Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Hagen en De Groot over het bericht ‘Chemelot mag 14.000 kilo microplastics per jaar in de Maas lozen’
Vragen van de leden De Groot en Hagen (beiden D66) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Chemelot mag 14.000 kilo microplastics per jaar in de Maas lozen» (ingezonden 29 juli 2021).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat), mede
            namens Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 30 augustus 2021).
         
Vraag 1
            
Klopt het dat Chemelot het afgelopen jaar een vergunning heeft gekregen om de komende
               zeven jaar elk jaar 14.040 kg per jaar microplastics te lozen in de Maas, waarvoor
               pas in januari 2024 een tussenrapportage moet worden opgeleverd waarin de effecten
               op het milieu en de gezondheid zijn onderzocht?1
Antwoord 1
            
Ja, in december 2020 heeft waterschap Limburg een watervergunning verleend aan Sitech
               voor de afvalwaterlozing in de Ur afkomstig van de Chemelot locatie in Sittard-Geleen.
               De Ur mondt uit in de Maas. In de door het waterschap Limburg verleende vergunning
               aan Sitech is sprake van een maximale jaarlijks te lozen vracht van 14.040 kg aan
               plastics (polymeren). Als aanvullende eis is in de vergunningverlening inderdaad een
               onderzoeksverplichting opgenomen om te onderzoeken hoe de lozing van polymeren verder
               kan worden teruggedrongen door Sitech. In afstemming met Sitech, Rijkswaterstaat en
               het betrokken drinkwater bedrijf is beoordeeld hoeveel tijd nodig is om deze complexe
               onderzoekverplichting in te vullen. Op basis hiervan heeft waterschap Limburg in de
               vergunning opgenomen dat de uitkomsten van het onderzoek uiterlijke januari 2024 aan
               het bevoegd gezag moeten worden aangeboden.
            
Vraag 2
            
Bent u het eens met de stelling dat microplastics niet alleen onwenselijk zijn in
               het milieu vanwege de effecten op het milieu en de gezondheid van omwonenden en dat
               het beleid daarom moet zijn ingesteld om de dumping ervan in het milieu zoveel mogelijk
               te voorkomen?
            
Antwoord 2
            
Plastics en microplastics horen niet in het milieu, de overheid zet zich hier ook
               voor in.2 Daarbij geldt dat emissies zoveel als redelijkerwijs mogelijk moeten worden voorkomen
               of, als dat niet mogelijk is, worden beperkt door toepassing van de beste beschikbare
               technieken. Deze bronaanpak is van toepassing op alle verontreinigingen die met een
               afvalwaterlozing in de leefomgeving terecht komen en daarmee ook op deze emissie van
               polymeren. Dit uitgangspunt is vastgelegd in het handboek Algemene BeoordelingsMethodiek,
               waarmee het bevoegd gezag voor een lozingsvergunning op grond van de regelgeving rekening
               moet houden.
            
Vraag 3
            
Kunt u uiteenzetten of en zo ja op wat voor manier de huidige normen voor microplastics
               in het oppervlaktewater voldoende bescherming bieden tegen deze onwenselijke effecten?
            
Antwoord 3
            
Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een emissie verantwoord kan worden
               toegestaan. Dit omvat zowel een toetsing op de lokale invloed van een lozing, maar
               ook toetsing aan de doelstellingen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water, zoals
               beschreven in het Handboek Water.3 Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen
               van de leden Boswijk (CDA) en Van Esch (PvdD) van 10 mei 2021.4
Vraag 4
            
Klopt het dat de vergunning ook toestaat dat tot een beperkte drempelwaarde stoffen
               kunnen worden geloosd waarvan de effecten op het milieu en de gezondheid nog niet
               volledig bekend zijn? Hoe strookt dit met de toepassing van het voorzorgsprincipe?
               Bent u het eens met de stelling dat dit principe zeker in dit geval in de meest strikte
               zin mogelijk toegepast moet worden?
            
Antwoord 4
            
Een initiatiefnemer dient bij het aanvragen van een vergunning gegevens te overleggen
               over alle stoffen waarvan bekend is dat deze mogelijk in de lozing aanwezig kunnen
               zijn. Op basis van deze informatie zal het bevoegd gezag een afweging maken en, indien
               mogelijk, onder voorwaarden een lozing toestaan. Het is aan het bevoegd gezag om te
               beoordelen wanneer voldoende gegevens bekend zijn om een vergunning te kunnen verlenen
               die aantoonbaar verenigbaar is met de doelen van de Waterwet. Het voorzorgsbeginsel
               vergt daarbij niet dat alle effecten volledig bekend moeten zijn, maar krijgt een
               rol zodra er op basis van de beste beschikbare informatie redelijke gronden zijn om
               te vrezen voor significante milieuschade. Dit is een afweging die het waterschap in
               dit geval moet maken.
            
