Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Marijnissen en Leijten over de benoeming van nieuwe bewindslieden
Vragen van de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP) aan de Minister-President over de benoeming van nieuwe bewindslieden (ingezonden 12 augustus 2021).
Antwoord van Minister Rutte (Algemene Zaken) (ontvangen 13 augustus 2021).
Vraag 1, 2 en 4
Deelt u de mening dat een demissionair kabinet een andere staatsrechtelijke status
heeft dan een niet-demissionair kabinet en waarin ligt volgens u het verschil?
Vindt u dat de demissionaire status voldoende blijkt uit de uitingen van de bewindslieden
en welke afspraken zijn hierover gemaakt?1, 2, 3, 4
Bent u het ermee eens dat de demissionaire status niet willekeurig gebruikt kan worden
al naar gelang het demissionaire bewindslieden uitkomt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 1, 2 en 4
Zoals bekend heb ik op 15 januari jl. aan de Koning het ontslag van de Minister-President
en alle Ministers en Staatssecretarissen aangeboden. De Koning heeft dit ontslag in
overweging genomen en heeft de Minister-President, Ministers en Staatssecretarissen
verzocht al datgene te blijven verrichten, wat zij in het belang van het Koninkrijk
noodzakelijk achten. Gelet op de demissionaire status van de bewindspersonen is het
staatsrechtelijk gebruik dat het kabinet terughoudend is in het formuleren van nieuw
beleid en het nemen van verstrekkende besluiten. Dat geldt echter niet voor besluiten
die geen uitstel dulden. Deze uitgangspunten nemen de bewindspersonen van het kabinet
niet willekeurig maar consequent in acht. Het oordeel hierover is uiteindelijk aan
de Tweede Kamer.
Vraag 3
Hoe past het bij de demissionaire status van het kabinet om bijvoorbeeld wel met spoed
een nieuwe wet te maken over de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
(NCTV) maar een uitspraak van de Kamer, die uiteraard niet demissionair is, over de
verhoging van de zorgsalarissen naast zich neer te leggen?
Antwoord 3
De Minister van Justitie en Veiligheid is in de Tweede Kamer ingegaan op de noodzaak
in verband met de voortgang van de werkzaamheden van de NCTV in het kader van de nationale
veiligheid om op zo kort mogelijke termijn dit wetsvoorstel in procedure te brengen.
Het is zoals gebruikelijk aan de Tweede Kamer om te beoordelen of de demissionaire
status van het kabinet in de weg staat aan behandeling ervan. Op de wens van de Tweede
Kamer om de zorgsalarissen te verhogen is het kabinet herhaaldelijk uitgebreid ingegaan.
Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Vraag 5 en 6
Is het volgens u staatsrechtelijk gewenst en in de praktijk wenselijk dat Kamerleden
een dubbelfunctie hebben als Minister of Staatssecretaris en welke afspraken zijn
hierover gemaakt?5
Bent u het ermee eens dat helder moet zijn in welke hoedanigheid een bewindspersoon
of Kamerlid een functie uitoefent en dat dit op dit moment niet helder is?6
Antwoord 5 en 6
In de Grondwet (artikel 57, tweede lid) staat onder meer dat een lid van de Staten-Generaal
niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn. Hierop bestaat de uitzondering
dat een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld,
dit ambt kan verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent
die beschikbaarstelling is beslist (artikel 57, derde lid). Doel hiervan is onder
meer om volwaardige bezetting van het kabinet in de demissionaire periode te waarborgen.
De uitzondering op de onverenigbaarheid van functies is, naar het oordeel van het
kabinet, zodanig geformuleerd dat deze zowel op zittende bewindspersonen als op nieuw
te benoemen bewindspersonen ziet. Het door de Minister-President namens alle Ministers
en Staatssecretarissen ingediende ontslag ziet namelijk ook op mogelijk nog te benoemen
bewindspersonen. Hieruit volgt dat de uitzondering uit artikel 57, derde lid, Grondwet
ook op hen van toepassing is.
In het kabinet is de afspraak gemaakt dat bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn
niet het woord voeren in debatten waarbij medebewindspersonen het kabinetsbeleid verdedigen,
dat zij geen stemverklaringen afleggen, dat zij niet optreden als plv. voorzitter
van de Tweede Kamer en dat zij niet deelnemen aan parlementaire delegaties.
In deze context is de hoedanigheid van demissionaire bewindspersonen die tevens lid
van de Tweede Kamer zijn, naar het oordeel van het kabinet, helder.
Vraag 7
Waarom wordt de personele bezetting van het kabinet de dag nadat de Kamer met zomerreces
is gegaan bekend gemaakt?
Antwoord 7
De besluiten hieromtrent zijn bekend gemaakt op het eerst mogelijke moment.
Vraag 8
Is de datum van 10 augustus voor de beëdiging gekozen omdat op die dag de Koning even
een dag terug was van zijn vakantie in Griekenland of is er een inhoudelijke reden
om voor deze datum te kiezen?
Antwoord 8
Met het oog op de zomerperiode en de eerste ministerraad na het zomerreces op 13 augustus
2021, is de beëdiging gepland op 10 augustus 2021.
Vraag 9
Hoe lang vindt u dat een dubbelfunctie als Kamerlid en demissionair bewindspersoon
kan voortduren en vindt u niet dat de Kamer inhoudelijk wordt verzwakt als elf Kamerleden
niet beschikbaar zijn voor hun inhoudelijke, controlerende en medewetgevende taak?
Antwoord 9
In gevolge artikel 57 derde lid van de Grondwet kan een Minister of Staatssecretaris
die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, het ambt verenigen met het lidmaatschap
van de Staten-Generaal totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Het is verder
niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over het functioneren van de Tweede
Kamer.
Vraag 10
Kunt u uiteenzetten welke rechten op wachtgeld er zijn voor de demissionaire bewindslieden
die nu zijn aangesteld, waarbij tevens de rechten van de functie als Kamerlid worden
meegenomen?
Antwoord 10
Bewindspersonen hebben na hun aftreden recht op een uitkering zolang zij op de dag
van het ontslag nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit geldt
ook voor gewezen bewindspersonen die op dat moment Kamerlid zijn. De duur van de uitkering
wordt op grond van het loopbaanprincipe (artikel 7, vierde lid van de Appa) bepaald
op grond van alle eerdere Appa-functies. Wanneer de maximale duur van de uitkering
gezien de ambtsduur als Kamerlid al is bereikt, welke drie jaar en twee maanden is,
heeft de ambtsduur als bewindspersoon geen langere uitkeringsduur tot gevolg dan de
als Kamerlid al bereikte drie jaar en twee maanden. De hoogte van een uitkering wordt
afgeleid van de bezoldiging (inclusief eindejaars- en vakantie-uitkering) van bewindspersoon.
Andere inkomsten worden daarop in mindering gebracht. De uitkering betreft 80% in
het eerste jaar en 70% in de daaropvolgende jaren. Voorts geldt een sollicitatieplicht
voor bewindspersonen vanaf drie maanden na aftreden.
De recent benoemde Staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat (Klimaat en
Energie), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Waterstaat,
die tevens Kamerlid zijn, hebben mij overigens gemeld dat zij, indien aan de orde,
als Kamerlid te zullen afzien van de uitkering die voortvloeit uit hun functie als
bewindspersoon.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Rutte, minister van Algemene Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.