Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het verslag Raad voor Concurrentievermogen 27 en 28 mei 2021 (Kamerstuk 21501-30-535)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 536
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 juli 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief
van 18 juni 2021 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen 27 en 28 mei 2021
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 535).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 juli 2021 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 16 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan
Adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze
leden hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment door de Europese Commissie wordt
gewerkt aan een (niet bindend) Pact voor onderzoek en innovatie (O&I). Het Pact zal
voortborduren op de Commissiemededeling over de Europese onderzoeksruimte (ERA) van
september 2020 en de vier strategische doelen uit de mededeling verder uitwerken.
Een van de doelen betreft «Investeringen en hervormingen prioriteren». Wat doet de
Europese Commissie zelf op dit gebied? Komen er voorstellen vanuit de Commissie om
Europese fondsen op dit punt te moderniseren?
Op het gebied van «Investeringen en hervormingen prioriteren» richt de Commissie zich
op het stimuleren en faciliteren van nationale hervormingen in landen die op dit moment
minder goed meekomen in de EU-programma’s. Ook doet de Commissie voorstellen voor
een betere aansluiting tussen nationale investeringen in onderzoek en innovatie en
EU-programma’s. Dit verloopt onder andere via het ERA Forum voor Transitie waarin
de Commissie, samen met lidstaten, de vernieuwde ERA vorm geeft. Overkoepelend wordt
door de Commissie via het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027, met de daaronder
vallende fondsen en programma’s zoals Horizon Europe (Kamerstuk 22 112, nr. 3120), en het grootschalige herstelplan «Next Generation EU» (Kamerstuk 22 112, nr. 3112), bijgedragen aan een moderner, innovatiever en duurzamer Europa. In het MFK 2021–2027
zijn stappen gezet richting modernisering van de fondsen en programma’s. Nadere prioriteiten
kunnen worden gesteld bij de werkprogrammering van de fondsen en programma’s.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland met betrekking tot het debat over
de vernieuwde Europese onderzoeksruimte het positief acht dat er gesproken wordt over
het vertalen van Europese onderzoek- en innovatiedoelen (O&I) naar nationale plannen.
Nederland zal, conform het BNC-fiche over de vernieuwde ERA, het belang uitdragen
van investeringen om een hoogwaardig O&I-klimaat te creëren en om grote maatschappelijke
uitdagingen aan te pakken. Speciale aandacht gaat uit naar open science, impact van
O&I, erkennen en waarderen, gendergelijkheid en samenwerking in ecosystemen. Kan de
Staatssecretaris aangeven of er ook meer aandacht komt voor economische- en kennisveiligheid
en het tegengaan van ongewenste overdracht van kennis en technologie, onderwerpen
zoals benoemd in het Fiche: Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA)
voor onderzoek en innovatie van 6 november 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2967)? Wat is concreet de inzet van Nederland op economische- en kennisveiligheid? Kan
de Staatssecretaris hier specifiek ingaan op het bestrijden van spionage? Wat kan
Nederland leren van andere lidstaten, en wat kunnen andere lidstaten leren van Nederland?
Welke nationale of Europese regels dienen aangepast te worden om economische- en kennisveiligheid
beter te borgen?
In zijn brief aan de Tweede Kamer over kennisveiligheid in het hoger onderwijs en
wetenschap van 27 november jl., beschrijft het kabinet verschillende maatregelen om
ongewilde kennisoverdracht tegen te gaan. Momenteel worden deze landen-neutrale maatregelen
verder ontwikkeld en geïmplementeerd. Zo is inmiddels met het bestuur van alle individuele
universiteiten, instellingen voor toegepast onderzoek en onderzoeksinstituten gesproken
over de kansen en mogelijke risico’s van internationale samenwerking. Het doel van
deze zogenoemde kennisveiligheidsdialoog is het vergroten van het bewustzijn van mogelijke
risico’s voor kennisveiligheid, nationale veiligheid en economische veiligheid. Deze
gesprekken worden samen met de inlichtingen- en veiligheidsdienst gevoerd en daarbij
komen de modi operandi van statelijke actoren aan bod, inclusief spionage. Komende
maanden volgen gesprekken met hogescholen en universitair medisch centra. Tevens komt
dit najaar nog een specifieke nationale leidraad voor kennisveiligheid beschikbaar,
welke de rijksoverheid samen met de kennissector ontwikkelt. Deze leidraad helpt instellingen
bij het maken van een gedegen afweging bij het aangaan van internationale samenwerking
en bij het inperken van eventuele risico’s. Ook worden met de sectororganisaties bestuurlijke
afspraken gemaakt over kennisveiligheidsbeleid van kennisinstellingen. Bovendien wordt
nog dit jaar gestart met het expertise- en adviesloket Kennisveiligheid. Hier kunnen
instellingen terecht met vragen over internationale samenwerking en (digitale) kennisveiligheid.
Ook vindt het kabinet, zoals beschreven in de hierboven genoemde Kamerbrief over kennisveiligheid,
het belangrijk om in EU-verband samen op te trekken. Enerzijds omdat het binnen een
EU-brede onderwijs- en onderzoeksruimte weinig nut heeft als het ene land wél maatregelen
treft en het andere niet. Anderzijds om te voorkomen dat één land dat maatregelen
treft, geconfronteerd kan worden met tegenmaatregelen van landen die zich hierdoor
benadeeld voelen. Samen staan we in dat opzicht sterker.
