Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Snels over de cv/bv-structuur
Vragen van het lid Snels (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Financiën over de cv/bv-structuur (ingezonden 16 juli 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 7 september 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 3728.
Vraag 1
Kunt u, in het licht van de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Snels
over belastingontwijking door Pfizer1, aangeven naar welke «oude notities en Kamerstukken» wordt verwezen op pagina vier
van de door u bijgevoegde ambtelijke notitie (hierna «de ambtelijke memo») inzake
het uitbreiden naar hybride bepalingen in andere verdragen? Kunnen de desbetreffende
notities ongelakt aan de Kamer worden toegezonden?
Antwoord 1
Uit een notitie uit 2005 (IFZ2005/255) blijkt dat bij de tegemoetkoming aan beide
Kamers om de gevolgen van de hybride entiteitenbepaling in het belastingverdrag tussen
Nederland en de VS te verzachten door middel van een beleidsbesluit de vraag aan de
orde is gekomen of dit besluit zou moeten worden uitgebreid naar andere verdragen.
Ook uit het op 13 mei 2005 vastgestelde verslag van een schriftelijk overleg met de
Eerste Kamer2 blijkt dat de vraag speelde of een tegemoetkoming kon worden beperkt tot de werking
van het belastingverdrag met de VS of dat de tegemoetkoming ook buiten de sfeer van
dit belastingverdrag toepasbaar moest zijn. Daarbij is aangegeven dat werd bezien
of het juridisch mogelijk was een zo specifiek mogelijke regeling na te streven. Uit
een notitie van 23 juni 2005 (IFZ2005/5163) blijkt dat werd geconcludeerd dat de reikwijdte van het besluit, bij de toenmalige
stand van de jurisprudentie zonder (noemenswaardig) risico op uitstralingseffecten,
kon worden beperkt tot de relatie met de Verenigde Staten. Daarbij was van belang
dat destijds slechts enkele verdragen een hybride entiteitenbepaling bevatten. Deze
waren bovendien anders dan de bepaling in het belastingverdrag met de Verenigde Staten.
De notities IFZ2005/255 en IFZ2005/516 stuur ik als bijlage4 bij de beantwoording van deze vragen.
Vraag 2
Kunt u de notitie DGB 2016/688, waaraan in de ambtelijke memo gerefereerd wordt, in
het kader van de open bestuurscultuur ongelakt aan de Kamer verstrekken?
Antwoord 2
Ja. De notitie stuur ik als bijlage5 bij de beantwoording van deze vragen.
Vraag 3
Heeft dit of vorig kabinet op enig moment een brief ontvangen van de Europese Commissie
met een verzoek om informatie over de cv/bv-structuur? Zo ja, kan deze brief worden
verstrekt? En hoe heeft het (toenmalige) kabinet hierop gereageerd? Kunt u de hierop
volgende correspondentie met de Europese Commissie en eventuele andere stukken die
hierop betrekking hebben, aan de Kamer verstrekken?
Antwoord 3
Dit of het vorige kabinet heeft geen brief ontvangen van de Europese Commissie met
een verzoek om informatie gericht op de cv/bv-structuur of het besluit IFZ2005/546M
als zodanig.
Vraag 4
Is er op enig ander moment contact geweest, in de vorm van een brief dan wel anderszins,
formeel dan wel informeel, met de Europese Commissie over staatssteunaspecten van
de cv/bv-structuur, voorafgaand aan het moment dat het fiscale voordeel van de cv/bv-structuur
is weggenomen?
Antwoord 4
Er is geen contact geweest met de Europese Commissie over staatssteunaspecten van
de cv/bv-structuur of het besluit IFZ2005/546M als zodanig.
Vraag 5
Hoe kijkt u terug op de ambtelijke suggestie om «summier» op het artikel van professor
Vleggeert te reageren, teneinde geen onrust te veroorzaken bij Amerikaanse bedrijven,
terwijl hierdoor mogelijk een oneerlijk belastingvoordeel van Amerikaanse bedrijven
ten opzichte van concurrenten doelbewust in stand gehouden werd en de Nederlandse
schatkist belastinginkomsten misliep? Deelt u de mening dat dit geen toonbeeld is
van transparant bestuur?
