Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bikker over het bericht ‘Er woedt een machtsstrijd boven het euthanasiebed’
Vragen van het lid Bikker (ChristenUnie) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Er woedt een machtsstrijd boven het euthanasiebed» (ingezonden 21 juli 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 10 september
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3698.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in het dagblad Trouw «Er woedt een machtsstrijd
boven het euthanasiebed»1 en «OM heeft harde kritiek op euthanasierichtlijn»2?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op bovenstaande nieuwsberichten?
Antwoord 2
Op basis van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna:
Wtl) vervullen zowel de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (hierna: RTE) als
het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een belangrijke rol in het waarborgen van een
zorgvuldige euthanasiepraktijk. Gelet daarop acht ik het van belang dat de RTE en
het OM de Wtl eenduidig uitleggen. Dat dit op dit moment kennelijk niet het geval
is, vind ik dan ook onwenselijk.
Vraag 3
Wanneer en in hoeverre was u op de hoogte van de onenigheid tussen het Openbaar Ministerie
(OM) en de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) over de rolopvatting van
beide en de nieuwe richtlijn van november 2020?
Antwoord 3
Door middel van een ambtsbericht d.d. 19 oktober 2020 heeft het College van procureurs-generaal
(hierna: het College) mij geïnformeerd over zijn zorgen over de wijze waarop de RTE
toetsen of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Verder heeft het College zijn zorgen
over de gewijzigde EuthanasieCode per brief d.d. 26 november 2020 met de RTE gedeeld.
Van die brief heeft het College mij een afschrift gestuurd. De RTE hebben daarop gereageerd
per brief d.d. 3 januari 2021. Ambtelijk VWS heeft deze brief gedeeld met ambtelijk
JenV op 5 januari 2021. Het College heeft zijn zorgen herhaald in een brief d.d. 11 februari
2021 aan de nieuwe coördinerend voorzitter van de RTE. Ook van deze brief heeft het
College mij een afschrift gestuurd.
Vraag 4
Vindt u onafhankelijke toetsing door het OM onontbeerlijk, omdat er bij euthanasie
sprake is van een onontkoombare beslissing?
Antwoord 4
Aan de Wtl ligt de beschermwaardigheid van het menselijk leven ten grondslag. De plicht
voor de overheid om het leven te beschermen komt in de Wtl onder meer tot uiting in
de strafbaarstelling in artikel 293, eerste lid, Wetboek van Strafrecht en de in acht
te nemen zorgvuldigheidseisen, zoals bedoeld in artikel 293, tweede lid, Wetboek van
Strafrecht.3 Deze plicht komt eveneens tot uiting in artikel 294, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.
Gelet daarop is er sprake van strafrechtelijk toezicht door het OM. Het OM kan indien
de arts naar het oordeel van de RTE niet heeft gehandeld overeenkomstig deze zorgvuldigheidseisen,
bezien of, en zo ja, welke stappen moeten worden ondernomen in de richting van de
arts. Zo kan het OM besluiten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Daartoe
kan het OM ook overgaan als de RTE heeft geoordeeld dat de arts wel conform de zorgvuldigheidseisen
heeft gehandeld maar om andere redenen toch een redelijk vermoeden van schuld aan
een strafbaar feit is. Dit is, aldus de wetgever bij de parlementaire behandeling
van de Wtl, de taak van het OM.4 Het OM heeft in het bewaken van een zorgvuldige euthanasiepraktijk daardoor een eigen
wettelijke rol naast de RTE.
Vraag 5
Hoe interpreteert u de taakomschrijving van de RTE uit artikel 8 van de Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtlvhz) en de verwijzing in dit
artikel naar de zorgvuldigheidseisen, zoals omschreven in artikel 2? Moet hier wat
u betreft sprake zijn van een volle toets op het handelen van de arts?
Antwoord 5
Op basis van artikel 8, eerste lid, Wtl buigen de RTE zich over de vraag of de arts
de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht zonder enige vooronderstelling van een –
al dan niet strafrechtelijk verwijtbaar – onjuist handelen van de arts. De toetsing
omvat zowel het besluitvormingsproces vooraf, inclusief de consultatie, als de uiteindelijke
uitvoering van de euthanasie. Dit houdt in dat de RTE alle aspecten van het handelen
van de arts tegen het licht houden vanuit een medische, een juridische en een ethische
deskundigheid.5 De wetgever is destijds uitgegaan van een volle toets aan de zorgvuldigheidseisen,
zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, Wtl (vrijwillig en weloverwogen verzoek
van de patiënt),6 onder b (voor zover dat ziet op het uitzichtloos lijden van de patiënt)7 en d (geen redelijke andere oplossing).8
Vraag 6
Deelt u de zorg over de zorgvuldigheid bij het totstandkomen van de nieuwe richtlijn
en de gevolgen van de huidige onenigheid? Hoe beoordeelt u in dit licht de juridische
zekerheid voor artsen, patiënten en familie op dit moment?
