per groep komen overeen met andere onderzoeken naar (sociale) veiligheid in de maatschappij,
waar bijvoorbeeld mannen ook meer te maken hebben met geweld in de openbare ruimte
en vrouwen eerder te maken krijgen met een seksueel delict.15 Verklaringen hiervoor zijn door de jaren heen onderzocht en komen onder andere neer
op stereotype genderrollen. Het doorbreken van deze stereotype genderrollen en normen
is dan ook een belangrijke bijdrage aan een veilig schoolklimaat waar iedere leerling
de ruimte krijgt zichzelf te zijn.
De leden vragen welke maatregelen de regering neemt om deze onveiligheid van studenten
en leerlingen tegen te gaan.
De regering blijft breed inzetten om de veiligheid van studenten en leerlingen te
versterken. Een veilig schoolklimaat is tenslotte nooit af en vraagt blijvend de aandacht.
Hiervoor ligt in eerste instantie de verantwoordelijkheid bij de school zelf. Scholen
zijn namelijk wettelijk verplicht om te zorgen voor een veilig schoolklimaat. De Wet
veiligheid op school regelt dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan en
de sociale veiligheid op school te verbeteren. Scholen moeten ook een veiligheidsplan
hebben waar de afspraken in staan. In een pestprotocol staat wat de school onder pesten
verstaat en hoe ze dit tegengaat. Daarnaast zijn de onderwerpen seksualiteit en seksuele
diversiteit verplicht onderdeel van het curriculum, zoals vastgelegd in de kerndoelen.
Leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met seksuele diversiteit
binnen de samenleving. Daarbij kan ook aandacht zijn voor seksueel grensoverschrijdend
gedrag en het bespreekbaar maken van wensen en grenzen. Een onderdeel van deze zorgplicht
sociale veiligheid is dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs ieder jaar
meten of de leerlingen zich veilig voelen op school.
Mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten moeten ook zorgen voor een veilige
leer- en werkomgeving voor hun studenten en hun personeel. Zij moeten voldoende maatregelen
nemen voor een veilige omgeving. In het mbo houdt de inspectie hier toezicht op. Voor
het hoger onderwijs is het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO) opgezet. Binnen het IV-HO werken instellingen in het hoger onderwijs samen aan het
verbeteren van de veiligheid. IV-HO biedt een platform voor professionals om kennis
te delen, ervaringen uit te wisselen en instrumenten te ontwikkelen en te verzamelen
voor een open en veilige leer- en werkomgeving. In het mbo heeft het Netwerk Integrale
Veiligheid van de MBO Raad deze functie.
Om de onderwijsinstellingen in deze taken te ondersteunen subsidieert OCW al jaren
Stichting School & Veiligheid. Stichting School & Veiligheid adviseert, helpt en ondersteunt
scholen bij het bevorderen van een sociaal veilig klimaat. Stichting School & Veiligheid
biedt – vanuit een centrale positie in het onderwijsveld – informatie en deskundig
advies over het bevorderen van een sociaal veilig klimaat en sociaal gedrag en het
tegengaan van en omgaan met grensoverschrijdend en ongewenst gedrag. Zij doet dat
via haar verschillende websites, landelijke conferenties, trainingen en publicaties.
Hierbij richt zij zich op docenten, schoolleiders en vertrouwenspersonen. Daarnaast
richt zij zich via Pestweb op leerlingen.
De leden merken op dat de stichting School en Veiligheid momenteel ondersteuning biedt
aan scholen in het funderend en het middelbaar beroepsonderwijs bij het verder creëren
van een veilige sociale omgeving. De leden juichen dat toe, maar vragen in hoeverre
alle scholen op de hoogte zijn van deze mogelijkheden.
Stichting School & Veiligheid (SSV) wijst op allerlei manieren scholen op het aanbod.
Dat doet SSV via de eigen websites, de nieuwsbrief en sociale media, via campagnes,
conferenties, congressen en trainingen, bijvoorbeeld aan vertrouwenspersonen. Daarnaast
is er een nauwe samenwerking met de sectorraden die hun leden informeren over het
aanbod van SSV. Tot slot ondersteunt SSV (in samenwerking met Stichting Rutgers) de
schooladviseurs van De Gezonde School om scholen te begeleiden in het creëren van
een veilige omgeving voor relaties en seksualiteit. Het is echter ook bekend dat niet
alle scholen op de hoogte zijn van de mogelijkheden, dus dit vraagt continu aandacht
en inspanning. Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben
we afgesproken dat er op korte termijn een gezamenlijke communicatielijn komt richting
scholen over onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Een brede
oproep kan scholen helpen bij bewustwording op dit thema en bij het voeren van het
gesprek hierover. Over verdere acties zijn we met de genoemde organisaties in gesprek.
De leden vragen of de Minister grote regionale verschillen ziet in het gebruik en
samenwerking van de expertise van deze stichting en zo ja, welke regio’s hiervan minder
op de hoogte lijken en op welke manier de Minister ook bij deze scholen duidelijk
gaat maken welke mogelijkheden van samenwerking er zijn met stichting School en Veiligheid.
SSV werkt landelijk en ziet geen regionale verschillen in de mate waarin scholen contact
hebben of meedoen aan activiteiten, zoals de conferentie Met Alle Respect, de Week
tegen Pesten, conferenties voor vertrouwenspersonen enzovoorts.
De leden lezen onder meer dat het veiligheidsbeleid in het middelbaar beroepsonderwijs
integraal en vanuit de sector zelf wordt vormgegeven. De leden vragen op welke manier
de Minister borgt dat dit ook daadwerkelijk op de juiste manier wordt vormgegeven.
In het middelbaar beroepsonderwijs moeten instellingen zich houden aan diverse wettelijke
bepalingen en eisen bij de vormgeving van hun veiligheidsbeleid. Zo dienen de mbo-instellingen
zich te houden aan de wettelijke eisen voor goed bestuur die verband houden met (sociale)
veiligheid uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), zoals de verplichting tot
melding, overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven en de Meldcode huiselijk geweld
en kindermishandeling. Ook moeten mbo-instellingen zich onder andere houden aan de
Algemene wet gelijke behandeling en de Arbeidsomstandighedenwet. Verder houdt ook
de inspectie toezicht op de schoolveiligheid in het mbo op basis van de Wet op het
onderwijstoezicht. De inspectie kan instellingen die onvoldoende werk maken van de
schoolveiligheid een waarschuwing geven. Instellingen krijgen dan een termijn om de
gebreken te herstellen. Als de instelling dit niet doet, kunnen in het uiterste geval
de rechten om de opleiding te mogen verzorgen worden ingetrokken. Voorts neemt ons
ministerie regelmatig zitting in het Netwerk Integrale Veiligheid van de MBO Raad
en in de Raad van Advies Integrale Veiligheid mbo, ook met als doel de mbo-instellingen
te ondersteunen bij het veilig houden van hun schoolomgeving.
De leden van deze fractie lezen dat de politie jaarlijks zo’n 50 zedenzaken in het
onderwijs registreert, waarbij een met taken belaste persoon betrokken is. Tegelijkertijd
constateert de Minister dat overlap zit in de cijfers van de vertrouwensinspecteurs
en die van de politie. De leden vragen waarom er niet in alle gevallen een melding
wordt gedaan bij de politie, als er sprake is van verdenking van een zedendelict.
De vertrouwensinspecteurs van de inspectie moeten op basis van de informatie die het
bevoegd gezag van een school met hen deelt een inschatting maken of er sprake is van
een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Als dat redelijke vermoeden wordt geconstateerd,
dan wijst de vertrouwensinspecteur het bevoegd gezag op de wettelijke aangifteplicht.
Het bevoegd gezag gaat vervolgens naar de politie om aangifte te doen. De politie
gaat na of het geval onderzoekswaardig is. In veel gevallen is medewerking van het
slachtoffer nodig, en slachtoffers zijn niet in alle gevallen bereid mee te werken.
Ook kan het bijvoorbeeld zijn dat de politie vaststelt dat er geen concreet of fysiek
bewijs is. Een vertrouwensinspecteur maakt een inschatting van het redelijke vermoeden,
maar de politie is de waarheidsvindende instantie en kan dit uiteindelijk anders beoordelen.
Als een geval door de politie als niet onderzoekswaardig wordt ingeschat, wordt het
geval bij de politie geregistreerd als melding in plaats van als aangifte.
De leden vragen of de Minister niet van mening is dat er te allen tijde bij de politie
melding gedaan dient te worden, om zo (minderjarige) leerlingen of studenten te beschermen.
Ook vragen zij of de Minister kan aangeven waarom dit nog niet het geval is en welke
stappen hij gaat nemen om dit te bewerkstelligen.
Het komt voor dat er geen redelijk vermoeden is van een strafbaar feit, maar dat het
handelen van de met taken belaste persoon (hierna: TBP) wel zodanig is dat het bevoegd
gezag arbeidsrechtelijke stappen kan ondernemen. In een dergelijk geval hoeft de politie
niet ingeschakeld te worden. Juist om te bepalen in welk geval melding gedaan moet
worden, zijn de overleggen met de vertrouwensinspecteurs ook van belang. Bij twijfel
zal overigens het advies zijn contact op te nemen met de politie en het daar voor
te leggen. Onder omstandigheden en indien nodig kan de inspectie ook zelf contact
opnemen met de politie.
De leden lezen eveneens dat zzp’ers niet in alle gevallen over een VOG beschikken.
De leden vragen hoe de Minister gaat waarborgen dat dit in het geval standaard gevraagd
wordt, indien een schoolbestuur gebruik wil maken van zzp’ers.
Op grond van de onderwijswetten16 is het in het funderend onderwijs en het mbo voor vrijwel alle medewerkers verplicht
om over een recente17 VOG te beschikken, aangevraagd voor het uitoefenen van werkzaamheden op of rondom
een school of onderwijsinstelling. Het gaat bijvoorbeeld om personeel dat schoolonderwijs
verzorgt of personeel dat onderwijsondersteunende werkzaamheden uitvoert, maar ook
om leraren in opleiding of overblijfmedewerkers. Dit geldt zowel voor personen met
wie het bevoegd gezag een arbeidsovereenkomst sluit, als voor personen die als zzp’er,
op basis van een overeenkomst van opdracht, werkzaamheden uitvoeren bij de school.
De aard en de inhoud van het werk bepalen of een VOG verplicht is, en niet de wijze
waarop de arbeidsrelatie is vormgegeven. Een zzp’er die niet beschikt over een VOG,
mag door het bevoegd gezag niet worden ingezet voor bijvoorbeeld onderwijstaken of
onderwijsondersteunende taken. Het bevoegd gezag dient dus altijd, ook bij het inhuren
van zzp’ers, een VOG-aanvraag te starten en de ontvangen VOG te controleren alvorens
een medewerker wordt ingezet. Zo zorgen scholen ervoor dat zij voldoen aan de geldende
wettelijke voorschriften over de bevoegdheid van medewerkers. Indien een school in
een voorkomend geval niet kan aantonen dat een medewerker of zzp’er over een VOG beschikt
die werd aangevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden op de betreffende school
of onderwijsinstelling, zal de inspectie de school daarop aanspreken. Bij het ontbreken
van een VOG moet het bestuur per direct de persoon op non-actief zetten tot de verklaring
overhandigd is. Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden
hebben we afgesproken dat er op korte termijn een gezamenlijke communicatielijn komt
richting scholen over onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels.
Onderdeel daarvan zijn de regels en wat wenselijk is rondom de VOG. Over verdere acties
zijn we met de genoemde organisaties in gesprek.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister nadenkt over het instellen van een
zogenaamd waarschuwingsregister. De leden vragen in hoeverre zo’n waarschuwingsregister
niet al bestaat, namelijk de VOG. Aangezien wanneer een personeelslid geen VOG kan
aanvragen, dit in feite ook als «waarschuwing» geldt dat degene niet aangenomen dient
te worden. Zij vragen ook waarom de Minister niet die route intensiveert, in plaats
van het weer optuigen van een nieuwe route.
