Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 17 juni 2021, over Jaarverslagen en Slotwetten over het jaar 2020 Hfst. VII het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, B het Gemeentefonds en C het Provinciefonds
35 830 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2020
Nr. 14 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Vastgesteld 29 juli 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 17 juni 2021 overleg gevoerd met
de heer Knops, Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en
mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 25 mei
2021 inzake tussentijdse evaluatie Woningbouwimpuls (Kamerstuk
32 847, nr. 748);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2020 (Kamerstuk
35 830 VII);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juni
2021 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk
35 830 VII, nr. 6);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 19 mei
2021 inzake Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2020
(Kamerstuk
35 830 VII, nr. 1);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juni
2021 inzake beantwoording vragen commissie inzake het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties 2020 (Kamerstuk
35 830 VII, nr. 7);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 15 juni
2021 inzake beantwoording aanvullende vragen over het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties 2020 (Kamerstuk
35 830 VII, nr. 1) (Kamerstuk
35 830 VII, nr. 9);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 19 mei 2021 inzake aanbieding
van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk
35 830 VII, nr. 2);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 8 juni 2021 inzake beantwoording
vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(Kamerstuk
35 830 VII, nr. 2) (Kamerstuk
35 830 VII, nr. 5);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juni
2021 inzake beantwoording vragen commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2020 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk
35 830 VII, nr. 8);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Gemeentefonds 2020 (Kamerstuk 35 830 B);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 19 mei
2021 inzake Jaarverslag Gemeentefonds 2020 (Kamerstuk
35 830 B, nr. 1);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juni
2021 inzake beantwoording vragen commissie inzake het Jaarverslag Gemeentefonds 2020
(Kamerstuk
35 830 B, nr. 6);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 19 mei 2021 inzake aanbieding
van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Gemeentefonds (Kamerstuk
35 830 B, nr. 2);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Provinciefonds 2020 (Kamerstuk 35 830 C);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 19 mei
2021 inzake Jaarverslag Provinciefonds 2020 (Kamerstuk
35 830 C, nr. 1);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 19 mei 2021 inzake aanbieding
van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Provinciefonds (Kamerstuk
35 830 C, nr. 2).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter, Martin Bosma
De griffier, Roovers
Voorzitter: Martin Bosma
Griffier: Roovers
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Martin Bosma, Boulakjar, Bromet, Inge
van Dijk en Koerhuis,
en de heer Knops, Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
en mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 17.30 uur.
De voorzitter:
Met uw welnemen open ik het wetgevingsoverleg over de verantwoordingsstukken 2020
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hartelijk welkom
allemaal. Welkom aan beide bewindspersonen. We maken zelden mee dat we beide bewindspersonen
hier hebben, dus wij voelen ons intens vereerd vandaag. Ik heb een aantal mededelingen,
maar voordat ik daartoe overga, wil ik ook de leden welkom heten: Koerhuis van de
VVD, Boulakjar van D66, Bromet van GroenLinks en Inge van Dijk van het CDA. Wellicht
komen er nog anderen.
Mijn eerste mededeling gaat over de stukken betreffende hoofdstuk I, over het jaarverslag
van de Koning. Die staan niet op de agenda voor dit WGO. De commissie is zich bewust
van het feit dat de Minister van Binnenlandse Zaken hier geen verantwoording voor
draagt. Dat is uiteraard de Minister van Algemene Zaken. Voorts wil ik u eraan herinneren
dat het onderwerp «hersteloperatie Groningen» hier ook niet aan de orde is. Dit zal
behandeld worden tijdens een commissiedebat over mijnbouw op 1 juli aanstaande. Verder
dient dit WGO ook tot het verlenen van decharge ten aanzien van de begrotingsonderdelen
die in handen zijn gesteld van de commissie voor Binnenlandse Zaken, maar een commissie
verleent formeel geen decharge; dat doet namelijk de Kamer als geheel. Op grond daarvan
informeert de commissie van Financiën de Kamer in een brief voor de stemmingen over
de slotwetten over de uitkomsten van de behandelingen van de jaarverslagen en de slotwetten
in de commissies. In haar brief adviseert de commissie voor Financiën over de dechargeverlening.
Indien de commissie voor Binnenlandse Zaken zwaarwegende aandachtspunten heeft waardoor
de dechargeverlening ter discussie kan worden gesteld, wordt u verzocht die in dit
WGO kenbaar te maken, zodat deze kunnen worden doorgeleid naar de commissie voor Financiën.
Onze commissie heeft in haar wijsheid besloten om een rapporteur te benoemen. Dat
is de heer Boulakjar, die ondanks het feit dat hij een debuterend Kamerlid is, toch
deze intens zware taak op zich heeft genomen. Daar zijn wij hem bij voorbaat erkentelijk
voor en daar complimenteren wij hem mee.
Wij hebben drie uur de tijd voor dit WGO, maar ik ben geenszins van plan om die drie
uur vol te maken, tenzij u daarop aandringt. Om hittetechnische en voetbaltechnische
redenen gaan we het kort en puntig houden. Het wordt straks code geel, geloof ik,
omdat er onweer komt. We moeten ons dus zo snel mogelijk naar huis spoeden. We gaan
ons dus allemaal kort en puntig uitdrukken. Dan kan ik vrij snel in de trein zitten.
Het woord is aan onze geachte rapporteur, de heer Boulakjar.
De heer Boulakjar (D66):
Dank u wel, voorzitter, en dank voor uw mooie inleiding. Dit is mijn eerste inbreng
als rapporteur. Die gaat over de begroting 2020 van BZK: 7 miljard euro; dat is 2,5%
van de totale rijksuitgaven. Het is goed om even te vermelden dat BZK ook verantwoordelijk
is voor een aantal andere begrotingshoofdstukken, onder andere die van de Hoge Colleges
van Staat, het Gemeentefonds en het Provinciefonds. De vragen die we ons als commissie
stellen bij het lezen van de verantwoordingsstukken zijn: welke beleidsdoelstellingen
zijn met welke uitgaven behaald en had dit doelmatiger en doeltreffender gekund? Dit
was even ter inleiding.
Als rapporteur heb ik me gefocust op een drietal punten: de navolgbaarheid van de
verantwoordingsstukken, de focus op kosten en baten en het financieel beheer en de
bedrijfsvoering. BZK staat voor een sterke en levendige democratie en slagvaardig
openbaar bestuur, waar inwoners uit het hele Koninkrijk op moeten kunnen vertrouwen.
BZK heeft ervoor gezorgd dat circa 100.000 medewerkers door konden blijven werken
om Nederland in beweging te houden. Complimenten hiervoor. Met goede ondersteuning
aan decentrale overheden en de lokale volksvertegenwoordiging werd gezorgd dat democratische
processen niet in het geding kwamen. Ik heb zelf als raadslid mogen ervaren hoe snel
een en ander werd georganiseerd. Complimenten daarvoor, nogmaals.
De financiële verantwoording van het Ministerie van BZK is op totaalniveau rechtmatig,
betrouwbaar en ordelijk en voldoet aan de regels voor het inrichten van de jaarverslagen.
Wel zijn er nog een aantal serieuze zorgen, opmerkingen en aanmoedigingen die ik als
rapporteur inbreng namens de commissie. Het eerste punt betreft de navolgbaarheid
van de stukken. Informatie staat verspreid door het jaarverslag heen, waardoor je
een beetje moet puzzelen om er een geheel van te maken. Niet dat Kamerleden lui zijn,
maar voor de commissie is het misschien wat handiger om dat behapbaarder te maken.
Daarom zou mijn voorstel zijn om het jaarverslag voortaan vooraf te laten gaan door
een beknopt overzicht van de grootste uitgaveposten. Dat is ter aanmoediging.
Voorzitter. Het tweede punt gaat over de focus op kosten en baten, of eigenlijk een
gebrek daaraan. De Algemene Rekenkamer toont zich kritisch over de beleidsinformatie
vanuit BZK met betrekking tot een aantal onderwerpen. Er worden drie casussen benoemd.
Een daarvan is Groningen. Daar had de voorzitter het al over. Daar ga ik het dus niet
uitgebreid over hebben, maar de Rekenkamer geeft aan dat er onvoldoende concrete doelen
en actiepunten en voor sommige stappen zelfs geen doelstellingen zijn geformuleerd.
Hierdoor kan de Kamer de Minister lastiger aanspreken op de voortgang. Ook bij het
overdragen van verantwoordelijkheden vanuit EZK naar BZK zijn volgens de Rekenkamer
onvoldoende concrete en meetbare doelstellingen gesteld, met name als het gaat om
het centraal stellen van inwoners, terwijl dit juist een van de motieven was voor
het overdragen van verantwoordelijkheden. Graag een reactie van de Minister op dit
punt.
Dan de casus van het Programma Aardgasvrije Wijken. Na het eerdere kritische rapport
van de Rekenkamer over dit programma zijn er verbeteringen doorgevoerd ten aanzien
van de rapportage. We beseffen dat het programma een aanjagende werking beoogt en
een lerende omgeving wil bevorderen, maar het is wel belangrijk om heldere en zakelijke
definities vast te leggen, zodat de Kamer de voortgang kan monitoren en indien nodig
kan bijsturen.
Voorzitter. De derde casus gaat over informatiebeveiliging en digitale zaken. Tussen
de overheid en informatiebeveiliging bestaat niet de meest warme relatie, maar juist
daarom is het heel belangrijk dat de informatiebeveiliging en de organisatie van de
IT tiptop in orde zijn. Sinds 2018 signaleert de Rekenkamer dat de rapportages nauwelijks
heldere informatie bevatten over het bestaande landschap en dat het beheer en de onderhoudskosten
onvoldoende inzichtelijk zijn. Ook daarom is hier extra scherpte vereist.
Voorzitter. Na de navolgbaarheid en de focus op kosten en baten ben ik toegekomen
aan mijn laatste punt: het financieel beheer en de bedrijfsvoering. Als nieuw Kamerlid
en rapporteur vielen de opmerkingen van de Rekenkamer over de bedrijfsvoering mij
het meest op. Een groot deel van de in 2020 aangegane verplichtingen is onrechtmatig,
de tolerantiegrens voor rechtmatigheid is overschreden, er zijn per saldo tien onvolkomenheden
geconstateerd, en het aantal aandachtspunten groeit. Dit zijn serieuze opmerkingen.
Daarom wil ik de Minister er namens de commissie toe oproepen om een toezegging te
doen om hiermee aan de slag te gaan.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Nogmaals grote complimenten aan uw adres. Het feit dat u dit gedaan heeft,
is al geweldig. Mevrouw Bromet, heeft u iets te vragen aan de Minister? Heeft u iets
toe te voegen of op te merken? Het woord is aan u.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Komen nu eerst de inbrengen? Ik weet niet wat de werkwijze is in dit debat.
De voorzitter:
De werkwijze is dat ik eerst even naar de Kamer wil kijken om te zien of er aanvullingen
of opmerkingen zijn of dat er vragen zijn aan de Minister of de Staatssecretaris.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik dacht dat het ging over het rapporteurschap.
De voorzitter:
Het staat u vrij.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik begrijp gewoon niet wat u bedoelt. Bedoelt u nu dat ik een opmerking kan maken
nadat de rapporteur opmerkingen heeft gemaakt, algemene opmerkingen, of dat ik mijn
inbreng kan doen zoals ik die altijd lever?
De voorzitter:
U mag uw inbreng doen. Ik ga niet over uw inhoud.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We bespreken vandaag het gevoerde beleid van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken over het afgelopen jaar. Het is een belangrijk debat, want
hoe oordelen we als Kamer over het afgelopen jaar? Allereerst wil ik de rapporteur
bedanken, die namens de commissie de stukken heeft onderzocht en volgens mij met een
aantal goede punten is gekomen. Ik ben benieuwd naar de reactie van het kabinet op
deze punten.
