Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ellemeet over het uitzetten van kinderen in verband met een tweede nationaliteit van de ouders
Vragen van het lid Ellemeet (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het uitzetten van kinderen in verband met een tweede nationaliteit van de ouders (ingezonden 26 juli 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 2 september
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3738.
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat Layan en Karam, twee Syrische kinderen die reeds vijf
jaar in Nederland verblijven en hier geworteld zijn geraakt, geen verblijfsvergunning
krijgen, omdat hun Syrische moeder ook de Marokkaanse nationaliteit opgelegd heeft
gekregen door het hebben van een naar Syrië geëmigreerde Marokkaanse vader?1
Antwoord 1
Ik ben bekend met het nieuwsbericht en de casus waarover wordt geschreven. Zoals uw
Kamer bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Overigens merk ik in zijn algemeenheid op dat landen in hun nationaliteitswetgeving
omschrijven welke personen de nationaliteit ervan verkrijgen. Het is daarbij zeer
gebruikelijk dat kinderen bij geboorte van rechtswege de nationaliteit van de ouders
verkrijgen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor Nederland. Onder meer hierdoor wordt staatloosheid
voorkomen.
Vraag 2
Is het enkele feit van het hebben van een nationaliteit van een ander land dan het
land van herkomst in alle gevallen grond om een asielverzoek in Nederland af te wijzen?
Speelt de feitelijke binding met dat land hierin geen enkele rol?
Antwoord 2
Na indiening van een asielaanvraag wordt eerst het land van herkomst van de vreemdeling
vastgesteld. Dit gebeurt nog voordat er wordt beoordeeld of de betreffende vreemdeling
gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst. Onder het land van
herkomst wordt verstaan het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft. Dit
kan dus meer dan één land zijn indien een vreemdeling meer dan één nationaliteit bezit.
Indien de vreemdeling meerdere nationaliteiten heeft, wordt beoordeeld of in redelijkheid
van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij of zij zich onder de bescherming van
de autoriteiten van het land stelt waarvan de vreemdeling ook de nationaliteit bezit.
Bij deze redelijkheidsbeoordeling worden enkel asielgerelateerde omstandigheden betrokken.
Indien de betreffende vreemdeling de bescherming van één van de landen waar hij of
zij de nationaliteit van bezit niet inroept, zonder geldige redenen ingegeven door
gegronde vrees, wordt de vreemdeling niet geacht verstoken te zijn van bescherming
in dat land (aldus artikel 1A, laatste paragraaf, van het Vluchtelingenverdrag). De
asielaanvraag wordt dan afgewezen, bescherming in Nederland is dan immers niet vereist.
Bij bezit van de nationaliteit van een ander land speelt een verdere binding met dat
land in zijn algemeenheid geen rol in de asielbeoordeling. Indien bij de beoordeling
van de asielaanvraag wordt tegengeworpen dat er een veilig derde land voor een vreemdeling is (niet zijnde een land waarvan de vreemdeling de nationaliteit
bezit) speelt het hebben van een band met dat derde land wel een rol. Een dergelijke
band kan bijvoorbeeld bestaan door eerder verblijf in het betreffende land of als
de echtgeno(o)t(e) of partner van de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende
land bezit.
Vraag 3
Hoe wordt het belang van het kind, dat op basis van artikel 3 IVRK een eerste overweging
dient te zijn bij besluiten van de overheid die kinderen treffen, gewogen bij het
al dan niet tegenwerpen van een tweede nationaliteit bij een asielverzoek van de ouder?
Antwoord 3
Er wordt altijd rekening gehouden met het belang van het kind in de asielprocedure.
Dit betekent niet dat het belang van het kind doorslaggevend is in de beslissing op
de asielaanvraag. Omstandigheden die gaan over bijvoorbeeld de persoonlijke ontwikkeling
zijn niet of beperkt relevant voor de beslissing op de asielaanvraag. Bij de beoordeling
van een asielaanvraag staat de vraag immers centraal of internationale bescherming
in Nederland nodig is of niet. Als de conclusie is dat er geen internationale bescherming
nodig is, wordt bij een eerste asielaanvraag vervolgens getoetst of het weigeren van
verblijf in Nederland zou leiden tot een schending van artikel 8 EVRM, in welk geval
een verblijfsvergunning regulier kan worden verleend. Bij deze toetsing wordt ook
een individuele belangenafweging gemaakt, waarbij alle aangevoerde omstandigheden
worden betrokken. Die afweging leidt niet tot het verlenen van een regulier verblijfsrecht
indien andere belangen zwaarder wegen dan de belangen van het kind of de andere aangevoerde
belangen van de vreemdeling(en). Het feit dat de belangen van de kinderen altijd dienen
te worden betrokken, betekent namelijk niet per definitie dat het vertrek van kinderen
en gezinsleden niet zou mogen plaatsvinden of dat zij een verblijfsvergunning zouden
moeten krijgen.