In het onderwijs geldt inderdaad een VOG-verplichting. Medewerkers van een school
of mbo-instelling zijn bij aanstelling verplicht om een actuele VOG aan hun werkgever
te overleggen. Met de VOG wordt bekeken of een eventueel justitieel verleden geen
belemmering vormt voor de functie die hij of zij wil vervullen (screening). In het
onderwijs wordt alleen bij indiensttreding om een VOG gevraagd. In het rapport over
seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt aanbevolen een intensievere vorm van controle
in te voeren. Daar zijn verschillende manieren voor. Het is mogelijk door de VOG-systematiek
te intensiveren, maar er zijn ook andere manieren, waarvoor gekeken wordt naar andere
sectoren: het tuchtrechtsysteem in de sport, het waarschuwingenregister in de zorg,
en de continue screening in de kinderopvang. In de beleidsreactie op het rapport hebben
we in reactie op deze mogelijkheden deels nog vooruitgewezen. Inmiddels kunnen we
daar meer over zeggen.
Over het tuchtrechtsysteem in de sport komen we later te spreken. Met betrekking tot
een waarschuwingsregister zoals dat in de zorg bestaat, hebben we in de beleidsreactie
aangegeven dat we willen bezien hoe dat in de zorg uitpakt. Iemand wordt in het Waarschuwingsregister
Zorg & Welzijn geregistreerd als er een gerede veronderstelling is dat een persoon
iets heeft gedaan dat niet past binnen de zorg, te weten diefstal, mishandeling en
seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens cliënten. Dit register fungeert al een
aantal jaar op private basis in een aantal regio’s. Het Ministerie van VWS heeft onderzocht
of een wettelijke verplichting van dat register wenselijk is. Recent heeft de Minister
van VWS de Kamer laten weten dat hij afziet van een wettelijke verplichting van het
waarschuwingsregister vanwege een aantal belangrijke praktische en juridische bezwaren.18 In die brief wordt het volgende vermeld. Het aansluiten bij het waarschuwingsregister
leidt tot extra administratieve lasten voor de zorgaanbieders. Het verplichten van
werkgevers tot aansluiting leidt niet automatisch tot registratie van werknemers die
over de schreef zijn gegaan en tot de noodzakelijke open cultuur. Een eerlijke en
redelijke belangenafweging voor deze registratie door de werkgever vereist beoordelingsruimte.
Uit de inventarisatie is gebleken dat werkgevers het vaak een grote stap vinden om
een werknemer te registreren. Verder zou, indien het waarschuwingsregister verplicht
zou worden gesteld, dit niet goed aansluiten op de reeds bestaande wettelijke VOG-plichten
in de zorg. Er zou een koppeling met het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) moeten
worden gemaakt om na te gaan wat de uitkomst van de aangifte is tegen de werknemer.
Een dergelijke koppeling zou een zware inbreuk zijn op het privacyrecht van de ex-medewerker.
Het is de vraag of een wettelijke verplichtstelling van het waarschuwingsregister
van de bestaande mogelijkheden het best passend en het minst ingrijpend is om te komen
tot een veiligere zorgrelatie. Er zijn nog relatief weinig zorgaanbieders bij het
Waarschuwingsregister aangesloten, terwijl uit inventarisatie is gebleken dat het
Waarschuwingsregister pas optimaal kan werken als zoveel mogelijk werkgevers er gebruik
van maken. Op dit moment loopt de verkenning in hoeverre er bestuurlijk draagvlak
is onder zorgorganisaties en hun medewerkers voor een model waarbij verschillende
zorgorganisaties mede-eigenaar zijn van het Waarschuwingsregister. Op basis van de
hierboven genoemde ervaringen zien we geen perspectief voor een (wettelijk verplicht)
waarschuwingsregister in het onderwijs.
In de kinderopvang wordt gewerkt met een intensievere vorm van de VOG-systematiek:
continue screening. Iedereen die woont of werkt op een plek waar kinderen worden opgevangen,
moet zich na het aanvragen van een VOG, verplicht registreren in het Personen Register
Kinderopvang (PRK). Met continue screening wordt dagelijks gekeken of er een wijziging
heeft plaatsgevonden in het JDS. Als dit het geval is, wordt de inschrijving het personenregister
geblokkeerd. De betreffende werknemer moet vervolgens opnieuw een VOG aanvragen. Als
iemand geen nieuwe VOG krijgt, kan deze persoon niet langer in de kinderopvang werken.
In de beleidsreactie hebben we aangegeven te willen wachten op de uitkomsten van het
WODC-onderzoek van het Ministerie van J&V naar consistentie en complexiteit van het
huidige VOG-stelsel. Inmiddels is dat rapport gepubliceerd.19 Uit het onderzoek blijkt dat er inconsistenties in het VOG-beleid bestaan. Sterk
gereguleerde sectoren (zoals de buitenschoolse opvang) hebben een hoger screeningsniveau
(al dan niet ingegeven door incidenten) dan vergelijkbare sectoren (zoals leerkrachten
in het basisonderwijs) waar lager screeningsniveau van kracht is. Inconsistenties
kunnen deels worden verklaard doordat er in aanvulling op de VOG ook andere instrumenten
zijn die de veiligheid in een sector waarborgen. In het onderwijs spelen bijvoorbeeld
de vertrouwensinspecteurs een belangrijke rol. Om onverklaarbare inconsistenties te
verminderen en ervoor te zorgen dat de VOG-screening optimaal effect sorteert, laat
J&V een risicomethodiek ontwikkelen waarbij de risico’s in een sector vooraf beter
kunnen worden ingeschat, en er op basis daarvan de juiste screeningsmethode kan worden
gekozen. J&V informeert uw Kamer over de bevindingen. Op basis daarvan zullen we u
dan informeren over de gevolgen voor het onderwijs. Vooruitlopend op de ontwikkeling
van deze methodiek, zal J&V – gezien de kwetsbaarheid van minderjarigen en andere
personen die sterk afhankelijk zijn van zorg van derden – het gesprek aangaan met
OCW, SZW en VWS over de risico’s in de sectoren en of verschillen in het screeningsbeleid
kunnen en moeten worden verkleind.
Gezien het bovenstaande gaat onze voorkeur ernaar uit om in samenspraak met de collega’s
van J&V, SZW en VWS te bezien of de bestaande VOG-systematiek gezien de risico’s van
de sector intensivering behoeft, bijvoorbeeld richting een periodieke screening (het
regelmatig vernieuwen van de VOG). We zijn het om de hierboven geschetste redenen
dus eens met de leden van de VVD-fractie dat het opzetten van een geheel nieuwe systematiek
daarnaast niet opportuun lijkt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het belangrijk vindt dat het onderwijspersoneel
betrokken wordt bij het veiligheidsbeleid. Hierin noemt de Minister bijvoorbeeld dat
er gedragscodes kunnen ontstaan als het gaat om welke regels een school hanteert op
het gebied van taalgebruik of gebruik van sociale media. De leden vragen aan welke
manier van vastleggen van regels rondom taalgebruik de Minister dan concreet denkt
en hoe we voorkomen dat dit vooral een bureaucratisering is van de schoolcultuur,
in plaats van het daadwerkelijk in praktijk brengen van bepaalde omgangsvormen.
Zoals omschreven in de beleidsreactie is het van belang dat binnen de school in gezamenlijkheid
wordt besproken welk gedrag acceptabel en welk gedrag onacceptabel is zodat voor iedereen
duidelijk is waar de grenzen liggen. De regels en grenzen dienen dan een plek te krijgen
in het schoolveiligheidsplan zoals dat verplicht is vanuit de Wet veiligheid op school.
Door de leerlingen en elkaar consequent te wijzen op de gedragsregels en die grenzen
zal de schoolgemeenschap de gedragsregels internaliseren. De regels worden dan onderdeel
van de schoolcultuur. Voor gedrag tussen leerlingen geldt meer dan voor gedrag van
personeel jegens leerlingen dat het lastig is om objectieve grenzen vast te leggen.
Wat de een leuk vindt, kan voor een ander intimiderend zijn. Juist daarom is het van
belang dat er op school een klimaat heerst waarin leerlingen zich veilig voelen om
over zulke onderwerpen te praten.
In de praktijk blijkt dat docenten het niet eenvoudig vinden elkaar aan te spreken
op gedrag. Indien er echter duidelijke afspraken zijn gemaakt over wat wel en niet
acceptabel is, is het voor het onderwijspersoneel makkelijker elkaar toch aan te spreken
als duidelijk is dat die gestelde grenzen worden overschreden. Zeker op het vlak van
seksueel grensoverschrijdend gedrag kan het zijn dan men een drempel ervaart een collega
direct aan te spreken. In dat geval is het goed als het personeelslid naar de schoolleiding
stapt. Ook hierover kunnen binnen de school heldere afspraken worden gemaakt. Doordat
de regels in gezamenlijkheid zijn geformuleerd en ze ook in gezamenlijkheid worden
uitgedragen gaat het juist om het in praktijk brengen van de gewenste omgangsvormen.
Deze leden lezen eveneens dat de Minister van mening is dat nog te weinig scholen
momenteel op een actieve manier omgaan met gedragsregels binnen een school. De leden
vragen welke maatregelen de Minister gaat nemen om dit bij meer scholen in de praktijk
te brengen of dat het blijft bij deze eenmalige oproep.
Er zijn verschillen zichtbaar in hoe actief scholen omgaan met het voeren van het
gesprek van gedragsregels op school en het reflecteren op een (veilig) schoolklimaat.
Bij sommige scholen is het nodig om hier een sterker bewustzijn op te creëren. Met
Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken
dat er op korte termijn een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over
onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Onderdeel daarvan
zijn de regels en wat wenselijk is rondom de VOG, en het stimuleren van het aanvragen
van referenties. Een brede oproep kan scholen helpen bij bewustwording op dit thema
en bij het voeren van het gesprek hierover. Over verdere acties zijn we met de genoemde
organisaties in gesprek. Voor het creëren van een veilig schoolklimaat is het daarnaast
ook van belang dat er met leerlingen het gesprek wordt aangegaan over het respecteren
van grenzen, seksualiteit en seksuele intimidatie. Hiervoor zijn onder andere trainingen
en handreikingen beschikbaar van Stichting School & Veiligheid en Rutgers.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie en reactie van de Minister
De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangegeven wat de reden is dat er
een stijging is van het aantal incidenten door met taken belaste personen.
Nee, dat is niet mogelijk. De inspectie doet geen onderzoek naar verklaringen van
toe- en/of afname van het aantal meldingen. Zij registreert slechts die zaken die
voorgelegd worden vanuit de wettelijk meld- en overlegplicht en de meldingen die door
anderen worden gedaan.
De leden vragen tevens of ook bekend is om welke categorie personen het dan gaat en
zo nee, waarom niet en of er een uitsplitsing kan worden gemaakt van de toename naar
de verschillende onderwijssectoren.
Als een melding betrekking heeft op een met taken belast persoon, gaat het in bijna
alle gevallen om onderwijzend of onderwijsondersteunend personeel. Soms betreft het
een stagiair. De precieze uitsplitsing naar categorieën personen kan op grond van
privacyoverwegingen niet worden gegeven omdat het, met name in het mbo en ho, om een
zeer klein aantal meldingen gaat. De uitsplitsing naar onderwijssectoren, vindt u
in onderstaande tabel. Dit laat de betrokkenheid van een met taken belast persoon
in relatie tot seksueel misbruik van een leerling/student of wilsonbekwame persoon
zien.
Sector
2017–2018
2018–2019
2019–2020
PO
49%
43%
64%
VO
45%
61%
69%
(V)SO
33%
21%
80%
MBO
70%
60%
71%
HO
100%
100%
0%
Percentage TBP als beklaagde bij seksueel misbruik per sector over drie schooljaren.
Bron: Factsheet Onderwijs VI 2019–2020.
