Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peters over het ondoorzichtige keuringsysteem van de jeugdbescherming
Vragen van het lid Peters (CDA) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het ondoorzichtige keuringssysteem van de jeugdbescherming (ingezonden 23 juli 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 27 augustus 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3719.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het feit dat het Keurmerkinstituut in januari 2019 constateerde
dat Jeugdbescherming Limburg de cliëntenparticipatie niet op orde had en dat dit door
het instituut werd bestempeld als «kritisch feit»?1
Antwoord 1
Een instelling die jeugdbescherming en jeugdreclassering wil uitvoeren, dient gecertificeerd
te zijn. Het Keurmerkinstituut (KMI) is de certificerende instelling die de certificaten
verstrekt en regelmatig audits uitvoert bij gecertificeerde instellingen (GI’s) om
te kunnen beoordelen of een GI blijft voldoen aan de eisen van het certificaat. Als
een GI op één of meer onderdelen naar het oordeel van het KMI niet aan deze eisen
voldoet, en het naar het oordeel van het KMI om een wezenlijk onderdeel gaat, merkt
het KMI dit als een kritisch feit aan. Wanneer dat gebeurt, moet de GI zorgen dat
zij haar bedrijfsvoering binnen korte tijd bijstelt zodat deze tekortkoming wordt
opgelost. Het is vervolgens aan het KMI om te beoordelen of deze acties door de GI
worden genomen. Ik begrijp van het KMI dat zij dat ook heeft beoordeeld.
Vraag 2
Is het juist dat de clïëntenparticipatie bij Jeugdbescherming Limburg in 2020 en 2021
nog steeds niet op orde is en dat audits laten zien dat de situatie slechter is geworden,
maar dat dit geen gevolgen heeft voor de certificering?
Antwoord 2
Het KMI heeft mij meegedeeld dat zij van mening is dat er geen sprake is van gebrekkige
cliëntenparticipatie, omdat Bureau Jeugdzorg Limburg (BJL) ook andere kanalen en methoden
toepast om tot cliëntparticipatie te komen. Dit betreft onder andere overleg met individuele
jeugdigen en ouders, cliënttevredenheidsonderzoeken en spiegelgesprekken met cliënten.
Het KMI geeft aan te hebben vastgesteld dat deze inspanningen effect hebben.
BJL heeft over het functioneren van de cliëntenraad zelf gesignaleerd dat dit nog
niet tot het gewenste resultaat leidt. BJL heeft daarop maatregelen genomen om het
functioneren alsnog te verbeteren. Daarmee voldoet BJL naar het oordeel van het KMI
aan de normen.
Vraag 3
Heeft u kennisgenomen van de stelling op de website van het Keurmerkinstituut dat
bij kritische feiten de getroffen maatregelen binnen drie maanden na de laatste auditdag
aantoonbaar effect moeten hebben, dat hiervoor overtuigend bewijs moet worden overlegd
en dat als dat niet lukt het certificaat in gevaar is?
Antwoord 3
Ja. Dit is de gebruikelijke gang van zaken, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Dit
is neergelegd in de Beleidsregel systeemcertificatie van het KMI.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het Keurmerkinstituut in het geval van jeugdbescherming
Limburg zich niet lijkt te houden aan zijn eigen stellingname en de gebrekkige cliëntenparticipatie
kennelijk voor lief neemt door er, in tegenstelling tot wat er op de website staat,
geen gevolgen aan te verbinden?
Antwoord 4
Het Keurmerkinstituut toetst bij iedere audit of de cliëntenparticipatie op orde is
en verbindt daar indien nodig gevolgen aan. In het geval van BJL is de cliënten participatie
als voldoende beoordeeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Deelt u de mening dat hiermee in strijd wordt gehandeld met het doel van certificering
om kwaliteit te garanderen en de jeugdbescherming in te staat te stellen om met behulp
van de cliëntenraad, ouders en kinderen op een zo goed mogelijke manier te helpen
en bij te staan?
Antwoord 5
Naar mededeling van het KMI hebben de certificatieaudits ertoe geleid dat BJL, naar
aanleiding van de door het KMI gesignaleerde afwijkingen in 2019, aantoonbaar inspanningen
heeft verricht om tot effectieve cliëntparticipatie te komen.
Vraag 6
Kunt u precies aangeven hoe en waarom een instelling het predikaat gecertificeerd
krijgt of verliest?
Antwoord 6
Een instelling komt in aanmerking voor een certificaat als deze voldoet aan het normenkader
dat is vastgesteld bij de Regeling normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering,
een ministeriële regeling op grond van artikel 3.4 van de Jeugdwet. Door middel van
periodieke audits houdt het KMI toezicht op de naleving van de eisen van het normenkader.
De verlening van een certificaat vindt plaats nadat het KMI met goed resultaat een
keuring van de bedrijfsprocessen van een kandidaat-GI heeft verricht, die zo’n keuring
heeft aangevraagd. De keuring vindt plaats naar de normen op basis van het «Normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming
en Jeugdreclassering», die zijn beschreven in het «Certificatieschema voor toetsing van het kwaliteitsmanagementsysteem van uitvoerende
organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering versie 2.0». Dit certificatieschema sluit aan bij de internationale normen voor managementsysteemcertificatie,
ISO/IEC 17021-1:2015 en de daarbij behorende documenten.
