Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over de lobby en vertragingen in zowel het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op Europees niveau als de Wet Zorgplicht Kinderarbeid op nationaal niveau
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de lobby en vertragingen in zowel het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op Europees niveau als de Wet Zorgplicht Kinderarbeid op nationaal niveau (ingezonden 30 juni 2021).
Antwoord van Minister De Bruijn (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
(ontvangen 31 augustus 2021).
Vraag 1 en 2
Hoe beoordeelt u de analyses van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen1 en een rapport van Corporate Europe Observatory2 dat werkgeversorganisaties, waaronder VNO-NCW en BusinessEurope, op Europees niveau
lobbyen tegen wetgeving voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO) of voor het sterk afzwakken van toekomstige regels, terwijl op nationaal niveau
wordt gelobbyd tegen nationale wetgeving omdat EU-regelgeving beter zou zijn?
Wat vindt u van de analyse dat VNO-NCW op nationaal niveau actief pleit voor Europese
IMVO-wetgeving, maar tegelijkertijd in Brussel er samen met koepelorganisatie BusinessEurope
veel aan doet om dit te voorkomen en af te zwakken?
Antwoord 1 en 2
De analyses van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen en het rapport
van Corporate Europe Observatory stellen dat werkgeversorganisaties inzetten op het
vertragen en verzwakken van wetgeving voor IMVO op nationaal en Europees niveau.
Tijdens de vernieuwing en uitwerking van het IMVO-beleid heeft het Ministerie van
Buitenlandse Zaken herhaaldelijk inbreng ontvangen van o.a. VNO-NCW, bijvoorbeeld
tijdens stakeholderconsultaties. VNO-NCW heeft constructieve bijdragen geleverd aan
deze consultaties.
Er zijn geen concrete aanwijzingen ontvangen voor een andere opstelling van VNO-NCW
in Europa. De analyses van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen en
van Corporate Europese Observatory kan ik niet beoordelen.
VNO-NCW werkt overigens samen met werkgeversorganisaties uit andere EU-lidstaten in
de koepelorganisatie BusinessEurope. Gezamenlijk bepalen zij de koers van BusinessEurope,
ook op het vlak van IMVO-wetgeving op EU-niveau. De standpunten van BusinessEurope
vormen een compromis op basis van de inbreng van de leden, waar VNO-NCW er één van
is. Dit kan eventuele verschillen verklaren tussen de inbreng van BusinessEurope in
Europa en VNO-NCW in Nederland.
Vraag 3
Hoeveel gesprekken zijn er tussen 2019 en 2021 door de Permanente Vertegenwoordiging
van Nederland bij de EU gevoerd over IMVO-wetgeving met belanghebbenden, uitgesplitst
naar zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld?
Antwoord 3
Zoals eerder aangegeven in reactie op de motie-van Dijk (Kamerstuk 35 663, nr. 19) zijn verreweg de meeste gesprekken die de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland
bij de EU voert met de EU-instellingen of met vertegenwoordigers van andere lidstaten.
Dit neemt niet weg dat de Permanente Vertegenwoordiging openstaat voor contacten met
andere belanghebbenden zoals maatschappelijke organisaties, vakorganisaties, kennisinstellingen
en het bedrijfsleven op een breed scala aan thema’s, waaronder IMVO, wanneer zij daartoe
het initiatief nemen. De Permanente Vertegenwoordiging wordt via instructies die zij
ontvangt geïnformeerd over de gesprekken die stakeholders in Den Haag voeren met de
verschillende ministeries, zoals bijvoorbeeld over de stakeholderconsultaties die
zijn georganiseerd in het kader van de evaluatie, vernieuwing en uitwerking van het
IMVO-beleid. Op deze wijze krijgen Nederlandse diplomaten een zo breed mogelijk beeld
van belangen die relevant zijn voor het proces in Brussel. Zij zijn daarbij goed in
staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders op waarde te
schatten en daarmee rekening te houden.
Vraag 4 en 5
Hoeveel gesprekken hebben u of de Directeuren-Generaal (DG’s) van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken tussen 2019 en 2021 gevoerd over IMVO-wetgeving met het bedrijfsleven?
Hoeveel gesprekken hebben u of de DG’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tussen
2019 en 2021 gevoerd over IMVO-wetgeving met het maatschappelijk middenveld?