De leden vragen of de Ministers voornemens zijn om de tweejaarlijkse monitor sociale
veiligheid in po, v(s)o en mbo die zij laten uitvoeren aan te passen zodat duidelijk
wordt wie de pleger is van het ervaren (seksuele) geweld.
In de veiligheidsmonitor po/vo wordt in de vragenlijsten v(s)o aan slachtoffers van
(seksueel) geweld al gevraagd wie daarvan de dader is. In het po ontbrak in voorgaande
edities de vraag naar het voorkomen van incidenten waarin sprake is van seksueel geweld.
Dit jaar wordt die vraag voor het eerst toegevoegd in de po-vragenlijst. Er wordt
gevraagd naar ervaring als slachtoffer en als dader. Er is voor het po op dit moment
geen vraag opgenomen wie de dader is van deze incidenten. De monitor is al gereed
voor de afname van dit jaar; voor de volgende monitor zullen we een verduidelijkende
vraag over het daderschap wel laten opnemen.
De veiligheidsmonitor heeft de meeste zeggingskracht wanneer er trends te zien zijn.
Als het gaat om seksueel geweld dan constateren de onderzoekers redelijk stabiele
percentages als leerlingen gevraagd wordt naar ervaringen (als slachtoffer of dader)
en zijn er geen duidelijke trends zichtbaar (Veiligheidsmonitor 2018) (Bijlage bij
Kamerstuk 29 240, nr. 88). Daarbij is de duiding van het percentage op zichzelf ook lastig. Daderschap is
verder redelijk algemeen beschreven in het rapport (2018): voor alle geweldsvormen
(dus ook seksueel geweld) is het meestal een medeleerling, sporadisch komt daderschap
door docenten, andere personeelsleden van school en familieleden van leerlingen voor.
We zullen de onderzoekers vragen om, als de cijfers daartoe aanleiding geven, er in
het rapport van de Veiligheidsmonitor 2021 aandacht aan te besteden en als dat kan
meer duiding te geven.
Net als in het funderend onderwijs geldt voor het mbo dat de inspectie zicht heeft
op incidenten met seksueel geweld, omdat mbo-instellingen bij wet verplicht zijn de
vertrouwensinspecteur in kennis te stellen van gepleegd seksueel geweld. Verder geldt
voor het mbo dat de monitor sociale veiligheid doorontwikkeld wordt. Hoewel nog wordt
bezien welke bronnen als input worden gebruikt voor de nieuwe versie van de monitor,
zijn we voornemens om in de nieuwe versie van de monitor aandacht te besteden aan
seksueel geweld.
De leden vragen of bekend is wat de reden is dat van de 125 meldingen van seksueel
misbruik in het po, (v)so, vo en mbo die de vertrouwensinspecteur bij de inspectie
rapporteren, slechts 50 zaken uiteindelijk leiden tot een aangifte en/of veroordeling.
Zie het antwoord op de eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.
De leden vragen in hoeverre er al parallel met de zorg gewerkt kan worden met een
zwarte lijst en of de Onderwijsinspectie nu al op naamsniveau informatie kan delen
met scholen.
Een zwarte lijst is een zwaar instrument en moet niet lichtzinnig ingezet worden.
Dat vereist een zorgvuldige afweging. Zie ook eerdere antwoorden op vragen van de
leden van de VVD-fractie hierover. De vertrouwensinspecteur registreert de namen van
de beklaagde indien zij TBP zijn. Dit ten behoeve van de eigen dossiervorming en het
ondersteuningstraject bij de melding. De bijzondere geheimhoudingsplicht die een vertrouwensinspecteur
heeft, maakt echter het delen van deze informatie met scholen of besturen onmogelijk.
De leden van de CDA-fractie lezen dat wordt aanbevolen om voortaan iedereen met een
arbeidsovereenkomst of een stageovereenkomst een VOG te laten aanvragen. Ze vragen
of zzp’ers hier ook onder vallen en zo, nee waarom niet.
Zie het eerder antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover. Voor
sommige stagiairs, vrijwilligers en bestuurders geldt de verplichting om over een
VOG te beschikken niet. Dat neemt niet weg dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft
om ook aan deze groepen te vragen om een VOG te overleggen. Een zzp’er – werkzaam
op basis van een overeenkomst van opdracht – die werk uitvoert waarvoor op grond van
de relevante onderwijswetten een VOG verplicht is, moet over een VOG beschikken. In
gevallen waarin een zzp’er werkzaamheden verricht waarvoor een VOG niet verplicht
is, staat het een bevoegd gezag ook altijd vrij om toch een VOG te vragen. In gesprekken
met de sectorraden hebben we aandacht gevraagd voor dit punt. Zij hebben toegezegd
om bevoegde gezagsorganen erop attent te maken dat zij moeten controleren of iemand
die extern wordt ingehuurd en in aanraking komt met leerlingen beschikt over een VOG.
De leden vragen hoe het zit met vrijwilligers op school die op gezette tijden meehelpen.
De inzet van vrijwilligers vindt vrijwel altijd onder toezicht van een medewerker
plaats. Om te voorkomen dat vrijwilligers zich niet meer beschikbaar stellen en om
de flexibiliteit in het systeem te handhaven is een VOG voor de meeste vrijwilligers
niet verplicht, maar wordt het wel gestimuleerd. Een VOG is wel verplicht voor vrijwilligers
die zijn belast met toezicht op leerlingen tijdens het overblijven. De school heeft
wel altijd de mogelijkheid om zelf aan de vrijwilligers te vragen een VOG te overhandigen.
Om de screening van vrijwilligers op justitiële antecedenten te stimuleren, kunnen
vrijwilligers de VOG gratis aanvragen, via de regeling van het Ministerie van VWS.20
De leden vragen als gedacht wordt aan periodieke vernieuwing van de VOG, aan wat voor
termijn dan gedacht moet worden, eens in de vijf jaar of een kortere of langere periode.
Zie het eerdere antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie hierover. We
wachten de risicomethodiek van J&V af, en zullen op basis daarvan besluiten over een
eventuele intensivering van de VOG-systematiek.
De leden vragen wat precies verstaan wordt onder periodieke screening.
Onder een periodieke screening wordt verstaan dat personeel periodiek een VOG moet
vernieuwen (opnieuw aanvragen), en dat er dus niet alleen bij de aanstelling een VOG
overlegd moet worden.
De Ministers geven aan eerst het wetstraject ten aanzien van het Waarschuwingsregister
Zorg en Welzijn te willen af wachten voor een dergelijk waarschuwingsregister ook
in het onderwijs wordt geïntroduceerd. De leden vragen wat in de tussentijd wordt
gedaan om te voorkomen dat mensen die als dader betrokken zijn bij seksueel grensoverschrijdend
gedrag nog een tijd lang van de ene school naar de andere school kunnen gaan omdat
men niet op de hoogte is van de reden van ontslag bij de vorige school.
In de eerste plaats is het van groot belang dat er bij strafontslag altijd aangifte
wordt gedaan door de school. Op het moment dat het OM besluit te vervolgen (het starten
van een strafzaak) kan de informatie worden gebruikt in de VOG-screening. Daarnaast
hebben we in de beleidsreactie aangegeven dat het van groot belang is dat besturen
referenties inwinnen bij het aannemen van personeel. Met Stichting School & Veiligheid,
de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken dat er op korte termijn een gezamenlijke
communicatielijn komt richting scholen over onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur
en gedragsregels. Onderdeel daarvan zijn de regels en wat wenselijk is rondom de VOG,
en het stimuleren van het aanvragen van referenties. Over verdere acties zijn we met
de genoemde organisaties in gesprek.
De leden constateren dat uit het onderzoek blijkt dat vooral veertienjarige meisjes
slachtoffer zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ze vragen of in het onderzoek
ook is gekeken of leerlingen in het algemeen, en deze specifieke groep leerlingen
in het bijzonder, voldoende op de hoogte is van wat zij kunnen doen als zij slachtoffer
zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag om daar weet van hebben.
Uit het onderzoek blijkt dat de slachtoffers van zedenzaken gemiddeld veertien jaar oud zijn, en in 81% van de gevallen vrouwelijk. In het onderzoek is
niet specifiek gekeken naar of deze groep leerlingen voldoende op de hoogte is van
wat zij kunnen doen alsof als zij slachtoffer zijn. Het is van belang dat alle leerlingen
zich veilig voelen op school. En elk geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag
is er één te veel. Het is daarom belangrijk dat leerlingen handelingsperspectief hebben
op het moment dat hen iets overkomt, bijvoorbeeld doordat zij hun weg naar vertrouwenspersonen
goed weten te vinden. Dat is ook onderdeel van een goede schoolcultuur op dit vlak.
Ook de versterking van de positie van vertrouwenspersonen draagt hieraan bij. Met
Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken
dat er een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over onder meer het
wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Scholen en instellingen moeten dit
vervolgens goed onder de aandacht brengen bij hun leerlingen en studenten en het gesprek
met hen aangaan over grenzen en grensoverschrijdend gedrag.
De leden vragen of er ook een structurele voorlichting komt op het gebied van seksualiteit
met daar bij ook aandacht voor grensoverschrijdend gedrag, bijvoorbeeld met hulp van
een professionele hulporganisatie.
Sinds 2012 zijn de onderwerpen seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht onderdeel
van het curriculum, vastgelegd in kerndoel 38 voor het po, kerndoel 43 voor het vo
en kerndoel 53 voor het so. Leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit
en met seksuele diversiteit binnen de samenleving. Daarbij kan ook aandacht zijn voor
seksueel grensoverschrijdend gedrag en het bespreekbaar maken van wensen en grenzen.
Via onder andere SSV of via het programma Gezonde School kunnen scholen in het primair
en voortgezet onderwijs en instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs ondersteuning
krijgen met betrekking tot het beschikbare aanbod en de implementatie daarvan.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten in hoeverre de inzet van het Netwerk
Integrale Veiligheid van de MBO Raad met de hulp van Stichting School en Veiligheid
om de bekendheid en effectiviteit van vertrouwenspersonen in het mbo te vergroten
effect heeft gehad.
Stichting School & Veiligheid en het Netwerk Integrale Veiligheid van de MBO Raad
zetten zich actief in om de bekendheid en effectiviteit van vertrouwenspersonen in
het mbo te vergroten. Eind 2019 is voor het Netwerk Integrale Veiligheid, waarin alle
mbo-instellingen zitting nemen, een themasessie georganiseerd over vertrouwenspersonen.
Deze is door de mbo-instellingen als erg positief ervaren. Stichting School & Veiligheid
heeft in februari 2021 een webinar georganiseerd met als thema de vertrouwenspersoon
in coronatijd. In dit webinar krijgen vertrouwenspersonen onder meer tips over hoe
zij ten tijde van corona zichtbaar en benaderbaar kunnen blijven voor studenten. Daarnaast
biedt Stichting School & Veiligheid een handreiking voor vertrouwenspersonen in het
onderwijs aan en organiseert het voor vertrouwenspersonen de training Eerste hulp
bij klachten. Deze en andere acties dragen eraan bij dat het veiligheidsgevoel onder
studenten de afgelopen jaren is verbeterd. Zo voelde in 2020 79% van studenten in
de JOB-enquête zich veilig op school, ten opzichte van 78% in 2018.21
De leden van de CDA-fractie vragen of er op de lerarenopleidingen aandacht wordt besteed
aan het voorkomen en herkennen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
In de lerarenopleiding wordt de basis gelegd voor de competenties die een leraar nodig
heeft voor het realiseren en borgen van een sociaal veilige leeromgeving op scholen.
In de kennisbases van de lerarenopleidingen en de pabo, waarin is afgesproken wat
leraren ten minste moeten kennen en kunnen, is ook het thema «sociale veiligheid»
opgenomen waarin (aankomende) leraren handvatten krijgen om een veilig leerklimaat
te borgen en bijvoorbeeld sociale relaties bespreken en grenzen leren stellen. Daarnaast
wordt er aandacht besteed in de opleiding aan het leren signaleren van grensoverschrijdend
gedrag en daar effectief naar kunnen handelen. De individuele lerarenopleidingen geven
zelf handen en voeten aan deze eisen van de kennisbases in hun curriculum. Daarnaast
is SSV via de Stimuleringsregeling Gezonde Relaties en Seksualiteit actief op pabo’s
en lerarenopleidingen om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en te herkennen.