Voorzitter. Ik heb namens GroenLinks ook nog een paar punten. Om te beginnen de financiële
situatie van gemeenten. Die was voordat corona begon al niet best en is het afgelopen
jaar niet beter geworden. We zien allemaal dat het nodig is om gemeenten meer financiële
ruimte te geven. Ik denk niet dat ik nu uitbreid in hoef te gaan op waar die financiële
tekorten zitten. Ik zie wel allerlei noodgrepen die gemeentes doen om de boel rond
te krijgen. Ik wil wel enkele concrete punten aan de orde stellen.
Vorig jaar heeft GroenLinks een motie ingediend – die is ook aangenomen, de motie-Özütok
– die kortgezegd het kabinet heeft verzocht om in de voorbereiding op de kabinetsformatie
samen met de andere overheden op te schrijven wat de problemen zijn en hoe die opgelost
kunnen worden, als het gaat over overheden onderling en de financiële verhoudingen.
Uit de antwoorden op de schriftelijke vragen en de woorden die de Minister hierover
onlangs sprak in de Eerste Kamer, maak ik niet op dat deze motie nu volledig uitgevoerd
is. Er zou een gezamenlijk verhaal zijn van het Rijk en de andere overheden. Wat is
dat verhaal en is daarmee de motie uitgevoerd? Dat weet ik niet. Daarom de volgende
concrete vragen. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie over een gezamenlijke
voorbereiding op de kabinetsformatie? Wanneer wordt het gezamenlijke verhaal van het
Rijk en de medeoverheden met de informateur en de Kamer gedeeld? Wordt het opstellen
van het gezamenlijke verhaal bemoeilijkt door de opstelling van medefondsbeheerder
Financiën?
Een ander punt is de opschalingskorting en de tijdelijke extra middelen voor gemeenten.
In de Eerste Kamer heeft de Minister gezegd dat de opschalingskorting uit de boeken
moet. Wat betekent dat? Is dat zo of heb ik goed begrepen uit de stukken dat die korting
weer wordt hervat in 2022 en oploopt tot 270 miljoen euro in 2022?
Ik heb ook nog een vraag over de cao voor rijksambtenaren, niet inhoudelijk, maar
procedureel. Moeten we niet als overheid streven naar nieuwe cao's voordat de oude
aflopen en daarmee het goede voorbeeld geven? Hoe staat het met de onderhandelingen
over de cao voor rijksambtenaren?
Een ander punt – de rapporteur noemde het net ook al en we hebben het er al vaker
over gehad in deze commissie – is de informatiebeveiliging. De Algemene Rekenkamer
waarschuwt ons daar al jaren voor. In brede zin geldt dit voor bedrijfsvoering van
het ministerie in algemene zin. Als je bijvoorbeeld op pagina 24 van het rapport van
de Rekenkamer kijkt, zie je allemaal rode kruisjes bij de verschillende onderdelen.
Daaronder is dus de informatiebeveiliging, die al meerdere jaren achter elkaar onvolkomenheden
bevatte. Hoe komt het dat deze punten jaar in, jaar uit in het rood blijven staan?
Wat gaat het kabinet doen om deze situatie op te lossen?
Tot slot nog een vraag over de huurbevriezing. Vorig jaar heeft het kabinet, na diverse
oproepen vanuit de Kamer, besloten tot een eenmalige huurbevriezing in de sociale
huursector. GroenLinks is benieuwd of de Minister deze eenmalige bevriezing wil gaan
verlengen tot 2022. Want de betaalbaarheidsproblemen van veel huurders zijn natuurlijk
niet opgelost. Ik snap dat de Minister hier nu niks over gaat zeggen om te bepalen
of dit nu wel of niet in de begroting voor 2022 wordt meegenomen. Gaat zij dat doen
als demissionaire Minister als dat aan de orde is of gaat zij dat niet doen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Ook vanuit hier veel dank aan de rapporteur.
Voorzitter. Binnenlandse Zaken is in verhouding een interessant maar ook complex departement,
met veel taken, rollen en verantwoordelijkheden. Mede deze manier van organiseren
maakt de kans op fouten relatief groot. Ik denk dan ook dat het verstandig is om in
een eventuele formatie aandacht te besteden aan het aspect beheersbaarheid van de
diverse departementen: wat stop je allemaal bij elkaar, zijn dat logische combinaties
en is het geheel vervolgens voldoende bestuurbaar?
We zien een ministerie waar ondanks bovengenoemde complexiteit veel goed is gegaan.
Veel aanbevelingen uit het verleden zijn opgepakt. Echter de rode draad is dat op
veel gebieden inderdaad gestart is met verbeteren, met goede intenties, maar er vooral
ook nog een groot aantal aandachtspunten zijn op het punt van afmaken en vervolgens
controleren of de doorgevoerde aanbevelingen inderdaad zinvol waren. Intenties worden
dus nog onvoldoende afgemaakt. Veel aanbevelingen van de Rekenkamer hinten daar al
op.
Ook hier zien we weer heel duidelijk hoe afhankelijk ministeries van elkaar zijn om
tot een goede interne organisatie te komen. Exemplarisch zijn de opmerkingen over
de Belastingdienst. Besluiten genomen binnen Financiën werken door en hebben ook aandachtspunten
bij andere ministeries tot gevolg. Ook hier wordt er aandacht gevraagd voor het versterken
van de zogenoemde line of defense, met als belangrijke opmerking het versterken van
de rol van de financiële functie. Ik moet denken aan de woorden van de Minister van
Financiën, toen hij het belang van de eigen verantwoordelijkheid van de individuele
ministers voor het eigen departement keer op keer benadrukte. Dat kan allemaal wel
zijn, en volgens mij komen we naar aanleiding van de opmerking van de heer Snels op
een later moment nog uitgebreid op dit punt terug, maar het voelt voor mij totaal
niet logisch dat de Minister van Financiën hier niet meer de regie op pakt. Tijdens
het Verantwoordingsdebat heb ik het al gezegd, en ook de reactie van de Rekenkamer
op deze slotwetten bevestigt voor mij het belang van een integrale analyse over de
departementen heen. Als je aan het puzzelen bent, is niets zo irritant als op het
laatste moment constateren dat je een stukje mist.
Op veel punten in het rapport wordt aandacht gevraagd voor ICT. ICT is tegenwoordig
overal in de ketens, steeds complexer en continu in beweging. De zorg zit bij mij
vooral in beheersbaarheid en proactief beheren, niet iedere keer hoeven te reageren
op rapporten van een rekenkamer, maar ook hier een stevige line of defense. Ook hier
zie ik weer het risico van ministeriemanagement in plaats van rijksmanagement. Kan
de Minister hier een reactie op geven?
Voorzitter. Nog één punt, maar wel een heel belangrijk punt: onze decentrale overheden.
Beperkingen stellen aan decentrale overheden met betrekking tot tal van uitkeringen,
staat er in het rapport. Ik doel dan vooral op de genoemde prestatieafspraken. Ik
zit hier heel dubbel in, eerlijk gezegd. Want het mag niet, maar ik snap het principe
«je krijgt geld en dan verwachten we iets van je» wel. Echter, wat ik totaal niet
snap en waar ik ook geen begrip voor heb, is hoe we het lef hebben om dit te vragen
terwijl we deze overheden al jarenlang financieel tekortdoen. Iedere keer taken erbij,
maar vaak zonder geld. Ieder departement maakt zich hier schuldig aan. Wat mij ook
opvalt, is dat iedere keer dat ik hierover begin, bewindspersonen over de diverse
ministeries heen zeggen: het is maar een klein beetje extra werk en lokaal kunnen
ze het het beste uitvoeren. Dat laatste is ook vaak zo, maar wel alleen met voldoende
financiële middelen. Dus nogmaals een oproep om snel de fundamentele discussie te
voeren welke taak waar hoort en wat voor middelen daarvoor nodig zijn.
Ik begrijp dat dit wellicht onderwerp voor de formatie is. Mijn buurvrouw mevrouw
Bromet vroeg hier ook al naar: hoe staat het met de motie van GroenLinks over de gezamenlijke
voorbereiding met decentrale overheden op de kabinetsformatie?
De voorzitter:
En er is een vraag van uw buurvrouw. Mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik ben benieuwd of het CDA in de loop van de tijd anders is gaan denken over decentralisaties.
Als je ziet hoe gemeentes ervoor staan en hoe ze worstelen met die decentralisaties,
is er dan iets veranderd bij het CDA?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ons standpunt is ongewijzigd: het is van onderop. Want wij zijn van mening dat er
geen direct verband is tussen de financiële problemen en de decentralisaties.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dat lijkt me goed. Ik verbaas me er een beetje over, omdat het CDA natuurlijk ook
een regeringspartij is. Ik denk: dan had je het kunnen regelen. Maar dat is kennelijk
niet gelukt.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Blijkbaar niet, en daarom doe ik nogmaals die oproep. Die oproep zult u waarschijnlijk
nog heel vaak van mij gaan horen als het inderdaad niet geregeld gaat worden.
Mijn laatste puntje: de opschalingskorting. Dat is nadrukkelijk een agendapunt. Deze
korting zal in 2022 weer gaan drukken op begrotingen die nu al nauwelijks sluitend
te krijgen zijn. De vraag is of ook dit onderwerp meegenomen gaat worden in de discussie
over de financiële herverdeling met gemeentes.
De voorzitter:
Heel goed, dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Koerhuis
van de fractie van de VVD.
De heer Koerhuis (VVD):
Voorzitter. Vandaag kijken we terug op 2020, het jaar waarin de coronacrisis niet
alleen invloed had op de economie en de zorg, maar ook op het wonen. We moeten hier
lessen uit trekken, vooruitkijken en leren wat we beter kunnen en moeten doen.
Voorzitter. Bij iedere transitie is draagvlak het gouden woord. Zonder draagvlak kan
een transitie niet slagen. Ik blijf te weinig draagvlak zien binnen de proeftuinen
aardgasvrije wijken, terwijl het draagvlak er wel lijkt te zijn buiten die proeftuinen.
En ik ben niet de enige die dit opmerkt; net zoals vorig jaar heb ik ook dit jaar
de Rekenkamer aan mijn zijde. We zien het ook terug in de resultaten. Binnen de proeftuinen
zijn er slechts 200 woningen aardgasvrij gemaakt, terwijl er wel al 220 miljoen euro
is uitgekeerd. Buiten de proeftuinen waren eind vorig jaar al 700.000 woningen aardgasvrij.
Ik zie ook dat de Minister alle verantwoordelijkheid voor wijkplannen die eind dit
jaar af moeten zijn, afschuift op gemeenten, terwijl gemeenten al zo veel moeten doen
en we fouten niet twee keer moeten maken. Waarom ondersteunen we gemeenten niet? Waarom
kunnen we het Nationaal Programma RES gemeenten niet laten ondersteunen, vraag ik
aan de Minister.
Ik heb al vaak gevraagd wat de CO2-besparing van de proeftuinen is. Tot op de dag van vandaag kan de Minister dat antwoord
niet geven, terwijl er al 220 miljoen euro is uitgekeerd. Ik heb voor dit debat gevraagd
wat de CO2-besparing is van de andere regelingen van de Minister: het programma reductie en
energiegebruik, de Regeling Reductie Energiegebruik, de Subsidieregeling energiebesparing
eigen huis, en de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen. Ook voor die vier
regelingen kan de Minister stuk voor stuk de CO2-besparing niet geven, terwijl er al 343 miljoen is uitgekeerd. Dit is toch niet hoe
we moeten omgaan met belastinggeld? Graag een reactie van de Minister.
De heer Boulakjar (D66):
Ik hoor een bekend verhaal van de VVD: kritiek op het Programma Aardgasvrije Wijken.
De Rekenkamer had daar ook opmerkingen over. Maar gaat het de VVD nou om de middelen,
de miljoenen, of om de proeftuinen an sich?
De heer Koerhuis (VVD):
Dat is een lastige vraag, want die twee dingen zijn aan elkaar gekoppeld: de Minister
heeft al zo'n 220 miljoen uitgekeerd aan de proeftuinen. Daar wringt de schoen. Als
dat nou een groot succes was geweest, met veel draagvlak in die proeftuinen, en we
hadden de 10.000 woningen in die proeftuinen aardgasvrij gemaakt, dan was dat prima.