Antwoord 5
In 2005 heeft de Eerste Kamer bij de behandeling van het belastingverdrag met de VS
bepaald dat de nadelige effecten van de hybride-bepaling verzacht zouden worden om
mogelijke toekomstige dubbele heffing te voorkomen. Bij het maken van de regelgeving
hierover heeft geen staatssteunbeoordeling plaatsgevonden. Tegenwoordig vindt al bij
de vormgeving van nieuwe wet- en regelgeving een staatssteunbeoordeling plaats en
wordt, wanneer nodig, contact gezocht met de Europese Commissie om meer zekerheid
en duidelijkheid hierover te krijgen. Naar aanleiding van het artikel van professor
Vleggeert, heeft in 2016 alsnog een staatssteunbeoordeling plaatsgevonden. Hierbij
zijn alle risico’s rondom staatssteun bekeken. Ik hecht eraan om daarbij te benadrukken
dat niet ieder risico ook leidt tot de conclusie dat er daadwerkelijk sprake is van
staatssteun. Zoals aangegeven in de ambtelijke notitie is geadviseerd om eventuele
problematiek op het gebied van hybrides op te lossen via gecoördineerde actie samen
met andere landen, wat ook al in gang was gezet door middel van het de maatregelen
in het kader van het BEPS-project.
Vraag 6
Was het in het verleden gebruikelijk, in de zin van beleid of praktijk, om de Europese
Commissie niet te informeren en de zaak «summier» te houden bij staatssteunaspecten?
Waaruit blijkt dit wel/niet? Zijn er soortgelijke casussen?
Antwoord 6
Het was in het verleden niet gebruikelijk, in de zin van beleid of praktijk, om de
Europese Commissie niet te informeren over staatssteunaspecten, evenals dat nu niet
gebruikelijk is. Geregeld vindt overleg plaats tussen Nederland en de Europese Commissie.
Deze overleggen kunnen leiden tot heroverweging en/of aanpassing van het beleid/regelgeving
of tot goedkeuring door de Europese Commissie. Ook formeel voldoet Nederland aan zijn
notificatieverplichtingen inzake steunmaatregelen.6
Vraag 7
Deelt u de mening dat het wenselijk is om bij eventuele risico’s van staatssteun de
Europese Commissie te informeren, teneinde te voorkomen dat er een oneerlijk speelveld
ontstaat tussen verschillende bedrijven actief op de interne markt? Is dat op dit
moment ook beleid? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Het kabinet deelt de mening dat voorkomen moet worden dat er een oneerlijk speelveld
ontstaat tussen verschillende bedrijven actief op de interne markt. Zoals aangegeven
in de beantwoording op vraag 5 vindt bij de vormgeving van nieuwe wet- en regelgeving
een staatssteunbeoordeling plaats en wordt bij twijfel contact gezocht met de Europese
Commissie om meer zekerheid en duidelijkheid hierover te krijgen.
Vraag 8
Heeft de toenmalige Staatssecretaris, of andere personen namens het Ministerie van
Financiën, naar aanleiding van deze notitie contact gehad met belangengroepen, zoals
de American Chamber of Commerce, of de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, over
de staatssteunaspecten van de cv/bv-structuur? Zo ja, zijn hier verslagen of andersoortige
stukken over en kunnen deze aan de Kamer worden toegezonden?
Antwoord 8
Voor zover mij bekend en voor zover ik heb kunnen nagaan, hebben dergelijke contacten
niet plaatsgevonden.
Vraag 9
Wat kunt u verder zeggen over het contact dat u, uw voorganger of personen namens
het Ministerie van Financiën hebben gehad met organisaties als de American Chamber
of Commerce of de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs? Waarom is er bijvoorbeeld
voor gekozen om de American Chamber of Commerce alternatieven aan te laten leveren
voor de mismatch structuur «om achter de hand te houden» (notitie 4 juni 2014)? Wat
voor soort «advance warning» (10 juni 2015, brief van de American Chamber of Commerce
aan Ministerie van Financiën) is er vanuit het ministerie aan de American Chamber
of Commerce gegeven? En op welke manier heeft de American Chamber of Commerce «meegedacht»
over alternatieven (zelfde brief)? Welke alternatieven zijn destijds door het ministerie
zelf onderzocht? Waarom is uiteindelijk niet voor die alternatieven gekozen? Kunnen
de desbetreffende onderliggende adviezen aan de Kamer verstrekt worden, in het kader
van de nieuwe, open bestuurscultuur?