Daar komt bij dat Nederland niet het enige land is dat zich geconfronteerd ziet met
ongewenste inmenging vanuit het buitenland en met het ongewenst weglekken van kennis
en technologie. Nederland zoekt daarom nadrukkelijk de samenwerking met andere landen
op. In aanvulling op activiteiten in EU-verband zijn er bilaterale contacten met partnerlanden,
zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Denemarken, maar ook Australië,
Canada en de VS. Doel van dergelijke bilaterale contacten is te leren van hun ervaringen
en inzichten, te verkennen waar beleid op elkaar aangesloten kan worden én om te zien
of samen opgetrokken kan worden in de EU en in andere internationale fora. Concreet
wordt in de gesprekken bijvoorbeeld verkend hoe men gezamenlijk het onderwerp hoger
op de EU-agenda kan krijgen en hoe de EU een rol kan spelen in het vergoten van kennisveiligheid
en economische veiligheid. De EU kan bijvoorbeeld «peer learning» bevorderen, EU-brede
onderzoeken uitvoeren en handreikingen uitwerken die lidstaten kunnen benutten bij
het vormgeven van hun beleid. Een voorbeeld van zo’n handreiking betreft de in ontwikkeling
zijnde guidelines on tackling R&I foreign interference, die worden opgesteld door
de Europese Commissie met behulp van experts uit de sector. Daarnaast stelt de EU
ook gerichte regelgeving op die lidstaten beschermt tegen ongewenste overdracht van
kennis en technologie.
Het kabinet zal uw Kamer in het najaar van 2021 opnieuw informeren over de voortgang
die er op het gebied van kennisveiligheid is geboekt.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de Raad zal debatteren over de balans
tussen openheid en strategische autonomie bij internationale samenwerking in onderzoek
en innovatie. De Staatssecretaris verwacht dat er lidstaten zullen zijn die naar verwachting
een meer protectionistische houding tonen en samenwerking, waaronder gezamenlijke
publieke aanbestedingen, eerder tot de Europese Unie willen beperken. Kan de Staatssecretaris
aangeven welke lidstaten dit zijn? Deze leden vinden het standpunt dat Nederland in
deze discussie inneemt onduidelijk. Moet volgens de Staatssecretaris het belang van
internationale samenwerking voorop blijven staan, maar wel met aandacht voor het beschermen
van de strategische belangen van de Europese Unie en Nederland? Kan de Staatssecretaris
concreet aangeven of ze gezamenlijke publieke aanbestedingen tot de Europese Unie
wil beperken of niet? Nederland is voorstander om bij internationale samenwerking
maatwerk toe te passen en om niet op voorhand derde landen uit te sluiten, zo lezen
deze leden. Acht de Staatssecretaris het uitsluiten van landen wel mogelijk? In welke
gevallen?
Internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie (O&I) is voor
lidstaten belangrijk, maar er is verschil in visie over wat de juiste balans is. In
het kader van open strategische autonomie zullen gelijkgestemde lidstaten het belang
van openheid in internationale samenwerking benadrukken. Hierbij geldt het principe
«zo open als mogelijk» om samenwerking met excellente partners en bondgenoten waar
in het verleden veel mee is samengewerkt, voort te kunnen zetten en zo reciprociteit
te kunnen borgen. Ook Nederland zal dit nadrukkelijk naar voren brengen in de Raad.
Andere lidstaten zullen een meer protectionistische houding tonen en samenwerking
eerder tot de EU willen beperken.
Het belang van internationale samenwerking moet voorop blijven staan, maar wel met
aandacht voor het beschermen van de strategische belangen en voor Europa en Nederland
belangrijke waarden. Het Nederlandse standpunt is dat er in beginsel internationaal
samengewerkt kan worden op het gebied van O&I. Deze samenwerking is essentieel om
aangesloten te blijven op hoogwaardige kennis en de markten in het buitenland, tenzij
er gerede argumenten zijn op het gebied van veiligheid, strategische autonomie en
concurrentievermogen om dit niet te doen. Dit dient in uitzonderlijke gevallen en
in goed overleg met de lidstaten te gebeuren.
Als het gaat om aanbestedingen dan is het zo dat op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen
Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten de mogelijkheid hebben om
inschrijvingen niet toe te laten van bedrijven die zijn gevestigd in landen die niet
zijn aangesloten bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement
Agreement, GPA) van de WTO. Hetzelfde geldt voor bedrijven gevestigd in landen waarmee
de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten die toegang geeft tot de
Europese markt voor overheidsopdrachten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland omtrent het Horizon 2020 programma
de zesde plaats inneemt van lidstaten die de meeste middelen uit Horizon 2020 ontvangen.
Kan de Staatssecretaris een top-10 geven van de lidstaten die de meeste middelen uit
Horizon 2020 ontvangen? Voorts lezen deze leden dat de gemiddelde slaagkans van Nederlandse
deelnemers in Horizon 2020 met 16,9 procent boven het Europese gemiddelde van 12,4
procent ligt. Wat vindt de Staatssecretaris van deze gemiddelde slaagkansen, zowel
voor Nederland, als op Europees niveau? Wegen deze slagingspercentages op tegen de
kosten van het programma? Wat kan Nederland doen om slagingspercentages te verhogen?
Kan de Staatssecretaris aangeven wat ten aanzien van dit punt in het verleden in gedaan
en in de toekomst zal doen?
De top-10 van landen die de meeste middelen uit Horizon 2020 ontvangen is als volgt:
(1) Duitsland (€ 9,93 miljard); (2) Verenigd Koninkrijk (€ 7,76 miljard); (3) Frankrijk
(€ 7,41 miljard); (4) Spanje (€ 6,32 miljard); (5) Italië (€ 5,58 miljard); (6) Nederland
(€ 5,31 miljard); (7) België (€ 3,42 miljard); (8) Zwitserland (€ 2,39 miljard); (9)
Zweden (€ 2,29 miljard); (10) Oostenrijk (€ 1,92 miljard) (peildatum 2 juni 2021).