Antwoord 4 en 5
In de periode tussen 2019 en 2021 zijn verschillende bijeenkomsten georganiseerd om
de inbreng van belanghebbenden uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld
mee te nemen bij de herziening van het Nederlandse IMVO-beleid. Het gaat om bijeenkomsten
in het kader van de evaluatie en vernieuwing van het IMVO-beleid (ook bekend als het
project «IMVO-maatregelen in perspectief»), maar ook om bijeenkomsten bij de uitwerking
van het nieuwe IMVO-beleid zoals beschreven in de beleidsnota «Van voorlichten tot
verplichten: een nieuwe impuls voor IMVO» (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Een overzicht van de bijeenkomsten, inclusief gespreksverslagen, die plaats hebben
gevonden in het kader van de vernieuwing van het IMVO-beleid is te vinden op de webpagina.3
In het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zijn zes bijeenkomsten georganiseerd
waarbij het bedrijfsleven en maatschappelijke middenveld gezamenlijk aansloten in
de periode november 2019 tot en met oktober 2020. Vier van de zes bijeenkomsten vonden
plaats in het bijzijn van of onder de leiding van de Directeur-Generaal Buitenlandse
Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Van november 2020 tot op heden zijn bij de uitwerking van de nieuwe IMVO-beleidsnota
(Kamerstuk 26 485, nr. 337) stakeholderbijeenkomsten georganiseerd over de bouwstenen voor IMVO-wetgeving en
over een nieuwe vorm van sectorale samenwerking. Bij beide bijeenkomsten waren belanghebbenden
uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld aanwezig.
Daarnaast zijn op ambtelijk niveau in beide trajecten incidentele gesprekken gevoerd
met partijen uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld. Hierbij werd gesproken
met koepelorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland als eerste aanspreekpunt voor het
bedrijfsleven en met MVO Platform als eerste aanspreekpunt voor maatschappelijke organisaties.
Ook werden incidentele gesprekken gevoerd met individuele bedrijven, brancheverenigingen
en maatschappelijke organisaties. Er wordt geen overzicht bijgehouden van deze incidentele
gesprekken.
In de periode tussen 2019 en 2021 heeft mijn voorganger het IMVO-beleid en het belang
van IMVO bij bedrijven zelf onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld tijdens bedrijfsbezoeken
en gesprekken met verschillende sectoren.
Vraag 6
Hoe vaak is een verzoek tot een gesprek over dit onderwerp met uw ministerie afgewezen
(uitgesplitst tussen het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld)?
Antwoord 6
Voor het ministerie is het belangrijk om belanghebbenden op de hoogte te houden van
en te betrekken bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid. Het ministerie voert
veel gesprekken met belanghebbenden en ontvangt ook brieven van hen. De inbreng wordt
meegenomen in de overwegingen bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid. In het
geval door gebrek aan tijd en capaciteit geen gesprek kan plaatsvinden, probeert het
ministerie belanghebbenden de gelegenheid te bieden schriftelijk input te leveren
op de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid of hun inbreng te bundelen via koepelorganisaties.
Dit geldt voor zowel belanghebbenden uit het bedrijfsleven als voor het maatschappelijk
middenveld.
Vraag 7
Acht u de lobby betreffende dit onderwerp tussen het bedrijfsleven en het maatschappelijk
middenveld in balans? Hoe houdt u hiermee rekening in de ontwikkeling van toekomstige
wetgeving?
Antwoord 7
Het ministerie streeft ernaar belanghebbenden uit het bedrijfsleven en uit het maatschappelijk
middenveld evenwichtig te betrekken. In het project «IMVO-maatregelen in perspectief»
als ook bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid sloten belanghebbenden in gelijke
mate aan bij bijeenkomsten. Zowel vanuit het bedrijfsleven als vanuit maatschappelijke
organisaties kon aan evenveel bijeenkomsten en in ongeveer dezelfde aantallen worden
deelgenomen. Buiten de formele consultaties vinden in gelijke mate gesprekken over
de uitwerking van het IMVO-beleid plaats met maatschappelijke organisaties en met
het bedrijfsleven. Het ministerie ziet erop toe dat de mogelijkheid die deze organisaties
hebben om inbreng te leveren in balans is. Bij de uitwerking van het nieuwe IMVO-beleid
zet het kabinet deze lijn voort.
Vraag 8
Hoe staat het met de uitvoering van mijn motie (35 663, nr. 19) om de publieke en de private lobby meer met elkaar in balans te brengen?