Antwoord 9
Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor beleid en wetgeving op fiscaal
gebied. Omdat dit beleid gevolgen heeft voor diverse groepen benaderen maatschappelijke
organisaties, belangenorganisaties of bedrijven regelmatig het Ministerie van Financiën
met beleidsopties of suggesties om de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Ik vind
een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties
en bedrijven, waardevol. Het kabinet maakt te allen tijde zijn eigen afwegingen en
keuzes.
Uit de brief van 10 juni 2015 van de American Chamber of Commerce volgt dat de «advance
warning» waarnaar gevraagd wordt betrekking had op de opmerking dat Nederland bij
een multilaterale oplossing mogelijk zal moeten instemmen met een aftrekbeperking
die gevolgen heeft voor cv/bv-structuren. Een mogelijke aftrekbeperking was overigens
al bij de publicatie van het BEPS Actieplan in 2013 publiek gemaakt.7 De American Chamber of Commerce heeft in dezelfde brief als alternatief geopperd
dat Nederland zou kunnen ijveren voor een oplossing op basis van volledige transparantie
over de activiteiten in Nederland en de gebruikte verrekenprijsmethodiek richting
landen die daar belang bij hebben, waarbij andere landen voor (aftrekbare) betalingen
aan Nederland al dan niet een aftrekbeperking zouden kunnen overwegen. Het Ministerie
van Financiën heeft deze suggestie niet overgenomen. Nederland heeft de aftrekbeperking
onderschreven die eerst is uitgewerkt in BEPS Actie 2 (over hybride mismatches) en
die Nederland daarna heeft gesteund bij de vaststelling van de tweede EU-richtlijn
antibelastingontwijking (Anti Tax Avoidance Directive 2: ATAD2).8 Het Ministerie van Financiën heeft geen alternatieven onderzocht voor de bestaande
hybride mismatchstructuren. Wel is nagedacht over fiscale maatregelen ten behoeve
van de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat, zoals door middel
van een tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting.
Vraag 10
Hoe kan het dat Nederland zich, bij monde van het toenmalige kabinet, in Europees
verband lange tijd verzet heeft tegen maatregelen die de fiscale voordelen van de
cv/bv-structuur teniet zouden doen, terwijl in de ambtelijke notitie «staatssteunaspecten
van CV/BV structuur» de voorkeur uitgesproken wordt om de problematiek op gecoördineerde
wijze samen met andere landen op te lossen?
Antwoord 10
In de notitie wordt mijn ambtsvoorganger aangeraden op korte termijn geen eenzijdige
actie te ondernemen omdat het logischer lijkt de problematiek rond hybride mismatches
op te lossen door internationaal gecoördineerde initiatieven op dat vlak in de OESO
en de EU. Dit advies staat los van de toe te passen Nederlandse strategie, die ook
rekening houdt met belangrijke factoren zoals de negatieve economische gevolgen van
de afschaffing van de cv/bv-structuur. Deze mogelijke gevolgen werden ook van belang
geacht door het toenmalige kabinet en de Tweede Kamer.9
Vraag 11 en 12
Kunt u een inschatting maken van de grootte van de geldstromen door Nederland die
gemoeid waren met de cv/bv-structuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen
per jaar?
Indien de Europese Commissie van mening zou zijn dat er in cv/bv-structuren zowel
met betrekking tot dividenden als royalty’s sprake zou zijn van staatssteun, kan dan
de in deze benadering ten onrechte niet geheven dividendbelasting (over de dividenden)
en vennootschapsbelasting (over de royalty’s) worden teruggevorderd? Wat kan gezegd
worden over de precieze omvang hiervan (gespecificeerd naar dividendbelasting en vennootschapsbelasting),
over de verschillende jaren heen? Als niet precies kan worden aangegeven om welke
bedragen het zou gaan, kan dan een ruwe schatting worden gegeven?
