Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Amhaouch over het bericht 'Nederlandse' robotarm gaat na 35 jaar toch nog de ruimte in'
Vragen van het lid Amhaouch (CDA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Nederlandse robotarm gaat na 35 jaar toch nog de ruimte in» (ingezonden 20 augustus 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken en Klimaat), mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 13 september 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse robotarm gaat na 35 jaar toch nog de ruimte
in»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de ruimtevaartsector voor Nederland van zowel strategisch, economisch
als maatschappelijk belang is? Hoe duidt u de Nederlandse ruimtevaartpositie op dit
moment in vergelijking met andere Europese landen?
Antwoord 2
In de Nota Ruimtevaartbeleid 20192 gaf het kabinet aan dat de ruimtevaartsector voor Nederland van maatschappelijk,
wetenschappelijk, economisch en strategisch belang is. Uit het onderzoek naar brede
toegevoegde waarde van ruimtevaart in Nederland3 kwam naar voren dat de Nederlandse ruimtevaartsector in 2018 afgerond goed was voor
een directe en indirecte werkgelegenheid van circa 10.500 FTE, 1,9 miljard euro productiewaarde,
en 1 miljard euro toegevoegde waarde. Het onderzoek toont bovendien aan dat de ruimtevaartsector
sinds 2014 bovengemiddeld is gegroeid, qua werkgelegenheid zelfs met meer dan 20%.
Dit laat zien dat de Nederlandse ruimtevaartsector concurrerend blijft op deze wereldwijde
groeimarkt, die ook de Europese markt omvat. Het Nederlandse wetenschappelijk ruimteonderzoek
kan zich bovendien op verschillende gebieden meten met de wereldtop.4 Dat geldt ook voor aardobservatie met behulp van satellieten (TROPOMI). Daarbij blijft
ESTEC een aanzienlijk aandeel (circa 40%) van de directe en indirecte werkgelegenheid
in de Nederlandse ruimtevaartsector voor zijn rekening nemen.
Vraag 3
Hoe kijkt u terug op het proces tot aan de lancering van de robotarm ERA? Welke lessen
kunnen hieruit worden getrokken voor het ruimtevaartbeleid en toekomstige ruimtevaartprojecten?
Antwoord 3
Al in de jaren ’90 van de vorige eeuw werd er bij de planvorming voor de Europese
robotarm ERA rekening mee gehouden dat dit een groot en complex project zou worden.
Daarom is van meet af aan gekozen voor een internationale aanpak, via ESA in het mondiale
verband van de lidstaten van het Internationale Ruimtestation ISS. De hoge kosten
en grote technische complexiteit lieten geen andere keuze toe. Door de grote risico’s
zullen op het terrein van ruimte-exploratie publieke opdrachtgevers voorlopig noodzakelijk
blijven.
De ERA toont aan dat grote ruimtevaartprojecten vragen om meerjarige, structurele
financiering, in dit geval over meerdere decennia. Deze blik op de lange termijn,
zowel budgettair als beleidsmatig, is niet alleen nodig om financiële tegenvallers
op te kunnen vangen, maar ook om wetenschappelijk, technologisch en industrieel een
sterke positie op te kunnen bouwen in een niche waarin Nederlandse partijen over een
sterke concurrentiepositie beschikken. Bij het huidige budgettaire niveau vraagt dit
om een focussering op een beperkt aantal prioriteiten om over een langere periode
een perspectief op publieke en private investeringen te kunnen bieden.
Vraag 4
Verwacht u in de nabije toekomst nog meer ruimtevaartprojecten van deze omvang waarbij
Nederland een (hoofd)rol kan spelen? Voor welke regio’s/regionale ecosystemen zou
dit kansen kunnen bieden?
Antwoord 4
Binnen de huidige budgettaire kaders zijn ruimtevaartprojecten van een vergelijkbare
omvang als de ERA niet realistisch. In lijn met de keuzes in de Nota Ruimtevaartbeleid
2019 liggen er niettemin investeringsmogelijkheden in bijvoorbeeld wetenschappelijke
missies, aardobservatie en (laser)-satellietcommunicatie. Deze ruimtevaartactiviteiten
bieden kansen voor de regionale economie in bijvoorbeeld Zuid-Holland, Zuidoost-Nederland
en Oost-Nederland, maar ook buiten deze regio’s.
Vraag 5
Wat zijn hiervoor de juiste randvoorwaarden? Welk beleid, welke agenda, is nodig om
te kunnen investeren in de groeimarkten van de toekomst, waar ruimtevaart (als sleuteltechnologie)
er een van is?