Vraag 4
Deelt u de mening dat naarmate kinderen langer in procedure in Nederland verblijven
en hier opgroeien, uitzetting naar een derde land op procedurele en/of bureaucratische
gronden in toenemende mate disproportioneel nadelig is voor de betrokken kinderen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ik ben bekend met onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen
die langdurig in Nederland verblijven schadelijk is voor hun ontwikkeling.
Zoals onder andere ook vermeld in mijn antwoord op eerdere schriftelijke vragen2 zijn er verscheidene redenen waarom kinderen in hun ontwikkelingen kunnen worden
bedreigd. Het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind is niet één op één
aan een bepaalde verblijfsduur in Nederland verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging
zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden
van de kinderen en de ouder(s). Hier valt de denken aan de voorgeschiedenis van het
kind en de ouders, het aantal ingrijpende gebeurtenissen en de veerkracht van de kinderen
en de ouders om met deze gebeurtenissen om te gaan en te verwerken.
Vraag 5
Acht u de uitzetting van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland verblijven
naar een land waarmee zij geen enkele feitelijke binding hebben een gewenste uitkomst
van uw beleid? Zo nee, wat gaat u aan uw beleid veranderen?
Antwoord 5
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 is het hebben van de nationaliteit van een
land waar er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat reden om de asielaanvraag
in Nederland af te wijzen. De bescherming van dat land kan immers ingeroepen worden.
Dit volgt onder andere uit het VN-Vluchtelingenverdrag. Ik acht dit in het algemeen
ook wenselijk, de Nederlandse inzet is er immers op gericht om bescherming te bieden
aan degenen die dat daadwerkelijk nodig hebben.
Het beleid is erop gericht snel duidelijkheid te bieden aan degenen die in Nederland
asiel aanvragen, bescherming te bieden aan degenen die dat nodig hebben en het doen
terugkeren van vreemdelingen die niet mogen blijven. Mijn inzet is dan ook tijdig
duidelijkheid te bieden en na afwijzing van de asielaanvraag te voorkomen dat vreemdelingen
langdurig onrechtmatig in Nederland verblijven.
Vraag 6
Erkent u dat sinds het omvormen van de discretionaire bevoegdheid diverse zaken naar
voren zijn gekomen van asielzoekers waarin de regels disproportioneel schrijnend uitpakken?
Zo ja, bent u bereid de discretionaire bevoegdheid in zijn oude vorm te herstellen?
Antwoord 6
Het doel van het omvormen van de discretionaire bevoegdheid was het ontmoedigen van
(langdurig) verblijf na afwijzing van een verblijfsaanvraag. Hierbij is het van belang
om prikkels die verblijf in Nederland verlengen te verminderen. Het destijds ingerichte
stelsel leidde ertoe dat een vreemdeling tot het allerlaatste moment nog kon hopen
op een verblijfsvergunning. Dit acht ik nog steeds ongewenst. Dat zich schrijnende
situaties kunnen voordoen is bekend. Tijdens de eerste aanvraagprocedure kan een eventueel
schrijnende situatie naar voren worden gebracht. Indien wordt geoordeeld dat de vreemdeling
niet in aanmerking komt voor de verzochte verblijfsvergunning, heeft het hoofd van
de IND de bevoegdheid om op basis van een schrijnende situatie die is gelegen in een
samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen, alsnog verblijf
toe te kennen. Inmiddels is dit een aantal keer voorgekomen.
In algemene zin wordt, zoals uw Kamer bekend, de uitvoeringspraktijk, beleid en regelgeving
binnen het vreemdelingendomein zorgvuldig bekeken in het licht van de conclusies en
aanbevelingen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.3 Daarbij heb ik tevens gemeld dat eventueel meer fundamentele keuzes politieke besluitvorming
zullen vereisen. Gelet op de demissionaire status van het kabinet ligt het niet in
de rede dat dergelijke keuzes door het huidige kabinet gemaakt worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.