Het kabinet is er trots op dat voorstellen uit Nederland een significant hogere kans
van slagen hebben dan het gemiddelde van 12,4%, en hecht grote waarde aan de wetenschappelijke
en maatschappelijke impact van de Europese Kaderprogramma’s voor Onderzoek en Innovatie
(Kamerstuk 22 112, nr. 2648). Het programma is gebaseerd op internationale competitie, waarbij honorering kan
worden beschouwd als een kwaliteitskeurmerk. De grote populariteit van het programma
bevestigt dat er op de juiste thema’s wordt ingezet, en dat alleen de beste voorstellen
gefinancierd worden. Met de verkregen middelen wordt veel waardevol, excellent onderzoek
en innovatie in Nederland gefinancierd, waarbij een grote bijdrage wordt geleverd
aan het Europees en Nederlands concurrentievermogen, en het vinden van oplossingen
voor maatschappelijke vraagstukken. Dat maakt het de kosten van het programma waard.
Echter, teveel overschrijving kan leiden tot ontevredenheid en ontmoediging, omdat
dan goede voorstellen niet gefinancierd kunnen worden. Uit de interim- evaluatie van
Horizon 2020 bleek dat de slaagkansen tussen verschillende onderdelen van het programma
sterk uiteenliepen, evenals tussen landen, sectoren, instrumenten en ervaringsniveaus.
De Europese Commissie heeft verschillende maatregelen genomen om hiermee om te gaan.
Zo is tijdens de looptijd van Horizon 2020 voor verschillende onderdelen een twee-staps-evaluatie
ingevoerd, waardoor de slaagkansen voor volledige projectvoorstellen sterk werd verhoogd.
Daarnaast hangt de kans op succes af van verschillende factoren. Uiteraard moet het
projectvoorstel uitmuntend zijn, maar een goed begrip van de evaluatieprocedure en
het programma is ook van belang. Hier kan ondersteuning door National Contact Points
een belangrijke rol spelen. In Nederland vervult de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO) deze rol. De RVO zal ook Nederlandse onderzoekers en innovators met interesse
in Horizon Europe ondersteunen om zo succesvol mogelijk aan het programma deel te
kunnen nemen. Onder Horizon Europe worden lidstaten die minder succesvol waren in
Horizon 2020 geholpen om hun ondersteuningsstructuur te versterken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Raad voor Concurrentievermogen van 19–22 juli en wensen enkele vragen te
stellen.
Europese Onderzoeksruimte: vertaling van gedeelde Europese doelen naar nationale acties
De leden van de D66-fractie lezen dat op het moment van schrijven van de geannoteerde
agenda, de exacte vraagstelling van het debat over de vernieuwde Europese Onderzoeksruimte
nog niet bekend is. Deze leden vragen of de vraagstelling inmiddels wel bekend is.
De context van het debat wordt gevormd door de vernieuwde ERA waarover in september
2020 een Commissiemededeling verscheen. Het voorzitterschap heeft een discussiestuk
opgesteld met mogelijke, praktische stappen waarmee de abstracte ERA-doelen kunnen
worden vertaald naar nationale acties. Om de discussie te structureren stelt het voorzitterschap
twee concrete vragen:
1) Zijn een verbeterde coördinatie en monitoring van de nieuwe ERA ambitieus genoeg om
deze daadwerkelijk vorm te geven en te implementeren?
2) Wat voor ondersteuning verwacht u van de Commissie, specifiek bij de nationale acties
om bij te dragen aan de implementatie van de nieuwe ERA?.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Europese Commissie werkt aan een (niet-bindend)
Pact voor onderzoek en innovatie (O&I). Deze leden vragen de Staatssecretaris welk
doel de Europese Commissie beoogt te bereiken met het Pact en of het Pact van invloed
is op de verdere vormgeving van Horizon Europe. Voorts merken deze leden op dat open
wetenschap en open innovatie geen speerpunten van het Pact lijken te zijn. Zij vragen
of dat wel onderdeel van de Nederlandse inzet is.
Het doel van het Pact is om lidstaten via een eenmalig niet-bindend initiatief hun
betrokkenheid en gedeelde ambities op het gebied van O&I te laten bevestigen. Het
Pact zal geen invloed hebben op de verdere vormgeving van Horizon Europe, maar is
van belang voor het bredere O&I-beleid van de lidstaten. In het Pact worden bijvoorbeeld
speerpunten voor Europees O&I-beleid en gedeelde beleidsprioriteiten voor de nieuwe
ERA nader uitgewerkt.
Het Pact verschijnt naar verwachting op 16 juli as. en dan zal pas duidelijk zijn
wat de definitieve speerpunten zijn. Nederland heeft zich bij de totstandkoming van
het Pact ingezet voor verdere verankering van onder andere open science, impact van
O&I, erkennen en waarderen, gendergelijkheid en samenwerking in ecosystemen. Aangezien
open science en open innovatie voor veel lidstaten belangrijke thema’s zijn, onder
andere om bij te dragen aan de maatschappelijke uitdagingen van EU en lidstaten, zullen
deze vrijwel zeker terugkomen in het Pact.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat er in de aankomende
Raad vermoedelijk gesproken wordt over de vertaling van de strategische ERA-doelen
naar nationale acties. Deze leden vragen de Staatssecretaris om uiteen te zetten op
welke ERA-doelen Nederland de grootste stappen te maken heeft en welke acties daartoe
ondernomen zou kunnen worden.
De vernieuwde ERA kent vier strategische doelen voor de komende jaren, zoals vastgelegd
in de Commissiemededeling van september 2020: (1) Investeringen en hervormingen prioriteren,
(2), Toegang tot excellentie, (3) O&I-resultaten vertalen naar de economie en maatschappij
en (4) Verdieping van de ERA. De aandachtsgebieden voor Nederland zijn uiteengezet
in het BNC-fiche en vallen vooral binnen het vierde strategische doel, dit zijn onder
andere onderzoeksfaciliteiten en infrastructuur, wetenschapscommunicatie, open science,
gendergelijkheid, onderzoekscarrières, impact van O&I en samenwerking in onderzoeks-en
innovatie-ecosystemen.