We hebben er vertrouwen in dat lerarenopleidingen de aankomende leraren voorbereiden
en competenties bijbrengen en (seksueel) grensoverschrijdend leren signaleren en daar
naar handelen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie en de reactie van de Minister
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister eind 2020 een WODC-onderzoek
verwacht naar consistentie binnen het huidige VOG-stelsel. Na de uitslag van dit onderzoek
zal de Minister aansluiten bij gesprekken hierover. De leden vragen de Minister hoe
snel hij verwacht een verandering te implementeren in het huidige beleid rondom VOG’s.
Tevens vragen de leden of de Minister een indicatie kan geven van wat zijn inzet wordt,
namelijk continue screening of het regelmatig verlengen van de VOG.
Zie het eerdere antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie hierover. We
wachten de risicomethodiek van J&V af, en zal op basis daarvan besluiten over een
eventuele intensivering van de VOG-systematiek in het onderwijs.
De leden van de D66-fractie vernemen dat de onderzoekers aanbevelen dat schoolbesturen
in arbeidscontracten kunnen opnemen dat werknemers gebonden zijn aan gedragsregels en onderworpen zijn aan sancties bij het overtreden
ervan. Zo is op dit moment te weinig zicht op met taken belaste personen die eerder
de fout zijn ingegaan, waardoor deze na ontslag weer op een andere school aan het
werk kunnen. Wat deze leden betreft moet dit zicht er zo snel mogelijk komen. Echter
stelt de Minister dat een arbeidscontract tussen werkgever en werknemers is en dat
de overheid hier niet bindend kan interveniëren. Wel stelt hij dat er de mogelijkheid
is in combinatie met de aanbeveling besturen te adviseren referenties in te winnen
bij ex-werkgevers. De Minister stelt dat hij eerst in overleg zal treden met besturen,
voor hij kijkt naar een wettelijke verplichting. De leden vragen waarom de Minister
niet meteen kiest voor een wettelijke verplichting.
Een wettelijke verplichting is een zwaar middel en het duurt behoorlijk lang voordat
een wet is gemaakt, aangenomen en ingevoerd. Het personeelsbeleid is daarbij de verantwoordelijkheid
van de werkgever. We zijn van mening dat een zelfde effect sneller kan worden bereikt
met stimulerend beleid.
De leden van de D66-fractie lezen dat de onderzoekers een apart tuchtrechtsysteem
voorstellen, waarbij ook voor niet-strafrechtelijke handelingen een uniform regelgevend
kader en rechtssysteem op het terrein van seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt
vormgegeven waar personeel zich aan moet houden. De Minister is echter van mening
dat een apart systeem naast de onderwijswetgeving niet bijdraagt aan de helderheid
van het handelingsperspectief van scholen en schoolleiders. De leden vragen of de
Minister uiteen kan zetten waarom hij tot deze conclusie gekomen is. Ook vragen zij
waarom dit niet bijdraagt aan helderheid en of het systeem niet zo ingezet zou kunnen
worden dat het in balans is met de onderwijswetgeving.
Het invoeren van een wettelijk verankerd tuchtrechtsysteem naast de geldende onderwijswetgeving
en het strafrecht draagt onzes inziens niet bij aan helderheid en het handelingsperspectief
voor scholen en schoolleiders. Het onderwijs kent eigen sectorwetten en een eigen
inspectie die toeziet op de handhaving daarvan. Schoolbestuurders zijn al wettelijk
verplicht om te overleggen met vertrouwensinspecteurs in geval van vermoeden van seksueel
misbruik. Bovendien kunnen scholen ook bij niet-strafrechtelijke onwenselijke seksuele
gedragingen, zoals seksuele intimidatie, overleggen met de inspectie die hen kan helpen
bij afwegingen en mogelijke vervolgstappen. Besturen moeten hun verantwoordelijkheid
nemen ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zij moeten zorgdragen voor
een veilig schoolklimaat, en zouden grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar moeten
maken, door bijvoorbeeld een gedragscode te formuleren. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk
voor de arbeidsrechtelijke kant, bijvoorbeeld in het op de juiste wijze geven en navragen
van referenties bij sollicitatieprocedures.
Een wettelijk verplicht tuchtrechtelijk systeem vereist bovendien een register waarin
alle met taken belaste personen zijn opgenomen. Gezien het grote aantal met taken
belaste personen dat zich gedraagt zoals we van hen mogen verwachten, vinden we dit
wenselijk noch proportioneel. Indien de sector een tuchtrechtcollege wenselijk vindt
om met elkaar een afwegingskader rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag te maken
en deze toe te passen, dan staat het de sector vrij om een dergelijk orgaan in het
leven te roepen.
We zijn wel voornemens de uitgebreide overlegplicht wettelijk te verankeren. Hierdoor
zal de overlegplicht ook in geval van seksuele intimidatie gaan gelden, waar die nu
enkel geldt in geval van een mogelijk zedenmisdrijf. Deze overlegplicht zal gepaard
gaan met een concreet handelingsprotocol voor schoolbesturen en schoolleiders. De
vertrouwensinspecteurs kunnen de schoolleiders helpen om adequaat te handelen bij
(een vermoeden van) seksueel misbruik of seksuele intimidatie.
De leden van de D66-fractie signaleren dat in het geval van seksuele intimidatie schoolbestuurders
niet wettelijk verplicht zijn om te overleggen met de vertrouwensinspecteurs. Deze
verplichting geldt alleen bij vermoeden van seksueel misbruik. Deze leden zijn tevreden
dat de Minister de aanbeveling overneemt, om bij alle vormen van mogelijk seksueel
grensoverschrijdend gedrag een wettelijke overlegplicht in te voeren. De leden vragen
wanneer de Kamer meer informatie kan verwachten over het concrete handelingsprotocol
waaraan de Minister werkt. Tevens vragen zij welke organisaties worden betrokken bij
dit wetstraject en de uitwerking van het handelingsprotocol.
We zullen uw Kamer medio 2022 verder informeren over de stand van zaken van de uitwerking
van het handelingsprotocol voor de overlegplicht en de wetswijziging. Bij de uitwerking
daarvan zullen in elk geval de vertrouwensinspecteurs van de inspectie, Stichting
School & Veiligheid en de sectorraden betrokken worden. Ook zal verdere afstemming
plaatsvinden met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie.
De leden van de D66-fractie zien dat de onderzoekers erop wijzen dat meer aandacht
moet komen voor de rol van sociale media, in relatie tot seksueel overschrijdend gedrag
van met taken belaste personen richting leerlingen en studenten. Zij vinden het goed
om te lezen dat de Minister zich kan vinden in deze aanbeveling en dat zij van mening
is dat dit meer aandacht verdient. Zij vragen welke handvatten de Minister scholen
biedt om op de juiste manier om te springen met deze dynamiek en wat de sectorraden
hier kunnen betekenen.
Scholen zijn wettelijk verplicht zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Veel
scholen zijn in hun veiligheidsbeleid al bezig met sociale media. Tegelijkertijd is
ondersteuning op het gebied van mediawijsheid nodig om beleid hieromtrent goed te
implementeren in de school. Zowel op het gebied van onderwijspersoneel richting leerlingen
en studenten als bij jongeren onderling. Het is belangrijk dat scholen en instellingen
hierover met elkaar en met jongeren in gesprek gaan. Stichting School & Veiligheid
kan scholen ondersteunen bij het voeren van die gesprekken. Ook de sectorraden hebben
toegezegd betrokken te willen zijn bij de ondersteuning van scholen op het gebied
van (beleid omtrent) sociale media. Zo maakt de VO-raad samen met Kennisnet en Stichting
School & Veiligheid een handreiking hierover. Met Stichting School & Veiligheid, de
inspectie en de sectorraden hebben we verder afgesproken dat er op korte termijn een
gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over onder meer het wettelijk
kader, schoolcultuur en gedragsregels. Over verdere acties zijn we met de genoemde
organisaties in gesprek.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie en de reactie van de Minister
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom alleen scholen in het funderend onderwijs
de wet Veiligheid op Scholen kennen.
De scholen in het funderend onderwijs kennen de Wet veiligheid op school omdat in
het funderend onderwijs de zorgplicht van groter belang is omdat die leerlingen een
meer kwetsbare leeftijd hebben dan in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger
onderwijs. Toch gelden ook daar eisen rondom veiligheid, zie het antwoord op de volgende
vraag.
De leden vragen of wetgeving op het mbo, hbo en wo vergelijkbaar is aan de vereisten
van het funderend onderwijs.
In het funderend onderwijs wordt een veilig schoolklimaat bewerkstelligd middels vereisten
uit de Wet veiligheid op school. De Wet veiligheid op school verplicht scholen in
het funderend onderwijs om een veiligheidsbeleid te ontwikkelen, een coördinator van
dit beleid aan te wijzen, een aanspreekpunt voor leerlingen en ouders aan te stellen
aangaande pesten, jaarlijks de veiligheidsbeleving, het welbevinden en de aantasting
van de veiligheid onder leerlingen te monitoren en deze informatie jaarlijks door
te geven aan de inspectie. Daarnaast geldt een meld-, overleg- en aangifteplicht voor
mogelijke zedenmisdrijven.
In het mbo geschiedt het bewerkstelligen van een veilig schoolklimaat, zoals aangegeven
in een eerder antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie, middels een door
de mbo-instellingen zelf vormgegeven veiligheidsbeleid, waarin de vereisten van verschillende
wetten zijn verwerkt. Daarnaast geldt een meld-, overleg- en aangifteplicht voor mogelijke
zedenmisdrijven waarbij minderjarige studenten betrokken zijn.
Ook in het ho moeten instellingen zich houden aan diverse wettelijke bepalingen en
eisen bij de vormgeving van hun veiligheidsbeleid. Zo dienen de ho-instellingen zich
te houden aan de wettelijke eisen voor goed bestuur die verband houden met (sociale)
veiligheid uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW),
zoals de verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven en de Meldcode
huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook moeten ho-instellingen zich onder andere
houden aan de Algemene wet gelijke behandeling en de Arbeidsomstandighedenwet. In
2018 hebben de koepelorganisaties in het hoger onderwijs, de VH en de VSNU, en OCW
een intentieverklaring ondertekend met afspraken om samen op te trekken voor integrale
veiligheid in het hoger onderwijs ten behoeve van een open en veilig leer- en werkklimaat.
De leden vragen of de wet- en regelgeving in de verschillende sectoren volgens de
Ministers voldoet of is aanvullende regelgeving nodig.
Binnen het mbo- en ho onderwijs zijn instellingen op het gebied van sociale veiligheid
gebonden aan diverse wet- en regelgeving – zie eerdere antwoord op de vragen van de
leden van de fracties van de VVD en GroenLinks.
Daarnaast nemen de mbo- en ho--sector zelf hun verantwoordelijkheid voor sociale veiligheid,
onder andere door te monitoren, klachtenprocedures te verbeteren, wangedrag bespreekbaar
te maken en waar nodig in te grijpen. Dit wordt onder meer gedaan in het Netwerk Integrale
Veiligheid van de MBO Raad, in de Raad van Advies Integrale Veiligheid mbo en in het
Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs. We hebben vertrouwen in de acties van
de sector zelf en zie dan ook geen noodzaak tot het opleggen van aanvullende eisen.
De leden vragen of er op iedere onderwijsinstellingen vertrouwenspersonen aanwezig
zijn en hoe dit in de verschillende sectoren aan studenten en personeel wordt gecommuniceerd.
De WPO, de WEC en de WVO voorzien in de verplichting voor de onderwijsorganisatie
tot het informeren van ouders, leerlingen en medewerkers over de werking van een klachtenprocedure.
