Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Eerdmans over het bericht 'Justitie wil doodrijder van Fleur niet op verlof in Loosdrecht in belang van nabestaanden’
Vragen van het lid Eerdmans (JA21) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht «Justitie wil doodrijder van Fleur niet op verlof in Loosdrecht in belang van nabestaanden» (ingezonden 18 juni 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 27 augustus 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3496.
Vraag 1
Bent u er bekend mee dat het OM probeert te voorkomen dat de man die in 2016 onder
invloed van alcohol met 167 km/h de 19-jarige Fleur Balkestein doodreed tijdens zijn
verlof terugkeert naar zijn woonplaats Loosdrecht, waar Fleurs nabestaanden vaak haar
herdenkteken bezoeken?1
Antwoord 1
Ja, ik ben met de zaak bekend.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het uitgangspunt dient te zijn dat daders van zware gewelds-
of zedendelicten tijdens hun verlof en na hun vrijlating nooit terugkeren naar hun
oude woonomgeving wanneer het aannemelijk is dat slachtoffers of nabestaanden daar
met hen geconfronteerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ik realiseer me dat het voor slachtoffers en nabestaanden van ernstige strafbare feiten
zeer belastend kan zijn om te worden geconfronteerd met een dader die terugkeert in
hun nabije omgeving. Dit is dan ook een onderwerp dat al geruime tijd mijn aandacht
heeft.
In elke zaak wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), het Openbaar Ministerie
(OM), of de rechter op individueel niveau beoordeeld of er aanleiding bestaat een
voorwaarde te verbinden aan verlof, een invrijheidstelling of aan een voorwaardelijke
sanctie. In die afweging wordt de beschermingsbehoefte van het slachtoffer of de nabestaande
afgezet tegen de grondrechten van de dader.
Er bestaan voldoende wettelijke mogelijkheden om een ongewenste confrontatie tussen
slachtoffers en nabestaanden enerzijds, en de dader anderzijds te voorkomen. Denk
bijvoorbeeld aan een locatieverbod als bijzondere voorwaarde, bij een door de rechter
opgelegde voorwaardelijke sanctie of bij een onvoorwaardelijke sanctie als onderdeel
van de tenuitvoerlegging. Daarnaast kan aan de dader, bij een veroordeling tot een
gevangenisstraf of terbeschikkingstelling wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf,
een zelfstandige gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) worden
opgelegd. Of kan de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden verlengd.
Wanneer de rechter daartoe besluit, kan hij bij de tenuitvoerlegging, indien sprake
is van een te beschermen slachtoffer, een verhuisplicht of een verbod om zich in een
bepaald gebied te vestigen als voorwaarde aan die maatregel verbinden. Het OM kan
dergelijke voorwaarden ook aan de verlengde proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
verbinden.
Vraag 3
Kunt u per jaar aangeven hoe vaak de afgelopen vijf jaar aan (voormalige) gedetineerden,
dus zowel tijdens verlof als na vrijlating, een locatieverbod is opgelegd, al dan
niet in combinatie met een enkelband?
Antwoord 3
Voor de beantwoording van deze vraag zijn gegevens nodig uit verschillende systemen
van verschillende organisaties. De informatiepositie en de wijze van registratie verschilt
bij deze organisaties. Daarom zijn hierover geen eenduidige gegevens beschikbaar.
Wel kan ik u het volgende beeld schetsen.
De instroomcijfers van de reclassering laten zien dat het aantal locatieverboden met
elektronische monitoring bij verloven in de periode 2016 tot en met 2019 flink is
gestegen, tot net boven de 1000 per jaar. In 2020 ligt dit aantal een stuk lager,
namelijk circa 450 verloven. Relevant daarbij is dat in 2020 de coronamaatregelen
invloed hebben gehad op de strafrechtketen, waaronder de mogelijkheden voor verlof.
Ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidsstelling geldt het volgende. In de periode
van 2016 tot en met 2020 werd daarbij per jaar aan gemiddeld 200 personen een locatieverbod
opgelegd. Op basis van de mij beschikbare cijfers is geen eenduidig beeld te geven
van het aantal locatieverboden waar deze gecombineerd worden met elektronische monitoring.
Vraag 4
In hoeveel gevallen betrof het locatieverbod de eigen voormalige woonomgeving?