Maar dat is allemaal niet gebeurd. Het is een beetje een kip-en-eiverhaal en ik kan
dus moeilijk antwoord geven op deze vraag. Bottomline is dat ik niet blij ben met
hoe het met de proeftuinen gaat.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Het is dit kabinet dat de gemeentes en de regio's de opdracht heeft gegeven om te
komen tot Regionale Energiestrategieën. De heer Koerhuis vraagt nu of die gemeenten
niet wat meer geholpen kunnen worden. Tenminste, zo begrijp ik hem. Waar bestaat die
hulp uit?
De heer Koerhuis (VVD):
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de gemeenten aan het eind van dit jaar hun
wijkplannen af moeten hebben. Mevrouw Bromet weet dit misschien beter dan ik: het
gaat dan om de Transitievisie Warmte. Ik zie gewoon in gemeenteland dat niet alle
gemeentes dat af gaan krijgen, terwijl we dit wel hebben afgesproken. Ik zie ook dat
dit knelt links en rechts bij gemeentes. Daarom vraag ik de Minister of we die gemeentes
niet kunnen ondersteunen bij het afmaken van die wijkplannen. Kunnen we daar bijvoorbeeld
niet het Nationaal Programma RES voor gebruiken? Want daar zit nog wel wat expertise
volgens mij.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dan ben ik erg benieuwd naar het antwoord van de Minister, want volgens mij zitten
de discussies in gemeentes en in regio's heel vaak juist op het politieke vlak: waar
de windmolen of het windpark moet komen. Ik zou niet weten hoe de Minister daarbij
zou moeten helpen.
De heer Koerhuis (VVD):
Dat is misschien inderdaad in Amsterdam zo. Op het platteland zie je ook dat er knelpunten
zijn in de ambtelijke capaciteit. Dus dat het moeilijk is om fysiek die Transitievisie
Warmte rond te krijgen. Dit nog los van de discussies die je inderdaad in een grotere
stad als Amsterdam al ziet: ze hebben het rond gekregen en dan komt de buurt in opstand
tegen de windmolens.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik schrik er een beetje van dat u zegt: dat is misschien in Amsterdam zo, maar niet
in de regio's. Want daar zijn de discussies over de vraag waar een windmolen of een
zonnepark gaat komen, net zo heftig. Dat is echt niet beperkt tot alleen maar de grote
stad.
De heer Koerhuis (VVD):
O, dat is ook zo, dat weet ik uit mijn eigen regio.
De voorzitter:
U continueert.
De heer Koerhuis (VVD):
Voorzitter. Vandaag kijken we terug op 2020. Laten we eerlijk zijn: twee dossiers
die niet goed zijn gegaan, zijn het energielabel en het taxatierapport. Ik waarschuw
al bijna twee jaar lang dat het verplichte fysieke energielabel huiseigenaren onnodig
op hoge kosten jaagt. Er is te weinig aanbod van energieadviseurs en het nieuwe energielabel
kost energieadviseurs te veel tijd om de kosten laag te kunnen houden. Mijn amendement
om het nieuwe energielabel vanaf 1 juli ook weer digitaal van start te laten gaan,
is aangenomen. Daardoor zijn we op een hybride model uitgekomen. Mijn motie om tijdelijk,
tot 1 januari, een maximumprijs voor het fysieke energielabel in te stellen, is ook
aangenomen. Welke maximumprijs gaat de Minister hanteren? Ik ga uit van een prijs
rond de € 190, de prijs die de Minister altijd heeft gehanteerd richting de Kamer.
Ik heb energieadviseurs gesproken die zeggen dat twee derde van hun tijd in het meten
is gaan zitten, terwijl hun tijd eigenlijk in het appreciëren zou moeten zitten. De
vraag is of we alles moeten willen meten. Een paar voorbeelden van zaken die mijns
inziens onnodig zijn: kleur van zonnewering, dakgoten en regenpijpen. Kan de Minister
de kosten voor huiseigenaren laag houden en toezeggen hier voor 1 januari met de stofkam
doorheen te gaan?
Ik waarschuw ook al bijna een jaar lang dat het verplichte fysieke taxatierapport
huiseigenaren onnodig op hoge kosten gaat jagen. Mijn motie om voorlopig niet over
te stappen naar het nieuwe taxatierapport, is aangenomen. Ik heb banken gesproken.
Die hebben ondertussen het digitaal Calcasamodel ontwikkeld. Taxateurs hebben het
digitale bureauwaarderingsmodel ontwikkeld. We lijken dus uit te komen op een hybride
model voor het nieuwe taxatierapport. Ook voor het nieuwe energielabel zijn we uitgekomen
op een hybride model. Graag een reactie van de Minister.
Ik hoor dat er nog drie problemen zijn. Ten eerste. Taxateurs kunnen niet altijd het
nieuwe model van banken aftekenen, omdat dit model op postcodeniveau waardeert en
taxateurs op woningniveau moeten aftekenen. Kan de Minister de kosten voor huiseigenaren
laag houden en toezeggen dat banken niet altijd taxateurs hoeven te laten aftekenen?
Ten tweede. De woningwaardes die taxateurs in hun nieuwe model moeten invoeren, zijn
op 1 juli nog niet beschikbaar, waardoor taxateurs hun nieuwe model nog niet kunnen
gebruiken. Ten derde. Een vve-boekhouding kan nog niet landelijk worden gedigitaliseerd
op 1 juli, waardoor taxateurs hun nieuwe model nog niet kunnen gebruiken voor appartementen.
Het is goed dat mijn motie om voorlopig niet over te stappen naar het nieuwe taxatierapport,
is aangenomen. Dit geeft de Minister de tijd om de laatste twee problemen op te lossen.
Graag een reactie van de Minister.
Voorzitter. Er moet me ondertussen toch iets van het hart. Corporaties moeten van
de Europese Commissie openbaar aanbesteden. Ik las begin deze week in Het Financieele
Dagblad dat de Minister bereid is om dit aan te vechten bij het Europees Hof. Maar
voor huiseigenaren die onnodig op hoge kosten worden gejaagd door een duur energielabel
en een duur taxatierapport zie ik de Minister niet. Ik kan dit niet uitleggen aan
de mensen thuis. Ik wil dat de Minister zich in Europa ook hard gaat maken voor huiseigenaren.
Voorzitter. Ik wees al eerder op kritiek van de Rekenkamer. Gemeenten en provincies
kunnen extra geld krijgen om specifiek beleid van het Rijk uit te voeren. De verantwoording
van die specifieke uitkeringen loopt langs de SiSa-regeling: single information, single
audit. De Rekenkamer is hier heel kritisch op en beschouwt de coördinatie van die
SiSa-regeling door de Minister als «een onvolkomenheid». Wat gaat de Minister doen
om die onvolkomenheid op te lossen? Het gaat hier immers om heel veel geld.
Voorzitter. Tot slot. De Rekenkamer haalt aan dat de informatiebeveiliging van het
Rijk nog steeds niet goed is. We vragen hier al jaren aandacht voor. Wil de Minister
hierop ingaan?
Daarnaast, het is al gezegd, haalt de Rekenkamer aan dat de eigen bedrijfsvoering
van het ministerie niet goed is en dat de financiële functie moet worden versterkt.
Wil de Minister ingaan op de vraag hoe het hiermee staat?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Boulakjar.
De heer Boulakjar (D66):
Dank u wel, voorzitter. Nu niet als rapporteur, maar als lid van de fractie van D66.
De voorzitter:
U weet het wel heel mooi te scheiden, hoor. Mijn complimenten.
De heer Boulakjar (D66):
Iets minder kritisch? Nee.
Voorzitter. Een aantal thema's is al benoemd door de collega's, maar ik wil graag
nog wat inbrengen over de volgende thema's: ICT bij de overheid, bezit van het Rijksvastgoedbedrijf
en – daar is-ie – de proeftuin aardgasvrije wijken.
Ten eerste wil ik namens mijn collega Lisa van Ginneken een aantal vragen stellen
over de ICT-systemen binnen de overheid, waarbij BZK een belangrijke en coördinerende
rol speelt. In het Verantwoordingsdebat vorige week is hier al het een en ander over
gewisseld, dus ik beperkt mij tot een aantal aanvullende vragen. Er zijn bij BZK onvolkomenheden
geconstateerd. Het overgrote deel daarvan ging over beheer en beveiliging van ICT.
Dit komt al enkele jaren terug in de bevindingen van de Rekenkamer. Het maakt de overheid
kwetsbaar, en dat is niet goed, vooral als het gaat om informatiebeveiliging. Daar
moeten we echt niet lichtzinnig mee omgaan. Graag een reflectie van de Minister.
Voorzitter. Dan het Rijksvastgoedbedrijf. Vorig jaar diende D66 samen met het CDA
een motie in om te bezien hoe het bezit van het Rijksvastgoedbedrijf kan bijdragen
aan het versnellen van de woningbouwopgave. De woningnood is hoog, terwijl het Rijkvastgoedbedrijf
toch een aanzienlijke portefeuille in beheer heeft. Ik noem een voorbeeld. Ik wil
het nu niet over Defensie hebben, ik ben ook geen Defensiewoordvoerder...
De voorzitter:
De Staatssecretaris pakt het er wel even bij.
De heer Boulakjar (D66):
Ah, ja, de Staatssecretaris.
… maar Defensie heeft 340 vierkante kilometer aan terreinen en 11.000 gebouwen. Daar
liggen wat mij betreft kansen. Ik wil het dus niet over Defensie an sich hebben, ik
noem het slechts als voorbeeld. Dit voordat mensen denken: goh, wat is hier aan de
hand? Ik vraag de Staatssecretaris in hoeverre in beeld is of dit grote bezit van
het Rijksvastgoedbedrijf een bijdrage kan leveren aan woningbouw. Is de Minister bereid
tot het opzetten van een inventarisatie om te zien welk vastgoed in beheer van het
Rijksvastgoedbedrijf daar een versnelling in kan aanbrengen?
Voorzitter. Als laatste de proeftuinen aardgasvrije wijken. Dit programma speelt een
belangrijke rol in het duurzaam maken van wijken. Ik zie de heer Koerhuis al lachen.
Vorig jaar was de Rekenkamer kritisch. Die kritiek heeft de Minister ook opgepakt.
De resultaten zijn wat inzichtelijker en wat helderder meetbaar. Maar we zijn er nog
niet. We beseffen dat de proeftuinen aardgasvrije wijken een bewustwordingselement
in zich hebben en een beweging in gang willen zetten. Op welke manier kunnen de ervaringen
uit de proeftuinen zo breed mogelijk worden toegepast en gedeeld met gemeenten en
andere overheden, en misschien ook wel met warmtebedrijven en andere energiebedrijven?
Tot zover, voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Totaal onverwacht heeft de heer Koerhuis hier een vraag over.
De heer Koerhuis (VVD):
Ja, ik heb wel een vraag aan de heer Boulakjar. Is de conclusie misschien niet dat
het buiten de proeftuinen gewoon beter gaat dan binnen de proeftuinen? Moeten we dan
de suggestie van de heer Boulakjar niet omdraaien en juist binnen de proeftuinen gaan
kijken hoe het buiten de proeftuinen gaat, nu we zien hoe goed het erbuiten gaat en
hoe slecht erbinnen?
De voorzitter:
Ik vind het een interessant onderwerp, maar het staat wel een beetje buiten de begrotingsstaat.
Maar goed.
De heer Boulakjar (D66):
Heel kort dan, voorzitter. Het is niet of-of, maar en-en. Wil je een beweging van
onderop, waar mevrouw Van Dijk het over had, dan zul je daar zeker ook dit soort initiatieven
voor moeten ontplooien. Het is niet of-of; wat ons betreft is het en-en. En vooral
leren van wat er gebeurt en ook leren van wat er niet goed gaat.
De voorzitter:
Was dat uw bijdrage? Ik zie dat dat zo is. Prima. Ik schors tot 18.10 uur. Dan gaan
we luisteren naar de antwoorden van beide bewindspersonen.
De vergadering wordt van 17.59 uur tot 18.11 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister.