In veel gevallen maken scholen gebruik van een modelklachtenregeling voor het funderend
onderwijs. In het model staat dat de school minimaal een duidelijk aanspreekpunt voor
klachten moet hebben, in de meeste gevallen een vertrouwenspersoon. Daarnaast schrijft
de Wet veiligheid op school, die specifiek is gericht op sociale veiligheid, voor
dat er twee taken zijn die bij één dan wel twee personen belegd kunnen zijn: een coördinerende
taak en een aanspreekpunt voor het melden van pestgedrag. Wie dat is moet voor iedereen
duidelijk zijn, voor medewerkers, voor ouders en voor leerlingen. De school is zelfs
verplicht om in de schoolgids en/of op de website het beleid omtrent sociale veiligheid
kenbaar te maken, inclusief degene(n) die de coördinerende taak heeft en het aanspreekpunt
is. Toen de zorgplicht voor veiligheid op school in de wet werd opgenomen (de wet
trad in werking op 1-8-2015), ging de wetgever er vanuit dat zowel een vertrouwenspersoon
als een andere functionaris die taak op zich kon nemen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de in de rapportages van de vertrouwensinspecteurs
het aandeel van de gevallen waarin een met taken belast persoon bij seksuele intimidatie
is betrokken in de laatste vier jaar gestegen is van 33 procent naar 54 procent. Zij
vragen of de Minister enig idee heeft waar deze stijging vandaan komt. Ook is het
aandeel van de gevallen waarin een met taken belast persoon betrokken is bij seksueel
misbruik gestegen. Zij vragen of de Minister een idee heeft waar deze stijging vandaan
komt. De voornoemde leden vinden het schokkend dat deze cijfers lijken te stijgen,
ze vragen of de Minister meer context bij deze cijfers kan geven, wie de slachtoffers
zijn, welke taken voerden de daders uit, en om wat voor soort intimidatie/misbruik
het gaat.
Zoals we al hebben aangegeven in antwoord op vergelijkbare vragen van de leden van
de CDA-fractie doet de inspectie geen onderzoek naar verklaringen van toe- en/of afname
van het aantal meldingen. Zij registreert slechts die zaken die voorgelegd worden
vanuit de wettelijk meld- en overlegplicht en de meldingen die door anderen worden
gedaan. Dat neemt niet weg dat de gerapporteerde stijging zorgelijk is.
Bij meldingen van de vertrouwensinspectie zijn de slachtoffers in alle gevallen leerlingen
of studenten. De beklaagden zijn veelal onderwijsgevende of onderwijsondersteunende
personeelsleden. Soms betreft het ook stagiairs of ondersteuners rond de school (bijvoorbeeld
chauffeurs in het leerlingvervoer). De meest voorkomende vormen van seksuele intimidatie
in het schooljaar 2019–2020 waren ongewenste hinderlijke aanrakingen, grensoverschrijdend
gedrag en ongewenst gedrag via sociale media. De meest voorkomende vormen van seksueel
misbruik waren aanranding, ontucht met misbruik van gezag, verkrachting en ongewenste
relatie leraar-leerling. Het betreft hier de meeste voorkomende onderwerpen zonder
onderscheid naar de rol van de beklaagde (TBP of leerling).
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het percentage leerlingen in het voortgezet
onderwijs dat te maken krijgt met seksueel grensoverschrijdend gedrag schrikbarend
hoog. Maar liefst 18 procent van de scholieren krijgt hiermee te maken blijkt uit
onderzoek. Zij lezen dat bijna een kwart een volwassene is met een relatie tot school.
Kennelijk is er geen ander onderzoek voorhanden. Deze leden dringen er bij de Minister
op aan om uitgebreider onderzoek te doen naar seksueel grensoverschrijdend gedrag
in de verschillende onderwijsniveaus, waarbij wordt onderzocht wat de aard en achtergrond
is, alsmede wie de betrokkenen zijn
De cijfers met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag onder leerlingen
en het aantal hierbij betrokken met taken belaste personen zijn inderdaad zorgelijk.
We zijn van mening dat de monitoring van de sociale veiligheid voldoende inzicht geeft
in de cijfers, zeker gezien de uitbreiding van de bevraging wie de dader is – zie
daarvoor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover. Daarnaast
heeft de vertrouwensinspectie goed zicht op de dadercategorieën, en gebruikt zij deze
informatie in haar werk. Ten slotte zijn er ook andere monitors beschikbaar die inzicht
geven in de prevalentie van seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals «Seks onder
je 25e» van Rutgers.22
Tevens horen de leden graag of er gegevens bekend zijn over het voortgezet speciaal
onderwijs.
In juli 2019 is een brief naar uw Kamer gestuurd naar aanleiding van het rapport van
Rutgers, SOA Aids en GGzE, waaruit blijkt dat kinderen uit het vso sneller dan andere
kinderen slachtoffer worden van seksueel geweld.23 Zeker 27 procent van de cluster 4 «vmbo+» en 33 procent van de cluster 4 «pro» meisjes
zouden in hun leven ooit zijn gedwongen tot seksuele handelingen (het gaat daarbij
om deze leerlingen, maar het overschrijdende gedrag hoeft niet op school gebeurd te
zijn). Dit percentage ligt aanzienlijk lager voor meisjes in het regulier onderwijs,
namelijk 7 procent. Ook geeft meer dan de helft van de meisjes op pro cluster 4 aan
wel eens seksuele grensoverschrijding te hebben meegemaakt. Hierbij moet wel worden
vermeld dat de onderzoekers wijzen op de beperkingen van een relatief kleine steekproef
en een mogelijke selectiebias in hun onderzoek.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kan voorkomen dat schoolbestuurders
in tijden van schaarste minder kritisch zijn bij het inhuren van zzp’ers of geen contact
opnemen met de uitzendorganisatie om te verifiëren of de uitzendkracht een VOG heeft.
Zij vragen of de Minister enig idee heeft hoe vaak het voorkomt dat schoolbesturen
dit niet navragen. Er wordt geconstateerd dat zzp’ers in de praktijk niet altijd om
een VOG wordt gevraagd. De leden vragen of we het hier hebben over het merendeel van
de keren of gebeurt het soms niet.
We hebben geen cijfers over hoe vaak het voorkomt dat schoolbesturen dit niet navragen.
De onderzoekers zijn deze signalen tegengekomen in de interviews. Het onderzoek is
geen landelijk representatief onderzoek, maar is explorerend van aard.
De leden vragen ook of het inhuren van zzp’ers in het onderwijs niet enorm toeneemt
en of dit dan niet een groeiend probleem is. Ze vragen wat de Minister hieraan gaat
doen.
Zie het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover. Zzp’ers maken
onderdeel uit van de groep «personeel niet in loondienst» (PNIL). PNIL, waaronder
zzp’ers, is de afgelopen jaren in het po en vo toegenomen (hoewel in het po in 2019
sprake was van een kleine daling). Het percentage aan uitgaven aan PNIL ligt zowel
in het po als in het vo op ongeveer 4% ten opzichte van de totale personeelslasten.
We weten niet precies welk deel hiervan zzp’ers betreft en hoeveel fte’s hiermee zijn
gemoeid. Het opvragen van deze PNIL-gegevens bij de schoolbesturen wordt nu verder
uitgewerkt. Zzp’ers die onderwijs geven moeten – net als leraren in loondienst – beschikken
over een VOG. Het is dus cruciaal dat schoolbesturen inzien dat ze ook in deze gevallen
moeten nagaan of de persoon in kwestie een VOG kan overleggen. Zie ook de antwoorden
op vragen van de leden van de fracties van de VVD en het CDA hierover.
De voornoemde leden vinden het vreemd dat de reden van ontslag vaak niet wordt vastgelegd
bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het risico dat een dader weer bij een volgende
school aan de slag kan gaan is daardoor groot. Ook de politie vindt het zorgelijk
dat er geen «zwarte lijst» bestaat van plegers van zedenmisdrijven. Ze vragen wat
de Minister hiervan vindt.
In het ontslagdossier bij de werkgever zal de reden van ontslag in de meeste gevallen
zijn opgenomen. En in ieder geval wanneer sprake is van een veroordeling waarop ontslag
volgt. Als een redelijk vermoeden bestaat van een strafbaar feit, is het bevoegd gezag
bovendien verplicht om onverwijld aangifte te doen. Wanneer een vermoeden van seksueel
grensoverschrijdend gedrag niet kan worden bewezen en niet leidt tot vervolging c.q.
veroordeling, wordt vaak gekozen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst met wederzijds
goedvinden. Ook dan zal in het dossier de reden worden vastgelegd, meestal in een
vaststellingsovereenkomst.
Voorop staat dat de school een veilige omgeving voor leerlingen en personeel moet
zijn. Een schoolbestuur is als werkgever ook verantwoordelijk voor de veiligheid en
bescherming van de persoonlijke integriteit van zijn personeel. Het hanteren van een
zwarte lijst met personen van wie niet vaststaat of er sprake is van het plegen van
een zedenmisdrijf zien wij niet als een oplossing. Zedendelicten vormen grond om de
VOG te weigeren, wanneer deze wordt aangevraagd voor het vervullen van taken en functies
binnen het onderwijs.
De leden vragen tevens of de Minister hiervan ook de risico’s ziet. Zeker als blijkt
dat niet iedereen in het onderwijs een VOG hoeft te hebben en van een deel de VOG
niet gecheckt wordt.
We willen benadrukken dat het schoolbestuur bij een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
een aangifteplicht heeft. Als dit leidt tot vervolging, komt dit aan het licht bij
de aanvraag van een VOG. Dit staat los van de wijze waarop de betrokkene is ontslagen.
Daarnaast geldt dat navraag van referenties en navraag naar de reden van het ontslag
bij de vorige werkgever(s) belangrijke instrumenten zijn om te voorkomen dat seksueel
grensoverschrijdend gedrag plaatsvindt. Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie
en de sectorraden hebben we afgesproken dat er een gezamenlijke communicatielijn komt
richting scholen over onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels.
Onderdeel daarvan zijn de regels en wat wenselijk is rondom de VOG, en het stimuleren
van het aanvragen van referenties.
De leden vragen of de Minister het met hen eens is dat het een goed idee is om van
iedereen die in het onderwijs werkt een VOG te vragen, dus ook van stagiairs en bestuurders
Zie het eerdere antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie. Wat betreft
bestuurders is het, sinds de invoering van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen,
overigens zo dat de personen die het bestuur en intern toezicht vormen van een nieuwe
school bij de aanvraag van de bekostiging een VOG dienen te overleggen. We wachten
verder de risicomethodiek van J&V af, en zal op basis daarvan besluiten over een eventuele
intensivering van de VOG-systematiek.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het nu vaak zo is dat in gevallen van
seksueel grensoverschrijdend gedrag contracten met wederzijdse goedbevinden worden
ontbonden. De leden vragen of de Minister het met hen eens dat dit niet zou moeten
horen. Ook omdat een pleger daardoor makkelijker op een andere school kan gaan werken.
Werkgevers en werknemers zijn binnen de wettelijke kaders vrij in het aangaan en beëindigen
van arbeidsovereenkomsten. Dit geldt dus ook voor de beëindiging met wederzijds goedvinden.
We kunnen dit niet verbieden. We willen benadrukken dat het schoolbestuur bij vermoeden
van een zedenmisdrijf een aangifteplicht heeft. Als dit leidt tot vervolging door
het OM, komt dit aan het licht bij de aanvraag van een VOG. Dit staat los van de wijze
waarop de betrokkene is ontslagen. Navraag van referenties en navraag naar de reden
van het ontslag bij de vorige werkgever(s) zijn daarnaast belangrijkere instrumenten
om te voorkomen dat seksueel grensoverschrijdend gedrag plaatsvindt. Met Stichting
School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken dat er op
korte termijn een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over onder meer
het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Onderdeel daarvan zijn de regels
en wat wenselijk is rondom de VOG, en het stimuleren van het aanvragen van referenties.
Over verdere acties zijn we met de genoemde organisaties in gesprek.