Antwoord 8
Zoals reeds opgenomen in het Verslag van de Raad Algemene Zaken van 22 juni 2021 (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2377), luidt de reactie van het Kabinet op motie (Kamerstuk 35 663, nr. 19) als volgt:
Veruit de meeste gesprekken die de Nederlandse regering in Brussel voert zijn met
de Europese instellingen. Naar aanleiding van een Wob-verzoek is op 28 oktober 2020
jl. een lijst van gesprekken met belangenvertegenwoordigers die tussen 28 juni 2018
en de datum van indiening van het Wob-verzoek op de Permanente Vertegenwoordiging
hebben plaatsgevonden openbaar gemaakt.4 De motie stelt dat driekwart van de gesprekken van de Permanente Vertegenwoordiging
met het bedrijfsleven werd gevoerd. Uit de in het besluit genoemde cijfers blijkt
dat 52% van de gesprekken op de Permanente Vertegenwoordiging met het bedrijfsleven
is geweest, 14% met ngo’s, 24% met overheden en 8% met onderwijsinstellingen. Het
kabinet acht het noodzakelijk dat de Nederlandse diplomaten in Brussel met verschillende
stakeholders spreken om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van belangen die relevant
zijn voor besluitvorming. Dit is nadrukkelijk onderdeel van het takenpakket van de
Permanente Vertegenwoordiging. De Nederlandse vertegenwoordiging beperkt zich daarom
niet tot contacten met overheden en de Europese instellingen maar er wordt ook gesproken
met andere belanghebbenden zoals maatschappelijke organisaties, vakorganisaties, kennisinstellingen
en het bedrijfsleven. Dat is wat moderne diplomatie vereist om effectief te zijn in
het behartigen van de Nederlandse belangen in Brussel. Nederlandse diplomaten zijn
daarbij goed in staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders
op waarde te schatten en daarmee rekening te houden.
Vraag 9
Waarom wordt er gewacht met de uitvoering van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid – ondanks
eerder gedane toezeggingen?5,
6
Antwoord 9
In de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. Het kabinet stelt in deze beleidsnota
en in de begeleidende Kamerbrief dat als er een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting
op EU-niveau komt, deze te verkiezen is boven de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK).
Een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting onderkent dat problemen niet tot één
sector of thema zijn beperkt. Invoering van een dergelijke verplichting op EU-niveau
leidt tot grotere impact in de keten en draagt bij aan een gelijk speelveld voor bedrijven.
Tegelijkertijd heeft Nederland met de aanname van de WZK een eigen verantwoordelijkheid
en moeten vraagstukken die hiervoor relevant zijn verder worden uitgewerkt. Deze uitwerking
staat niet stil: de openstaande vraagstukken van de WZK overlappen één op één met
de bouwstenen die momenteel worden uitgewerkt voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting.
Het gaat om de reikwijdte, de gepaste zorgvuldigheidseisen en de inrichting van het
toezicht.
Primair om het aanstaande Commissievoorstel te beïnvloeden werkt het kabinet deze
bouwstenen uit, maar als wetgeving op EU-niveau niet van de grond komt, is Nederland
op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale dwingende maatregelen.
Vraag 10
Waarom heeft u de Kamer niet uit eigen beweging geïnformeerd over het niet (tijdig)
toezenden van de algemene maatregel van bestuur inzake deze wet?
Antwoord 10
Uw Kamer is door het kabinet geïnformeerd over de aanpak van de uitvoering van de
WZK middels de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor
IMVO» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) op 16 oktober 2020. Tijdens het notaoverleg IMVO van 8 december 2020 wisselde mijn
voorganger met uw Kamer van gedachten over de uitvoering van de WZK. Mijn voorganger
heeft toen wederom benadrukt dat het kabinet het belang ziet van de WZK, maar deze
idealiter wil verankeren in een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Zoals bij
vraag 9 aangegeven worden op dit moment bouwstenen uitgewerkt voor een brede gepaste
zorgvuldigheidsverplichting. Deze bouwstenen overlappen met de openstaande vraagstukken
van de WZK. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en de sociaaleconomische Raad
zijn gevraagd om advies te geven over de bouwstenen. Het advies van het ATR is op
2 juli jl. met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 373). Ik zal uw Kamer het advies van de SER doen toekomen, zodra dit is ontvangen.
Vraag 11
Waarom nog langer wachten met invoering van deze wet? Kunt u een tijdslijn maken van
de planning betreffende de uitvoering van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?7
Antwoord 11
Zoals beschreven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls
voor IMVO» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) en besproken tijdens het notaoverleg IMVO van 8 december 2020 heeft het kabinet
een voorkeur voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting op EU-niveau (zie
ook de antwoorden op de vragen 9 en 10). Naar verwachting publiceert de Europese Commissie
dit najaar haar wetgevende voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur,
waar een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichtinng onderdeel van is.
In de beantwoording op de feitelijke vragen over het Jaarverslag Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking 2020 (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 10) heeft het kabinet in overweging gegeven om de balans inzake ambitieuze IMVO-wetgeving
op EU-niveau op te maken op het moment dat het wetgevende voorstel van de Europese
Commissie wordt gepubliceerd. Ook de positie van het Europees Parlement en die van
de lidstaten zijn daarbij van belang.
