Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Kent over het onterecht korten van leningen op de bijstand
Vragen van het lid Van Kent (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het onterecht korten van leningen op de bijstand (ingezonden 22 juli 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Wiersma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
14 september 2021).
Vraag 1
Wat vindt u ervan dat de gemeente Rotterdam Ibrahim kortte op zijn bijstandsuitkering
omdat hij een lening van zijn broer kreeg om (huur)schulden af te lossen?1
Antwoord 1
Ik wil benadrukken dat het naar mijn mening in lijn met de bedoeling van de wetgever
is, wanneer leningen die voor een specifiek doel – zoals in deze het aflossen van
schulden – worden aangegaan en waarvan evident is dat het geleende geld ook voor dit
doel wordt aangewend, geen gevolgen hebben voor de hoogte van de bijstand. Ik ben
mij er daarbij van bewust dat het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep
is dat leningen wel kunnen worden aangemerkt als inkomen waaraan bijstandsrechtelijke
consequenties verbonden worden (zie onder meer uitspraken van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY91382 en van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1106).3 De gedachte hierachter is dat de ontvanger van de leningen in beginsel vrijelijk
over het via de lening beschikbaar gestelde bedrag kan beschikken.
Hoewel ik niet in individuele gevallen mag treden, ben ik mij in algemene zin ervan
bewust dat het korten van leningen op de bijstand, zeker wanneer het – zoals bij de
heer Ibrahim – gaat om hulp van familieleden om schulden bij instanties af te lossen,
kan leiden tot onwenselijke situaties. Het verhaal van de heer Ibrahim is een duidelijk
voorbeeld van een casus die ik wil betrekken in het traject om te komen tot een Participatiewet
die uitgaat van vertrouwen en oog heeft voor de menselijke maat. In mijn brief van
4 juni heb ik u over dit traject nader geïnformeerd. Het is mijn streven om het volgende
kabinet via een na de zomer op te stellen beleidsplan te informeren over verschillende
mogelijke beleidsinitiatieven om hardvochtigheden in de Participatiewet in de toekomst
te voorkomen.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter bij de Centrale Raad van Beroep die
zegt dat Ibrahim slachtoffer is van slecht beleid van de gemeente en dat de gemeente
de lening van Ibrahim’s broer niet had mogen korten?
Antwoord 2
In de uitspraak van de Centrale Raad (ECLI:NL:CRVB:2021:1475)4 zit een nuanceverschil ten opzichte van de berichtgeving in het Algemeen Dagblad.
De Centrale Raad bepaalt namelijk nadrukkelijk niet dat leningen niet op de bijstand
gekort mogen worden, maar is van oordeel dat in de specifieke situatie van de heer
Ibrahim sprake is van dringende redenen, waardoor de gemeente van terugvordering had
moeten afzien. Die dringende redenen zijn gelegen in de specifieke psychische gesteldheid
van de heer Ibrahim, waar de gemeente – gezien de aan de gemeente afgegeven signalen
– ook van op de hoogte had moeten of in ieder geval had kunnen zijn.
Ik deel de mening van de Centrale Raad dat bij de beoordeling van een verzoek om af
te zien van terugvordering in verband met dringende redenen, waarvoor artikel 58,
achtste lid Pw de (wettelijke) basis biedt, een gemeente zich goed dient te informeren
(mede) over de psychische effecten die het besluit tot terugvordering voor de betrokkene
heeft (gehad). En dat indien deze effecten objectief vastgesteld onevenredig zwaar
zijn, een beroep op dringende redenen ook gehonoreerd dient te worden.
Vraag 3
Onderschrijft u dat een lening geen inkomen is en dus niet gekort dient te worden
op de uitkering? Zo nee: mogen mensen in de bijstand dan niet lenen zonder gekort
te worden, om bijvoorbeeld een huurschuld af te betalen, om te voorkomen dat zij uit
huis gezet worden? En; zo nee: hoe zit dat dan met leningen van de kredietbank?
Antwoord 3
In beginsel telt een lening op basis van de Participatiewet mee als middel (inkomen
dan wel vermogen) in het kader van de bijstandsverlening. Het gaat dan om geld waarover
iemand geacht wordt vrijelijk te kunnen beschikken en er geen sprake is van een uitzondering
op basis waarvan de lening vrijgelaten kan worden (artikel 31 Pw). In die zin biedt
de wet dus ruimte om aangegane leningen op de uitkering te korten. Bij de vraag of
een ter beschikking staand middel ook inkomen vormt als bedoeld in artikel 32 Pw heeft
de CRvB in een uitspraak over een eenmalige bijschrijving ter uitvoering van een commerciële
kredietovereenkomst met een commerciële kredietgever bepaald dat deze daar niet toe
behoort. De Raad heeft bij dat oordeel betrokken dat de kredietovereenkomst precieze
aflossingsverplichtingen, rentebepalingen en een boetebepaling bij niet nakomen van
de overeenkomst bevat. Ook heeft de Raad overwogen dat betrokkene met de afgesproken
termijnbetalingen de verplichtingen uit de kredietovereenkomst is nagekomen.5
Ik acht het in lijn met de bedoeling van de wetgever dat vergelijkbare leningen die
voor een specifiek doel – zoals in deze het aflossen van schulden – worden aangegaan
en waarvan evident is dat het geleende geld ook voor dit doel wordt aangewend, op
een vergelijkbare wijze als commerciële kredietovereenkomsten worden behandeld. Ik
zal deze nuancering ook richting gemeenten communiceren.
Vraag 4
Welke definitie van inkomen hanteert u? Hoe verhoudt zich dat tot gangbare wetenschappelijke
definities en de definitie die de belastingdienst gebruikt?
Antwoord 4
Het begrip inkomen is gedefinieerd in artikel 31 van de Participatiewet, vanuit de
optiek dat de wet een vangnet creëert en aanvullend werkt op de door betrokkene zelf
gegenereerde middelen, voor zover die middelen minder bedragen dan de bijstandsnorm.
Er zijn binnen wetgeving meerdere inkomensbegrippen aanwezig, die allen binnen de
specifieke context van de desbetreffende wet een invulling hebben gekregen.
Vraag 5
Handelen gemeentes die leningen wel korten volgens u in strijd met de Participatiewet
en in strijd met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Antwoord 5
Zie mijn eerdere antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Vraag 6
Gaat u de gemeenten informeren dat een lening geen inkomen is en dat zij afgesloten
leningen dus niet mogen korten op de bijstandsuitkering? Zo ja: hoe en wanneer? En
wat is de consequentie voor gemeentes die dit niet opvolgen?
Antwoord 6
Zie ook hiervoor mijn eerdere antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
In lijn met het antwoord op vraag 2 zal ik gemeenten wijzen op de uitspraak van de
Centrale Raad en de uitleg die de Raad daarbij aan het begrip dringende redenen geeft
in het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van dringende redenen
om van terugvordering af te zien. Tevens zal ik aandacht vragen voor het toetsen op
het aspect van het vrijelijk kunnen beschikken over een lening.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.