Antwoord 11 en 12
Indien de Europese Commissie vaststelt dat een maatregel in strijd is met de staatssteunbepalingen
van het Verdrag, kan er een verplichting ontstaan voor lidstaten om de staatssteun
terug te vorderen van de begunstigde(n). Dit is ook uitgewerkt in de Wet terugvordering
staatssteun. Als het gaat om fiscale staatssteun, wordt de ontvangen staatssteun als
belasting teruggevorderd volgens de gebruikelijke fiscale instrumenten van het opleggen
van een navorderings- of naheffingsaanslag, welke aanslag door de ontvanger wordt
ingevorderd. Bij de cv/bv-structuren heeft de Europese Commissie niet vastgesteld
dat er sprake zou zijn van onrechtmatige staatssteun, waardoor terugvordering niet
aan de orde is.
Het is niet te achterhalen welke geldstromen aan de cv/bv-structuur gerelateerd zijn.
Het gebruik van een cv/bv-structuur hoeft namelijk nergens verplicht in Nederland
doorgegeven te worden en is op basis van de aangifte of de fiscale structuur ook niet
eenduidig af te leiden. In de aangifte van een bedrijf is ook geen specifieke rubriek
opgenomen waarin de aftrekpost vanwege de royalty’s of andere betalingen aan de cv
is opgenomen. Het bedrag is daardoor in de aangifte samengevoegd met andere kosten
en niet herleidbaar. Uit eerder onderzoek van het ministerie blijkt dat er 98 bedrijven
zijn geïdentificeerd met een cv/bv-structuur.10 Bij deze bedrijven zijn echter de bedragen die specifiek met de cv te maken hebben
niet beschikbaar. Een ruwe inschatting is ook niet voorhanden.
Vraag 13
Erkent u dat er juridisch gezien, als er daadwerkelijk sprake is van onterechte staatssteun,
via de cv/bv- structuur Nederlandse belasting ten onrechte niet geheven is? Wat zijn
hiervan de juridische implicaties? Erkent u bijvoorbeeld dat multinationals die gebruik
maakten van de cv/bv-structuur, de door de Nederlandse Staat misgelopen dividendbelasting
alsnog zouden moeten betalen?
Antwoord 13
Zoals ook al in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, kan er alleen een verplichting
ontstaan voor lidstaten om staatssteun terug te vorderen van de begunstigde(n), indien
de Europese Commissie vaststelt dat een maatregel onrechtmatige en onverenigbare staatssteun
is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Dit is ook uitgewerkt in de Wet terugvordering
staatssteun. Als het gaat om fiscale staatssteun, wordt de ontvangen staatssteun als
belasting teruggevorderd volgens de gebruikelijke fiscale instrumenten van navordering
en naheffing. Bij de cv/bv-structuren heeft de Europese Commissie niet vastgesteld
dat er sprake zou zijn van onrechtmatige staatssteun, waardoor terugvordering in de
vorm van alsnog te betalen dividendbelasting niet aan de orde is.
Vraag 14
Waarom is ervoor gekozen de Kamer op geen enkel moment te informeren over staatssteunrisico’s
ten aanzien van de cv/bv-structuur, zelfs toen er met de Kamer informatie gedeeld
werd over het feit dat er door de Commissie een formele onderzoeksprocedure was geopend
naar mogelijke staatssteun in een ruling met NIKE en Converse, terwijl bijvoorbeeld
NIKE ook een cv/bv-structuur had in Nederland?
Antwoord 14
De staatssteunrisico’s van de cv/bv-structuur waren dermate beperkt dat er geen aanleiding
was om de Kamer over eventuele staatssteunrisico’s van de cv/bv-structuur te informeren.
De door de Commissie geopende onderzoeksprocedure in de zaak NIKE was geen aanleiding
om hier anders naar te kijken. Uit het openingsbesluit van de Commissie in die procedure
blijkt namelijk dat het onderzoek betrekking heeft op de vraag of er in Nederland
minder winstbelasting is betaald dan zou moeten, omdat de beloning voor de activiteiten
in Nederland mogelijk te laag is vastgesteld, en in de visie van de Commissie een
te hoge royalty is betaald. De cv/bv-structuur als zodanig wordt niet door de Europese
Commissie onderzocht.
