Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bisschop en Stoffer over het bericht dat Nederland op de vingers is getikt door Brussel vanwege het niet strafbaar stellen van ontkenning Holocaust
Vragen van de leden Bisschop en Stoffer (beiden SGP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat Nederland op de vingers is getikt door Brussel vanwege het niet strafbaar stellen van ontkenning Holocaust (ingezonden 28 juni 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 13 september
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3631.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Nederland op de vingers getikt door Brussel «Ontkenning
Holocaust moet strafbaar worden»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Wat is de reden dat Nederland ontkenning van de Holocaust in Nederland niet strafbaar
heeft gesteld?
Bent u bekend met het feit dat lidstaten van de Europese Unie in 2008 werd opgedragen
om het publiekelijk «ontkennen of verregaand bagatelliseren» van genocide via nationale
wetgeving te verbieden? Waarom heeft u het zover laten komen en hier tot op heden,
zelfs na herhaalde oproepen, geen gehoor aan gegeven?
Antwoord 2, 3
Beledigende vormen van bijvoorbeeld Holocaustontkenning, zoals bedoeld in artikel
1 van het Kaderbesluit racisme2, zijn nu al strafbaar in Nederland op grond van artikel 137c van het Wetboek van
Strafrecht. Dit wordt bevestigd door rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad
10 september 1985, NJ 1986/164, Hoge Raad 25 november 1997, NJ 1998/261 en Hoge Raad
27 maart 2012, NJ 2012/220). Om die reden is tot op heden geen aanleiding gezien om
de wet te wijzigen, zie verder het antwoord op vragen 4,5 7 en 8.
Vraag 4, 5, 7, 8
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland op dit punt een gele kaart van de Europese
Commissie krijgt?
Vindt u het niet ronduit beschamend dat Nederland nu kans loopt op een dwangsom of
boete, terwijl landen als Duitsland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Rusland Holocaustontkenning
wel strafbaar hebben gesteld?
Hoe beoordeelt u deze tik op de vingers in het licht van de verplichting voor lidstaten
van de Europese Unie alles te doen wat in hun vermogen ligt om antisemitisme doeltreffend
te bestrijden en de waardigheid van de Joodse bevolking te beschermen?
Bent u bereid om ter invulling van deze verplichting op korte termijn te komen met
een wetsvoorstel dat het ontkennen van de Holocaust strafbaar stelt, met inachtneming
van de aangenomen motie-Van der Staaij over de invulling van de IHRA-definitie3, en de Kamer te informeren over de voortgang van dit wetsvoorstel?
Antwoord 4, 5, 7, 8
De Europese Commissie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken bericht dat zij
van oordeel is dat in de tekst van het Wetboek van Strafrecht onvoldoende tot uitdrukking
komt dat – kort gezegd – het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren
van genocide (artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het Kaderbesluit racisme),
strafbaar is. In reactie hierop is de Commissie bericht dat Nederland in het standpunt
van de Commissie aanleiding ziet om een wetsvoorstel voor te bereiden, dat ertoe strekt
in de tekst van artikel 137c Sr een uitdrukkelijke verwijzing naar de in artikel 1,
eerste lid, onder c en d, van het kaderbesluit genoemde gedragingen op te nemen4. Daarmee wordt uitdrukkelijk in de wet vastgelegd dat die specifieke gedragingen
kunnen kwalificeren als groepsbelediging. De betreffende wijziging zal worden opgenomen
in een herimplementatiewetsvoorstel.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het kwalificeren van Holocaustontkenning onder de «groepsbelediging»
en «haatzaaien» een slordige oplossing is die te veel ruimte laat om massamoord te
relativeren?
Antwoord 6
Nee, die mening ben ik niet toegedaan. Zoals in de antwoorden op de hiernavolgende
vragen uitgebreider aan de orde komt, heeft dit kabinet de bestrijding van discriminatie
hoog op de agenda staan. Kenmerkend voor de commune misdrijven in het Nederlandse
Wetboek van Strafrecht is dat de daarin strafbaar gestelde gedragingen vrij algemeen
zijn omschreven, waarbij – binnen de door de wetgever getrokken grenzen – langs de
weg van jurisprudentie helderheid wordt geboden over de specifieke gedragingen die
onder het bereik van de algemene delictsomschrijving vallen. Dat geldt ook voor de
discriminatiedelicten van de artikelen 137c en 137d Sr. Zoals in antwoord op de vragen
2 en 3 aan de orde kwam, blijkt uit de jurisprudentie dat Holocaustontkenning zoals
gedefinieerd in het kaderbesluit racisme strafbaar is in Nederland. De Commissie heeft
echter laten weten dat zij van oordeel is dat de strafbaarheid van deze gedraging
onvoldoende expliciet tot uitdrukking komt in het Wetboek van Strafrecht. Zoals in
antwoord op de vragen 4, 5, 7 en 8 is aangegeven, is de Commissie in reactie hierop
bericht dat Nederland in dit standpunt van de Commissie aanleiding ziet om een wetswijziging
voor te bereiden.
Vraag 9
Erkent u dat antisemitisme de laatste jaren enorm oplaait en dat de hardnekkigheid
van wijdverbreid antisemitisme een belemmering vormt voor mensen om openlijk Joods
te zijn, vrij van angst voor hun veiligheid en welzijn?
Antwoord 9
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet zet zich met een
brede aanpak in op de bestrijding van alle vormen van discriminatie door inzet op
bewustwording, versterkte samenwerking en versterking van lokale aanpak.
Aanvullend is op verzoek van uw Kamer voor de jaren 2019 tot en met 2021 een extra
bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid toegevoegd5. De projecten die voortkomen uit deze gelden richten zich voornamelijk op de aanpak
van antisemitisme, maar werken ook door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Bovendien heb ik op 1 april dit jaar de Nationaal Coördinator Antisemitisme (NCAB)
aangesteld. De NCAB zal onder andere een rol spelen in de
opvolging van de projecten die in het kader van de besteding van de antisemitismegelden
zijn uitgevoerd. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 10 maart dit jaar6 bericht.
Vraag 10
Hoe reageert u op de toenemende Jodenhaat in het land en de onrust bij de Joodse gemeenschap
als gevolg hiervan, zoals de Nationaal Coördinator Antisemitisme Bestrijding deze
signaleert?
Antwoord 10
Ik meen dat elke dreiging van antisemitisme een belemmering kan vormen op het tot
uiting brengen van de Joodse identiteit en dat dit niet afhankelijk is van een stijging
of daling van antisemitische incidenten.
Vraag 11
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de coördinator en te bezien of en
welke aanvullende maatregelen hiertegen genomen moeten worden?
Antwoord 11
De NCAB is aangesteld om mij gevraagd en ongevraagd te adviseren over de bestrijding
van antisemitisme en knelpunten in de verschillende ketens bij de afhandeling van
antisemitismezaken en in de gehele keten van antisemitisme bestrijding. Ook over dit
onderwerp laat ik mij door de NCAB adviseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.