De uitwerking van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving, die primair als input voor het
Commissievoorstel dienen, gaat onverminderd door. Tijdens het wetgevingsoverleg over
het Jaarverslag BHOS 2020 zegde mijn voorganger u toe na ontvangst van het SER-advies
over IMVO-wetgeving de bouwstenen af te ronden en met uw Kamer te delen. Het advies
van het Adviescollege Toetsing Regeldruk, dat eveneens in de bouwstenen wordt verwerkt,
is reeds met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 373).
Vraag 12
Wanneer wordt EU-Richtlijn over gepaste zorgvuldigheid ingevoerd? Kunt u een tijdslijn
schetsen met het moment van publicatie van het Commissievoorstel, de behandeling daarvan
door lidstaten en de Raad van de EU, de invoering van eventuele Uitvoeringswetten
in lidstaten en de uiteindelijk beoogde invoeringsdatum van de Richtlijn in de EU?
Antwoord 12
Een wetgevend voorstel van de Europese Commissie op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur,
inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, wordt in het najaar van 2021 verwacht.
Zodra dit voorstel is gepubliceerd zullen zowel het Europees Parlement, als de lidstaten
in de Raad van de Europese Unie een positie over het voorstel moeten innemen en tot
een gezamenlijk standpunt moeten komen. De duur van dit traject is mede afhankelijk
van de inhoud van het voorstel en is net als bij nationale wetgeving niet goed voorspelbaar.
Op dit moment kan een invoeringsdatum van het wetgevend instrument dan ook niet gegeven
worden.
Vraag 13
Welke maatregelen heeft u tussen 2017 en 2021 genomen om de verantwoordelijkheid van
bedrijven voor misstanden in hun ketens daadwerkelijk te bevorderen, naast alle verrichte
evaluaties, consultaties en beleidsherzieningen?
Antwoord 13
In de periode tussen 2017 en 2021 is uitvoering gegeven aan het IMVO-beleid dat werd
vastgesteld in de beleidsbrief «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont» van
juni 2013 (Kamerstuk 26 485, nr. 164).
Onderdeel van dit beleid was de totstandkoming en uitvoering van de IMVO-convenanten.
In totaal zijn er tien IMVO-convenanten, waarvan er momenteel nog acht in uitvoering
zijn en twee zijn afgerond. Binnen de IMVO-convenanten maken bedrijven, brancheorganisaties,
vakbonden, maatschappelijke organisaties en overheid afspraken over de naleving van
de OESO-richtlijnen voor de deelnemende bedrijven, het uitwisselen van kennis en expertise
tussen alle deelnemende partijen, het vergroten van invloed door samenwerking tussen
de deelnemende partijen en het ondersteunen van bedrijven door vakbonden, maatschappelijke
organisaties en overheid. De convenantpartijen rapporteren jaarlijks over de voortgang
van de afspraken. Deze rapportages zijn beschikbaar via de website van de SER.8
In de periode tussen 2017 en 2021 is het bedrijfsleven op diverse manieren ondersteund
om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Bedrijven kunnen gebruik maken van onder
andere het Fonds Verantwoord Ondernemen, de MVO risicochecker, MVO vouchers, voorlichting
door het NCP, (vertaalde) handreikingen van de OESO en er kan uiteraard gebruik worden
gemaakt van de dienstverlening van het postennetwerk en bij de RVO.
Daarnaast zijn bedrijven die onder de 90 procent doelstelling van het kabinet vallen
via een campagne aangespoord om de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights te onderschrijven. In 2020 is een voorlichtingscampagne opgezet en gestart met onder
andere een website (www.startmetdeoesorichtlijnen.nl), een directe telefonische benadering en een webinar met als doel grote bedrijven
die de OESO-richtlijnen nog niet onderschrijven te activeren aan de slag gaan met
de OESO-richtlijnen.
Via het stellen van IMVO-voorwaarden bij de overheidsinkoop en het BZ bedrijfsleveninstrumentarium
stimuleert het kabinet bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Sinds 2017 is het toepassen van het Rijksinkoopkader Internationale sociale voorwaarden
(ISV) verplicht voor Rijksaanbestedingen in tien risicocategorieën boven de Europese
aanbestedingsdrempel. In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk Kamerstuk 26 485, nr. 337) doet het kabinet een aantal toezeggingen om de Rijksinkoop meer in lijn te brengen
met de IMVO ambities, zoals het versterken van het contractmanagement en het onderzoeken
van de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte van het toepassen van ISV als gunningscriterium.
Zoals eerder toegezegd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
wordt een uitvoeringsagenda op het gebied van ISV later dit jaar met uw Kamer gedeeld.
Vorige maand stuurde de Staatssecretaris van Economische Zaken uw Kamer een brief
toe over de toepassing van IMVO op het EZK bedrijfsleveninstrumentarium (Kamerstuk
26 485, nr. 371).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.J.A.M. de Bruijn, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.