Vraag 15
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt op bladzijde vijf van de notitie, waar opgemerkt
wordt dat artikel 17a, onderdeel b, van de vennootschapsbelasting niet op de cv/bv-structuur
van toepassing is, omdat de royalty een element vormt om de winst te bepalen? Wordt
daarmee bedoeld dat de betreffende bepaling niet van toepassing kan zijn als de royalty
in aftrek is gekomen bij het bepalen van de belastbare winst van de bv? En zo ja,
kunt u dan aangeven waarop deze opvatting is gebaseerd? Zo nee, wat wordt hier dan
wel mee bedoeld?
Antwoord 15
In uw vraag verwijst u naar de ambtelijke notitie van 26 februari 2016 die op 23 juni
jl. met uw Kamer gedeeld is. Op grond van genoemd artikel 17a, onderdeel b, worden
rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in Nederland
is gevestigd tot een Nederlandse onderneming gerekend voor zover zij niet opkomen
uit effectenbezit. Een royalty die verschuldigd is door de BV aan de CV in een cv/bv-structuur
is onderdeel van de winstbepaling van de bv. De betaalde royalty’s vormen kosten voor
de bv en zijn een onderdeel van een geheel aan baten en lasten op basis waarvan de
belastbare winst wordt vastgesteld. De betaalde royalty’s zijn geen onderdeel van
de winstverdeling en vormen dus geen recht op een aandeel in de winst.
Vraag 16
Kunt u ingaan op de analyse van dhr. Vleggeert, die aanleiding vormde voor de ambtelijke
notitie, op het punt van zijn stelling dat er sprake is van selectiviteit in het gebruik
van het belastingverdrag met de VS inclusief de hybridebepaling als referentiekader
voor de staatssteunanalyse? Hoe apprecieert u, met andere woorden, zijn argumentatie
dat de hybridebepaling uit het belastingverdrag met de VS (als gevolg van het cv/bv-besluit)
ten onrechte niet wordt toegepast op de cv/bv-structuur, omdat de bevoordeling van
de cv/bv-structuur niet gerechtvaardigd wordt door de doelstelling van de hybridebepaling
om dubbele niet-heffing te voorkomen, gegeven het uitgangspunt dat er bij de cv/bv-
structuur sprake is van dubbele niet-heffing, waardoor de hybridebepaling juist wel
van toepassing zou moeten zijn?
Antwoord 16
In de ambtelijke notitie van 26 februari 2016 wordt ingegaan op de analyse, inclusief
het aspect van selectiviteit. Daarbij wordt ook ingegaan op het belastingverdrag met
de VS inclusief de hybride entiteitenbepaling als referentiekader. Ik verwijs daarom
voor het antwoord op deze vraag naar genoemde notitie.
Vraag 17
Bent u het eens met de stelling dat de bevoordeling van structuren die werkgelegenheid
creëren t.o.v. structuren die geen werkgelegenheid creëren leidt tot selectiviteit,
in de context van de vraag of er sprake is van mogelijke staatssteun? Deelt u de mening
dat dit logischerwijs volgt uit het gegeven, waar ook bijlage 2 op wijst, dat de doelstelling
van de hybridebepaling is om dubbele niet-heffing te voorkomen en structuren die werkgelegenheid
creëren vanuit het oogpunt van het voorkomen van dubbele niet-heffing, ceteris paribus,
vergelijkbaar zijn met structuren die geen werkgelegenheid creëren?
Antwoord 17
Van staatssteun is pas sprake als bepaalde ondernemingen of bepaalde producties, een
voordeel krijgen dat met staatsmiddelen wordt bekostigd waardoor de mededinging wordt
vervalst of dreigt vervalst te worden en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig
wordt beïnvloed. Van mogelijke staatssteun is naar mijn mening geen sprake, omdat
de twee structuren in een andere situatie verkeren. In bijlage 211 bij de notitie van 26 februari 2016 is aangegeven dat met de substance-eisen is beoogd
zeker te stellen dat de BV inwoner is van Nederland op basis van het belastingverdrag
met de VS. Uit het besluit IFZ2005/546M blijkt dat het bij de beoordeling of sprake
is van reële activiteiten niet alleen gekeken wordt naar activiteiten in Nederland,
maar ook naar activiteiten die via Nederland worden ontplooid.