Minister Ollongren:
Dank, voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn en ik dank uiteraard
de rapporteur. Het kan zijn dat ik in de beantwoording vragen van de rapporteur Boulakjar
en de D66'er Boulakjar een beetje door elkaar heen beantwoord, maar ik wil vooral
proberen volledig te zijn. Dank aan de voorzitter, die rekening houdt met de weersomstandigheden
en de voetbalomstandigheden. Het kan niet beter, wat mij betreft.
Je kunt dit debat beschouwen als een rituele dans, maar je kunt het ook beschouwen
als een belangrijk onderdeel van ons werk, namelijk zorgen voor goed beleid en resultaten
en daarover ook verantwoording afleggen en proberen de toets der kritiek te doorstaan.
Net zoals de Rekenkamer jaarlijks heel kritisch kijkt naar wat de departementen doen,
heeft men dat ook dit jaar gedaan. Dat is altijd nuttig. Als ik het ontvang en zie,
vloek ik weleens. Maar dat doe ik binnensmonds, zeg ik hier meteen. Je wilt het altijd
beter doen. We kijken ook goed naar trends en dan ben ik toch ook weer niet ontevreden.
Er is nog heel veel te doen voor BZK als departement, maar ik denk tegelijkertijd
dat we kunnen laten zien dat we de aanbevelingen van de Rekenkamer altijd heel serieus
nemen, dat we verbeteringen aanbrengen en dat we ook openstaan voor kritiek.
Ik wil eerst ingaan op het punt van de rapporteur over de navolgbaarheid van de verantwoordingsstukken.
Ik denk dat het niet goed is als de Kamer zegt: we moeten puzzelen om er een geheel
van te maken. We stellen de stukken op binnen de kaders die er zijn, dus het niet
helemaal free for all en «doe maar zoals je wil». Je stelt ze op binnen de kaders
van de Comptabiliteitswet en de rijksbegrotingsvoorschriften. Ze hebben een wat technisch
karakter, zoals de heer Boulakjar naar ik meen ook zei. Je moet je daar wel overheen
zetten. Maar ik vind dat we binnen de begrenzingen die we hebben, het voor zo veel
mogelijk mensen toegankelijk en begrijpelijk moeten maken. Het voorstel van de heer
Boulakjar als rapporteur om te kijken of er een beknopt overzicht van de grote uitgaveposten
aan kan worden toegevoegd, vind ik heel goed. Als het enigszins kan, zou ik dat graag
willen doen. Die toezegging heeft de Kamer wat mij betreft.
Dan over de begrijpelijkheid, een ander punt dat de heer Boulakjar namens de Kamer
maakte. Op BZK vinden wij duidelijke overheidscommunicatie heel belangrijk. Wij hebben
ons daarvoor de afgelopen jaren ook ingezet. Zo is er de campagne Direct Duidelijk.
Het is ook heel belangrijk om als je anderen vraagt om heel helder te communiceren,
ook andere overheden, ook naar jezelf te kijken. Daar gaan we mee door.
Een andere vraag van de rapporteur ging over Groningen. De voorzitter zei net dat
daar een apart debat over komt, maar dit ging specifiek over de verantwoording, namelijk
dat de doelen duidelijker moeten en dat de bewoners meer centraal moeten worden gesteld.
Dat is precies waar we mee bezig zijn. Het afgelopen jaar heb ik met de collega van
EZK heel nadrukkelijk de bewoners centraal gesteld. Dat hebben we ook met de regiobestuurders
afgesproken en met de uitvoerders, onder andere met de NCG, die over de versterking
gaat. We zien vorderingen, maar we zijn er nog lang niet en dat gaan we op 1 juli
heel uitvoerig met de Kamer bespreken.
De aardgasvrije wijken. Ik begin even bij de heer Boulakjar, als rapporteur. De Rekenkamer
is heel kritisch geweest en heeft gezegd dat de doelen echt concreter moeten en dat
je ook moet kijken of het Programma Aardgasvrije Wijken wel goed genoeg is ingericht
om de doelen, die dus concreter moeten worden, ook te halen. Op basis daarvan heb
ik een tussentijdse evaluatie laten doen. Samen, niet alleen het departement maar
ook de andere overheden, hebben we het Programma Aardgasvrije Wijken op verschillende
punten verbeterd. Ik ben dan ook blij dat de Rekenkamer nu concludeert dat het doel
en de inrichting van het Programma Aardgasvrije Wijken helder zijn en gericht zijn
op «het leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald»,
zoals letterlijk in het rapport van de Rekenkamer staat.
Dan doen ze nog een aanbeveling, namelijk om de verbinding tussen het programma en
het rijksbeleid voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving te versterken. Dat
is een aanbeveling die ik natuurlijk heel graag ter harte neem en zal betrekken bij
de verdere uitwerking van de aanpak. Dat doen we via het Klimaatakkoord, via het uitvoeringsoverleg
gebouwde omgeving, waar Maarten van Poelgeest de trekker van is. We gaan daarmee door
en we hopen uiteraard het stokje te kunnen overdragen aan het nieuwe kabinet, aan
de formatietafel, om daar eventueel nog besluiten over te nemen. Ik kom nog terug
op de vragen van de heer Koerhuis; ik doe het even per spreker.
Informatiebeveiliging en digitale zaken doet de Staatssecretaris, dus die vragen sla
ik even over.
Mevrouw Bromet van GroenLinks. Sorry, voorzitter, we hebben niet kunnen checken wie
wat doet, dus...
De voorzitter:
Het is soms best handig als dat wel gebeurt.
Minister Ollongren:
Zeker, maar het gaat hopelijk vanzelf goed. Ik ga graag naar de financiële situatie
van de gemeenten, waar mevrouw Bromet terecht aandacht voor vraagt. Ik heb hierover
vaak debatten met de Kamer gehad. Ik heb inderdaad de motie-Özütok in uitvoering.
Dat is een motie die vraagt om met de medeoverheden een gezamenlijke probleemanalyse
te maken, dus Rijk en medeoverheden of lokale overheden, dus de gemeenten. Hoe kunnen
we nou opereren richting de formatie? Mevrouw Bromet vraagt of de motie wel is uitgevoerd.
Zij is uitgevoerd, of je zou kunnen zeggen dat ze nog in uitvoering is. Mede ter uitvoering
van de motie – ik sluit niet uit dat ik anders misschien ook op het idee was gekomen,
maar de motie was in ieder geval de aansporing, die we hebben benut – ben ik met de
medeoverheden een aantal verkenningen gestart ter voorbereiding van de formatie en
het nieuwe kabinet. We hebben daar ook aanbevelingen en adviezen van anderen bij betrokken,
bijvoorbeeld van de studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen, de Raad
van State en de Raad voor het Openbaar Bestuur.
De verkenningen spitsen zich eigenlijk allemaal toe op de urgente opgaven voor het
openbaar bestuur in de komende jaren, bijvoorbeeld in het sociaal domein – dat is
een bekend thema – maar ook in de klimaat- en energietransitie en ten aanzien van
wonen en huisvesting van bijzondere aandachtsgroepen, van de inrichting van het landelijk
gebied en van de versterking van de regionale economie. Dat zijn allemaal thema's
waarbij de medeoverheden ontzettend belangrijk zijn. Dat is deels gekoppeld aan herstel
na corona, maar deels is het ook gewoon werk dat we voor ons zien. Belangrijk aandachtspunt
– dat is onze bottomline – is dat de taken en de financiële arrangementen in balans
moeten zijn. Ik mocht gister spreken op het VNG-jaarcongres en ook daar heb ik dat
herhaald. Ik heb benadrukt dat ik het ontzettend belangrijk vind dat de gemeenten
goed zijn toegerust voor de taken die ze hebben en dat we echt rust moeten weten te
brengen in de gemeentefinanciën. De verkenningen, eigen bevindingen en ook opvattingen
van gemeenten zelf hebben wij vertaald in een agenda die wat ons betreft helemaal
klaarligt voor het moment waarop formerende partijen behoefte hebben aan die informatie.
Wij hebben de motie dus wel degelijk uitgevoerd. Het materiaal is beschikbaar.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dat klinkt goed. Ik had gevraagd of die informatie naar de informateur was gegaan,
maar die ligt dus te wachten totdat er formerende partijen zijn. De informatie gaat
dus ook niet naar de Kamer, begrijp ik uit het antwoord van de Minister.
Minister Ollongren:
Tot nu toe hebben we dat niet gedaan, omdat onze veronderstelling was dat er op een
gegeven moment aan een formatietafel wel behoefte aan zou zijn. Daar wacht het eigenlijk
op, op dit moment. In de Eerste Kamer werd deze vraag ook gesteld, maar dat was al
een week of drie, vier geleden. We zijn nu een maand verder. Het is niet zo dat ik
iets niet aan de Kamer wil verstrekken, maar het is gemaakt voor de formatie. Zodra
iemand zegt dat hij dat graag wil hebben, dan is het beschikbaar.
Mevrouw Bromet vroeg naar de opschalingskorting en mevrouw Van Dijk sprak er trouwens
ook over. Ik ben me er steeds bewust van geweest dat de opschalingskorting in financieel
moeilijke tijden echt lastig is voor gemeenten. Daarom hebben we in het licht van
de coronacrisis de korting bevroren voor de jaren 2020 en 2021. We hebben de korting
incidenteel bevroren door voor die jaren de korting niet door te trekken. Dat leidt
tot een verhoging van de algemene uitkering van het Gemeentefonds van 70 miljoen vorig
jaar en 160 miljoen dit jaar. Hoe dat dan verdergaat met de opschalingskorting? Het
klopt dat ik er in de Eerste Kamer over heb gesproken. Mijn advies als Minister van
BZK en medefondsbeheerder is: trek de opschalingskorting niet door, want dat is een
ooit afgesproken korting die verband hield met de afspraken over opschaling die op
die manier niet zijn uitgevoerd en ook niet meer worden uitgevoerd. Ik kan het niet
besluiten, want de formerende partijen besluiten, maar nu dat oorzakelijke verband
weg is, zou mijn advies zijn om ermee te stoppen. Zoals u weet, was dat in deze periode
niet financieel zo afgesproken. Ik ben blij dat we in ieder geval voor 2020 en 2021
de ophoging toch hebben kunnen schrappen.
Mevrouw Bromet stelde ook nog een vraag over de huurbevriezing. Inderdaad hebben we
de huren bevroren, mede na verzoek van de Kamer en ook door de aanhoudende onzekerheid
over de coronacrisis en de impact daarvan. We hebben de huren voor één jaar bevroren.
Dat was, alles afwegende, denk ik zeer verdedigbaar. Het heeft wel impact op verhuurders.
Dit is natuurlijk wel een-op-een: wat niet binnen kan komen als meeropbrengst, kan
je ook niet uitgeven aan nieuwbouw, verduurzaming, leefbaarheid of aan normaal onderhoud,
wat ook moet gebeuren. We komen verhuurders daar wel zo veel mogelijk in tegemoet.
Maar als je dus wilt praten over een langere periode, moet je daarmee rekeninghouden.
We kijken nu tegen het afbouwen van de maatregelen rond de coronacrisis aan. We zien
ook dat er minder financiële onzekerheid lijkt te zijn door de coronacrisis dan misschien
was verwacht. Op dit moment is dus wat mij betreft de vraag niet aan de orde of je
deze maatregel zou moeten doortrekken. Maar ik kan uiteraard ook niet over mijn graf
heen regeren en de regering is demissionair. Wat dit kabinet heeft gedaan, geldt dus
voor dat ene jaar. Het is denk ik in principe aan een volgend kabinet om besluiten
te nemen over wat er verderop in de tijd moet gebeuren.
Mevrouw Van Dijk had wel een interessante beschouwing over de zogenaamde line of defense.
Zij haalde ook aan hoe de Minister van Financiën had gesproken over de eigen verantwoordelijkheden
van departementen en van individuele ministers. Ik wil wel benadrukken dat ik de verantwoordelijkheid
heel belangrijk vind die ik heb om als Minister te zorgen voor die inrichting van
die line of defense binnen het eigen departement. Ik denk dat de meeste van mijn collega's
dat ook zo zullen zeggen en dat de Minister van Financiën dat zal beamen. Dat is een
ontzettend belangrijke verantwoordelijkheid, en die heb je gewoon als bewindspersoon.