Vraag 5
            
Hoe oordeelt u over het feit dat de komende 2,5 jaar polymeren worden geloosd in het
               (drink)water zonder dat duidelijk is welke effecten dit heeft om de waterkwaliteit
               en omgeving?
            
Antwoord 5
            
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 6
            
In hoeverre was u betrokken en/of op de hoogte van de uitgifte van deze vergunning,
               gezien de lozing plaatsvindt in de Maas (een van de Rijkswateren) en u eindverantwoordelijke
               bent voor de kwaliteit van de oppervlaktewateren in Nederland?
            
Antwoord 6
            
De afvalwaterlozing vindt plaats in de Ur die in directe verbinding staat met de Maas.
               De Ur is geen rijkswater; daarom is het waterschap Limburg het bevoegd gezag. Mede
               vanwege mogelijke effecten op de naastgelegen Maas is Rijkswaterstaat namens mij als
               adviseur intensief betrokken geweest bij het beoordelen van de door het bedrijf aangevraagde
               vergunning.
            
Vraag 7
            
Kunt u nader uiteenzetten hoe deze uitgifte te rijmen is met het behalen van de doelen
               uit de Kaderrichtlijn Water en ook het verslechteringsverbod van de Vogel- en Habitatrichtlijn?
            
Antwoord 7
            
Zie het antwoord op vraag 3. Een beoordeling ten aanzien van de doelen van de Vogel-
               en Habitatrichtlijn valt buiten het kader van de watervergunning.
            
Vraag 8
            
Is er naar uw mening voldoende op toegezien bij de uitgifte van de vergunning dat
               de best beschikbare technieken werden toegepast om lozingen te voorkomen? Zo nee,
               waarom niet? Is het ook een onderdeel van de onderzoeksverplichting dat in de tussenrapportage
               opnieuw naar de Beste beschikbare technieken (BBT) wordt gekeken om verdere lozingen
               te voorkomen?
            
Antwoord 8
            
Ja, bij de beoordeling van de aanvraag is nadrukkelijk onderzocht of er door Sitech
               gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken om het afvalwater te zuiveren.
               Het is mogelijk dat uit het onderzoek blijkt dat dat verdere optimalisatie redelijkerwijs
               mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er een nieuwe techniek operationeel beschikbaar is
               gekomen, die dat ten tijde van het opstellen van de vergunning nog niet was. Het bevoegd
               gezag, in dit geval het waterschap, zal dan beoordelen of het nodig is toepassing
               van die techniek voor te schrijven en de vergunning hierop aan te passen.
            
Vraag 9
            
Op welke manier is binnen de vergunning gezorgd dat de reductieverplichting ook op
               jaarlijkse basis geldt en niet alleen in een zevenjaarstermijn, zodat continu alle
               best beschikbare technieken worden toegepast om lozingen te voorkomen en zoveel mogelijk
               te beperken?
            
Antwoord 9
            
Het is aan een bedrijf zoals Sitech om te beoordelen of nieuwe ontwikkelingen een
               bijdrage kunnen leveren aan de reductie van hun emissies. Ervaring leert dat Sitech
               hier continu aandacht voor heeft. Hierbij houden zij rekening met zowel investeringen
               als tijd die nodig is om van een idee op labschaal te komen tot implementatie in een
               fabriek. Het waterschap Limburg zal periodiek bezien of de vergunning nog voldoet
               aan de op dat moment geldende best beschikbare technieken. Rijkswaterstaat kan daarbij
               optreden als adviseur.
            
Vraag 10
            
Welke maatregelen kunnen worden genomen als onverhoopt toch stoffen worden geloosd
               die buiten de vergunning vallen of de vergunning overschrijden? Wordt hier toezicht
               op gehouden ook door de rijksoverheid, gezien de mogelijke effecten op de waterkwaliteit
               van de Maas en de drinkwatervoorziening? Zo ja, op welke manier?
            
Antwoord 10
            
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de afgegeven
               vergunningen. Als sprake is van een overtreding, bestaat een beginselplicht tot handhaving.
               Het waterschap beschikt daartoe over de middelen die open staan binnen de wettelijke
               kaders. Rijkswaterstaat kan daarbij optreden als adviseur. Voor een meer uitgebreide
               toelichting verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Boswijk
               (CDA) en Van Esch (PvdD) van 10 mei 2021.
            
Vraag 11
            
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Antwoord 11
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat - 
              
                  Mede ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.