Nederland is al actief op deze aandachtsgebieden en hecht eraan dat de uitwerking
van de ERA zo veel mogelijk bij bestaande nationale initiatieven en processen aan
sluit en deze waar mogelijk uit te breiden. Onder de strategische doelstellingen van
de ERA wordt de Europese 3% norm voor investeringen in O&I als percentage van het
bbp in stand gehouden. Nederland staat hier positief tegenover. Voor Nederland geldt
vooralsnog, vanwege de sectorstructuur, de norm om in totaal 2,5% van het bbp te investeren
in O&I.
Gebalanceerde openheid: de mondiale aanpak van onderzoek en innovatie
De leden van de D66-fractie lezen dat op het moment van schrijven van de geannoteerde
agenda, de exacte vraagstelling van het debat over de mondiale aanpak van onderzoek
en innovatie nog niet bekend is. Zij vragen of de vraagstelling inmiddels wel bekend
is.
De Raad zal discussiëren over gebalanceerde openheid: de nieuwe mondiale benadering
voor O&I, waarover in mei 2021 een Commissiemededeling is verschenen. Gegeven de aandacht
rondom internationale samenwerking en druk op de geopolitieke verhoudingen is er aanleiding
voor een gezamenlijke benadering van internationale samenwerking op het gebied van
O&I vanuit de Europese Unie. Met deze nieuwe Europese strategie voor internationale
samenwerking bevestigt de Commissie dat openheid bij samenwerking op het gebied van
onderzoek en innovatie het uitgangspunt blijft. Samenwerking moet echter wel gebeuren
op basis van wederkerigheid, een gelijk speelveld en respect voor fundamentele waarden.
Om de discussie te structureren stelt het voorzitterschap drie concrete vragen:
• Hoe moeten we de samenwerking met internationale partners moduleren in lijn met een
gelijk speelveld dat bestaat uit gedeelde waarden en principes, randvoorwaarden en
wederkerigheid?
• Zouden we in de internationale samenwerking thematische prioriteiten moeten overwegen
die verder gaan dan de groene en digitale transities (twin transities) en gezondheid,
in lijn met de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG)? Zijn er aanvullende thematische
prioriteiten waarmee we rekening dienen te houden?
• Hoe kunnen we het beste internationale O&I-partnerschappen ontwikkelen om onze gedeelde
doelstellingen te behartigen, namelijk:
– het behalen van de groene- en digitale transities en de bescherming van gezondheid;
– een versterkte invloed van Europa in de wereld.
De leden van de D66-fractie vragen of er reeds afspraken zijn gemaakt over de associatie
en deelname van landen aan Horizon Europe. Is er een transparant proces en heldere
criteria op basis waarvan besloten wordt of een land kan associëren of deelnemen aan
(onderdelen van) het kaderprogramma? Is het respecteren van academische vrijheid een
van de criteria?
Ja, er zijn afspraken gemaakt over de associatie en deelname van landen aan Horizon
Europe. Samenwerking tussen de EU en derde landen binnen Horizon Europe zal door middel
van associatieovereenkomsten vastgelegd worden. De onderhandelingen met kandidaat-geassocieerde
landen over deze overeenkomsten zijn inmiddels gestart, nu het definitief akkoord
is bereikt over Horizon Europe. In dit akkoord is vastgelegd onder welke voorwaarden
landen van buiten de EU kunnen associëren met Horizon Europe. Ook is vastgelegd onder
welke voorwaarden derde landen mee kunnen doen op projectniveau, of in uitzonderlijke
gevallen kunnen worden uitgesloten, bijvoorbeeld op grond van veiligheidsoverwegingen.
In de Commissiemededeling inzake een Mondiale benadering van Onderzoek en Innovatie
wordt nader richting gegeven aan internationale samenwerkingsverbanden van de EU op
het gebied van onderzoek innovatie. Bijvoorbeeld waar het principes en waarden betreft
die de EU wil borgen en waarlangs de EU haar aantrekkingskracht als hoogwaardig centrum
voor onderzoek en innovatie in de wereld kan vergroten. Het gaat onder andere om academische
vrijheid, gendergelijkheid, diversiteit, inclusiviteit, open data en open science
en wetenschapsdiplomatie. Deze principes en waarden worden nog nader uitgewerkt, maar
werpen hun schaduw vooruit bij de associatieonderhandelingen. Wat betreft het proces
is afgesproken dat de associatieovereenkomsten door de Commissie per land worden uit
onderhandeld en goedgekeurd door de Raad. De verwachting is dat een groot deel van
de kandidaat-geassocieerde landen voor het einde van 2021 geassocieerd is bij Horizon
Europe. Deze landen kunnen deelnemen in de eerste calls van Horizon Europe.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda Informele Raad voor Concurrentievermogen
Onderzoek & Interne Markt – Industrie d.d. 19–22 juli 2021
De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens de Raadsbijeenkomst zal worden gedebatteerd
over de vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA), maar op het moment van schrijven
de exacte vraagstelling van dit debat nog niet bekend was. Zij vragen of hier inmiddels
meer duidelijkheid over is.
Ik verwijs u naar het antwoord op de vraag van de fractie van D66.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie werkt aan een «Pact voor
onderzoek en innovatie» (O&I). Is Nederland bij de totstandkoming hiervan betrokken?
Is het voor ons land mogelijk invloed op dit Pact uit te oefenen? Indien ja, gaat
het de Staatssecretaris dat doen?
Nederland is betrokken bij de totstandkoming van het Pact voor onderzoek en innovatie.
Het Pact wordt ontwikkeld via het Forum voor Transitie, een expertgroep met vertegenwoordigers
van de lidstaten en de Europese Commissie, waar Nederland ook vertegenwoordigd is.
Nederland zal betrokken blijven bij het Forum voor Transitie en daar deelnemen aan
de discussies over het Pact en de verdere concretisering van de ERA, conform het BNC-fiche
over de vernieuwde ERA. Voor de inzet van Nederland ten aanzien van het Pact verwijs
ik naar het antwoord op de vraag van de fractie van D66.