Je hebt eigenlijk een soort eerste lijn, een lijn van het management dat verantwoordelijk
is voor de eigen processen. Dit speelt gewoon intern op het departement. Je hebt ondersteuning,
advisering, coördinatie en bewaking van dat lijnmanagement, dus FEZ, de financiële
club, de CEO. Dat is de tweede lijn. De derde lijn is een objectief, onafhankelijk
oordeel over het functioneren in de eerste en de tweede lijn door de Auditdienst Rijk.
Zo is het ingericht, zodat je in eerste instantie zelf, in tweede instantie via de
stafafdeling, in derde instantie via de Auditdienst en uiteindelijk natuurlijk via
de Algemene Rekenkamer en de Kamer verantwoording aflegt. Ik denk dat dat goed is
en dat dat ook zo door de Rekenkamer wordt gezien. Versterk dat, en verstek dat ook
bij BZK. Dat spoort met hoe wij daartegen aankijken. Ik heb dat vorig jaar gepresenteerd
in een brief aan de Kamer over de opvolging van de verantwoordingsrapportage van 2019.
Ik heb daarin geschreven dat we dit echt als leidend principe hebben en dat we voor
alle onvolkomenheden, alle aandachtspunten, altijd een plan van aanpak opstellen,
en ook zorgen voor een opvolging van de onvolkomenheden die zijn geconstateerd. Daarmee
wordt het een vast onderdeel van onze P&C-cyclus, en dus ook een periodiek onderwerp
van gesprek, binnen het departement en ook tussen de sg en de dg.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik heb ook niet het gevoel dat u dat niet serieus neemt of het geen belangrijk onderwerp
vindt, maar er komt binnen Binnenlandse Zaken heel veel samen. Er zijn ook heel veel
afhankelijkheden met andere departementen. De Rekenkamer gaf ook aan dat het op onderdelen
knaagt of pijn doet. Ik vraag me af hoe je dan die line of defense zo gaat inregelen
dat ook heel duidelijk is wie waar welke verantwoordelijkheden heeft. Het moet niet
zo zijn dat het toevallig ligt bij degene van wie zo'n departement is, terwijl het
misschien veel slimmer of verstandiger zou zijn om na te denken over de vraag wie
nou eigenlijk eindverantwoordelijk is over dit integrale stukje. Dat is eigenlijk
een beetje waarom ik iedere keer als ik die rapporten lees denk: zit dat nou wel helemaal
lekker en logisch in elkaar?
Minister Ollongren:
Mevrouw Van Dijk begon haar inbreng net ook met te stellen dat BZK een complex departement
is. Daar ben ik het helemaal mee eens. Dat wil niet zeggen dat het het enige complexe
departement is, maar er zit een complexiteit in door een deel eigen verantwoordelijkheid
te hebben voor beleidsterreinen, en een deel coördinerende verantwoordelijkheden te
hebben, dus raakvlakken te hebben met andere departementen, raakvlakken te hebben
binnen het departement. En er is ook nog een coördinerende verantwoordelijkheid rijksbreed.
Die complexiteit zou ik niet weg willen halen door opsplitsingen, herinrichtingen
of weet ik wat, maar inderdaad door het goed te organiseren. En inderdaad ook door
goede afspraken te hebben over wie dan uiteindelijk daarvoor verantwoordelijk is.
Of, als het niet één persoon is via de ambtelijke lijn, als het er meer zijn, dan
moet ook dát goed vastliggen. En dat kan heel goed. We zien dat bijvoorbeeld bij het
domein Wonen. Dat heeft natuurlijk raakvlakken met andere departementen, bijvoorbeeld
met IenW. Het heeft raakvlakken met ruimtelijke ordening. Het heeft raakvlakken met
verduurzaming en de energietransitie. Daar moet je dus goed afspraken over maken.
Hoe is dat georganiseerd binnen het departement en hoe lopen die lijnen van die verantwoording?
En hoe ligt het straks ook vast in de verslaglegging aan de Kamer?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
We hadden hiervoor een mooie bijeenkomst met de Raad voor het Openbaar Bestuur. Daar
ging het ook over de discussie over geld voor gemeenten. Daar hebben we het volgens
mij hier ook al verschillende keren over gehad. Ik legde daar de stelling op tafel
dat er bij heel veel departementen vaak «klusjes» naar gemeenten gaan, vaak ook zonder
geld. En ik vroeg: wie houdt nou dat overzicht? Gevoelsmatig zeg ik: dat zou bij BZK
plaats moeten vinden. Maar is dat overzicht er überhaupt wel?
Minister Ollongren:
BZK moet inderdaad probéren het overzicht te hebben als het gaat om «taken naar gemeenten
en dús ook geld naar gemeenten». Dat moet BZK echter wel doen in samenspraak met die
andere departementen. Maar BZK kan, als medefondsbeheerder en toch ook een beetje
als het «moederdepartement» voor de andere overheden, die taak alleen goed uitoefenen
als we daar inderdaad ook overzicht over hebben. Bij de decentralisatie van 2015 zijn
we er gaandeweg achter gekomen dat er eigenlijk te weinig middelen zijn meegegaan
voor de taken die naar de gemeenten zijn gegaan. En we hebben ook gezien dat het heel
veel inspanning kost om er precies de vinger achter te krijgen hoe dat nou zit. Dat
moet in samenspraak gebeuren met de gemeenten en met het vakdepartement dat over de
wet en het beleidsterrein gaat. Daarbij is BZK de fondsbeheerder. Dat is echt een
heel, heel complexe opgave. Daar moet BZK wel heel nauw bij betrokken zijn, en dat
is eigenlijk nog te zwak uitgedrukt. BZK moet daar medeverantwoordelijk voor zijn.
Voorzitter. We hadden het al even over de gemeenten. Ik beluister bij mevrouw Van
Dijk en andere Kamerleden eigenlijk de oproep om die fundamentele discussie te voeren
over welke taak waar hoort, en waar middelen voor nodig zijn. Ik denk dat we dus deze
kabinetsperiode een eind zijn gekomen in het bepalen waar de financiële problemen
zitten, en gelukkig ook in het oplossen van de financiële problemen voor zover die
gingen over het hier en het nu, en bijvoorbeeld over de coronacrisis. Dat geldt ook
voor de financiële problemen voor de korte termijn bij de jeugdzorg. Maar daarachter
schuil gaat inderdaad een discussie over de langere termijn. Ik vind het mijn taak
om ervoor te zorgen dat die balans er is waar we het over hadden. Maar het is volgens
mij ook mijn taak om ervoor te zorgen dat die gemeenten inderdaad de middelen hebben
om hun taken te kunnen uitvoeren, om het overleg daarover te voeren, om te zorgen
voor het juiste onderzoek daarover als dat nodig is, en ook om bij te springen als
dat nodig is. Maar ik realiseer me dat we dat doen vanuit een imperfecte situatie.
We moeten dus toewerken naar een eerlijke situatie, waarbij er natuurlijk ook politieke
keuzes zullen moeten worden gemaakt. Er zijn natuurlijk grenzen aan wat we nu als
demissionair kabinet nog moeten doen. Ik hoop dat dit ook in de formatie de aandacht
krijgt die het wat mij betreft verdient.
De vragen van de heer Koerhuis zagen op een aantal onderwerpen, onderwerpen waar de
heer Koerhuis en ik gelukkig ook wel vaker over spreken. Maar ik begin even met de
vragen over het SiSa-systeem. Ik zou eerst willen opmerken dat de rechtmatigheid van
de SiSa-uitkeringen vastgesteld worden door de controlerend accountant van de gemeente
of de provincie, en niet door de ADR in de review. De review van de ADR is gericht
op de werking van het hele SiSa-systeem, en kan bijvoorbeeld leiden tot aanbevelingen
over de aanpassing van de Nota Verwachtingen Accountantscontrole. En dat ziet dan
weer op het jaar daarop. Ik sta altijd open voor verbetering van die toekomstige reviews.
Door de ADR en door mij is toegezegd om ook voor dit jaar het aantal reviews te verhogen
naar een aantal dat past bij de toegenomen omvang van die specifieke uitkeringen,
bij het daarmee gemoeide budgettaire bedrag en ook bij die complexiteit die hier natuurlijk
heel erg speelt. En daarmee geef ik dus invulling aan die aanbevelingen die zien op
de toekomst. Ik moet me natuurlijk baseren op de informatie die we kunnen ophalen
bij de gemeenten, bij de accountants en bij de andere departementen over die uitkeringen
met een hoog risicoprofiel.
Ik kom op de andere vragen van de heer Koerhuis. Hij begon met het Nationaal Programma
RES en de ondersteuning van gemeenten daarbij. We moeten een onderscheid maken tussen
de RES en de warmtevisies. Ik dacht dat de heer Koerhuis het daar ook over had. De
gemeenten zijn volop bezig met het maken van die warmtevisies. Die moeten eind van
dit jaar klaar zijn. Wij ondersteunen de gemeenten op allerlei verschillende manieren
bij de opgaven en de taken die ze hebben. Soms doen we dat via een kennis- en leerprogramma,
soms doen we dat gewoon door rechtstreeks middelen beschikbaar te stellen. Dat is
bijvoorbeeld via het Klimaatakkoord gebeurd. Maar inderdaad, het is belangrijk om
door te kunnen gaan met wat we de gemeenten hebben gevraagd. Dat zeggen de gemeenten
zelf ook. Maar daarvoor is het wel nodig dat er ook weer middelen beschikbaar worden
gesteld voor de uitvoering daarna door gemeenten. Het is dus één ding om aan de voorkant
hun plannen op te stellen, en het is een tweede om daarna ook die uitvoering te kunnen
doen. Er is nog niet voorzien in alle middelen die daarvoor nodig zijn. Een van de
dingen die ik dus graag meegeef aan formerende partijen, is dat daar een besluit over
moet worden genomen.
Ik kom nu op het taxatierapport, en ik eindig straks met het energielabel. De heer
Koerhuis heeft inderdaad het kabinet opgeroepen om hybride taxaties zo goedkoop mogelijk
te houden. Hij weet dat per 1 juli die richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit
ingaan. Die richtsnoeren laten ruimte voor een zogenaamde hybride taxatie. Die hybride
taxatie is natuurlijk weer goedkoper dan een volledig fysieke taxatie. De banken,
de modelleveranciers en de taxateurs zijn bezig om het gebruik van dat hybride product
mogelijk te maken. Het ministerie heeft ook nauw contact met partijen over de ontwikkeling
van dat taxatieproduct. Ik vind het belangrijk dat het een kwalitatief goed product
is, tegen zo laag mogelijke kosten. Ik denk dat de heer Koerhuis dat ook belangrijk
vindt. Ik zal de Kamer voor 1 juli informeren over de wijzigingen rondom die taxaties,
en hoe ik de motie die de heer Koerhuis daarover heeft ingediend, wil invullen.
De heer Koerhuis (VVD):
Twee dingen. Ik hoor de Minister zeggen: vanaf 1 juli gaan we gewoon van start. Alsof
mijn motie niet is aangenomen. In die motie, die is aangenomen, staat heel duidelijk
dat we niet van start gaan op 1 juli. En punt twee is: ik had echt nog wel vragen
over taxaties. De woningwaardes die taxateurs moeten gebruiken, zijn niet beschikbaar.
Een vve-boekhouding kan nog niet landelijk worden gedigitaliseerd. Banken moeten nu
altijd taxateurs laten aftekenen. Daar is de Minister allemaal niet op ingegaan, terwijl
dit wel nog allemaal hobbels op de weg zijn die moeten worden opgelost voordat wij
dat nieuwe taxatierapport van de Minister kunnen laten ingaan.
Minister Ollongren:
Het zijn bekende punten, specifieke punten. Ze zijn ook bekend bij degenen die dit
nu uitwerken. Ik zeg de heer Koerhuis graag toe dat ik in mijn brief die ik voor 1 juli
naar de Kamer stuur, op al deze punten zal ingaan.