Antwoord 4
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Reden daarvoor is dat deze uitvraag tevens
een uitvraag naar mogelijke verhuisbewegingen en naar adresgegevens van (voormalige)
delinquenten uit het verleden omvat en die gegevens worden niet bewaard.
Vraag 5
Kunt u tevens per jaar aangeven hoe vaak de afgelopen vijf jaar aan (voormalige) gedetineerden,
dus zowel tijdens verlof als na vrijlating, een contactverbod is opgelegd, al dan
niet in combinatie met een enkelband?
Antwoord 5
Ik kan u melden dat enkel de combinatie contactverbod met elektronische monitoring
niet voorkomt en dat er geen cijfers van contactverboden bij verlof beschikbaar zijn.
Gelet op het voorgaande kan ik u het volgende beeld schetsen.
Op basis van de instroomcijfers van de reclassering is te zien dat in de periode van
2016 tot 2019 per jaar aan circa 200 gedetineerden een contactverbod bij hun penitentiair
programma werd opgelegd. In het jaar 2020 is een aanzienlijke stijging van deze cijfers
waar te nemen, tot bijna 300 gevallen. Omdat het penitentiair programma geheel extramuraal
plaats vindt heeft dit doorgang kunnen vinden tijdens de coronamaatregelen.
Ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidsstelling laten cijfers van het CJIB
zien dat in de periode van 2016 tot en met 2020 per jaar gemiddeld aan circa 240 personen
een contactverbod is opgelegd.
Volledigheidshalve merk ik op dat de reclassering niet altijd de toezichthoudende
partij is bij een contactverbod en dat de reclassering alleen zicht kan geven op de
gevallen waarin zij een toezichthoudende rol heeft.
Vraag 6
Kunt u concreet maken op welke wijze in de nieuwe Wet Straffen en Beschermen meer
rekening met de belangen van slachtoffers wordt gehouden met betrekking tot locatie-
en contactverboden als voorwaarde bij de voorwaardelijke invrijheidstelling?
Antwoord 6
Onder de Wet straffen en beschermen weegt het belang van het slachtoffer nadrukkelijk
mee bij een beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling, het penitentiair
programma en het re-integratieverlof.2 Hierbij worden de volgende drie criteria betrokken: het gedrag van de gedetineerde,
de eventuele aan vrijheden verbonden risico’s en de belangen van slachtoffers.
Het meewegen van het slachtofferbelang heeft betrekking op diens beschermingsbehoefte.
Het omvat meer dan alleen de (fysieke) veiligheid van een slachtoffer. Het gaat bijvoorbeeld
ook om het belang van het slachtoffer om niet onnodig met de veroordeelde te worden
geconfronteerd. Confrontatie kan een groot gevoel van onveiligheid met zich meebrengen.
Dat geldt te meer als gedrag van de gedetineerde gedurende zijn of haar detentie hieraan
heeft bijgedragen doordat hij of zij ongewenst contact heeft gezocht met het slachtoffer.
Bij de afweging van alle belangen wordt gekeken of en hoe aan de beschermingsbehoefte
van het slachtoffer tegemoet kan worden gekomen, bijvoorbeeld in de vorm van bijzondere
voorwaarden zoals locatie- en contactverboden. Enkel een gevoel van onbegrip of onbehagen
is hier overigens onvoldoende voor. Het niet verlenen van vrijheden, zoals de voorwaardelijke
invrijheidsstelling, kan aan de orde zijn op het moment dat gerechtvaardigde belangen
van het slachtoffer – en in het bijzonder zijn of haar (fysieke) veiligheid – niet
op een andere wijze kunnen worden gewaarborgd.
Om rekening te kunnen houden met slachtofferbelangen zal na afloop van de strafzaak
contact worden opgenomen met het slachtoffer om te vragen of hij of zij benaderd wil
worden over het detentieverloop en of er beschermingsbehoeften zijn. Ten behoeve van
de beslissing over het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan het
slachtoffer ook, als hij of zij dit wenst, schriftelijk te kennen geven bij welke
bijzondere voorwaarden hij of zij gebaat is, voor zover deze zien op bescherming van
het slachtoffer. Slachtoffers van spreekrechtwaardige delicten kunnen daarnaast nog
mondeling een toelichting geven aangaande hun beschermingsbehoeften – en daarmee hun
zienswijzen ten aanzien van mogelijke voorwaarden – kenbaar maken, door zijn schriftelijke
verklaring toe te lichten.