De Minister schrijft dat een arbeidscontract tussen werkgever en werknemer is en de
rijksoverheid hierin niet kan interveniëren. De leden vragen of de Minister toch niet
op een dwingendere manier dan alleen een advies ervoor kan zorgen dat dit niet meer
zou moeten gebeuren. Hetzelfde geldt voor het advies aan besturen om referenties in
te winnen bij ex-werkgevers. De leden vragen of enkel een advies niet te licht hiervoor
is.
Binnen de geldende wettelijke kaders voor arbeidsovereenkomsten kunnen werkgevers
en werknemers de inhoud en de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst bepalen.
Dit geldt ook voor werkgevers en werknemers in het onderwijs. Dwingend ingrijpen op
deze aspecten vanuit de rijksoverheid vormt een beperking op de contractsvrijheid
van partijen. Dit neemt niet weg dat gedragsregels onderdeel kunnen zijn van arbeidsovereenkomsten
in het onderwijs en dat een nieuwe werkgever bij de ex-werkgever van een sollicitant
navraag kan doen naar de reden voor de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst.
Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken
dat er een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over onder meer het
wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Onderdeel daarvan zijn de regels
en wat wenselijk is rondom de VOG, en het stimuleren van het aanvragen van referenties.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er grote verschillen zijn bij scholen
wat betreft de bekendheid bij en betrokkenheid met het veiligheidsbeleid door onderwijspersoneel.
Ook hier lezen deze leden dat de Minister scholen en instellingen oproept om scherp
te kijken naar afspraken over gedrag van personeel ten opzichte van leerlingen en
studenten. De leden vragen of die afspraken niet gewoon in elk veiligheidsplan of
gedragscode moeten staan.
Scholen hebben een wettelijke zorgplicht voor een veilig schoolklimaat. Scholen dienen
hun beleid ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag weer te geven in het
schoolveiligheidsplan. De Arbowet verplicht scholen om de leerlingen en het personeel
te beschermen tegen onder andere seksuele intimidatie. Er zijn geen cijfers over het
aantal scholen dat dit onderdeel heeft opgenomen in het veiligheidsplan.
Het veiligheidsplan is uiteindelijk een schooleigen document. Het bestaat vaak uit
een aantal verplichte onderdelen en een aantal onderdelen waarvan de school, boven
op de in de wet expliciet gestelde eisen, het belangrijk vindt aanvullende afspraken
vast te leggen. Op de site van Stichting School & Veiligheid is een zeer uitgebreid
format voor een veiligheidsplan beschikbaar. Met deze tool kan men binnen de school
op degelijke en zorgvuldige wijze het gesprek aan gaan over welke elementen en afspraken
er in het schooleigen plan opgenomen dienen te worden, eventueel aanvullend op de
wettelijke vereisten. Het format, dat als gespreksleidraad dient, laat helder zien
welke onderdelen verplicht zijn.
De leden vragen of dat gecontroleerd wordt door de inspectie.
De inspectie neemt in haar onderzoeken mee of scholen een veiligheidsplan hebben en
of dit voldoet aan de wettelijke eisen. Gedragscodes maken niet expliciet deel uit
van de wettelijke eis.
De leden vinden het opmerkelijk dat slechts vier van de twintig geïnterviewde scholen
in hun veiligheidsplan bepalingen opnemen over seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Ze vragen hoe dit kan.
We zouden graag zien dat meer scholen expliciet aandacht schenken aan seksueel grensoverschrijdend
gedrag in hun veiligheidsplan vanwege het belang van het thema.
De medewerkers op de geïnterviewde scholen hebben kennelijk niet altijd goed op het
netvlies waar de afspraken rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag terug te vinden
zijn. Dit betekent overigens niet dat die afspraken ook daadwerkelijk ontbreken. De
geïnterviewden geven aan dat zij het evident vinden dat bepaald gedrag ontoelaatbaar
is zonder dat expliciet is omschreven waar de grenzen liggen. We zijn van mening dat
het wel degelijk raadzaam is dit in gezamenlijkheid expliciet te formuleren. Daarnaast,
en dat is minstens zo belangrijk, is in de meeste gevallen wel helder waar leerlingen
en personeel terecht kunnen indien er zich een incident van seksueel grensoverschrijdend
gedrag voordoet.
De leden vragen ook wat de Minister gaat doen om te zorgen dat alle scholen dit opnemen.
We vinden het belangrijk dat elke leerling zich (sociaal) veilig voelt op school.
Scholen hebben verplicht een veiligheidsplan en zijn daarnaast verantwoordelijk voor
een veilig schoolklimaat. Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden
hebben we afgesproken dat er op korte termijn een gezamenlijke communicatielijn komt
richting scholen over onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels.
Zo willen we scholen stimuleren om explicieter stil te staan bij hun beleid en gedragsregels
omtrent seksueel grensoverschrijdend gedrag. Over verdere acties zijn we met de genoemde
organisaties in gesprek.
Ze vragen of ook niet de rol van sociale media daarin verplicht meegenomen moet worden.
In het veiligheidsplan van scholen kunnen zij aandacht besteden aan (omgang met) sociale
media. Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we
afgesproken dat er een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over onder
meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels.
De leden vragen of scholen en besturen zich voldoende bewust zijn van de risico’s
van grooming en andere vormen van intimidatie en misbruik via sociale media.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals grooming, via sociale media is een relatief
nieuw fenomeen en het kan zijn dat nog niet alle besturen of scholen zich hier bewust
van zijn of hier bewust mee bezig zijn. Het is zaak dat dat bewustzijn wel gecreëerd
wordt, vanwege de grote rol die sociale media speelt in het leven van kinderen en
jongeren. We zien dat een groot deel van het grensoverschrijdend gedrag via sociale
media plaatsvindt. Stichting School & Veiligheid biedt daarom scholen in het po en
vo en instellingen in het mbo ondersteuning bij inbedding van gezond gebruik van sociale
media, zowel op school- als op leerlingniveau.
Ook dit wordt samen met de sectorraden opgepakt. Zo maakt de VO-raad samen met Kennisnet
en Stichting School & Veiligheid een handreiking hierover.
Daarnaast vinden voornoemde leden het opmerkelijk dat veel personeelsleden niet bekend
zijn met gedragsregels. Ze vragen hoe de Minister dit beoordeelt.
Het bevoegd gezag van een school en/ of de schoolleiding doet er goed aan medewerkers
te betrekken bij de gedragsregels. Dit geldt zowel bij het opstellen van de gedragsregels
als bij het evalueren en aanpassen daarvan. Op die manier wordt geborgd dat medewerkers
zich in de gedragsregels herkennen en dit draagt bij aan het bewustzijn over het eigen
handelen en reflectie op het eigen gedrag. Op deze manier worden de gedragsregels
onderdeel van de schoolcultuur. Dit kan de handelingsperspectieven en veiligheid vergroten.
Wij roepen scholen op om hierover met elkaar in gesprek te gaan, afspraken te maken
en deze vast te leggen. Stichting School en Veiligheid kan scholen hierbij ondersteunen.
Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken
dat er op korte termijn een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over
onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Over verdere acties
zijn we met de genoemde organisaties in gesprek.
De leden vragen wat hij gaat doen om te zorgen dat alle personeelsleden en leerlingen
op de hoogte zijn van gedragsregels rondom (het tegengaan van) seksueel grensoverschrijdend
gedrag.
Met Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken
dat er een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over onder meer het
wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Een brede oproep kan scholen helpen
bij bewustwording op dit thema en bij het voeren van het gesprek hierover. Voor het
creëren van een veilig schoolklimaat is het daarnaast ook van belang dat er met leerlingen
het gesprek wordt aangegaan over het respecteren van grenzen, seksualiteit en seksuele
intimidatie. Hiervoor zijn onder andere trainingen en handreikingen beschikbaar van
Stichting School & Veiligheid en Rutgers.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er beleid wordt gemaakt om de bekendheid
van de vertrouwenspersoon en de taken en bevoegdheden binnen de schoolorganisatie
te vergroten. Dit naar aanleiding van moties van deze leden24. Ze vragen op welke manier er beleid wordt gemaakt en binnen welk tijdsplan.
Zie het eerdere antwoord op een vraag van de leden van de GroenLinks-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschrokken van studies uit het buitenland
waaruit blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde studenten die te maken krijgen
met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook geeft maar liefst 12 procent van de ondervraagde
studenten aan dat ze te maken kregen met aanranding of verkrachting. De onderzoekers
constateren dat deze studies enig zicht geven, maar het beeld toch beperkt blijft.
De leden vragen of dit aanleiding geeft voor uitgebreider onderzoek naar seksueel
misbruik en intimidatie in het Nederlands hoger onderwijs.
De rapporten van het Promovendi Netwerk Nederland en het Landelijk Netwerk Vrouwelijke
Hoogleraren, alsmede publicaties in de media over #metoo-casussen op universiteiten
maken duidelijk dat er sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag in het hoger
onderwijs. De specifieke academische cultuur kan elementen bevatten die een voedingsbodem
zijn voor ongewenst gedrag. Dit is zorgelijk. We hebben daarom de KNAW gevraagd om
te adviseren over de preventie en aanpak van wangedrag en intimidatie in de academische
wereld en daarvoor een commissie in te stellen. We hebben de KNAW daarbij verzocht
om concrete aanbevelingen die de cultuur en de structuur van de wetenschap kunnen
veranderen en die ertoe kunnen bijdragen dat op een (meer) preventieve wijze gewerkt
kan worden aan een veilig en duurzaam studie- en onderzoeksklimaat. Naar verwachting
wordt het advies van de KNAW vóór december 2021 uitgebracht.
Inbreng van de leden van de SP-fractie en de reactie van de Minister
De leden van de SP-fractie constateren dat scholen verplicht zijn om actief veiligheidsbeleid
te voeren en de veiligheid van leerlingen op school te monitoren. Zij vragen in hoeverre
scholen actief veiligheidsbeleid voeren en hoe dit wordt gemeten.
Scholen dienen de uitkomsten van de jaarlijkse monitoring door te geven aan de inspectie.
Indien die resultaten negatief zijn geeft de inspectie de school een waarschuwing.
Indien de resultaten in het jaar daarna wederom zorgelijk zijn dan ontvangt de school
een herstelopdracht. Naast het signaal dat uit de uitkomsten klinkt, geven zowel de
waarschuwing en zeker de herstelopdracht van de inspectie de school een duidelijke
impuls om aan de slag te gaan met het veiligheidsbeleid. In de praktijk blijkt dat
in bijna alle gevallen de resultaten van de monitor de scholen al voldoende input
geven voor de evaluatie en daarmee ook voor de actualisering van het veiligheidsbeleid.
De verplichting van een VOG geldt niet voor bestuurders, de meeste groepen vrijwilligers
en enkele groepen stagiaires. De leden vragen waarom voor deze groepen geen verplichting
geldt voor het overleggen van een VOG. Zij zijn toch ook werkzaam op de school met
kinderen. Ze vragen of de Minister dit kan toelichten.