Antwoord 6
Mede vanwege de rechtszekerheid van artsen, patiënten en anderen die bij de uitvoering
van euthanasie betrokken zijn, acht ik het van belang dat de Wtl door het OM en de
RTE eenduidig wordt uitgelegd. Gelet daarop waardeer ik het als positief dat de RTE
hebben aangegeven eind dit jaar met een nieuwe EuthanasieCode te komen, waarbij zij
ook de KNMG en het OM zullen betrekken.
Vraag 7
Kunt u aangeven hoe u de kritiek van het OM en de KNMG weegt en op welke wijze u daar
gevolg aan geeft? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de positie van de groep wilsonbekwame
patiënten die niet onder de definitie uit het arrest van de Hoge Raad onder zaaknummer
19/04910 vallen? Wie moet in de aanloop naar een nieuwe richtlijn volgens u de definitie
van de groep die onder het arrest valt vaststellen en moet er overeenstemming zijn
tussen RTE, OM, KNMG en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, hoe beoordeelt
u het ontbreken daarvan? Zo nee, hoe weegt u dit in het licht van de zorgvuldigheid?
Antwoord 7
Op dit moment vindt overleg plaats tussen de RTE en het OM over de verschillen in
opvatting over de uitleg van de arresten van de Hoge Raad. Op basis van de Wtl hebben
zowel het OM, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) als de RTE een eigen
wettelijke rol in het bewaken van een zorgvuldige euthanasiepraktijk. Daarbij zijn
de RTE op basis van artikel 9, tweede lid, onder a, Wtl gehouden de zogeheten oordelen
«onzorgvuldig» aan het OM en de IGJ door te zenden. Tenzij sprake is van een verdenking
van een strafbaar feit geldt in de zaken die door de RTE als «zorgvuldig» zijn beoordeeld,
het oordeel van de RTE als eindoordeel en wordt het OM daarvan niet in kennis gesteld.
Het is dus zowel voor een goede taakuitoefening door het OM en de IGJ, als voor de
rechtszekerheid van artsen, patiënten en anderen die bij de uitvoering van euthanasie
betrokken zijn, van belang dat de Wtl door het OM, de IGJ en de RTE eenduidig wordt
uitgelegd.
In de vierde wetsevaluatie van de Wtl zal worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in
de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel
voordoen.
Vraag 8
Is de onenigheid die ontstaan is onderdeel geweest van het overleg dat volgens art.
19, lid 2 Wtlvhz, sub c gevoerd is met het OM en de Inspectie gezondheidszorg en Jeugd?
Zo ja, wat zijn de bevindingen? Zo nee, wanneer wordt dit geagendeerd?
Antwoord 8
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 7, vindt er op dit moment overleg plaats
tussen de RTE en het OM over de verschillen in opvatting over de interpretatie van
de arresten van de Hoge Raad. Artikel 19, tweede lid, Wtl geeft de bevoegdheid om
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ten aanzien van
het overleg van de RTE met een vertegenwoordiger van het College van procureurs-generaal
en een vertegenwoordiger van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Van deze bevoegdheid
is nog geen gebruik gemaakt.
Vraag 9
Bent u het met het OM eens dat een onafhankelijk onderzoek naar de oordelen van de
toetsingscommissies het strafrecht weer juist kan positioneren, nu het OM steeds minder
dossiers doorgestuurd krijgt? Wat vindt u van de ontwikkeling dat het aantal euthanasiezaken
stijgt, maar dit niet blijkt uit de zaken die het OM krijgt? Komt de beschermwaardigheid
van het leven voldoende tot uiting in de huidige praktijk?
Antwoord 9
Naar aanleiding van het verzoek van het OM heeft over de waarnemingen van het OM ten
aanzien van de oordelen «zorgvuldig» een gesprek plaatsgevonden met de verantwoordelijk
procureur-generaal. In de vierde wetsevaluatie van de Wtl zal worden bezien hoe bepalingen
in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij
eventueel voordoen. Daarbij is in de opdracht om extra aandacht gevraagd voor de als
zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen. De Wtl heeft tot doel de rechtszekerheid
voor alle betrokkenen te bevorderen, de zorgvuldigheid van levensbeëindigend handelen
door artsen te vergroten, aan artsen een adequaat kader te bieden om verantwoording
af te leggen over dat handelen en transparantie en controle te bevorderen. De resultaten
van de vierde evaluatie worden voor de zomer van 2023 verwacht. Of een eventueel tussentijds
onderzoek voordien kan worden afgerond, is de vraag. Overigens past mij gelet op de
demissionaire status van het kabinet op dit moment terughoudendheid, ook ten aanzien
van het verzoek van het OM.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.