De heer Koerhuis (VVD):
Nou, hier blijft toch licht tussen zitten. Ik heb eerder ook een amendement moeten
indienen omdat een motie niet werd uitgevoerd. Toen ging het om het voorlopig niet
overstappen op het nieuwe energielabel. Ik wil dus toch wel een wat hardere toezegging.
Ik wil dat die motie wordt uitgevoerd en dat die drie hobbels worden weggewerkt.
Minister Ollongren:
Maar of die hobbels kunnen worden weggewerkt, hangt af van het overleg dat nog gaande
is. Ik vind het wel belangrijk om te zeggen wat ik al meermaals tegen de Kamer heb
gezegd, namelijk dat we richtsnoeren hebben van de Europese Bankenautoriteit. Daar
zullen we ons aan moeten houden. Het is aan de toezichthouders om daarop toe te zien.
Zij zien toe op de banken en die banken moeten zich daaraan houden. Zowel de Europese
Centrale Bank als De Nederlandsche Bank moeten dat als zelfstandige autoriteiten kunnen
doen. Daar spelen we verder geen rol in. Ik zie wel, met de heer Koerhuis, het belang
van een zo goedkoop mogelijk, hybride taxatierapport. Het is hybride, omdat dat de
ruimte is die we hebben. De specifieke punten die hij noemt, zijn onderdeel van het
uitzoeken van wat er kan. Ik ben me heel erg bewust van het doel dat de heer Koerhuis
heeft. En ik zal, zeg ik nogmaals, de Kamer daarover voor 1 juli informeren.
De heer Koerhuis (VVD):
Ja, nou komt-ie toch. De Minister blijft eraan voorbijgaan dat er een motie ligt die
is aangenomen door de Kamer. Daarin staat dat we voorlopig niet overstappen. De Minister
blijft daaraan voorbijgaan. Ik hang dan maar een amendement boven de markt, want iets
anders weet ik ook niet.
De voorzitter:
Ja, moties moeten wel worden uitgevoerd, zou ik zeggen.
Minister Ollongren:
Voorzitter, als er van een aangenomen motie wordt afgeweken, moet er gemotiveerd van
worden afgeweken. En het is dan weer aan de Kamer om zich daarover uit te spreken.
Maar ik heb in dit geval niet gezegd dat ik de motie niet zou gaan uitvoeren, maar
ik heb gezegd: we zijn volop bezig om te kijken hoe we invulling kunnen geven aan
de motie van de heer Koerhuis. Daar zal ik de Kamer over informeren.
Dan de kwestie van de heer Koerhuis over de maximumprijs van het energielabel. Daar
is inderdaad ook een motie over ingediend. Ik begin toch even te zoeken naar overeenkomsten
met de heer Koerhuis, namelijk dat de gemiddelde prijs van het energielabel te hoog
ligt. Er is krapte in de markt. Ik ben ervan overtuigd dat die krapte tijdelijk is.
Ik zie dat het aantal energieadviseurs toeneemt dat beschikbaar is voor dit werk.
Dat betekent dat de wachttijden zullen afnemen en dat betekent dat de prijzen zullen
dalen. Er zijn nu ruim 1.000 energieadviseurs. De examens kunnen worden gehaald, en
dus kunnen er mensen toetreden tot deze markt. De heer Koerhuis heeft zijn motie samen
met mevrouw Beckerman ingediend, waarin hij oproept om een maximumprijs te hanteren.
Ik heb die motie ontraden. Ik heb ook beargumenteerd waarom ik haar ontraadde. Maar
goed, de motie is aangenomen, dus ik ben bezig met het inventariseren van de voor-
en de nadelen, en van de mogelijkheden en de onmogelijkheden. Ook daarover zal ik
de Kamer informeren voor 1 juli aanstaande.
De voorzitter:
Meneer Koerhuis, kort.
De heer Koerhuis (VVD):
Er ligt ook een aangenomen amendement van mij voor het van start laten gaan van het
digitale energielabel. De wet zelf laat geen ruimte en is van kracht: vanaf het moment
dat de wet is aangenomen, hebben huiseigenaren er recht op een energielabel digitaal
aan te vragen. In de toelichting is de Minister gevraag om een marktverkenning te
starten. Nou ja, die moet 1 juli klaar zijn. Ik ga ervan uit dat we van start gaan.
Want nogmaals: de wet geeft mensen het recht om het energielabel digitaal aan te vragen.
Ik zou de Minister toch..., ja, willen oproepen om dat per 1 juli in te laten gaan.
Want ik kan niet uitsluiten dat anders een Vereniging Eigen Huis een bodemprocedure
start waarbij men daar zegt: hé, de wet wordt niet uitgevoerd.
Minister Ollongren:
Misschien is het dan goed om voor de heer Koerhuis te schetsen wat er nadien is gebeurd.
Op 9 december vorig jaar is het amendement aangenomen. Toen hebben we direct een marktconsultatie
uitgezet om de mogelijkheden te onderzoeken. Er zijn acht inschrijvingen geweest op
de marktconsultatie. Die zijn allemaal beoordeeld. Ik leg de laatste hand aan de rapportage
daarover aan de Kamer. Dat komt doordat er nog een definitieve rapportage moet worden
gemaakt over die acht inschrijvingen en de beoordeling daarvan. Dat verkeert in de
afrondende fase. Zodra het er is, stuur ik het uw kant op. Maar ik kan wel zeggen
dat uit de voorlopige resultaten blijkt dat er geen voorstellen zijn die per 1 juli
geïmplementeerd kunnen worden. Omdat de heer Koerhuis ernaar vraagt, vind ik het belangrijk
om dat hier te melden. Er zijn geen voorstellen die per 1 juli geïmplementeerd kunnen
worden, die breed toepasbaar, betrouwbaar en nauwkeurig zijn, en ook nog voldoen aan
de wettelijke eisen waar het energielabel aan moet voldoen. Maar er zijn uit die marktconsultatie
wel heel waardevolle aanbevelingen naar voren gekomen, waarbij we dat energielabel
zouden kunnen verbeteren, inderdaad door die digitale toepassingen waar de heer Koerhuis
hoge verwachtingen van had. Dus het is de basis om dat digitaliseren uit te werken.
En in dat proces willen we komen met zaken als een digitale checklist voor woningeigenaren,
ondersteunende apps voor de energieadviseurs, et cetera, et cetera. Hier wordt dus
volop aan gewerkt, maar ik kan ook geen ijzer met handen breken. Ik ben me echter
ten volle bewust van de wensen van de Kamer op dit punt.
Ik ben de heer Koerhuis volgens mij nu alleen nog een antwoord schuldig op zijn vraag
over het Programma Aardgasvrije Wijken. Ik had natuurlijk in antwoord op vragen van
de heer Boulakjar al geschetst hoe we met de aanbeveling van de Rekenkamer zijn omgegaan.
Ik ben van mening dat dat Programma Aardgasvrije Wijken juist heel waardevolle inzichten
gaat opleveren over de manier waarop je op grote schaal de bestaande gebouwde omgeving
kunt laten overstappen van gas naar een duurzame energiebron. Het is helemaal niet
raar dat op dit moment het geld wel is toegekend, maar de huizen nog niet zijn opgeleverd,
want dat kost gewoon tijd. De grote aantallen waar de heer Koerhuis het over heeft,
zijn er onder andere ook doordat nieuwbouw natuurlijk allemaal aardgasvrij wordt gemaakt.
Dat is op zich heel mooi en dat gebeurt overigens mede dankzij de Kamer. Maar hier
gaat het niet over nieuwbouw, maar natuurlijk over bestaande bouw en hoe we het daar
doen. Ik vind dat een ontzettend belangrijk traject, dus er wordt veel energie in
gestoken door de gemeenten. De resultaten daarvan moeten inderdaad grotendeels nog
komen; daar heeft de heer Koerhuis gewoon gelijk in.
Voorzitter. Ik hoop dat ik daarmee de meeste vragen die op mijn terrein lagen, heb
kunnen beantwoorden. De Staatssecretaris zal onder andere ingaan op het thema wonen
en het Rijksvastgoedbedrijf. Dat ligt meer op zijn terrein.
De voorzitter:
Ja. Het woord is aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Knops:
Dank u wel, voorzitter. Het is goed om ook weer bij dit debat over het jaarverslag
te reflecteren op het afgelopen jaar. Wat ging er goed? En vooral: wat kan er beter?
We zullen dat alleen over het deel Binnenlandse Zaken doen omdat het deel Koninkrijksrelaties
een ander hoofdstuk is en een apart verantwoordingsdebat heeft. Ik wil kort iets zeggen
over het hybride werken en over het maatschappelijk vastgoed. Daarmee zal ik ook meteen
de vraag van de heer Boulakjar beantwoorden.
Dat hybride werken heb ik eerder al eens «een groot sociaal experiment» genoemd, waar
iedereen aan moest deelnemen. Het mooie met experimenten is dat je daar lessen uit
kunt trekken. Ik denk dat een van de belangrijkste lessen van dat thuiswerken is dat
er grote voordelen aan zitten, maar mogelijk ook nadelen. Het ging hier nog niet eens
om het hybride werken, maar aanvankelijk om thuiswerken. Een van de nadelen van thuiswerken
is het ontbreken van sociaal contact. We hebben heel veel ambtenaren daarover geënquêteerd,
ook met wetenschappelijk onderzoek begeleid. Men zegt: «We missen onze collega's.»
Men zegt: «We missen niet onze baas, maar wel onze collega's. We missen ze, omdat
we sociale wezens zijn.» Dus thuiswerken kan heel goed, zeker als je het snel en goed
organiseert, waarvoor ook dank aan de Kamer. Ik geef dit graag door aan alle ambtenaren
die het mogelijk hebben gemaakt om zo snel om te schakelen. We hebben hier vorig jaar
ook over gesproken. Althans, ik heb daarover gesproken met een aantal van uw collega's.
Het is nu echter zaak om dat momentum vast te houden, en de positieve lessen en de
mooie middenweg, het hybride werken, echt te omarmen.
Er zitten namelijk allerlei voordelen aan vast. Er zijn de voordelen voor de mensen
zelf. De overheid moet ook concurreren op de arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor bedrijven.
Je wilt werknemers aan je binden. En die werknemers combineren vaak werk en zorg.
Je wilt ook aantrekkelijk zijn voor mensen die misschien iets verder af wonen van
de Randstad, waar al die banen zijn. Als je niet elke dag op je kantoor hoeft te zijn,
wordt het ook aantrekkelijker om je werk op een wat grotere afstand van je woonplaats
te hebben. Je hoeft niet meer allemaal in de file te staan of opgepropt in de trein
te zitten. Dus er zijn tal van voordelen.
Maar er is ook het voordeel – dat zal de heer Koerhuis aanspreken – dat als je kiest
voor hybride werken, de overheid kan gaan nadenken over haar vastgoedportefeuille.
Moet je al die vierkante meters nog wel aanhouden? Zijn die allemaal nog wel nodig?
Kun je misschien een deel van die vierkante meters transformeren voor andere bestemmingen?
Ik denk dan onder andere aan de bestemming wonen, maar er is nog veel meer mogelijk
dan dat.
Denk ook aan het terugdringen van de CO2-uitstoot doordat mensen minder reizen. Zo zijn er dus tal van maatschappelijke doelen
die met dat hybride werken gediend worden. Het is mijn vaste voornemen om die positieve
lessen vast te houden. Hopelijk zijn we snel af van corona, maar kunnen we die lessen
wel omzetten in actie. Ik heb de Kamer eerder al aangegeven dat het kabinet besluitvorming
daarvoor voorbereidt. Ik heb ook gezegd dat, mocht dat concreter worden, uw Kamer
daarover wordt geïnformeerd.
Ik kom op het vastgoed. We leven in een tijd waarin er allerlei maatschappelijke problemen,
uitdagingen spelen op het gebied van wonen, op het gebied van energie, op het gebied
van de huisvesting van dak- en thuislozen, statushouders et cetera, maar ook op het
gebied van de modernisering van de landbouw en het terugdringen van de stikstofuitstoot.