Het klopt dat bestuurders, bepaalde stagiaires en bepaalde vrijwilligers niet vallen
onder een wettelijke VOG-plicht. Wat betreft bestuurders is het, sinds de invoering
van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen, overigens wel zo dat de personen die het
bestuur en intern toezicht vormen van een nieuwe school bij de aanvraag van de bekostiging
een VOG dienen te overleggen. Zie hiervoor ook het eerdere antwoord op vragen van
de leden van de fracties van de VVD en GroenLinks. Een algemene VOG-plicht voor vrijwilligers
zal naar verwachting grote gevolgen hebben voor de vrijwillige inzet op scholen. Met
name scholen in het primair onderwijs doen een groot beroep op ouders die zich vrijwillig
inzetten voor de school. Scholen kunnen het beste zelf inschatten of en voor welke vrijwilligers een VOG nodig is. Wel stimuleren we het aanvragen van
een VOG: vrijwilligers (die niet onder een wettelijke VOG-plicht vallen) kunnen gratis
een VOG aanvragen via de gratis VOG-regeling van het Ministerie van VWS.25 De school heeft altijd de mogelijkheid om zelf aan de vrijwilligers te vragen een
VOG te overhandigen. Overigens is een VOG wel verplicht voor vrijwilligers wanneer
zij zijn belast met toezicht op leerlingen tijdens het overblijven. Ook is een VOG
wettelijk verplicht voor bepaalde stagiairs, namelijk voor ho-studenten aan een duale
opleiding en mbo-studenten aan de beroepsbegeleidende leerweg die in het kader van
hun opleiding stage lopen en onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten. Veel
schoolbesturen vragen in praktijk ook om een VOG voor andere met taken belaste personen
die in contact staan met minderjarigen, waaronder ook overige stagiaires. Uitgangspunt
hierbij is dat een VOG voor het voorkomen van zedendelicten vooral van meerwaarde
is wanneer personen direct en frequent contact hebben met minderjarigen. Zoals eerder
gezegd, gaan we samen met de collega’s van J&V, SZW en VWS bezien of de bestaande
VOG-systematiek intensivering behoeft.
Tevens constateren de leden van de SP-fractie dat er onvoldoende wordt gecontroleerd
op de echtheid van een VOG door werkgevers. Er wordt dan ook op flinke schaal gefraudeerd
met VOG’s. Ze vragen in hoeverre de Minister hier oog voor heeft en of dit wordt aangepakt.
Het is zeer kwalijk dat Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s) worden vervalst. Op
de website van Justis wordt benadrukt dat werkgevers alleen originele VOG’s moeten
accepteren. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever of organisatie om te vragen
om het originele papieren document, en niet akkoord te gaan met een kopie, scan of
PDF. Deze informatie, inclusief de echtheidskenmerken, zijn terug te vinden op de
website van Justis.26
De leden vragen wat we weten over de omvang van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Zoals in de beleidsreactie van vorig jaar valt te lezen, verschaffen verschillende
monitoringsactiviteiten inzicht in de omvang van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Zo gaf ruim 3% van de mbo-studenten die de mbo-vragenlijst van de monitor sociale
veiligheid heeft ingevuld aan slachtoffer te zijn geweest van seksuele intimidatie.
Vertrouwensinspecteurs rapporteren jaarlijks ruim 200 meldingen van seksuele intimidatie
en 125 meldingen van seksueel misbruik in het po, (v)so, vo en mbo. Het werkelijke
aantal gevallen ligt waarschijnlijk hoger. Dat vinden we zorgelijk. Elk geval van
seksuele intimidatie is er één te veel. De politie registreert jaarlijks ongeveer
50 zedenzaken in het onderwijs waarbij een met taken belaste persoon betrokken is.
In een eerdere Kamerbrief over seksueel grensoverschrijdend gedrag die wij de Kamer
toestuurden wordt het rapport van Rutgers, SOA Aids en GGzE besproken, waaruit blijkt
dat kinderen uit het vso sneller dan andere kinderen slachtoffer worden van seksueel
geweld. Daarbij moet wel bedacht worden dat het hier een relatief kleine steekproef
betreft.27 Zie verder eerdere antwoorden op vragen van de leden van de fracties van de VVD,
het CDA en GroenLinks hierover.
De leden vragen of de Minister kan toelichten waarom er sprake is van een stijging
van het aandeel van de gevallen van seksuele intimidatie waarbij een met taken belast
persoon betrokken is in de laatste vier jaar.
Nee, de inspectie doet geen onderzoek naar de verklaringen voor de toe- en/of afname
van het aantal meldingen. Zij registreert slechts die zaken die voorgelegd worden
vanuit de wettelijk meld- en overlegplicht. Zie ook het antwoord op de vraag van de
leden van de CDA-fractie hierover.
De leden vragen of er sprake is van betere registratie of het gewoon meer voor komt.
De wijze van registratie door de inspectie is niet gewijzigd. Het is mogelijk (maar
daar is geen onderzoek naar gedaan) dat de bekendheid van seksueel grensoverschrijdend
gedrag door de #Metoo beweging in de samenleving vergroot is en zijn slachtoffers
daardoor beter op de hoogte van wat grensoverschrijdend gedrag behelst.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoe het kan dat er jaarlijks maar 50 zedenzaken
in het onderwijs bij de politie worden geregistreerd, terwijl er jaarlijks 125 meldingen
van seksueel misbruik worden gedaan bij de vertrouwensinspecteurs en hoe verklaart
de Minister dit grote gat tussen meldingen en zedenzaken.
Zie de eerdere antwoorden op vragen van de leden van de fracties van de VVD en het
CDA hierover.
De leden van de SP-fractie vragen waarom, in aanloop naar eventuele continue screening,
niet nu al iedereen met een arbeids- of stageovereenkomst en vrijwilligers in het
onderwijs een VOG moeten overleggen en deze periodiek moeten laten vernieuwen. Ze
vragen of dit namelijk niet beter zou zijn dan de huidige situatie in stand houden,
terwijl er wordt gewacht op verdere maatregelen. Ze vragen ook hoe de Minister zelf
staat ten opzichte van continue screening en of hij het eens is met deze leden dat
dit het einde betekent van de VOG als momentopname en er sneller gehandeld kan worden
indien een persoon niet langer geschikt wordt geacht als leerkracht of bestuurder.
Zie de eerdere antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie. We wachten de
risicomethodiek van J&V af, en zal op basis daarvan besluiten over een eventuele intensivering
van de VOG-systematiek.
Wat betreft het waarschuwingsregister voor onderwijs hebben de leden van de SP-fractie
nog veel vragen. Ze vragen wie de gegevens in het register mogen invoeren, hoe je
voorkomt dat iemand op basis van foute gegevens in het register komt, hoe je fraude
voorkomt, wie het register mogen bekijken, of iemand zijn eigen gegevens in het register
mag inzien, of je bezwaar kunt maken tegen je aanwezigheid in het register, hoe die
bezwaarprocedure er uitziet en hoe die gegevensbank beschermd wordt. Bij het Waarschuwingsregister
Zorg en Welzijn moet in eerste instantie de arbeidsrelatie zijn beëindigd na een strafbaar
feit. Ze vragen of dit ook de bedoeling wordt bij het waarschuwingsregister voor onderwijs.
Deze leden constateren dat dit namelijk al naar voren zou komen als een nieuwe directeur,
werknemer, stagiair of vrijwilliger een VOG moet aanvragen. Ze vragen of de Minister
dit kan bevestigen en in hoeverre een waarschuwingsregister dan zin heeft. Ze vragen
ook wat de waarde is van een VOG als je dit waarschuwingsregister er naast onderhoudt,
in hoeverre seksuele intimidatie als niet strafbaar feit zijnde onderdeel kan uitmaken
van het waarschuwingsregister, welke aanvullende waarborgen een dergelijk register
vereist aangezien de personen beschuldigd worden van grensoverschrijdend gedrag, zonder
een veroordeling door een rechter, hoe het register onderscheid maakt in grensoverschrijdend
gedrag en of alle vormen van grensoverschrijdend gedrag gelijk zijn.
Zoals we in de beleidsreactie hebben aangegeven, brengt het invoeren van een waarschuwingsregister
een groot aantal vragen met zich mee. De vragen die de leden van de SP-fractie opwerpen,
illustreren dit eens te meer. De leden wijzen terecht op allerlei moeilijkheden die
geadresseerd moeten worden als een dergelijk register opgezet zou worden. Wat zijn
precies de gevallen waarbij een vermelding in het register aan de orde is? Wat zijn
de precieze definities? Hoe zit het met privacy? Ook de verhouding tot de VOG-systematiek
moet daarbij in het oog gehouden worden. De ervaringen in de zorg, zoals we hierboven
al hebben weergegeven in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie, wijzen
ook precies op dit soort zaken. Het is al met al een zeer ingrijpend middel dat alleen
weloverwogen ingezet zou kunnen worden. Gegeven deze moeilijkheden van een waarschuwingsregister
én gezien de ervaringen in de zorg zien we geen perspectief voor een (wettelijk verplicht)
waarschuwingsregister in het onderwijs. We gaan wel samen met onze collega’s van J&V,
SZW en VWS de VOG-systematiek tegen het licht houden om te bezien of verschillen in
het VOG-beleid kunnen en moeten worden verkleind.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie hoe de Minister staat ten opzichte van
een zwarte lijst voor incompetente onderwijsbestuurders, waarvan we de afgelopen jaren
verschillende voorbeelden hebben gezien. Ze vragen tevens hoe de Minister wil voorkomen
dat deze mensen steeds opnieuw scholen kunnen oprichten of ergens anders aan de slag
kunnen gaan en er daar opnieuw een rotzooi van kunnen maken.
Met de invoering van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen is bepaald dat een aanvraag
tot het stichten van een school kan worden afgewezen als één of meer bestuurders of
toezichthouders eerder in zo’n rol actief waren bij een rechtspersoon die een aanwijzing
heeft gekregen of die een school in stand heeft gehouden die is gesloten vanwege het
oordeel zeer zwak. Bij een nieuwe aanvraag controleert de inspectie of zo’n uitsluitingsgrond
van toepassing is. Ten slotte dienen de personen die het bestuur en intern toezicht
vormen van een nieuwe school, sinds de invoering van deze wet, bij de aanvraag van
de bekostiging een VOG te overleggen.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de reactie van de Minister.
De leden van de PvdA-fractie vinden het positief dat de veiligheid van leerlingen
actief wordt gemonitord sinds de invoering van de Wet veiligheid op school. Ze vragen
of de Minister kan aangeven wanneer de resultaten van de reeds gestarte evaluatie
kunnen worden verwacht. Ze vragen ook of de Minister kan toezeggen extra prioriteit
te geven aan deze evaluatie gezien de verontrustende stijging van het aandeel van
de gevallen van seksueel misbruik waarbij een met Taken Belast Persoon (TBP) betrokken
was.
Het evaluatieonderzoek heeft zeker de prioriteit. Het bevindt zich in de laatste fase.
Door de situatie rondom corona heeft het onderzoek vertraging opgelopen. De Kamer
ontvangt dit najaar het onderzoeksrapport en de beleidsreactie.
De leden vragen tevens of de Minister een datum kan geven van wanneer het onderzoek
naar sociale veiligheid in het hoger onderwijs naar de Kamer zal worden gezonden.
Zie het eerdere antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie. Naar verwachting
wordt het advies van de KNAW vóór december 2021 uitgebracht.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Ministers of zij erkennen dat de minder strikte
naleving van screening van nieuwe TBP-en ten tijde van een krappe arbeidsmarkt niet
enkel effect hebben op de screening van TBP-en die op zzp- of uitzendbasis worden
aangetrokken zoals zij lijken te stellen in de beleidsreactie, maar ook worden opgemerkt
bij het aannemen van nieuwe TBP-en binnen het gangbare personeelsbestand zoals de
onderzoekers concluderen. 28
Volgens ons trekt de PvdA hier een verkeerde conclusie. Het rapport (blz. 92) zegt
namelijk dat de nood door de krappe arbeidsmarkt en het lerarentekort soms zo hoog
is dat een grondige controle op achtergrond en referenties niet degelijk kan plaatsvinden.
Dat wil echter niet zeggen dat er geen VOG wordt aangevraagd. We hebben geen signalen
dat dit bij personeel binnen het gangbare personeelsbestand niet wordt gedaan. Met
Stichting School & Veiligheid, de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken
dat er op korte termijn een gezamenlijke communicatielijn komt richting scholen over
onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur en gedragsregels. Over verdere acties
zijn we met de genoemde organisaties in gesprek.
De leden vragen of de Ministers kunnen reageren op de fundamentelere impact van het
lerarentekort op de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag die dit inhoudt.