Is de Staatssecretaris bekend met het bericht Vlaanderen haalt investeringsnorm voor
Onderzoek en Ontwikkeling in het Financieel Dagblad van 30 juni 2021? Wat vindt zij
ervan dat het Vlaanderen wel lukt 3 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP)
uit te geven aan Onderzoek & Ontwikkeling, terwijl deze norm in Nederland bij lange
na niet gehaald wordt? Hoe komt dat? Wat doet Vlaanderen anders dan wij? Eerder dit
jaar heeft Nederland met Duitsland een innovatie- en technologiepact gesloten. Ziet
de Staatssecretaris het voor zich dat in de toekomst meer van dergelijke bilaterale
pacten zullen worden gesloten? Indien ja, met welke landen? Hoe wordt dat bepaald?
Ja ik ben bekend met dit artikel. Het is lastig om verklaringen te geven voor verschillen
in R&D-uitgaven tussen Nederland en andere afzonderlijke landen dan wel regio’s. Het
artikel geeft geen nadere duiding bij de relatief hoge R&D-uitgaven in Vlaanderen.
Wel wordt gewezen op een Vlaams Innovatiepact, waarbinnen actoren in het Vlaamse innovatielandschap
ernaar streven om met gezamenlijke inspanningen de 3%-ambitie voor R&D te realiseren.
Statistische informatie geeft aan dat met name de R&D-uitgaven van bedrijven relatief
hoog zijn in Vlaanderen, in internationaal perspectief beschouwd. Voor Nederland geldt
vooralsnog, vanwege de sectorstructuur, de norm om in totaal 2,5% van het bbp te investeren
in R&D. Eventuele nieuwe keuzes met betrekking tot het innovatiebeleid zijn aan een
nieuw kabinet. Dat geldt ook voor bilaterale pacten op het vlak van innovatie en technologie
naar voorbeeld van het innovatie- en technologiepact dat Nederland eerder dit jaar
met Duitsland heeft gesloten.
De leden van de CDA-fractie lezen dat ten aanzien van het beleidsdebat over openheid
en strategische autonomie bij internationale samenwerking in O&I kiest Nederland voor
het standpunt «open waar mogelijk, gesloten indien nodig» en pleit voor maatwerk in
plaats van het op voorhand uitsluiten van derde landen. Is de Staatssecretaris van
mening dat de Europese Unie thans over voldoende en de juiste instrumenten beschikt
om dit maatwerk te kunnen toepassen? Kan zij aangeven hoe vaak het in de afgelopen
jaren is voorgekomen dat derde landen zijn uitgesloten? In welke situaties? Om welke
reden(en)?
Er zijn verschillende momenten waarop afspraken worden gemaakt over de betrokkenheid
van derde landen bij Horizon Europe. Dit gebeurt in eerste instantie bij het afsluiten
van de associatieovereenkomsten, waarover de onderhandelingen momenteel lopen. Daarnaast
biedt de verordening van Horizon Europe de mogelijkheid om niet-lidstaten uit te sluiten
als de strategische autonomie, het concurrentievermogen of de veiligheid van de Unie
in gevaar is. Dit gebeurt alleen in uitzonderlijke situaties. Deze mogelijkheid is
ingevoerd onder Horizon Europe, dat dit jaar van start is gegaan. Er kan dus niet
worden teruggegrepen op eerdere ervaringen. Het eerste Werkprogramma voor Horizon
Europe, met looptijd 2021–2022, bevat een aantal onderwerpen binnen kwantumonderzoek
en ruimtevaart waarop de Europese Commissie de uitsluitingsgronden van toepassing
acht. Om de openheid zoveel mogelijk te borgen, wordt kandidaat-geassocieerde landen
de gelegenheid gegeven waarborgen te geven voor deelname waarbij de strategische autonomie,
het concurrentievermogen en de veiligheid van de Unie niet in gevaar komt. Vervolgens
wordt in het najaar besloten welke niet-lidstaten deel kunnen nemen. Het kabinet is
tevreden dat de Europese Commissie voor dit maatwerk heeft gekozen, en zal kritisch
volgen hoe dit verloopt.
De leden van de CDA-fractie lezen over de prestaties van Nederland in Horizon 2020
(2014–2020). Van de 5,3 miljard euro is het grootste deel neergekomen bij Nederlandse
universiteiten en universitaire medische centra, onderzoeksinstellingen en het Nederlandse
bedrijfsleven. Is er een overzicht beschikbaar van alle projecten waaraan deze middelen
zijn toegekend?
Er zijn tot nu toe in totaal 35.128 projecten gefinancierd onder Horizon 2020, waarvan
6.106 projecten met Nederlandse deelnemers. Dit levert een zeer lange lijst met projecten
op. De Europese Commissie beoogt zoveel mogelijk impact te creëren met de gefinancierde
projecten en ontsluit daarom informatie over deze projecten via verschillende kanalen.
Projecten waarmee de contracten zijn afgesloten, zijn te vinden via de CORDIS website
van de Europese Commissie. Landen-specifieke resultaten kunnen ook worden geraadpleegd
in het Horizon 2020 Dashboard.
De leden van de CDA-fractie steunen het kabinet in het streven naar een snelle implementatie
van de Europese industriestrategie, voor een industrie die concurrerend en duurzaam
is. De leden verwachten daarbij behalve van productinnovatie ook veel van productie-
of procesinnovatie. Op 10 november 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 22, item 24) is de motie van de leden Amhaouch en Bruins over een procesinnovatie-stimuleringsinstrument
voor het brede midden- en kleinbedrijf (mkb) aangenomen (Kamerstuk 35 570-III, nr. 31). Deze leden kijken uit naar de in dat kader toegezegde verkenning naar door het
mkb ervaren knelpunten op het gebied van procesinnovaties, die na het zomerreces naar
de Tweede Kamer moet komen.
Het kabinet is het ermee eens dat voor het mkb naast productinnovaties ook productie-
of procesinnovaties van groot belang zijn. De naar aanleiding van de motie toegezegde
verkenning wordt momenteel uitgevoerd. Ik zal de Kamer kort na het zomerreces informeren
over de uitkomsten daarvan. Afhankelijk van de uitkomsten kan een volgend kabinet
bezien of vervolgstappen nodig zijn, en zo ja welke.
De leden van de CDA-fractie spreken uit dat mede conform de aangenomen motie van het
lid Palland c.s. over bijhouden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun
RRF-gelden besteden (Kamerstuk 21 501-30, nr. 510) de Kamer op dit moment de uitvoeringsbesluiten Recovery and Resilience Facility
(RRF) over andere lidstaten ontvangt. Deze leden vragen of de Staatssecretaris een
analyse maakt van wat deze plannen betekenen voor de concurrentiekracht van Nederland.
Indien ja, kan deze concurrentieanalyse met de Kamer worden gedeeld?
Op dit moment zijn 16 concept uitvoeringsbesluiten door de Commissie gepubliceerd,
waarvan de eerste 12 reeds zijn besproken en goedgekeurd tijdens de Ecofin Raad op
13 juli. Van de eerste 12 uitvoeringsbesluiten heeft uw Kamer reeds een appreciatie
ontvangen. De appreciatie van de komende vier uitvoeringsbesluiten volgt spoedig.
De kabinetsappreciatie focust op de opgenomen hervormingen die landenspecifieke aanbevelingen
uit het Europees Semester adresseren; de effecten op de concurrentiekracht van Nederland
worden daar niet expliciet in meegenomen.
Wel gaat de Commissie in haar beoordeling in op de spill-over effecten van de plannen.
Een investeringsimpuls in andere lidstaten kan ook ertoe leiden dat andere lidstaten
profiteren. Innovatieve Nederlandse sectoren kunnen inspelen op de hogere investeringsbehoefte,
profiteren van kennis-spillovers en kunnen middels Europese samenwerking oplossingen
vinden op maatschappelijke uitdagingen waarmee we sterker uit de crisis komen.
Er worden verder geen grote gevolgen verwacht voor de Nederlandse concurrentiekracht
gegeven het feit dat de uitgaven uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) gebonden
zijn aan Europese regels, zoals de staatssteun- en aanbestedingsregels. Wanneer alle
plannen zijn goedgekeurd en de implementatie van start is gegaan, zal uw Kamer een
brief ontvangen die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten
hun RRF-gelden besteden, conform de motie van het lid Palland. Als er uit deze analyse
volgt dat er significante effecten te verwachten zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht
zullen deze alsnog worden benoemd in de nog te ontvangen brief.
Fiche: Mededeling Mondiale benadering van Onderzoek en Innovatie (Kamerstuk 22 112, nr. 3146)
Het BNC-Fiche vermeldt dat het hoger onderwijs geen plek heeft in de Mededeling Mondiale
benadering van Onderzoek en Innovatie. Onderneemt de Staatssecretaris acties om dit
alsnog voor elkaar krijgen? Verder schrijft de Minister dat het voorstel «te weinig
oog heeft voor het nationale beleid omtrent economische en kennisveiligheid van de
EU-lidstaten». Waar moeten deze leden hierbij precies aan denken, bijvoorbeeld het
stelen van (bedrijfs)gevoelige informatie?
Nederland heeft ervoor gepleit dat de mededeling Mondiale benadering van Onderzoek
en Innovatie ook gericht zou zijn op onderwijs. De Commissie was dit initieel van
plan maar heeft uiteindelijk besloten het onderwijsdeel uit het voorstel te halen
en op te nemen in het aangekondigde Commissievoorstel over de transformatieagenda
in het Hoger Onderwijs (verwacht voor eind 2021/begin 2022).Voor het kabinet is de
inzet op kennisveiligheid gericht op het brede spectrum van het kennisveld, inclusief
hoger onderwijs. Dit zal Nederland in EU-verband ook blijven uitdragen.
Op dit moment wordt in Nederland uitvoering gegeven aan de maatregelen rondom kennisveiligheid
en economische veiligheid, zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen van de
VVD-fractie. De Commissiemededeling Mondiale benadering van Onderzoek en Innovatie
richt zich met name op EU-beleid en niet op het beleid van de lidstaten zelf. Dat
is een gemiste kans. Zo zou de Commissie «peer learning» kunnen faciliteren en lidstaten
kunnen aansporen om meer werk van kennisveiligheid te maken.
In 2020 publiceerde Dialogic een analyse naar onderzoeks- en innovatie-ecosystemen.
Deze leden vragen in hoeverre het versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen
óók een plek heeft of gaat krijgen in de Europese O&I-aanpak.
Het versterken van onderzoeks-en innovatie-ecosystemen heeft een plek gekregen in
de Commissiemededeling voor een vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) en zal
naar verwachting ook terugkomen in het Pact voor Onderzoek en Innovatie dat momenteel
wordt opgesteld door de Commissie. Eén van de strategische doelen in de mededeling
over de vernieuwde ERA is de vertaling van O&I-resultaten naar de economie en maatschappij.
De Commissie richt zich daarnaast ook op het verbeteren van het O&I-vestigingsklimaat
en het zichtbaarder maken van excellente onderzoeksresultaten. Ook in Horizon Europe
is aandacht voor het stimuleren van ecosystemen, zo is er bijvoorbeeld een werkprogramma
gericht op het versterken van Europese innovatie-ecosystemen, waarbinnen ook aandacht
is voor het innovatief mkb. Nederland zet zich ook in op meer kenniscirculatie en
impact via het versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen. Onderzoek, innovatie
en innovatief ondernemerschap («startups» en «scale-ups») floreren in goed aaneengesloten
ecosystemen. Dit leidt tot nieuwe kennis en innovaties en het versterken van economische
en maatschappelijke impact.