Het is denk ik heel mooi om juist in zo'n tijd te zien dat je grond heel goed kunt
inzetten om die problemen aan te pakken en op te lossen. En hoe meer posities je hebt
en hoe meer volume het betreft, hoe makkelijker het is om daarmee te schuiven en om
oplossingen te bedenken.
Die verantwoordelijkheid voelen wij ook vanuit het Rijk. Dat is ook de reden dat ik
gestart ben met het regionaal ontwikkelprogramma van het Rijksvastgoedbedrijf, waarbij
je kunt kijken hoe je die gronden zo goed mogelijk kunt inzetten. Dat doe je dan natuurlijk
samen met medeoverheden, die ook vaak grondposities hebben, en/of particuliere partijen,
allemaal vanuit het idee dat de beleidsdoelen die bijvoorbeeld in de NOVI zijn opgesteld,
ook doorvertaling kunnen vinden in concrete projecten.
Ik denk dat we pas aan de start staan van wat er allemaal mogelijk is. Eigenlijk kun
je zeggen dat er in het verleden kennelijk geen noodzaak was om het zo te organiseren;
het kon allemaal nog wel. Maar we komen nu gewoon in de knel. Nederland wordt steeds
drukker, voller, we moeten dingen op elkaar af gaan stemmen en we willen steeds meer
zaken oppakken. Dat vraagt coördinatie en «goed rentmeesterschap» zoals ik het weleens
heb genoemd: omgaan met hetgeen aan ons is toevertrouwd en van alle Nederlanders is,
zodat het op een goede manier wordt ingezet. Daarvoor zoeken we als Rijksvastgoedbedrijf
ook nadrukkelijk samenwerking met bijvoorbeeld Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat,
ook organisaties die namens het Rijk een belangrijke taak op dit vlak vervullen.
De Eerste Kamer heeft mij hier recent vragen over gesteld. Toen heb ik gezegd dat
we gaan kijken hoe we het Rijksvastgoedbedrijf met deze opdrachten en samen met andere
departementen aan de slag kunnen laten gaan om die zaken uit te werken. Ik verwacht
zeker dat we daar al een eerste voorzet voor kunnen doen, ook in de aanloop naar een
nieuw kabinet dat ons gaat aflossen.
Dan de vragen van eigenlijk zo'n beetje alle leden, inclusief de rapporteur, die een
dubbelrol had, over de rol van ICT en overheid. Voor een deel is dit al aan de orde
gekomen in het Verantwoordingsdebat vorige week. Het blijft ingewikkeld, niet alleen
de combinatie ICT en overheid, maar ICT überhaupt. Voor alle organisaties is dat een
uitdaging, omdat de ontwikkelingen heel snel gaan, je niet meer zonder kunt en het
tegelijkertijd ook vraagt om stevige sturing en verdediging. Als er dan gepleit wordt
vanuit de Rekenkamer voor een «stevige line of defense», kan ik daar als oud-militair
alleen maar heel erg voor zijn en proberen te zorgen dat dat goed geregeld is. Maar
dit vraagt dus wel iets, ook voor de manier waarop we binnen de overheid omgaan met
die sturing op de ICT.
Staatsrechtelijk gezien hebben we natuurlijk te maken met de ministeriële verantwoordelijkheid,
waarbij elk departement in principe de eigen broek moet ophouden en ook ten aanzien
van de ICT primair eerstverantwoordelijk is. Maar omdat de ontwikkelingen zo snel
gaan, was er de afgelopen jaren, zoals ook bleek uit de rapportages van de Rekenkamer,
gewoon veel meer behoefte aan sturing, aan guidance, in de trant van: waar moeten
we naartoe, hoe bundelen we de krachten en de kennis en hoe stellen we regels op over
hoe we als overheid omgaan met ICT?
Heel belangrijk daarbij is dat de CIO, die bij BZK gepositioneerd is, een coördinerende
rol heeft naar de departementale CIO's en dat die coördinerende bevoegdheid – de Minister
sprak zojuist al over de vele coördinerende bevoegdheden die bij het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig zijn – ook hiervoor geldt, namelijk
dat de ICT en informatiebeveiliging in ieder geval sinds april vorig jaar bij mij
belegd zijn.
De Rekenkamer heeft niet een heel mooi beeld van de problemen die er zijn. Die zijn
niet kleiner geworden, maar eerder groter. Maar ik heb vorige week in het debat gezegd,
en dat erkent de Rekenkamer ook, dat het onderkennen van deze problemen niet meteen
betekent dat je het jaar erna ervan verlost bent omdat ze zijn opgelost. Het zijn
vaak hardnekkige vraagstukken. Het heeft alles met sturing te maken, dus je moet ook
in je richtlijnen en werkwijze er één lijn in trekken en vervolgens consequent daarnaartoe
werken.
Het «three lines of defense»-model is ook vastgelegd in het CIO-stelsel. Dat betekent
dat de vakministers een verantwoordingsplicht hebben in de richting van BZK en dat
wij, anders dan de Minister van Financiën niet op basis van de Comptabiliteitswet
een afdwingende bevoegdheid hebben, maar wel een sterkere rol krijgen om ook andere
departementen daarop aan te spreken.
Dan heeft BZK natuurlijk ook nog te maken met de Hoge Colleges van Staat, zoals de
Tweede Kamer, waarover ook een aantal opmerkingen gemaakt zijn. Door het CIO-beraad
waar de CIO een belangrijke rol heeft, maar ook door de introductie van de chief information
security officer afgelopen jaar en de overleggen, krijg je een soort convergentie
op het hele ICT-beleid, zowel op het toepassen van nieuwe ontwikkelingen en het verbeteren
van de dienstverlening als ook op het gebied van defensie, de verdediging, bescherming
en beveiliging van onze systemen. De CIO heeft in het kader van dat nieuwe stelsel
meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden gekregen.
In antwoord op de vraag of dit het eindstation is, heb ik vorige week gezegd dat ik
denk dat dat niet zo is. Ik denk dat die organische ontwikkeling van het CIO-stelsel
steeds verder zal doorgaan. Dat kan ook bijna niet anders, want we zijn natuurlijk
best een groot land – hopelijk vanavond ook – maar aan de andere kant ook weer niet
zo groot dat we ons kunnen permitteren om eigen koninkrijkjes te bouwen. Centrale
sturing is dus heel belangrijk, vooral omdat in gevallen zoals de Citrix-crisis vorig
jaar – we noemen veel dingen een «crisis», maar het was eigenlijk gewoon een incident
– er in de aansturing bijna een militaire operatie nodig is om die crisis te counteren,
om daar tegenin te gaan. Dit betekent dat iedereen moet weten wat hij moet doen, je
heel snel het lek boven tafel moet kunnen krijgen, er overlegd moet worden met leveranciers
en vervolgens het lek weer gedicht moet worden. Daar moet je van leren en dan je beveiliging
weer op het gewenste niveau brengen.
Dit is niet statisch, want de beveiliging verandert steeds omdat mensen die andere
ideeën hebben om binnen te dringen, ook steeds slimmer worden en steeds meer technieken
hebben. Het is dus een dynamisch model, maar wel een waarbij de coördinerende rol
steeds sterker zal gaan worden; dat is onmiskenbaar, dat gaat gewoon gebeuren.
De rapporteur had ten aanzien van de informatiebeveiliging in het bijzonder het signaal
dat de rapportages onvoldoende helder zijn en onvoldoende info bieden. Dat is waar,
dat hebben we ook onderkend. Het is ook in het Verantwoordingsdebat aan de orde geweest.
Er is heel veel gevraagd op het ICT-domein. Als je het goed bekijkt, hebben we ook
een inhaalslag te maken van zaken die misschien al eerder hadden moeten gebeuren,
maar die nu worden opgepakt. Nogmaals, «oppakken» betekent niet dat je het jaar daarna
van de kritiek af bent; het kan soms een paar jaar duren voordat het is opgelost.
Maar weet dat wij ons terdege realiseren dat het op orde hebben van dat systeem gewoon
cruciaal is, omdat vitale overheidsfuncties op het spel staan als je het niet goed
georganiseerd hebt. Dus die aanbevelingen van de Rekenkamer worden consequent opgevolgd
en gaan ertoe leiden dat de onvolkomenheden worden opgelost.
Wat betreft de transparantie hebben we gezegd dat we steeds meer gaan presenteren
over wat er met ICT-systemen gebeurt. Niet alleen de aanschaf en de investeringen,
maar vooral ook het beheer en het onderhoud, een hoge kostenpost, zullen inzichtelijk
gemaakt worden via het Rijks ICT-dashboard. Dat is dan ook voor de Kamer als controleur
dagdagelijks te raadplegen.
Voorzitter. Ten slotte de vraag van mevrouw Bromet over de cao voor rijksambtenaren.
Zij vroeg of we niet ervoor moeten zorgen dat we de nieuwe cao klaar hebben voordat
de oude afloopt. Ja, dat is idealiter wel het gegeven. Misschien is het toch even
goed om in herinnering te brengen dat als gevolg van de coronapandemie de onderhandelingen
voor de cao van afgelopen jaar, 2020, pas laat gestart zijn en in september afgelopen
jaar zijn afgerond. Zoals u weet, is de looptijd van die cao van 1 januari 2020 tot
31 december 2020. Dus toen de looptijd van die cao bijna was afgerond, is er pas een
akkoord bereikt over die cao. Toen is ook in gezamenlijk overleg met de bonden besloten
om pas in februari te starten met nieuwe cao-onderhandelingen voor een cao die al
een halfjaar niet meer van kracht is. En dan komt het hele spel op de wagen: hoe komen
vraag en aanbod in evenwicht, wat vragen de bonden, wat biedt het Rijk en welke inzet
wordt daarop geleverd?
In het voorjaar hebben beide partijen, althans in ieder geval als eerste de bonden,
geconcludeerd dat verdere onderhandelingen niet tot een resultaat zouden kunnen leiden,
tenzij de werkgever met een ander bod zou komen. We hebben begin juni een sober maar
wat ons betreft passend loonbod gedaan, ook met een aantal kwalitatieve wensen van
de bonden daarin opgenomen. De bonden hebben dat intern besproken en hebben op 10 juni
te kennen gegeven dat dit bod, dus het primaire loon evenals secundaire arbeidsvoorwaarden
van de werkgever, onvoldoende is om verder te overleggen. Zij vonden dat het te ver
uiteen lag en hebben aangegeven dat zij opnieuw met hun achterban in overleg willen
treden en daarna bij ons zullen terugkomen. Dat is de stand van zaken en ook het lange
antwoord. Het korte antwoord is: idealiter ja, het is logisch dat je afspraken maakt
van tevoren. In dit geval is dit ook vanwege corona en alle situaties niet gelukt.
De voorzitter:
Dank aan de Staatssecretaris. Ik kijk of er behoefte is aan een tweede termijn. Het
hoeft niet, maar het kan. Ik kijk eerst even naar onze rapporteur. Een enkel woord,
begrijp ik. Het woord is aan hem.
De heer Boulakjar (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb geen behoefte aan een hele lange tweede termijn, maar
ik wil de Staatssecretaris en de Minister danken voor hun reactie op mijn inbreng
als rapporteur namens de commissie. Ik wil ook de Minister danken voor de toezegging
om vanaf volgend jaar te werken aan die navolgbaarheid, zodat de Kamer haar taak nog
beter kan uitvoeren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Prima. Mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter, ik heb een motie.
De voorzitter:
Daar schrikken we van! Ja, het kan wel, want dit is een WGO. Dus kom maar op!
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Het is een motie naar aanleiding van de beantwoording door de Minister van mijn vragen
over de voorbereiding op de formatie. GroenLinks zou toch graag zien dat het verslag
van de gesprekken over wat er precies aan de hand is in de gemeentes, ook financieel,
aan de Kamer wordt gestuurd.