De regering erkent het probleem van het lerarentekort en verricht grote inspanningen
om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen. Voor elk vak en voor elke wettelijke
opdracht geldt dat er druk komt te staan op een kwalitatief goede uitvoering indien
er te weinig leraren beschikbaar zijn of leraren onvoldoende tijd hebben. Wij verwachten
echter geen direct verband tussen het lerarentekort en de preventie van seksueel grensoverschrijdend
gedrag in het onderwijs.
De leden van de PvdA-fractie kijken uit naar de uitkomsten van het WODC-onderzoek
omtrent een consistenter screeningsbeleid voor personen die omgaan met kinderen en
jongeren. Ze vragen of de Minister kan aangeven of dit onderzoek concreet ingaat op
de mogelijkheid om in het onderwijs de screeningsmethode te hanteren zoals die ook
in de sport en kinderopvang wordt gehanteerd.
Zie het eerdere antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie. Het WODC-onderzoek
is een analyse van de interne consistentie van het huidige VOG-stelsel. Het doel van
het onderzoek is niet om te bepalen welke screeningsmethode in een sector kan (of
moet) worden uitgevoerd, of om verschillende screeningsmethoden voor een sector te
vergelijken. Om onverklaarbare inconsistenties te verminderen en ervoor te zorgen
dat de VOG-screening optimaal effect sorteert, laat het Ministerie van J&V nu een
risicomethodiek ontwikkelen waarbij de risico’s in een sector vooraf beter kunnen
worden ingeschat, en er op basis daarvan de juiste screeningsmethode kan worden gekozen.
We wachten de risicomethodiek van J&V af, en zal op basis daarvan besluiten over een
eventuele intensivering van de VOG-systematiek in het onderwijs.
De leden vragen of er andere concrete mogelijkheden zijn die het WODC hiermee vergelijkt
en of het WODC is benaderd om de uitkomsten van dit onderzoek te delen, zodat het
WODC deze kan meenemen in haar onderzoek.
Het WODC-onderzoek is niet gestart om verschillende screeningsmethoden met elkaar
te vergelijken, maar vormt een analyse van de interne consistentie van het huidige
VOG-stelsel. Het WODC-onderzoek is afgerond en de uitkomst is gedeeld met de Tweede
Kamer.29
Tevens vragen deze leden of de Ministers willen ingaan op een ander punt dat het onderzoek
noemt in betrekking tot het verbeteren van screening, namelijk de mogelijkheid om
TBP-en gratis een VOG te verlenen. Ook vragen zij of de Minister dit overweegt als
mogelijkheid, zeker in het geval dat het WODC-onderzoek ook de aanbeveling doet de
screening door middel van een VOG vaker dan eenmalig in te voeren.
Deze vragen nemen we mee in de gesprekken met onze collega’s van V&J, SZW en VWS hierover.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Ministers benadrukken dat een arbeidscontract
een overeenkomst is tussen werkgever en werknemer en dat de rijksoverheid hier niet
bindend in kan interveniëren. Tegelijkertijd constateren de Ministers dat na een incident
met seksueel grensoverschrijdend gedrag contracten nog te vaak met wederzijds goedbevinden
worden ontbonden waardoor TBP-en makkelijk bij een andere school kunnen gaan werken.
De leden vragen of de Ministers kunnen toelichten waarom zij wel constateren dat er
een probleem bestaat waardoor plegers relatief makkelijk weer met kinderen kunnen
gaan werken, maar geen actieve rol wil spelen in het bemoeilijken van dit «pleger
hoppen».
Zie het eerdere antwoord op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie.
De leden vragen waarom de Ministers voornemens zijn om eerst af te wachten wat de
resultaten zijn van overleggen met de sector om het nagaan van referenties te bevorderen
terwijl zij stellen dat elk slachtoffer er een teveel is. Tevens vragen zij of de
Ministers kunnen aangeven waarom zij wel de mogelijkheid hebben wettelijk te verankeren
dat schoolbesturen verplicht zijn referenties op te vragen, maar ervoor kiest dit
niet te doen.
Zie de eerdere antwoorden op de vragen van de fracties van het CDA, D66 en GroenLinks
hierover.
De leden vragen of de Ministers verder kunnen ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers
tot invoering van het tuchtrecht, in acht nemend dat incidenten van seksueel grensoverschrijdend
gedrag vaak herleiden naar momenten waarin personen moeten overgaan tot melden maar
hier te lang mee wachten omdat een voorval valt binnen het grijze gebied.
Zie het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie.
De leden vragen of de Ministers delen dat juist het opstellen van duidelijke gedragsregels
waar een onafhankelijke partij over oordeelt deze vertraging uit het systeem kan halen.
Gedragsregels binnen de school zijn van groot belang om het zogenoemde grijze gebied
te beperken. Daarvoor is het niet direct nodig een onafhankelijke partij, in de vorm
van een tuchtrechtcollege, wettelijk te verankeren. Indien de sector hier initiatief
toe zou willen nemen, dan is dat mogelijk. Verder kunnen scholen zich wenden tot de
inspectie, in het bijzonder de vertrouwensinspecteurs, om mee te overleggen indien
er sprake is van een incident en de politie om hierover te oordelen. Daarbij wordt
het grijze gebied beperkt door het uitbreiden van de overlegplicht met de inspectie
naar situaties waar sprake is van seksuele intimidatie. Momenteel geldt die plicht
alleen bij een vermoeden van een zedenmisdrijf. Een dergelijk instrument dient gepaard
te gaan met heldere gedragsregels binnen de school.
Bij de inbedding van gedragsregels, onder meer omtrent seksueel grensoverschrijdend
gedrag, is de schoolcultuur van wezenlijk belang. Een open schoolcultuur zorgt dat
professionals binnen de school met elkaar het gesprek kunnen aangaan over wenselijk
en onwenselijke gedragingen, het contact tussen medewerkers en leerlingen of studenten,
taalgebruik en omgang met sociale media. Het is belangrijk dat scholen die regels
vastleggen en daarover in gesprek blijven. Stichting School & Veiligheid kan scholen
ondersteunen bij het voeren van dat gesprek en het maken van afspraken.
De leden vragen of de Ministers tevens delen dat hiermee een bemoeilijkende factor
wordt verwijderd, namelijk het gevoel van oncollegialiteit of de angst iemand onterecht
te beschuldigen.
Een collega aanspreken op zijn of haar gedrag of dit bij een ander aankaarten, kan
erg lastig zijn. Een open schoolcultuur waarin men met elkaar durft te delen en waarin
men het gesprek met elkaar aangaat, is van groot belang. Het uitgangspunt moet zijn
dat de school een veilige plaats is voor leerlingen en medewerkers om gedrag en incidenten
bespreekbaar te maken. We moeten er dus samen met scholen op inzetten dat hiertoe
een klimaat wordt gecreëerd.
De leden vragen welke alternatieve mogelijkheden de Ministers zien om juist deze obstakels
weg te nemen.
Naast het belang dat we hechten aan een open en veilige schoolcultuur met heldere
gedragsregels, waarbij scholen ondersteund kunnen worden door onder andere de sectorraden
en Stichting School & Veiligheid, kan een overlegplicht bij vermoedens van seksuele
intimidatie helpen. Hiertoe zal een wetstraject worden gestart waarbij een concreet
handelingsprotocol ontwikkeld wordt aan de hand waarvan bestuurders en schoolleiders
kunnen bepalen wie in welke gevallen wat moet doen.
De leden van de PvdA-fractie delen de zorgen omtrent een wettelijk verankerd waarschuwingsregister
gezien de grote zorgvuldigheid die het vereist om effectief te zijn en niet mensen
ten onrechte uit te sluiten. De Ministers schrijven te willen wachten totdat het waarschuwingsregister
in de zorg laat zien of het wel of niet effectief is, hier plaatsen deze leden echter
vraagtekens bij. De leden vragen of de Ministers kunnen toelichten waarom zij hier
(nog mogelijk jaren) op willen wachten wanneer er al tijden worden gewerkt met een
zwarte lijst in de zorg. Tevens vragen zij welke meerwaarde zij denken dat het wettelijk
verankerde waarschuwingsregister zal hebben ten opzichte van het waarschuwingsregister
van werkgeversorganisatie ZorgZijn Werkt, die sinds 2014 in werking is en waarom zij
geen oplossing zien in het waarschuwingsregister zoals die in de zorg al werkzaam
is, gelet op het feit dat de doelgroep in het onderwijs erg kwetsbaar is omdat zij
minderjarig zijn. De leden vragen of de Ministers van mening zijn dat zij na zes jaar
niet kunnen concluderen of het waarschuwingsregister effectief is en dus nuttig zou
zijn voor het onderwijs.
Zie het eerdere antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de onderzoekers stellen dat de rijksoverheid
slechts beperkte invloed kan hebben op de schoolcultuur. Zij lezen dat de Ministers
concluderen dat er helaas grote verschillen zijn tussen scholen in hoe proactief zij
omgaan met het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De leden vragen
of de Ministers verder concrete maatregelen in petto hebben om de schoolcultuur te
verbeteren.
Zie het eerdere antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie. We vinden het
belangrijk dat elke leerling zich (sociaal) veilig voelt op school. Scholen zijn wettelijk
verplicht zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Omtrent het creëren van een
veilige en open schoolcultuur voeren scholen hun eigen beleid dat is afgestemd op
hun visie, populatie en behoeften. Desalniettemin hechten we grote waarde aan een
goede en veilige cultuur op scholen. Sinds de invoering van de Wet veiligheid op school
zijn scholen verplicht om een actief veiligheidsbeleid te voeren en de veiligheid
van leerlingen op school te monitoren.
Juist omdat het onderzoek laat zien dat er verschillen tussen scholen bestaan in hoe
proactief zij omgaan met het creëren van een veilige schoolcultuur is het nodig om
hier bij sommige scholen extra aandacht aan te besteden. Met Stichting School & Veiligheid,
de inspectie en de sectorraden hebben we afgesproken dat er op korte termijn een gezamenlijke
communicatielijn komt richting scholen over onder meer het wettelijk kader, schoolcultuur
en gedragsregels. Een brede oproep kan scholen helpen bij bewustwording op dit thema
en bij het voeren van het gesprek hierover. Over verdere acties zijn we met de genoemde
organisaties in gesprek. Voor het creëren van een veilig schoolklimaat is het daarnaast
ook van belang dat er met leerlingen het gesprek wordt aangegaan over het respecteren
van grenzen, seksualiteit en seksuele intimidatie. Hiervoor zijn onder andere trainingen
en handreikingen beschikbaar van Stichting School & Veiligheid en Rutgers.
Deze leden onderstrepen dat de schoolcultuur van essentieel belang is bij het voorkomen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De leden herinneren zich de motie van de
leden Van Meenen en Kwint
30
die benadrukt dat zowel de sociale veiligheid van leerlingen alsook van onderwijspersoneel
hierin van belang is. Voorgenoemde aangenomen motie verzocht de Wet sociale veiligheid
te verbreden naar TBP-en, een verzoek dat deze leden van harte steunen. De leden vragen
waarom de Ministers nog steeds de uitkomsten van de evaluatie van de Wet sociale veiligheid
in het onderwijs afwachten, alvorens deze motie uit te voeren. Zij vragen ook of zij
de mening delen dat juist vanwege het feit dat TBP-en zorg dragen voor de sociale
veiligheid van kinderen en jongeren en te maken hebben met een eigen veiligheidsbeleving
deze uitbreiding in de reikwijdte van de Wet sociale veiligheid doorgevoerd dient
te worden.
Zij vragen of de Ministers kunnen toezeggen zo spoedig mogelijk de uitwerking van
deze motie in gang te zetten.
In de beleidsreactie bij het evaluatierapport van de Wet veiligheid op school zal
ook worden ingegaan op wijze waarop tegemoet gekomen kan worden aan de wensen die
ten grondslag liggen aan de genoemde motie. Er zijn diverse manieren om binnen het
onderwijs meer aandacht voor de integrale veiligheid op scholen (zowel voor leerlingen
als personeel) te stimuleren en realiseren. De Kamer ontvangt dit najaar het onderzoeksrapport
en de beleidsreactie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier