Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over het bericht 'Rechtbank: Vermogensbelasting is discriminerend voor spaarders'
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Rechtbank: Vermogensbelasting is discriminerend voor spaarders» (ingezonden 16 augustus 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 10 september 2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Financieele Dagblad van 13 augustus 2021
«Rechtbank: Vermogensbelasting is discriminerend voor spaarders»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland dat de belasting op
spaartegoeden en beleggingen zoals de fiscus die sinds 2017 oplegt strijdig is met
het Europees discriminatieverbod? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak?
Wat vindt u van de conclusie van de rechtbank dat in praktijk blijkt dat veertig procent
van de belastingplichtigen in box 3 helemaal niet belegt en de daarmee onjuiste veronderstelling
die ten grondslag ligt aan de heffing sinds 2017?
Antwoord 2 en 3
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank Noord-Nederland
heeft op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in twee van de in totaal twaalf zaken van
zes belastingplichtigen die samen de zogenoemde massaalbezwaarprocedure vormen tegen
de vermogensrendementsheffing over 2017 en 2018.2 Voor de jaren 2017 en 2018 heeft de rechtbank Noord-Nederland geconcludeerd dat de
box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met discriminatieverbod van artikel 14
EVRM.
Naar het oordeel van de rechtbank Noord-Nederland ontbreekt een objectieve en – vooral
– redelijke rechtvaardiging voor de gelijke behandeling van ongelijke gevallen. De
rechtbank Noord-Nederland heeft in dit oordeel betrokken dat de wetgever er op de
hoogte van was dat een groep van circa veertig procent van de belastingplichtigen
met box 3 vermogen uitsluitend over spaartegoeden beschikt.
De rechtbank Noord-Nederland ziet echter geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort
te repareren. De rechtbank kan het discriminatoire karakter van de heffing namelijk
niet ongedaan maken. Daarvoor zouden door de rechtbank (rechtspolitieke) keuzes gemaakt
moeten worden die aan de wetgever zijn. De rechtbank Noord-Nederland heeft daarom
geconcludeerd dat de beroepen van belanghebbende ongegrond zijn en de aanslagen inkomstenbelasting
2017 en 2018 in stand blijven.
Er zijn overigens nog tien zaken van belang voor de massaalbezwaarprocedure over de
jaren 2017 en 2018. In twee van deze zaken heeft de rechtbank Gelderland geconcludeerd
dat de forfaitaire rendementsheffing op regelniveau niet in strijd is met artikel
1 EP ERVM of het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM.3 Deze zaken zijn inmiddels via sprongcassatie voorgelegd aan de Hoge Raad. In deze
zaken wordt in oktober een conclusie van de advocaat-generaal verwacht.
In vier zaken van rechtbank Noord-Holland4 is hoger beroep ingesteld door de Bond voor Belastingbetalers namens de belastingplichtigen.
Deze wachten op een zitting bij gerechtshof Amsterdam. Tot slot moeten er nog vier
zaken bij rechtbank Den Haag op de rol komen.
Vraag 4 en 5
Hoe wilt u voor deze onjuiste veronderstelling met terugwerkende kracht rechtsherstel
bieden, aangezien dit voor een grote groep belastingplichtigen dit tot een onevenredig
zware belasting heeft geleid?
Bent u bereid nog bij het Belastingplan 2022 met een oplossing te komen om deze oneerlijke
situatie met terugwerkende kracht tot 2017 aan te pakken?
Antwoord 4 en 5
Het bieden van rechtsherstel past niet in de nog lopende massaal bezwaarprocedures
over de betreffende jaren 2017 en 2018 en is bovendien prematuur. Momenteel staat
namelijk niet vast dat de opzet van het nieuwe box 3-stelsel met ingang van 2017 in
strijd is met het discriminatieverbod, omdat de Hoge Raad hier nog over moet oordelen.
Zodoende is er op dit moment geen aanleiding voor het bieden van rechtsherstel.
Vraag 6 en 7
Deelt u de mening dat deze uitspraak wederom aantoont dat nog meer snelheid is geboden
om het probleem van de oneerlijk uitwerkende forfaitaire heffing in box 3 aan te pakken?
Wilt u nu eindelijk een vuist maken en het argument dat aansluiten bij de werkelijke
samenstelling van het vermogen onuitvoerbaar is overboord zetten, aangezien recent
onderzoek dat u aan de Kamer stuurde uitwijst dat dat heffen op basis van werkelijk
rendement wel degelijk mogelijk is en dit in het buitenland ook uitvoerbaar blijkt?
Antwoord 6 en 7
Ik ben mij bewust van de signalen uit de maatschappij en uit uw Kamer over de wens
om de huidige forfaitaire box 3-heffing om te zetten in een heffing over het werkelijk
behaalde rendement. Het demissionaire kabinet deelt deze breed gedragen wens. In uw
Kamer is daarbij vaak aangegeven dat het jammer is dat een heffing over het werkelijk
behaalde rendement niet op korte termijn haalbaar is. Het onderzoek van PwC naar een
moderne en uitvoerbare box 3-heffing naar werkelijk rendement biedt gelukkig perspectieven
voor de overgang naar een dergelijk stelsel. Zoals ik tijdens het Commissiedebat «Belastingen»
van 30 juni 2021 heb aangegeven, wordt op het ministerie hard gewerkt aan een voorstel
zodat een nieuw kabinet op dit dossier een vliegende start kan maken.
Vraag 8 en 9
Bent u bereid een harde deadline voor het kabinet te stellen op welke termijn het
probleem van box 3 daadwerkelijk moet zijn opgelost, zodat een volgend kabinet hierop
kan handelen, aangezien dit reeds sinds jaren een prioriteit is van het demissionaire
kabinet en de Kamer?
Kunt u met het presenteren van de contourennota ook een duidelijke, ambitieuze en
strakke planning aanleveren om een heffing in box 3 op basis van werkelijk rendement
voor elkaar te krijgen?
Antwoord 8 en 9
Uw kamer heeft het demissionaire kabinet verzocht om in 2021 een contourennota op
te stellen voor de vormgeving van een heffing naar werkelijk rendement. In de contourennota
zal op hoofdlijnen een nieuw stelsel voor box 3 worden beschreven op basis van werkelijk
rendement. Daarbij zal een duidelijke, ambitieuze en strakke planning worden opgenomen
voor het wetgevings- en implementatietraject van het nieuwe stelsel. Uiteraard is
het aan het volgend kabinet en Uw kamer, en niet aan het huidige demissionaire kabinet,
om hier knopen over door te hakken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.