Verslag Raad voor Concurrentievermogen 27 en 28 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 535)
De leden van de CDA-fractie lezen over de voorstellen die Nederland aandraagt om de
effectiviteit van het Digital Markets Act-voorstel (DMA) te verbeteren, waaronder
het kunnen opleggen van aanvullende verplichtingen aan specifieke poortwachters, het
kunnen meenemen van ecosysteemvorming bij de aanwijzing van poortwachters, het kunnen
onderzoeken van alle relevante fusies en overnames door poortwachters, en het versterken
van de (ondersteunende) rol van nationale toezichthouders bij de handhaving van de
DMA. Hoe zijn deze verbetervoorstellen ontvangen? Hoe groot is de kans dat deze alsnog
in het DMA-voorstel terechtkomen?
De onderhandelingen over de Digital Markets Act (DMA) zijn in volle gang. Tijdens
de onderhandelingen is gebleken dat er vrij brede steun bij andere lidstaten is voor
wat betreft het mogelijk maken dat alle relevante fusies en overnames kunnen worden
onderzocht. Dat geldt ook voor het punt dat de Europese Commissie in haar handhaving
van de DMA kan worden ondersteund door nationale toezichthouders. Ook steunen naar
verwachting verschillende andere lidstaten het meenemen van ecosysteemvorming bij
het aanwijzen van poortwachters. De Nederlandse inzet om een aanvullende bevoegdheid
te introduceren waarbij aan specifieke poortwachters extra verplichtingen op kunnen
worden gelegd, leidt tot meer vragen bij andere lidstaten en behoeft meer uitleg,
waardoor het nu nog onzeker is welke kans van slagen dit voorstel heeft. Alle bovengenoemde
punten zijn terug te vinden in het non-paper «Friends of an Effective DMA » die Nederland
samen met Frankrijk en Duitsland schreef. Het kabinet zal zich gedurende de onderhandelingen
stevig blijven inzetten voor de kabinetsinzet zoals vermeld in het BNC-fiche, zodat
de DMA zo effectief mogelijk wordt om digitale markten eerlijk te houden en te zorgen
dat machtige platforms kunnen worden uitgedaagd. Aangezien de onderhandelingen in
de Raad en het Europees Parlement over de DMA nog in volle gang zijn, kan ik op dit
moment nog niet aangeven hoe groot de kans is dat de kabinetsinzet uiteindelijk ook
in de definitieve DMA terecht komen.
De leden van de CDA-fractie zouden voort van de Staatssecretaris willen weten wat
het tijdspad is voor het voorstel voor het Single Market Emergency Instrument (SMEI).
Wat zijn de relevante beslismomenten?
De Commissie heeft in haar Actualisering van de industriestrategie aangekondigd dat
zij genoemd voorstel in het eerste kwartaal van 2022 zal presenteren. Het tijdpad
van de besluitvormingsprocedure is nog niet bekend en hangt mede af van de vorm van
het nieuwe instrument.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief Nederlandse steun
aan twee IPCEI’s van 9 juli 2021, als reactie op de motie van het lid Amhaouch c.s.
over het momentum voor IPCEI niet voorbij laten gaan (Kamerstuk 32 637, nr. 459). Deze leden waarderen de positieve houding van de Staatssecretaris en kijken uit
naar de verdere concretisering en uitwerking.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris over de verordening inzake
buitenlandse subsidies schrijft dat Nederland hoopt dat de mogelijkheden tot het opleggen
van sancties voldoende effect hebben. Is zij voldoende overtuigd van dit effect? Welke
sancties zijn er mogelijk?
Wanneer de Commissie een verstorende subsidie aantoont kan zij verschillende maatregelen
opleggen, zoals het verplicht afzien of terugdraaien van bepaalde investeringen, of
het verminderen van capaciteit of marktaanwezigheid. De onderneming in kwestie kan
ook toezeggingen doen, waaronder terugbetaling van de subsidie of het onder eerlijke,
redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toegang geven tot infrastructuur die
tot stand kon komen dankzij de verstorende buitenlandse subsidie. Deze maatregelen
moeten de verstoring in het geheel en effectief verhelpen en het is aan de Commissie
om te bepalen of dat het geval is. Wanneer een onderneming niet voldoet aan de herstelmaatregelen
of toezeggingen, kan de Commissie een boete opleggen tot 10% van de jaaromzet van
het voorgaande jaar bedragen of een dwangsom tot 5% van de gemiddelde dagelijkse omzet
van het voorgaande jaar.
Ook bij procedurele inbreuken kunnen maatregelen worden opgelegd. Wanneer een bedrijf
onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of niet meewerkt aan een onderzoek kunnen
een dwangsom en/of een boete volgen. In het algemeen geldt dat de hoogte van de boete
afhangt van de aard, ernst en duur van de overtreding, met inachtneming van proportionaliteit
en geschiktheid. Een dwangsom kan maximaal 5% van de gemiddelde dagelijkse concernomzet
bedragen, en een boete kan maximaal 1% van de jaarlijkse concernomzet bedragen. Wanneer
een onderneming bij een overname of aanbesteding de notificatieverplichtingen overtreedt
kan de Commissie een boete opleggen van maximaal 10% van de jaaromzet.
De verordening voorziet dus in een breed palet aan maatregelen die de Commissie kan
treffen. Het kabinet is daarbij van mening dat de sancties ook een voldoende afschrikwekkende
werking moeten hebben. Naar aanleiding van eerdere vragen vanuit uw Kamer hierover
heb ik kenbaar gemaakt dat in het uiterste geval een onderneming van de interne markt
geweerd moet kunnen worden. Deze mogelijkheid staat nu niet in het voorstel en zal
ik dan ook gedurende de onderhandelingen inbrengen.