Antwoord 5
Het budgettaire kader voor het ruimtevaartbeleid zal door een nieuw kabinet worden
vastgesteld. Vervolgens zijn afwegingen nodig binnen dit budgettaire kader. Voor de
Nota Ruimtevaartbeleid 2019 heeft het kabinet destijds het Netherlands Space Office
(NSO) gevraagd om een advies en een prioriteitenkader voor het ruimtevaartbeleid in
de periode 2020–2022 op te stellen. Het NSO heeft voor het advies het bedrijfsleven,
universiteiten en andere kennisinstellingen, overheden en maatschappelijke organisaties
geconsulteerd. Het NSO houdt in het prioriteitenkader rekening met de maatschappelijke,
wetenschappelijke en economische relevantie van ruimtevaartprogramma’s, evenals de
relevantie voor de nationale veiligheid («politiek-strategische relevantie») en als
bron van inspiratie. Het advies van NSO vormde de basis voor de keuzes in de Nota
Ruimtevaartbeleid 2019.
Vraag 6
Op welke grote projecten zou Nederland zich in de toekomst kunnen richten, gezien
de kennis en kunde die in de Nederlandse ruimtevaartsector aanwezig is, zoals op het
gebied van monitoring van emissies en luchtkwaliteit of de nieuwe technologieën op
het gebied van lasercommunicatie, in combinatie met de grote maatschappelijke uitdagingen
waar Nederland momenteel voor staat? Hoe kijkt u aan tegen de economische meerwaarde
die dat potentieel biedt?
Antwoord 6
Het volgende kabinet zal binnen het budgettaire kader een afweging moeten maken tussen
verschillende opties. Voor de Nota Ruimtevaartbeleid 2019 heeft het kabinet destijds
het NSO gevraagd om een advies en een prioriteitenkader voor het ruimtevaartbeleid
in de periode 2020–2022 op te stellen. Het advies van NSO vormde de basis voor de
keuzes in de Nota Ruimtevaartbeleid 2019, die inderdaad prioriteit gaf aan investeringen
in aardobservatie (in het bijzonder een Nederlandse bijdrage aan de Europese CO2-monitoring missie) en laser-satellietcommunicatie. Deze prioriteiten sluiten aan
op de grote maatschappelijke uitdagingen waar Nederland nu voor staat.
Vraag 7
Kunt u een reflectie geven op strategische toegang tot de ruimte? Hoe is dit geborgd,
zowel in nationaal als Europees verband? Vindt u ook dat toegang tot de ruimte van
strategisch belang is voor niet alleen onze maatschappelijke uitdagingen, maar ook
voor toegang tot bijvoorbeeld (satelliet)data?
Antwoord 7
In de Nota Ruimtevaartbeleid 2019 gaf het kabinet aan dat de huidige geopolitieke
spanningen het belang van Europese autonomie nadrukkelijk op de Europese en nationale
agenda zetten. Dit geldt ook voor ruimtevaart, omdat de productieketen van draagraketten
tot satellieten en toepassingen vitale economische en maatschappelijke functies vervult.
Een voorwaarde voor Europese autonome toegang tot de ruimte is de mogelijkheid om
zelf satellieten te kunnen lanceren, zoals de Europese satellietsystemen voor plaats-
en tijdbepaling (Galileo, EGNOS). Tijdens de Ministeriële ESA-Conferentie in 2014
besloten de ESA-landen de Ariane 6 (A6) en Vega-C draagraket te ontwikkelen als opvolger
van de Ariane 5 en de Vega. Voor de periode 2020–2022 schreef Nederland tijdens de
Ministeriële ESA-Conferentie in 2019 voor 32 miljoen euro in om de Nederlandse bijdrage
aan de toegang tot de ruimte te borgen. Deze inschrijving stelt Nederlandse bedrijven
in staat om onderdelen te leveren voor de Ariane 5 en 6, alsmede de Vega en Vega-C.
Vraag 8
Op welke wijze, met welke aanpak, visie en ambitieniveau, zou het beste invulling
kunnen worden gegeven aan de volgende passage uit de kabinetsbrief «Visie op de toekomst
van de industrie in Nederland»: «De komende jaren komen er volop groeikansen voor
deze wereldwijde groeisector, die als een enabling technology voor een moderne overheid
en een concurrerende marktsector kan worden gezien» (Kamerstuk nr. 29 826, nr. 124, pag. 28)?