Vraag 7
Kunt u eveneens concreet maken in hoeverre slachtoffers en nabestaanden na inwerkingtreding
van deze wet beter beschermd zullen worden tegen daders na hun definitieve invrijheidstelling?
Antwoord 7
De Wet straffen en beschermen heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf
en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Als de gevangenisstraf is ondergaan en de
proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is geëindigd, kan op basis van
de Wet straffen en beschermen niet op dezelfde manier bescherming worden geboden als
dat mogelijk is in vergelijk tot een lopende gevangenisstraf, dan wel een lopende
proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het beschermen van een slachtoffer
moet dan in een ander kader geschieden. Bijvoorbeeld in het kader van de Wet langdurig
toezicht: bij een veroordeling tot een gevangenisstraf of terbeschikkingstelling wegens
een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, kan door de rechter een zelfstandige GVM worden
opgelegd of kan de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, op vordering
van het OM, door de rechter met ten hoogste twee jaar worden verlengd.
De maatregel wordt door de rechter opgelegd in het veroordelend vonnis, maar zal niet
eerder ten uitvoer kunnen worden gelegd dan nadat de tbs (zowel tbs met voorwaarden
als tbs met dwangverpleging), gevangenisstraf (geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijk)
of voorwaardelijke invrijheidsstelling is geëindigd. Daartoe dient het OM vóór het
einde van de tbs-maatregel of onvoorwaardelijke gevangenisstraf een vordering in bij
de strafrechter in eerste aanleg.
De tenuitvoerlegging van de maatregel is aan criteria gebonden: er moet ernstig rekening
mee worden gehouden dat een voor een ernstige zeden- of geweldsmisdrijf veroordeelde
wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan óf de tenuitvoerlegging noodzakelijk is
ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen.
De strafrechter zal in zijn last tot tenuitvoerlegging van de maatregel bepaalde gedragsbeïnvloedende
en/of vrijheidsbeperkende voorwaarden, opnemen. Indien sprake is van een te beschermen
slachtoffer, kan bijvoorbeeld een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald
gebied te vestigen als voorwaarde aan die maatregel worden verbonden.
Het telkens (zonder maximum) verlengen van de proeftijd van de voorwaardelijke vrijheidsstelling
door rechter is mogelijk indien en zo lang er ernstig rekening mee moet worden gehouden
dat een voor zeden- of zware geweldsmisdrijven veroordeelde wederom een soortgelijk
misdrijf zal begaan of indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens
slachtoffers of getuigen noodzakelijk is.
De Wet straffen en beschermen zou – wel – nog kunnen helpen op het terrein van informatiedeling
met partners die na een gevangenisstraf vanuit hun taakoefening betrokkenheid hebben
bij de terugkeer van een gedetineerde. De wet maakt informatiedeling over risico’s
tussen bijvoorbeeld DJI en gemeenten alsook informatie-uitwisseling tussen gemeenten,
DJI en reclassering op re-integratie gemakkelijker. Hierdoor kunnen die organisaties
– tijdig – maatregelen treffen dan wel in een eerder stadium worden betrokken bij
een detentie- en re-integratietraject.
Vraag 8
Gaat het aantal contactverboden en locatieverboden (al dan niet voor de voormalige
woonomgeving van de dader) na vrijlating als gevolg van deze wet fors omhoog? Zo nee,
welke acties gaat u ondernemen om hier alsnog werk van te maken? Zo ja, kunt u hier
een afrekenbare doelstelling aan hangen?
Antwoord 8
Het OM zal per individuele veroordeelde een afweging maken en een beslissing nemen
over de verlening van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en welke bijzondere voorwaarden
hieraan worden verbonden. Voor zover voorwaarden noodzakelijk en proportioneel zijn,
zal hiertoe worden besloten. Of en zo ja in welke mate sprake zal zijn van een toename
in het aantal contact- en locatieverboden om die reden moet de praktijk (nog) uitwijzen.
Voor de wijze waarop het slachtofferbelang wordt meegewogen en de effecten hiervan
zal, conform mijn toezegging aan de Eerste Kamer, aandacht zijn in het kader van de
evaluatie van de wet die binnen vijf en tien jaar na inwerkingtreding zal plaatsvinden.
Ten behoeve hiervan zal worden begonnen met monitoring van de toepassing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.