Een instelling kan het certificaat verliezen als deze niet langer voldoet aan de eisen
van het normenkader en certificatieschema. Om vast te stellen of een instelling nog
steeds voldoet verricht het KMI periodiek een audit. Het KMI kan dit eveneens incidenteel
doen, indien daartoe aanleiding bestaat. Als het KMI in de audit afwijkingen constateert,
moet de instelling een plan van aanpak indienen dat tot doel heeft om de afwijking
weg te nemen. De implementatie van dit plan wordt binnen drie maanden na de laatste
auditdag getoetst. Als de instelling bij verificatie aan de gestelde eisen voldoet
kan het KMI een certificaat verlengen.
Ingeval een GI niet aan de eisen voldoet dreigt intrekking en zou zonder nadere maatregel
de continuïteit van de uitvoering van lopende jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen
in gevaar komen. In een dergelijk geval kan op basis van het besluit «Algemene aanwijzingen
tijdelijk certificaat jeugdbescherming en jeugdreclassering» een tijdelijk certificaat
worden verleend. De aanwijzingen voorzien er in dat, als een instelling niet aan de
eisen kan voldoen, er tijd is voor een ordelijke overdracht van jeugdigen naar een
andere gecertificeerde instelling.
Vraag 7
Hoe en door wie wordt het Keurmerkinstituut precies gecontroleerd?
Antwoord 7
Het KMI is door mij aangewezen als certificerende instelling onder voorwaarde van
accreditatie. Het KMI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (RvA). De RvA
beoordeelt de competentie, consistente bedrijfsuitoefening en onpartijdigheid van
het KMI bij de uitvoering van het certificatieschema door middel van jaarlijkse beoordelingen.
Daarnaast zijn de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid
belast met het onderzoeken van de kwaliteit van het KMI. In dat kader wonen de inspecties
periodiek een aantal audits bij van het KMI en beoordelen zij aan de hand daarvan
of het nodig is om verder toezicht te houden. De conclusie van de beoordeling in 2019
was dat op dat moment geen reden bestond om verder toezicht uit te voeren of te plannen.
Voor 2022 bezien de inspecties opnieuw of en welke audits van het KMI de inspecties
gaan bijwonen. Op basis van bovenstaande onderzoeken stel ik vast of het KMI aan de
wettelijke voorschriften blijft voldoen.
Vraag 8
Kunt u aangeven wie er toegang hebben tot de auditrapporten?
Antwoord 8
Bij auditrapporten kan het om twee verschillende soorten audits gaan.
Ten eerste zijn er de audits van het KMI. Het KMI stelt deze auditrapporten ter beschikking
aan de geauditeerde instelling, middels een private overeenkomst met de GI. De GI
beslist of zij auditrapporten ter beschikking van derden stelt.
Dit is de gangbare handelwijze bij certificering. De RvA heeft in het kader van haar
periodieke accreditatiebeoordeling wel toegang tot auditrapporten van het KMI over
gecertificeerde instellingen, die zij steekproefsgewijs gebruikt bij die beoordeling.
Ten tweede zijn er audits op het KMI door de RvA. Voor de auditrapporten van de RvA
geldt op grond van Europese regelgeving en internationale ISO-eisen dat deze standaard
vertrouwelijk blijven. Het KMI mag zelf besluiten auditrapporten van de RvA al dan
niet te delen met derden.
Vraag 9
Is het juist dat de auditrapporten niet toegankelijk zijn voor gemeenten en de cliëntenraad?
Zo ja, deelt u de mening dat het gemeenten op deze manier onmogelijk wordt gemaakt
om vast te stellen of een aanbieder voldoet aan de kwaliteitseisen en dat het voor
de cliëntenraden niet goed mogelijk is om onafhankelijk te opereren?
Antwoord 9
Uit het antwoord op de voorgaande vraag volgt dat gemeenten niet zonder medewerking
en instemming van de GI toegang hebben tot auditrapporten. Wel kan de gemeente (of
meer in het algemeen de opdrachtgever) met de GI overeenkomen in het kader van de
inkooprelatie dat de GI inzage geeft in het auditrapport. Dit gebeurt zeer regelmatig.
Voor de cliëntenraad geldt dat het aan de gecertificeerde instelling is om te beslissen
of zij een auditrapport ter beschikking stelt aan de cliëntenraad. Hoe vaak dit gebeurt
is mij niet bekend.
Het KMI heeft mij met betrekking tot de audit bij BJL medegedeeld dat de bevindingen
van het auditrapport in aanwezigheid van de cliëntenraad met het bestuur zijn besproken.
Ten overvloede merk ik op dat de cliëntenraad geen rol als toezichthouder heeft, maar
de gemeenschappelijke belangen van cliënten behartigt. In dat kader heeft de cliëntenraad
onder meer een adviesrecht over het beleid en de organisatie van de GI. Daarbij moet
de GI aan de cliëntenraad de voor haar taak benodigde informatie verstrekken. Of dat
ook auditrapporten omvat is ter beoordeling aan de GI.
Vraag 10
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan dit ondoorzichtige
keuringssysteem en gemeenten en cliëntenraden toegang krijgen tot de auditrapporten?
Antwoord 10
Gezien de antwoorden op eerdere vragen deel ik niet de in de vraag verwoorde opvatting.
Het KMI houdt toezicht op de gecertificeerde instellingen en wordt door de RvA en
de Inspecties gecontroleerd. Gemeenten en cliëntenraden kunnen afspraken maken over
de inzage in de auditrapporten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.