Antwoord 8
De brief over de toekomst van de industrie in Nederland5 is vooral gericht op het langetermijnperspectief voor de brede Nederlandse maakindustrie.
In het algemeen benadrukt de brief de noodzaak van Europese samenwerking, de noodzaak
om verder te investeren in de groeimarkten van de toekomst en de noodzaak om maatschappelijke
belangen te beschermen tegen ongewenste invloed en oneerlijke concurrentie van buiten
Europa. Naar verwachting zal aan het eind van het jaar een nadere invulling van het
Nederlandse industriebeleid aan uw Kamer worden gestuurd.
Zoals de brief aangeeft, is de Europese samenwerking in de ruimtevaart via het Europese
Ruimtevaartagentschap ESA stevig verankerd. Inmiddels heeft ESA de voorbereiding gestart
van de volgende ESA Ministeriële Conferentie, die in november 2022 zal plaatsvinden.
Het NSO zal in 2022 over de Nederlandse inzet een advies uitbrengen, waarbij het ruimtevaartcluster
in den brede zal worden geconsulteerd.
Voor wat betreft het publieke investeringsniveau in de Nederlandse ruimtevaart is
het volgende kabinet aan zet om de budgettaire kaders, de visie en de aanpak voor
de Nederlandse ruimtevaart vast te stellen. Ondertussen zijn we in gesprek met het
ruimtevaartcluster over de kansen die het Nationaal Groeifonds mogelijk biedt voor
investeringen in dit domein. Daarnaast wordt het ruimtevaartcluster via NSO en de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) actief betrokken bij de mogelijkheden
die het nieuwe Horizon Europe bieden.
Het mondiale level playing field voor de ruimtevaartindustrie blijft uiteraard een aandachtspunt voor het Europese
ruimtevaartbeleid, niet alleen vanwege de politiek-strategische aspecten, maar ook
vanwege de dreigende dominantie op deze markt van een beperkt aantal Amerikaanse investeerders.
De implicaties hiervan zullen een rol spelen bij de voorbereiding van de ESA Ministeriële
Conferentie in 2022.
Vraag 9
Op welke wijze, met welke aanpak, visie en ambitieniveau, zouden de knelpunten uit
de verkenning die Dialogic heeft gedaan naar aanleiding van de motie-Amhaouch c.s.
over scenario's om de Nederlandse ruimtevaartambities beter vorm te geven (Kamerstuk
nr. 24 446, nr. 67), zoals onvoldoende ondersteuning vanuit de overheid, het huidige investeringsklimaat,
een gebrek aan mogelijkheden om mee te doen in (inter)nationale programma’s en de
beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel, waarvan u in het verslag van het schriftelijk
overleg Ruimtevaart en Innovatie schrijft dat deze «herkenbaar» zijn (Kamerstuk nr.
24 446, nr. 73, pag. 8), kunnen worden opgelost? Welke kansen loopt Nederland nu mis?
Antwoord 9
Het volgende kabinet is aan zet om de budgettaire kaders, de aanpak, visie en het
ambitieniveau voor de Nederlandse ruimtevaart vast te stellen. Daarbij kunnen ook
de in het Dialogic-onderzoek6 beschreven knelpunten voor de ruimtevaartsector worden meegenomen. Zoals eerder aangegeven7 hebben sommige knelpunten een generiek karakter. Deze knelpunten, zoals de schaarste
aan gekwalificeerd technisch personeel, worden ook door andere branches in de technologische
sector ervaren. Het kabinet richt daarom haar inzet op het opleiden, omscholen en
aantrekken van technisch opgeleid personeel.
De relatief beperkte (financiële) ondersteuning kan wel als een specifiek knelpunt
voor de ruimtevaart worden gezien8. Nederland heeft in verhouding tot andere lidstaten relatief weinig in optionele
ESA-programma’s ingeschreven, waardoor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
een concurrentienadeel kunnen ervaren. Binnen de huidige budgettaire kaders blijft
dit een aandachtspunt, dat door een volgend kabinet opnieuw kan worden beoordeeld.
Vraag 10
Wat is tot dusver gedaan met deze Brede verkenning toegevoegde waarde ruimtevaart
voor Nederland? Hoe is of wordt deze verkenning gebruikt of toegepast?