Daarom heb ik de volgende motie opgesteld.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Kamer bij de recente begrotingsbehandeling BZK de motie-Özütok
(35 300-B, nr. 23) heeft aangenomen, maar dat de in deze motie verzochte gezamenlijke analyse of voorbereiding
door Rijk en decentrale overheden voor de informateur nog niet gereed is;
overwegende dat de grote maatschappelijke problemen zoals die nu onderwerp van gesprek
zijn, door het nieuwe kabinet en medeoverheden gezamenlijk moeten worden aangepakt;
overwegende dat de Minister van BZK verantwoordelijk is voor het opstellen van een
dergelijke analyse en de gevolgen daarvan voor de interbestuurlijke en financiële
verhoudingen;
overwegende dat hierin naast de gezamenlijke analyse ook eventuele geschilpunten kunnen
worden benoemd;
verzoekt de regering om ervoor zorg te dragen dat er zo spoedig mogelijk een gezamenlijke
probleemanalyse over de interbestuurlijke verhoudingen en financiële verhoudingen
wordt opgesteld, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bromet.
Zij krijgt nr. 10 (35 830-VII).
Dank u wel.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Verder wil ik beide bewindspersonen bedanken voor de beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Dijk, heeft u behoefte aan een tweede termijn?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Heel kort, inderdaad. Heel veel dank voor de beantwoording. Ik ben blij met de motie,
omdat onze vragen daarover volgens mij wel op één lijn zaten.
De voorzitter:
De heer Koerhuis.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik heb in ieder geval twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de CO2-besparing niet inzichtelijk is gemaakt van de proeftuinen aardgasvrije wijken, het
programma reductie energiegebruik, de Regeling reductie energiegebruik woningen, de
regeling energiebesparing eigen huis en de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen;
constaterende dat er al 563 miljoen euro is uitgekeerd onder die vijf programma's;
verzoekt de regering om de CO2-besparing van die vijf programma's inzichtelijk te maken en voor het begrotingsoverleg
Binnenlandse Zaken 2022 naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koerhuis.
Zij krijgt nr. 11 (35 830-VII).
De heer Koerhuis (VVD):
De tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een digitaal taxatierapport goedkoper is dan een fysiek taxatierapport;
constaterende dat een vve-boekhouding nog niet landelijk kan worden gedigitaliseerd
en dat het taxatierapport voor appartementen niet digitaal kan worden uitgevoerd;
van mening dat mensen niet onnodig op hoge kosten moeten worden gejaagd voor een taxatierapport;
verzoekt de regering om op korte termijn een marktconsultatie te organiseren die inzicht
moet geven in de mogelijkheden en randvoorwaarden om een vve-boekhouding landelijk
te kunnen laten digitaliseren, en op basis hiervan een digitaal taxatierapport voor
appartementen te laten volgen per 1 januari 2022,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koerhuis.
Zij krijgt nr. 12 (35 830-VII).
De heer Koerhuis (VVD):
Zoals in de interrupties op de Minister al bleek, ligt er een door de Kamer aangenomen
amendement om huiseigenaren het energielabel digitaal te kunnen laten aanvragen. Ik
vraag de Minister toch om dat amendement uit te voeren.
Ik had nog gevraagd of de stofkam door het energielabel kan. Waarom moeten energieadviseurs
de kleur van zonnewering, dakgoten en regenpijpen gaan meten?
Het hangt boven de markt: ik heb toch die motie ingediend om voorlopig niet over te
stappen op het nieuwe taxatierapport, en die motie is aangenomen. De Minister blijft
schimmig over de uitvoering van die aangenomen motie. Er komt een brief. Ik zou toch
graag voor de stemming die brief willen ontvangen, want dan kan ik nog een amendement
indienen waardoor we voorlopig toch niet naar dat nieuwe taxatierapport overstappen.
De voorzitter:
Dank u wel. Het zal eventjes duren voordat de moties gekopieerd zijn.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister. En ik wil er graag een einde aan breien, dus ik vraag
iedereen om puntig te zijn.
Minister Ollongren:
Dank, voorzitter. Ja, zeg ik tegen de heer Boulakjar. Die toezegging heeft de Kamer
gekregen.
Mevrouw Bromet heeft de motie op stuk nr. 10 ingediend. Ik kan de verleiding weerstaan
om iedere overweging daarin langs te lopen, want daar staan misschien dingen in waarvan
ik denk: nou... Het gaat bijvoorbeeld over wel of niet gereed. Maar ik heb ook gezegd:
ik wil die motie-Özütok uitvoeren. Ik heb dat ook gedaan, want dat overleg is gevoerd.
We hebben stukken klaarliggen. Ik beschouw de motie dus eigenlijk als een oproep om
dat werk dat al gedaan is, aan de Kamer beschikbaar te stellen. In die zin geef ik
de motie dan oordeel Kamer, voorzitter. Mevrouw Van Dijk steunde overigens dit punt
van mevrouw Bromet. Dat is genoteerd.
De heer Koerhuis heeft een tweetal moties ingediend en nog een paar opmerkingen gemaakt.
Zijn eerste motie, op stuk nr. 11, gaat over een vijftal programma's waar inderdaad
geld mee gemoeid is en waarmee CO2-besparing in beeld moet worden gebracht. Hij stelt voor om dat voor alle vijf de
programma's voor het begrotingsoverleg van volgend jaar gereed te hebben en naar de
Kamer te sturen. Ik weet niet of ik dat kan beloven. Ik zou hem willen verzoeken om
te overwegen iets ruimer in de tijd te gaan zitten. De bedoeling is namelijk dat iedere
regeling afzonderlijk geëvalueerd wordt. Dat gebeurt dus niet in één keer voor alle
vijf de regelingen. We zijn nu bezig met een van de vijf regelingen, ik meen de SEEH.
Zodra die evaluatie er is, zal de Kamer daarover geïnformeerd worden. En we kijken
bij die evaluatie natuurlijk ook naar die CO2-opbrengst. Dit zal dus gefaseerd en zo snel mogelijk gebeuren in een bepaalde volgorde.
Dat betekent dat sommige resultaten ruim voor dit moment bij de Kamer zullen zijn,
en andere misschien die deadline niet kunnen halen. Ik weet niet of de heer Koerhuis
genegen zou zijn om er een iets ruimere interpretatie in de tijd aan te geven?
De heer Koerhuis (VVD):
Ik heb expres het begrotingsoverleg Binnenlandse Zaken 2022 genoemd. Waarschijnlijk
komt er wel een begrotingsoverleg Wonen en Ruimte, maar dat moeten we nog besluiten.
In de afgelopen jaren komt die volgens mij in de praktijk ongeveer een maandje later.
Dat geeft iets meer ruimte. Die ruimte wil ik wel geven, als die er komt.
De voorzitter:
Dan zou de heer Koerhuis met een aangepaste motie moeten komen?
De heer Koerhuis (VVD):
Ik kijk ook even naar de griffie. Kan ik dan «begrotingsoverleg Wonen en Ruimte 2022»
opschrijven? Dat wil ik wel aanpassen.
De voorzitter:
U komt dus met een aangepaste motie?
De heer Koerhuis (VVD):
Dat wil ik wel aanpassen, als dat genoeg is.
Minister Ollongren:
Als de heer Koerhuis dan tóch de motie gaat aanpassen, vraag ik hem om het nog nét
iets ruimer te formuleren. Nogmaals, wat er dan klaar is aan evaluaties, ligt er dan.
Daar gaan we naar streven. Maar ik kan niet garanderen dat dat voor alle vijf de programma's
geldt. Dit zijn allemaal behoorlijk stevige evaluaties. Er moet ook al voldoende kennis
en ervaring zijn opgedaan om dat oordeel te kunnen vellen. Dus iets meer ruimte in
de tijd zou denk ik enorm helpen. Als dat iets ruimer zou kunnen worden geformuleerd,
of als er staat dat het «het streven» is om het op dat moment te doen, dan zou ik
de motie heel graag oordeel Kamer geven. Er moet dan uit spreken dat er begrip voor
is als het voor een aantal regelingen nog niet helemaal gereed is.
De heer Koerhuis (VVD):
Ik geef de ruimte «begrotingsoverleg Wonen en Ruimte». Dat pas ik aan. Ik vraag geen
full-fledged evaluaties, maar ik vraag alleen om inzichtelijk te maken wat de CO2-besparing is. Ik vraag niets meer. We hebben hier meer dan een half miljard aan uitgegeven,
dus...
De voorzitter:
Helder. De Minister.
Minister Ollongren:
Ik wil dat juist ook graag inzichtelijk maken, maar om dat te weten, moet je ook wel
die programma's in voldoende mate hebben uitgevoerd. Ik kan de Kamer dus niet beloven
dat als het programma dan nog niet ver genoeg is, we dan maar een slag in de lucht
gaan doen naar die CO2-besparing. Dat verwacht de Kamer denk ik ook niet van mij op dit punt, en ook niet
van mijn opvolger.
De voorzitter:
Ik ben nooit zo'n voorstander van koehandel met moties. Hom of kuit.
Minister Ollongren:
U hebt gelijk. Dan moet ik de motie ontraden, voorzitter. Ik heb u goed gehoord en
u heeft helemaal gelijk.
De voorzitter:
Ja, anders wordt het te veel de koehandel op Purmerend. Dat willen we niet.
Minister Ollongren:
Precies, dat doen we ergens anders.
De tweede motie van de heer Koerhuis, op stuk nr. 12, gaat over taxatie. Daarin wordt
gevraagd om op korte termijn een consultatie te organiseren. We kunnen denk ik wel
met de markt een consultatie doen over hoe we die boekhouding voor die vve's kunnen
digitaliseren. Ik begrijp dat dat de intentie is achter deze motie. Dan laat ik het
oordeel over de motie aan de Kamer.
Dan de stofkam. De heer Koerhuis kwam daarop terug en hij had die in de eerste termijn
ook al genoemd. We hebben natuurlijk wel even gesproken over het energielabel en de
kwestie van de marktconsultatie. Omdat de heer Koerhuis hierop doorvraagt, zeg ik:
een van de aanbevelingen is ook, te onderzoeken of die opnameprotocollen verder kunnen
worden vereenvoudigd. De heer Koerhuis zit heel goed in deze materie. Dat zou bijvoorbeeld
kunnen gebeuren als er invoerparameters zijn die minder dan 2% effect hebben op de
energieprestatie van de woning. Dat is een aanbeveling die ik graag ter harte neem,
want dat kan inderdaad behoorlijk bijdragen aan die prijsreductie, aan de vereenvoudiging
en aan de digitalisatie van het label. Dus het antwoord is eigenlijk: ja, ik ga graag
met die stofkam door die systematiek.
Ik heb twee dingen toegezegd, maar ik zeg nogmaals dat ik ook heb toegezegd om de
Kamer voor 1 juli te informeren over hoe het hiermee precies staat. Dan zal ik dus
meer en détail ingaan op de vraag van de heer Koerhuis.
De voorzitter:
Ongelofelijk.
Ik kom vandaag tot drie toezeggingen.
– Voortaan wordt het jaarverslag vergezeld van een beknopt overzicht van de grootste
uitgavenposten en behaalde resultaten. Dat gebeurt op verzoek van onze rapporteur.
– Er komt een brief over de invulling van de aangenomen motie-Koerhuis over het nieuwe
taxatierapport. Die brief arriveert voor 1 juli.
– Er komt een brief over de stand van zaken rond het digitaal energielabel. Dit gebeurt
op verzoek van de heer Koerhuis. Deze brief arriveert ook voor 1 juli.
Voor de goede orde vraag ik nog even of de commissie bezwaar heeft tegen dechargeverlening.
Ik zie geen reactie, dus er is geen bezwaar.
De stemmingen zijn eigenlijk dinsdag, maar die kunnen we misschien later doen vanwege
de brieven die gaan komen. Waarschijnlijk wordt het dan de dinsdag voor het reces.
Dit vanwege de verzoeken van de heer Koerhuis om brieven.
Ik dank de beide bewindspersonen voor hun aanwezigheid, met alle warmte en alle spanningen
die anderszins in de lucht hangen. Fijn dat u bij ons was. Dank ook aan onze rapporteur
die zich op eminente wijze heeft gekweten van zijn taak. We zijn bijzonder trots op
hem. Verder iedereen bedankt. Een prettige voetbalwedstrijd gewenst en wel thuis.
Sluiting 19.10 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Martin Bosma, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.