Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuik over het bericht ‘Taliban veroveren Kandahar, tweede stad van Afghanistan’
Vragen van het lid Kuik (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Taliban veroveren Kandahar, tweede stad van Afghanistan» (ingezonden 16 augustus 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid (ontvangen 14 september 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 3941.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht in het AD van 13 augustus 2021 «Taliban veroveren Kandahar,
tweede stad van Afghanistan»1?
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Vraag 2, 3
Deelt u de constatering dat de ontwikkelingen in Afghanistan tot nieuwe uitreizigers,
die zich willen aansluiten bij de Taliban, kunnen leiden?
Zijn er signalen dat de opmars van de Taliban in Afghanistan tot nieuwe uitreizigers
zal leiden, zoals indertijd de opmars van IS in Syrië en Irak?
Antwoord 2, 3
Het valt niet uit te sluiten dat personen vanuit het buitenland zich zullen willen
aansluiten bij de Taliban. Er zijn vooralsnog geen signalen in Nederland bekend van
(potentiele) uitreizigers die zich bij de Taliban willen aansluiten. De Taliban heeft
een binnenlandse focus, clanachtige structuren en staat cultureel en taalkundig vermoedelijk
ver af van potentiële Nederlandse uitreizigers. Evenmin is bij het kabinet bekend
dat de Taliban een oproep hebben gedaan om naar Afghanistan te komen en zich aan te
sluiten bij de strijd.
Vraag 4
Kunt u aangeven welke voorbereidingen worden getroffen om mogelijke uitreizigers tegen
te houden aan de grens en ervoor te zorgen dat zij zich niet kunnen aansluiten bij
terroristische organisaties?
Antwoord 4
In algemene zin geldt dat bij een redelijke verdenking van uitreis zowel bestuurlijk
als strafrechtelijk kan worden ingegrepen. Reisdocumenten worden gesignaleerd of vervallen
verklaard op basis van artikel 23 van de Paspoortwet indien er gegronde vermoedens
bestaan van uitreis met als doel (al dan niet binnen het verband van een terroristische
organisatie) het plegen van aan terrorisme gerelateerde strafbare feiten. Het reizen
met een Nederlandse identiteitskaart buiten de Europese Unie en de Europese Economische
Ruimte (IJsland, Noorwegen en Liechtenstein) wordt onmogelijk gemaakt door een uitreisverbod.
Bij een redelijke verdenking van uitreis wordt de potentiële uitreiziger als verdachte
aangehouden of gesignaleerd, en er kan een strafrechtelijk onderzoek gestart worden
indien er signalen bestaan dat de potentiele uitreiziger het doel heeft zich in het
buitenland schuldig te maken aan terrorisme gerelateerde strafbare feiten. Tenslotte
kan de burgemeester de directe omgeving van de uitreiziger informeren en waarschuwen
met het doel om uitreis te voorkomen en kijkt de Raad voor de Kinderbescherming of
eventuele minderjarigen onder toezicht gesteld of uit huis geplaatst kunnen worden.
Vraag 5
In hoeverre was nu het wetsvoorstel strafbaarstelling verblijf op een door een terroristische
organisatie gecontroleerd grondgebied van meerwaarde geweest?
Antwoord 5
Het wetsvoorstel strafbaarstelling verblijf in een door een terroristische organisatie
gecontroleerd gebied (35 125) (hierna: het wetsvoorstel) voorziet in een strafbaarstelling van het zonder toestemming
van de Minister van Justitie en Veiligheid verblijven in een bepaald, daartoe aangewezen
gebied.
Voor de beslissing of een gebied moet worden aangewezen, is niet alleen van belang
of dat gebied onder controle staat van een terroristische organisatie. Ook van belang
is of er sanctieverplichtingen van kracht zijn ten aanzien van de bewuste organisatie,
alsmede of de aanwijzing van dat gebied noodzakelijk is voor het doel dat met de strafbaarstelling
wordt nagestreefd, te weten het voorkomen dat Nederlanders en Nederlandse ingezetenen
terroristische misdrijven plegen in het desbetreffende gebied of na terugkeer in Nederland
of elders in Europa. Bij de beslissing omtrent de aanwijzing van een gebied speelt
derhalve de vraag, of Nederlanders naar dat gebied afreizen of dat het risico bestaat
dat zij dat zullen doen, een grote rol. Daarnaast is het van belang dat ook internationale
consensus bestaat over het aan te wijzen gebied en dat gevolgen voor internationale
betrekkingen betrokken worden bij de beslissing tot aanwijzing van een gebied. Dit
vraagt om een zorgvuldige besluitvorming. Bovendien zal naar de precieze situatie
in het gebied moeten worden gekeken op het moment dat een eventuele aanwijzing aan
de orde is. Om die reden kan nu niet worden aangegeven of gebieden in Afghanistan
mogelijk aangewezen zullen kunnen worden als gebied, indien het wetsvoorstel door
de Eerste Kamer wordt aangenomen en tot wet wordt verheven. Om diezelfde reden kan
ik op dit moment geen uitspraken doen of het wetsvoorstel in het geval van Afghanistan
mogelijke meerwaarde zal hebben.
Vraag 6
Zorgen de ontwikkelingen in Afghanistan voor nieuwe urgentie om dit wetsvoorstel zo
snel mogelijk in de Eerste Kamer te behandelen en daarmee ervoor te kiezen het aangekondigde
wetsvoorstel met daarin een strafuitsluitingsgrond pas later te behandelen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 6
Ontwikkelingen in het buitenland kunnen razendsnel gaan – getuige de situatie in Afghanistan.
Het kabinet heeft gemeend dat het aangewezen is om nu met wetgeving te komen en niet
af te wachten tot er een nieuw gebied onder controle komt te staan van een terroristische
organisatie, waarbij risico’s voor afreizen aanwezig zijn. In mei van dit jaar heb
ik de Eerste Kamer laten weten dat ik voornemens ben een afzonderlijk wetsvoorstel
in te dienen, waarmee een wettelijke strafuitsluitingsgrond wordt geïntroduceerd voor
Nederlanders en Nederlands ingezetenen die uitsluitend in het gebied verblijven om
activiteiten te verrichten als hulpverlener werkzaam voor een onpartijdige humanitaire
organisatie, respectievelijk als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring.
Onder deze laatste categorie vallen ook mensenrechtenorganisaties die over mensenrechtenschendingen
rapporteren. Deze organisaties verrichten ook momenteel nog belangrijk werk in Afghanistan.
Dit wetsvoorstel is thans in voorbereiding.
In afwachting van dit afzonderlijke wetsvoorstel inhoudende een wettelijke strafuitsluitingsgrond
heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel, waarin de strafbaarstelling
is opgenomen, op korte termijn voort te zetten, gelet op het belang van het wetsvoorstel
voor de veiligheid van de samenleving en om verdere vertraging te voorkomen.2 Daarnaast zou ik dan afzonderlijk het hiervoor genoemde wetsvoorstel in procedure
brengen, waarmee een strafuitsluitingsgrond wordt geïntroduceerd.
De leden van de vaste commissie Justitie en Veiligheid van de Eerste Kamer hebben
mij laten weten dat zij geen aanleiding zien om de behandeling van het wetsvoorstel,
waarin de strafbaarstelling is opgenomen, op korte termijn voort te zetten; zij wensen
dit wetsvoorstel tezamen met het nog in te dienen wetsvoorstel waarin een strafuitsluitingsgrond
wordt geïntroduceerd, te behandelen.3
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.