Antwoord 10
De Brede verkenning naar de toegevoegde waarde van ruimtevaart voor Nederland biedt
een zo actueel mogelijk overzicht van de «enge» economische en «brede» maatschappelijke
waarde van ruimtevaart voor de Nederlandse samenleving. De nieuwe economische cijfers
zijn gedeeld met diverse organisaties in binnen- en buitenland en dragen zo bij aan
een beter beeld van de betekenis van ruimtevaart voor Nederland en Europa. Het kwalitatieve
beeld over het gebruik van ruimtevaarttechnologie wordt bijvoorbeeld benut door het
NSO. De aanbevelingen in het onderzoek om de benutting van het ruimtevaartpotentieel
te verbeteren worden in de meeste gevallen al opgepakt, zoals de doorontwikkeling
van het Satellietdataportaal, de start van nieuwe SBIR’s (Small Business Innovation
Research) om samen met bedrijven toepassingen van satelliettechnologie voor publieke
taken te ontwikkelen en het organiseren van netwerkbijeenkomsten.
Vraag 11
(H)erkent u dat ruimtevaart nog altijd een versnipperd beleidsterrein is, zoals blijkt
uit diverse ruimtevaartpublicaties die recent zijn verschenen of nog zullen verschijnen,
waaronder de Inventarisatie Ruimteonderzoek in Nederland (OCW), de Introductie ruimteveiligheidsbeleid
(BuZa) en de Defensie Ruimte Agenda (DEF)? Vindt u ook dat er behoefte is aan een
meer integrale aanpak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
De betrokkenheid van verschillende departementen bij de toepassing van ruimtevaarttechnologie
is noodzakelijk, omdat het gebruik van ruimtevaarttechnologie domeinspecifieke aspecten
kent. Zo wordt ruimtevaarttechnologie meestal in combinatie met bestaande technologie
(zoals in situ monitoring) en nieuwe technologie (zoals kunstmatige intelligentie) gebruikt. Alleen
zo kan ruimtevaarttechnologie bijdragen aan een betere uitvoering van publieke taken.
Dat bewindslieden vervolgens aan uw Kamer verslag uitbrengen over beleidsdimensies
en toepassingen van ruimtevaarttechnologie binnen hun beleidsdomein, is geen teken
van versnippering, maar een signaal van de groeiende betekenis van ruimtevaart. Daarbij
wordt er zowel beleidsmatig als qua uitvoering goed interdepartementaal samengewerkt,
formeel via de Interdepartementale Commissie Ruimtevaart (ICR). Daarbij fungeert het
NSO als gemeenschappelijke «hub» voor kennis en netwerken van het civiele ruimtevaartbeleid.
Vraag 12
In hoeverre zou een langjarig Nationaal Ruimtevaart Programma hiervoor, en voor de
onder 6, 7, 8 en 9 geschetste vragen, een oplossing kunnen zijn? Ziet u de meerwaarde
van een Nationaal Ruimtevaart Programma, waarvoor de ruimtevaartsector pleit, als
opvolger van de Nota Ruimtevaartbeleid 2019 die in 2022 afloopt? Zo nee, waarom niet?
Wat maakt een andere aanpak beter?
Antwoord 12
Zoals eerder aangegeven9 kan de Nota Ruimtevaartbeleid 201910 worden gezien als het nationale ruimtevaartprogramma van Nederland. Deze Nota is
het resultaat van een goede interdepartementale samenwerking en een brede consultatie
van het ruimtevaartcluster. De nationale doelstellingen in deze Nota konden op brede
steun van de sector en uw Kamer rekenen. Een volgend kabinet kan zich buigen over
eventuele nieuwe accenten in een eigen aanpak.
Vraag 13
Klopt het dat Nederland in het verleden een Nationaal Ruimtevaart Programma heeft
gehad, gericht op optimale aansluiting op de subsidieregeling Prekwalificatie ESA-Programma’s
(PEP) en op specifieke nationale ambities (de nationale vlaggenschipprojecten, zoals
OMI en Tropomi)? Waarom is hier destijds mee gestopt?
Antwoord 13
Het Nederlandse ruimtevaartbeleid heeft over decennia heen ervoor gekozen om haar
nationale ambities voor het merendeel via verplichte en optionele ESA-programma’s
te realiseren. Het realiseren van nationale doelstellingen met louter nationale instrumenten
is vaak geen optie, omdat individuele lidstaten nauwelijks in staat zijn om grootschalige
en complexe ruimtevaartmissies zelfstandig uit te voeren. Zo zijn eerdere nationale
vlaggenschipprojecten als de Europese robotarm (ERA) en TROPOMI via de ESA gerealiseerd.