De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat in de Raad voor Concurrentievermogen
van 27–28 mei 2021 raadsconclusies zijn aangenomen over ruimtevaart, over een New
Space for People en een Space for People in European coastal areas. Hoe is Nederland
hierbij betrokken? Deze leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatief
Space Based Secure Connectivity Initiative, «voor een snel veilig internet dat altijd
en overal voor iedereen in Europa beschikbaar is», en zouden hier graag van op de
hoogte blijven evenals van nieuwe wetgevende voorstellen op dit terrein. Kan de Staatssecretaris
hun meer informatie geven over de strategie voor een European launcher alliance? Wat
houdt die precies in?
Nederland is via de Raadswerkgroep Ruimtevaart betrokken geweest bij de totstandkoming
van beide sets Raadsconclusies. Voor de Raadsconclusies New Space for People heeft
Nederland succesvol ingezet op het onderstrepen van 1) het belang van sleuteltechnologieën,
2) het betrekken van kennisinstellingen en 3) de rol van ESA bij Europese autonome
toegang tot de ruimte. Voor de Raadsconclusies over Space for People in European coastal
areas geldt dat Nederland zich met succes heeft ingezet voor een pan-Europese benadering
van de European coastal areas, met inbegrip van de Noordzeekust.
Het initiatief Space Based Secure Connectivity Initiative zal mogelijk tijdens de
RvC in november 2021 worden geagendeerd. Naar verwachting zal de Commissie in de eerste
helft van 2022 met een concreet voorstel komen. In dat kader zullen de Kamerleden
tijdig worden geïnformeerd.
Er bestaat nog geen strategie voor een European launcher alliance. De Commissie werkt
momenteel aan een roadmap hiervoor, die naar verwachting eind 2021 gereed zal zijn.
Later dit jaar zal de Commissie nationale ruimtevaartagentschappen, waaronder het
Netherlands Space Office, benaderen voor een dialoog over dit onderwerp.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris graag zou zien dat het volgende
jaarlijkse interne-marktrapport wordt aangevuld en geconcretiseerd met aanbevelingen
om de interne markt te versterken. Deze leden zijn benieuwd of het in de lijn der
verwachtingen ligt dat dit gaat gebeuren. Welke aanbevelingen zou de Staatssecretaris
zelf doen hieromtrent?
Om daadwerkelijk bij te dragen aan een rollende agenda ter versterking van de interne
markt behoeft het rapport op een aantal punten aanvulling. Het rapport is nu onvoldoende
concreet om deze agenda te voeden met specifieke suggesties. De aandacht voor de ecosystemen
in het rapport draagt bij aan meer maatwerk en is zodoende positief. Het zou echter
van toegevoegde waarde zijn als de Commissie per ecosysteem duidelijker in kaart brengt
wat de belemmeringen zijn.
Een verdiepingsslag met meer gedetailleerde cijfers over stromen van goederen en diensten
binnen de interne markt en over de verwevenheid van de diverse ecosystemen met de
interne markt zou helpen om een betere indruk van de staat van de interne markt te
schetsen. Ook een meer kwalitatieve analyse over daadwerkelijke belemmeringen en de
wijze waarop deze worden geadresseerd is gewenst. Dit geldt in het bijzonder voor
verschillende dienstensectoren die onderdeel van ecosystemen zijn en hoe deze door
de crisis zijn geraakt. Een grondige evaluatie van de gevolgen van de crisis voor
de interne markt is nog steeds gewenst.
In de Taskforce interne-markthandhaving wordt op diverse terreinen gewerkt aan het
wegnemen van belemmeringen. Het gaat dan onder meer om documentvereisten bij erkenning
van beroepskwalificaties en het tegengaan van protectionisme in de agrifoodsector.
Betere samenwerking tussen inspecties in verschillende lidstaten kan bijdragen aan
meer uniforme toepassing van interne-marktregels. De Europese Markttoezichtverordening
draagt hier onder meer aan bij.
De komende maanden zal het kabinet zich hier waar mogelijk samen met andere lidstaten
voor inzetten. Met name de wens om meer specifieke suggesties ter verbetering van
de interne markt in het rapport op te nemen lijkt breder te worden gedeeld.
Fiche: Verordening machineproducten (Kamerstuk 22 112, nr. 3158)
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor het bedrijfsleven «lichte positieve financiële
consequenties te verwachten zijn», onder andere vanwege kosten door explicietere verplichtingen
voor fabrikanten, gemachtigden, importeurs en distributeurs en door nadere veiligheidseisen.
Is het mogelijk deze extra kosten te kwantificeren?
De Europese Commissie heeft, als ondersteuning van het voorstel, een impact assessment
opgesteld en onderdeel hiervan is een minimale kosten-baten analyse. In het impact
assessment is opgenomen dat door het aanleveren van digitale instructies in plaats
van papieren een algemene besparing in de gehele EU kan oplopen tot € 16.6 miljard.
Tevens wordt in de EU per jaar een besparing verwacht van € 15 miljoen door het zorgen
dat er minder (gezondheids)klachten ontstaan vanwege vibraties van machines die in
de hand vastgehouden worden.
Daarnaast wordt per keer dat een nieuwe machine op de markt wordt gebracht een besparing
van € 5.000 – € 10.000 voorzien door het verduidelijken van de reikwijdte, het verminderen
van onduidelijkheden en met name door de aansluiting op het algemene Europese productbeleid
(Nieuw Wetgevend Kader) voor definities en eisen aan de marktdeelnemers en conformiteitsbeoordelingsinstanties.
Er wordt per keer daarentegen een kostenverzwaring voorzien van € 500 – € 1.000 door
het opnemen van eisen aan software, kunstmatige intelligentie en nieuwe technologieën.
Het impact assessment laat dus zien dat het voorstel per saldo besparingen oplevert
voor het bedrijfsleven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. Azarkan, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier