Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bromet en Thijssen over het webartikel 'Grenswaarden stikstof ter discussie'
Vragen van de leden Bromet (GroenLinks) en Thijssen (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het webartikel «Grenswaarden stikstof ter discussie» (ingezonden 23 juni 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 7 september
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3427
Vraag 1
Bent u bekend met het webartikel «Grenswaarden stikstof ter discussie» van 14 juni
2021 van de website resource-online.nl?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met de verschillen tussen de conclusies in dit webartikel en het rapport
«Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen»,
terwijl beiden zijn gebaseerd op hetzelfde onderzoek?
Antwoord 2
Ja. De verschillen zijn ontstaan doordat in het artikel een aantal aspecten anders
is verwoord dan in het rapport staat. Navraag heeft geleerd dat de conclusies in het
artikel niet voor rekening komen van Wageningen Environmental Research, omdat Resource
een onafhankelijk blad is.
Vraag 3
Kunt u ingaan op de conclusie van het webartikel waaruit blijkt dat voor 26 van de
37 onderzochte habitats (die een betrouwbaar beeld opleverden) de kwaliteit en soortenrijkdom
af zal nemen, nog voordat de grenswaarde voor stikstof is bereikt? Kunt u verklaren
waarom deze conclusie in het webartikel van de onderzoekers duidelijker wordt getrokken
dan in het rapport dat u afgelopen week de Kamer toezond?
Antwoord 3
De aangehaalde conclusie kan niet worden gebaseerd op het rapport. Het is mij niet
bekend waarom de journalist op dit punt is afgeweken van de conclusies van het rapport.
De strekking van het rapport is op dit punt als volgt. Het onderzoek is uitgevoerd
vanwege de wens om meer inzicht te krijgen in het effect van verschillende depositieniveaus
op habitattypen (en niet alleen het niveau van de KDW). Daartoe is in het onderzoek
gekeken naar bruikbare en betrouwbare methoden voor het bepalen van dosis-effectrelaties.
In het onderzoek worden de resultaten van twee verschillende methoden gepresenteerd
en met elkaar vergeleken, te weten een methode op basis van empirische gradiëntstudies
en een methode op basis van statistische relaties. Ook zijn de gevonden dosis-effectrelaties
door experts vergeleken met de bestaande KDW’en. Het aanpassen van KDW'en was niet
het doel van het onderzoek. Maar het is duidelijk dat als volgens de huidige studie
de kwaliteit bij een bepaald depositieniveau gaat dalen, er een duidelijke relatie
zou moeten zijn met de KDW. Een discrepantie tussen beide zou kunnen duiden op fouten
in de onderzoeksmethodiek, maar zou ook kunnen zijn veroorzaakt door betere gegevens
(zodat een KDW zou moeten worden aangepast).
Uit de vergelijking volgens de gradiëntmethode bleek dat kwaliteitsafname meestal
gaat optreden ter hoogte van de onderkant van de bestaande (Europees vastgestelde)
empirische KDW-bandbreedtes.
Uit de responscurven op basis van statistische relaties komt de suggestie naar voren
dat bij een deel van de habitattypen kwaliteitsafname zelfs al optreedt voordat de
KDW bereikt is. Het betreft hier echter grafieken die niet – zoals in het artikel
wordt gesteld – «betrouwbaar» zijn, maar die «plausibel» zijn. Voor dat laatste woord
is door de auteurs (na intensieve discussies met de begeleidingscommissie) bewust
gekozen, juist omdat nog onduidelijk is of het inderdaad betrouwbare grafieken zijn.
Het verschil is dat bepaalde grafieken plausibel zijn omdat er in die gevallen geen
fouten in het model zijn ontdekt en de vorm van de curve inhoudelijk voldoende te
begrijpen is – maar dat wil niet zeggen dat die uitkomsten met zekerheid overeenkomen
met de werkelijkheid. Over dat laatste bestaat bij de statistische methode namelijk
veel twijfel. In mijn aanbiedingsbrief van 11 juni 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 145)2 is dat, in overeenstemming met het rapport, als volgt geformuleerd: «Voor een groot
aantal typen is het resultaat plausibel, maar bij teveel typen was dat nog niet het
geval. Daardoor is nog geen sprake van een (overall) betrouwbare methode om dosis-effectrelaties
mee te kunnen bepalen. Er is daarom – anders dan bij de empirische methode van Deel A –
nader onderzoek nodig om die statistische methode te verbeteren.» Oftewel: als deze
methode nog niet (overall) betrouwbaar is, dan kan van de resultaten die «plausibel»
zijn, nog niet gezegd worden dat ze «betrouwbaar» zijn.