Vraag 18
Kunt u in het licht van de doelstelling van de hybridebepaling in het belastingverdrag
met de VS, het voorkomen van dubbele niet-heffing, toelichten waarom de hybridebepaling
in het verdrag met de VS niet wordt toegepast op de cv/bv-structuur, terwijl andere
situaties waarin dubbele niet-heffing optreedt wel kunnen vallen onder het bereik
van de hybridebepalingen in de andere verdragen en het verdrag met de VS? Deelt u
de mening dat de vraag of de cv/bv-structuur vanuit staatssteunperspectief vergelijkbaar
is met andere situaties, die wel onder een hybridebepaling vallen, beantwoord dient
te worden aan de hand van de doelstelling van de betreffende bepalingen – het voorkomen
van dubbele niet-heffing – en dat uit dit uitgangspunt volgt dat de cv/bv-structuur
wel degelijk vergelijkbaar is met andere situaties waarin dubbele niet-heffing ontstaat
terwijl er een hybridebepaling is?
Antwoord 18
Het besluit is niet alleen van toepassing op zogenoemde cv/bv-structuren maar op alle
hybride entiteiten in relatie met de VS. Ten tijde van de publicatie van besluit IFZ2005/546M
waren slechts enkele hybride entiteitenbepalingen opgenomen in andere Nederlandse
verdragen. Deze waren anders dan de bepaling in het belastingverdrag tussen Nederland
en de Verenigde Staten. Sinds de publicatie van het besluit zijn mij geen signalen
bekend dat in relatie tot andere verdragspartners dezelfde knelpunten op zouden treden
waar het inmiddels ingetrokken besluit een oplossing voor bood. Voor een analyse van
de vergelijkbaarheid van gevallen en de selectiviteit van de maatregel verwijs ik
nogmaals naar de eerder verstrekte notitie van 26 februari 2016.
Vraag 19
Kunt u aangeven waarom volgens u royalty’s in een cv/bv-structuur niet winstafhankelijk
zijn in de zin van artikel 17a, onderdeel b, van de vennootschapsbelasting? Kunt u
daarbij aangeven op welke punten u precies afstand neemt van de op dit punt gebruikte
argumentatie van dhr. Vleggeert (in zijn artikel die als basis dient van de ambtelijke
memo), die aangeeft dat voor de bepaling van de hoogte van de royalty uitgegaan wordt
van de winst voor aftrek van de royalty?
Antwoord 19
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 15.
Vraag 20
Kunt u de in het ambtelijk memo geponeerde stelling, gedaan in het kader van de staatssteunanalyse
met betrekking tot royalty’s, dat het «nogal een bondige en in onze ogen vergezochte
analyse» zou zijn om het heffingsrecht onder het verdrag met de VS toe te kennen aan
Nederland, toelichten?
Antwoord 20
Met de genoemde stelling is in feite bedoeld aan te geven dat de opstellers van het
memo van 26 februari 2016 de analyse van professor Vleggeert niet delen. De argumenten
daarvoor staan in de alinea direct voorafgaand aan die stelling.
Vraag 21
Bent u het eens met de constatering dat indien het cv/bv-besluit niet van toepassing
is op royalty’s, toepassing van de hybridebepaling in het verdrag met de VS ertoe
leidt dat in cv/bv-structuren het verdrag niet op royalty’s van toepassing is? Kunt
u dit toelichten?
Antwoord 21
Deze vraag veronderstelt dat Nederland een nationaal heffingsrecht heeft over de vanuit
de BV betaalde royalty’s. Zoals ik heb toegelicht in antwoord op de vraag 15 deel
ik die opvatting niet.
Vraag 22
Indien het cv/bv-besluit wel van toepassing zou zijn op royalty's, bent u het dan
eens met de constatering dat de staatssteunanalyse, veronderstellend dat Nederland
nationaalrechtelijk heffingsrecht zou hebben over de royalty's, met betrekking tot
royalty's identiek is aan die met betrekking tot dividenden (afgezien van de meer
subsidiaire stelling die in het artikel van dhr. Vleggeert wordt ingenomen met betrekking
tot de eventuele toepassing van artikel 13, lid zes van het belastingverdrag met de
VS)?
Antwoord 22
Deze vraag veronderstelt dat Nederland een nationaal heffingsrecht heeft over de vanuit
de BV betaalde royalty’s. Zoals ik heb toegelicht in antwoord op vraag 15 deel ik
die opvatting niet.