ESA-programma’s fungeren dus als Europees instrument om nationale doelen te kunnen
bereiken.
Dit neemt niet weg dat Nederland ook nationale instrumenten inzet om nationale doelen
te bereiken. Zo financiert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
(OCW) het Instrumentencluster en de Kennisnetwerkenregeling, gericht op de ontwikkeling
en het gebruik van ruimte-instrumenten. Het programma Gebruikersondersteuning Ruimteonderzoek,
gefinancierd door het OCW via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO), is gericht op het maximaal benutten van de data die wordt verzameld met instrumenten
aan boord van satellieten. Verschillende departementen investeren voorts in het Satellietdataportaal
en het SBIR-programma om het gebruik van satellietdata voor publieke taken te stimuleren.
Om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen een betere kans te geven om zich te
kwalificeren voor ESA-programma’s voert het NSO sinds enkele jaren een «Technologie
SBIR» uit11. Dit instrument kan worden gezien als een opvolger van de subsidieregeling «Prekwalificatie
ESA-Programma’s» (PEP). De PEP werd in 2012 in het kader van een bezuinigingsoperatie
door het toenmalige kabinet beëindigd.
Het volgende kabinet zal een eigen afweging dienen te maken over de nationale doelstellingen
van het Nederlandse ruimtevaartbeleid en daarbij de meest geschikte uitvoeringsmodaliteiten
(via ESA of nationale instrumenten) dienen te kiezen.
Vraag 14
Welke landen in de EU kennen een Nationaal Ruimtevaart Programma? Bent u op de hoogte,
bijvoorbeeld via de Raad voor Concurrentievermogen, wat hun ervaringen hiermee zijn?
Antwoord 14
Via ESA heeft Nederland een beeld van het ruimtevaartbeleid in andere lidstaten van
de EU en ESA. Veel landen (maar niet allemaal) werken met een nationaal beleidsdocument,
die verschillend worden genoemd («plan», «strategie», «programma», «beleid», «visie»)12. Net als Nederland kiezen andere lidstaten van de ESA ervoor om nationale doelstellingen
voor het grootste deel te realiseren via ESA. Er is geen systematisch beeld beschikbaar
van evaluaties van het ruimtevaartbeleid in andere lidstaten.
Vraag 15
Bent u bekend met wat Dialogic in het rapport Het Nederlandse investeringsklimaat
(Kamerstuk nr. 26 485, nr. 369) concludeert, namelijk dat «gemiddeld het Europese aandeel R&D bijna een factor twee
hoger ligt dan het Nederlandse aandeel» (pag. 50) en dat de «ontwikkeling van een
lange termijn ruimtevaartstrategie gecombineerd met duidelijkheid omtrent budgetten
voor ruimtevaart» wordt aanbevolen (pag. 54)? Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse
investeringstrend in ruimtevaart over de afgelopen tien jaar, afgezet tegen andere
Europese landen?
Antwoord 15
Het door u genoemde onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. Indien we de publieke uitgaven voor ruimtevaart beschouwen als een
indicatie van investeringen in ruimtevaart, dan biedt een recente OESO-publicatie13 het meest betrouwbare overzicht van de investeringstrend over een periode van 10
jaar in Nederland (2008–2017) en enkele andere Europese landen.
Vraag 16
Wat vindt u van de conclusies genoemd onder 15? Zou u een dergelijke lange termijn
ruimtevaartstrategie aan een volgend kabinet aanbevelen?
Antwoord 16
Het kabinet heeft haar aanpak, visie en ambitieniveau beschreven in de Nota Ruimtevaartbeleid
2019. Het volgende kabinet zal de budgettaire kaders en de aanpak van het ruimtevaartbeleid
voor de periode na 2022 zelf ter hand nemen.
Vraag 17
Hoeveel kennis en kunde op het gebied van ruimtevaart, uitgedrukt in fte, is er binnen
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aanwezig?
Antwoord 17
Binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is 2 fte beschikbaar voor het
ruimtevaartbeleid. Deze formatie kan niet als knelpunt worden gezien, temeer daar
het departement (mede-)opdrachtgever is van het NSO (30 fte) en het Agentschap Telecom
(2 fte) voor de uitvoering van het ruimtevaartbeleid. Deze organisaties vervullen
een belangrijke adviserende functie en stellen veelvuldig hun expertise beschikbaar.
Daarnaast kan een beroep op de kennis en kunde binnen ESA worden gedaan.
Vraag 18
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 18
Ja, dit is gebeurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.