Vraag 4
Kunt u toelichten waarom u in de begeleidende Kamerbrief schrijft: «Het aantal dosis-effectrelaties
dat kon worden opgesteld op basis van empirisch onderzoek is beperkt door gebrek aan
beschikbare studies.»? Hoe kan het dat in het webartikel juist wordt gesproken over
«betrouwbare conclusies» en tevens wordt gesteld dat «de resultaten volgens Wamelink
in lijn zijn met vergelijkbare studies in Ierland, Engeland en de VS»? Hoe verklaart
u deze verschillen?
Antwoord 4
De conclusies die in Deel A van het rapport zijn getrokken, zijn betrouwbaar, maar
gebaseerd op een beperkt aantal empirische gradiëntstudies. De resultaten van Deel
B en C worden niet «betrouwbaar» genoemd, omdat de resultaten deels plausibel en deels
niet-plausibel zijn – daardoor is de statistische methode nog niet (overall) betrouwbaar.
Wél wijzen de auteurs er op dat kwaliteitsvermindering onder de KDW ook al in studies
uit andere landen is aangetoond. Voor de betreffende habitattypen is er dus reden
om opnieuw naar de bepaling van KDW'en te kijken, omdat hier waarschijnlijk sprake
is van voortschrijdend inzicht. Dat was niet het doel van dit onderzoek en volgt ook
niet uit de conclusies van dit onderzoek.
Inmiddels zijn de (betrouwbare) resultaten van Deel A ingebracht in het lopende proces
van de actualisering van KDW'en op Europees niveau (het project «Review and Revision
of Empirical Critical Loads for Nitrogen for natural and semi-natural ecosystems (2019–2022)»
onder de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution).
Vraag 5
Kunt u toelichten waarom u 26 van de 37 of 26 van de 60 dosis-effectrelaties kwalificeert
als beperkt? Waarom vindt u dit niet genoeg om extra stappen te zetten? Wat voor verschil
zou een groter aantal gebieden met betrouwbare resultaten maken voor mogelijke beleidskeuzes?
Antwoord 5
De kwalificatie «beperkt» betreft het aantal empirische gradiëntstudies. Alleen de
uitkomsten van déze studies zijn betrouwbaar (en die van de statistische methode slechts
voor een deel «plausibel»). Daarenboven was de opzet van dit onderzoek niet geschikt
(en niet bedoeld) om er KDW'en op te baseren en daar beleidsconclusies uit te trekken.
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, zijn de resultaten van Deel A inmiddels
ingebracht op Europees niveau en daar zal dit najaar de wetenschappelijke discussie
plaatsvinden óf de resultaten aanleiding geven om KDW'en aan te passen, en zo ja:
hoe. Op de resultaten en de mogelijke beleidsconsequenties kan ik nu niet vooruitlopen.
Vraag 6
Erkent u dat de conclusies uit het webartikel waarschijnlijk zwaarwegende consequenties
zullen hebben voor de te behalen emissiereductiedoelstellingen? Zouden deze conclusies
tot beleidsverandering hebben geleid indien ze waren opgenomen in het rapport «Relaties
tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen»? Zo ja,
bent u alsnog voornemens uw beleid op basis hiervan aan te passen? Zo nee, waarom
niet?3
Antwoord 6
Het huidige beleid is reeds gericht op een forse reductie van stikstofdepositie en
het herstellen van natuur zodat de condities die nodig zijn voor een gunstige staat
van instandhouding uiteindelijk bereikt worden. Dit is ook juridisch verankerd in
de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. De conclusies uit het rapport geven
vooralsnog geen aanleiding om de emissiereductiedoelstellingen aan te scherpen.
Vraag 7
Houdt u bij de maatregelen die momenteel in het programma stikstofreductie worden
uitgewerkt rekening met de te verwachten neerwaartse bijstelling van de kritische
depositiewaarden? Anticipeert u hier al op door extra maatregelen paraat te hebben
waarmee voorkomen kan worden dat de maatregelen wederom ontoereikend blijken te zijn?
Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zijn omgevingswaarden opgenomen die
betrekking hebben op de termijnen waarbinnen de depositie op een bepaald percentage
van het totale stikstofgevoelige areaal moet zijn teruggebracht tot het niveau waarop
de depositie van stikstof niet groter is dan de hoeveelheid in mol per hectare per
jaar waarboven verslechtering van de kwaliteit van die habitats niet op voorhand is
uit te sluiten.
Omdat de wetenschappelijke discussie over een eventuele bijstelling van KDW'en nog
gaande is, ligt het niet voor de hand om op mogelijke resultaten vooruit te lopen.
Als echter zou blijken dat voor het realiseren van de omgevingswaarden een grotere
reductie nodig is dan het terugdringen van de stikstofdepositie tot aan de nu geldende
kritische depositiewaarden, dan zal het programma hierop worden aangepast. De in de
wet verankerde monitorings- en bijsturingssystematiek voorziet erin dat er tijdig
zicht is op eventuele benodigde wijzigingen van het programma.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.