Vraag 23
Kunt u, mede in het licht van uw antwoord op voorgaande vragen, uitgebreid toelichten
en motiveren of u, en zo ja waarom u nog altijd van mening bent dat ten aanzien van
royalty’s in cv/bv-structuren geen sprake is van staatssteun?
Antwoord 23
Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven had Nederland in de tijd dat het besluit
gold geen nationaal heffingsrecht op uitgaande royaltybetalingen. Dat recht kon dus
ook niet door een verdrag beperkt worden en een inperking van de gevolgen van dat
verdrag kon daarom ook geen staatssteun opleveren.
Vraag 24
Kunt u bij het monitoren van het gebruik van hybride mismatches onderscheid maken
tussen de mate waarin dit veroorzaakt is door nieuw ingevoerde wetgeving uit de VS,
en de implementatie van de tweede EU-richtlijn antibelastingntwijking (ATAD II)? Zo
nee, moet u dan concluderen dat niet valt te zeggen of een mogelijke afname van het
gebruik van hybride mismatches of de stromen die daarmee gemoeid zijn, het gevolg
is van ATAD II? Op welke manier gaat u deze complicatie voor het bepalen van causaliteit
betrekken in de evaluatie van de effecten van ATAD II op hybride mismatches?
Antwoord 24
In de brief van 29 mei 2020 is beschreven hoe de effecten van ATAD2 gemonitord zullen
worden.12 Zoals aangegeven zijn de effecten van de implementatie van de tweede EU-richtlijn
antibelastingontwijking13 (ATAD2) – door verschillende factoren – lastig te meten. Een van de factoren is dat
er de afgelopen jaren op zowel nationaal als internationaal niveau verschillende maatregelen
genomen zijn om het gebruik van hybride mismatches tegen te gaan. Zo hebben de Verenigde
Staten met de in 2017 aangenomen belastinghervormingen een aantal fiscale prikkels
voor het gebruik van hybride mismatches weggenomen, zijn de Nederlandse belastingverdragen
gewijzigd via het multilateraal instrument (MLI) en is per 1 januari 2020 ATAD2 in
werking getreden. Dit leidt ertoe dat de monitoring van de effecten van deze maatregelen
op het gebruik van hybride mismatches lastig is, laat staan dat een uitsplitsing kan
worden gemaakt van de effecten per maatregel.
Vraag 25
Is er een ambtelijke analyse gemaakt van de op 15 september 2020 gepubliceerde staatssteunanalyse
van de informeelkapitaalstructuur? Zo ja, kan deze notitie in het kader van de open
bestuurscultuur ongelakt aan de Kamer verstrekt worden? Is over de staatssteunaspecten
van de informeelkapitaalstructuur formeel dan wel informeel contact geweest met de
Europese Commissie? Zo ja, kunnen deze correspondentie en de daarop betrekking hebbende
stukken aan de Kamer verstrekt worden?14
Antwoord 25
Er is geen ambtelijke analyse gemaakt van het artikel van prof. Vleggeert waarnaar
u verwijst. Er is ook geen formeel dan wel informeel contact geweest met de Europese
Commissie over dit vraagstuk.
Vraag 26
Wanneer is het onderzoek over royalty’s af, dat is toegezegd naar aanleiding van voorstellen
daarover door de Commissie-Ter Haar? Kunt u inzicht geven in hoeveel royalty’s er
jaarlijks in totaal worden afgetrokken in Nederland? Hoe heeft dit zich de afgelopen
tien jaar ontwikkeld?
Antwoord 26
Zoals vermeld in de Strategische Evaluatie Agenda van het Ministerie van Financiën
wordt in het kader van het nader onderzoek naar de belastingdruk van multinationals
onder meer onderzoek gedaan naar het belang van royalty’s.15 Op dit moment is nog overleg met CBS over een onderzoek naar royalty’s. Onderzocht
wordt of de statistieken van het CBS ons in staat stellen om uitspraken te doen over
de omvang van royaltystromen in Nederland op basis van de definitie zoals het CBS
die gebruikt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 11 en 12 is het echter niet te achterhalen
welke royalty’s aan de cv/bv-structuur gerelateerd zijn.
Vraag 27
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en voor 5 augustus a.s. retour sturen?
Antwoord 27
Het is niet gelukt om de vragen voor 5 augustus te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.