Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Boswijk over de uitspraak van de rechter in Overijssel over bemesten en beweiden op 29 juli 2021 (AwB19/1185 en AWB 20/186)
Vragen van het lid Boswijk (CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitspraak van de rechter in Overijssel over bemesten en beweiden op 29 juli 2021 (AwB19/1185 en AWB 20/186) (ingezonden 10 augustus 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 15 september
2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat er inmiddels tal van rechtszaken met betrekking tot
de vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming lopen, onder andere over handhaven
PAS-melders, stalsystemen, beweiden en bemesten en dat deze rechtszaken spelen in
verschillende provincies en bij verschillende rechtbanken? Kunt u aangeven in hoeverre
en op welke wijze er coördinatie plaatsvindt tussen provincies en het Rijk over al
deze rechtszaken? Indien hier geen sprake van is, zou dat volgens u wel gewenst zijn?
Antwoord 1
Ik ben bekend met de verscheidene rechtszaken die momenteel lopen. De provincies en
het Rijk hebben maandelijks structureel overleg op verschillende niveaus over deze
uitspraken. Daarnaast is er in dit kader regelmatig contact met het Interprovinciaal
Overleg (IPO). Ik onderstreep dus het belang van structurele kennisuitwisseling met
de provincies en het gezamenlijk optrekken in rechtszaken en acteren op jurisprudentie.
Vraag 2
Klopt het dat de rechter in Overijssel bij de casus over bemesten en beweiden oordeelde
dat als activiteit planologisch was toegestaan op de referentiedatum er sprake kan
zijn van voortgezet gebruik? Deelt u de constatering dat in bijna alle bestemmingsplannen
deze handelingen (bemesten en beweiden) op agrarische gronden zijn toegestaan en dat,
als de betreffende gronden continu in agrarisch gebruik zijn, bemesten en beweiden
vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht?
Antwoord 2
De rechter in Overijssel heeft geoordeeld dat voor bemesten en beweiden geldt dat
wanneer deze activiteit planologisch was toegestaan op de referentiedatum er sprake
kan zijn van vrijstelling van de vergunningplicht. Ik deel daarom de constatering
dat voor de meeste gronden die continu in agrarisch gebruik zijn, beweiden en bemesten
vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht. Hiervoor dient een wijziging in
grondgebruik echter niet te hebben geleid tot een significante toename in depositie
op Natura 2000-gebieden. Het is mij echter niet bekend in hoeverre agrarisch gebruik
in bestemmingsplannen reeds op de referentiedatum was toegestaan.
Vraag 3 en 4
Klopt het dat de rechter in Overijssel aangaf dat in deze casus het feitelijk onvoldoende
onderbouwd is dat het agrarisch gebruik niet structureel veranderd is? Hoe verhoudt
deze uitspraak zich ten opzichte van uw eigen uitspraken in eerdere brieven aan de
Kamer waarin u aangaf dat u bemesten en beweiden vergunningsvrij wil houden en samen
met de provincies naar een oplossing wilt zoeken?
Bent u nog steeds van mening dat er geen vergunningplicht moet komen voor bemesten
en beweiden? Is er al een oplossingsrichting en/of onderbouwing beschikbaar om bemesten
en beweiden vergunning vrij te houden? Zo nee, hoe lang duurt het nog voor dat deze
oplossingsrichting er is?
Antwoord 3 en 4
De rechtbank is inderdaad van oordeel dat alleen een vrijstelling van de vergunningplicht
geldt als de betrokken activiteit ongewijzigd wordt voortgezet sinds de Europese referentiedatum.
In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik betoogd dat een vergunningplicht voor beweiden
en bemesten in de meeste gevallen niet nodig is. Zie voor de onderbouwing daarvan
de bijlage van de Kamerbrief betreffende het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek
(Kamerstuk 35 334, nr. 39).1
Ik ben daarom nog steeds van mening dat als een project is gewijzigd, maar niet meer
stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied veroorzaakt dan op de Europese referentiedatum,
significante gevolgen voor dat gebied kunnen worden uitgesloten, zodat ook dan geen
vergunning nodig is.
Wel is het zo dat er uitzonderingssituaties zijn waarbij er de mogelijkheid bestaat
van een depositietoename ten opzichte van de Europese referentiedatum. Het Rijk en
de provincies zijn deze situaties op dit moment in kaart aan het brengen. Op grond
hiervan zal duidelijk worden in welke gevallen er getoetst moet worden of er een depositiestijging
plaatsvindt. Hiermee wordt de redeneerlijn, zoals deze in eerdere brieven aan de Kamer
is toegelicht, kracht bij gezet.
Vraag 5
Aan welke oplossingsrichting denkt u? Hoe denkt u over een generieke onderbouwing
die beweiden of bemesten landelijk vrij stelt van de vergunningplicht? Hoe kijkt u
aan tegen een handvat voor agrariërs zodat zij eenvoudig aan kunnen tonen dat er sprake
is van voortgezet gebruik?
Antwoord 5
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 3 en 4 streef ik er naar om te voorzien
in een grotendeels generieke onderbouwing op basis waarvan kan worden aangenomen dat
er geen vergunningplicht geldt voor beweiden en bemesten. Voor bemesten gelden er
echter uitzonderingssituaties, in deze gevallen moet nog worden beoordeeld of er een
vergunningplicht geldt.
De uitspraak in Overijssel laat zien dat het aantonen van «voortgezet gebruik» van
belang is voor het toepassen van de redeneerlijn in de praktijk. Er moet nog worden
gekeken hoe en in welke vorm dit inzichtelijk gemaakt kan worden voor agrariërs.
Vraag 6
Deelt u de constatering dat deze uitspraak ertoe kan leiden dat starten met weidegang
of zelfs extra uren weidegang vergunningsplichtig worden op basis van de Wet natuurbescherming?
Deelt u tevens de mening dat een dergelijk ontwikkeling veehouders huiverig zal maken
om (meer) weidegang toe te passen? Brengt dat de doelstellingen van het convenant
weidegang dat het Rijk ook heeft ondertekend in gevaar?2 Zo ja, wat gaat u er aan om weidegang te blijven stimuleren?
Antwoord 6
Omdat beweiden altijd een positief effect heeft op de emissie ten opzichte van de
situatie waarbij de dieren op stal staan en de maatschappelijke gewenstheid daarvan,
deel ik niet de constatering dat het starten van beweiden of extra uren weidegang
vergunningplichtig wordt. Ik zal mij daarom blijven inzetten voor het promoten van
deze activiteit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.