Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Eerdmans over de elementen dwang en draagvlak binnen het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving
Vragen van het lid Eerdmans (JA21) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de elementen dwang en draagvlak binnen het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving (ingezonden 3 juni 2021).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
            namens Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat Keijzer (ontvangen 16 juli
            2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3345.
         
Vraag 1
            
Kunt u concreet en afzonderlijk aangeven wat u onder het begrip «dwang» verstaat binnen
               de context van het Programma Aardgasvrije Wijken (waaronder de projecten in de proeftuinwijken)
               en meer in brede zin het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving? Wat is dwang,
               wanneer is er sprake van dwang, in welke gevallen mag dit van u worden toegepast,
               vanaf wanneer mag het van u worden toegepast, op wie mag het worden toegepast en door
               wie?
            
Antwoord 1
            
Op dit moment kunnen bewoners niet gedwongen worden van het aardgas af te gaan, noch
               in de proeftuinen, noch elders.
            
Gemeenten geven de wijkgerichte aanpak vorm via transitievisies warmte, uitvoeringplannen
               en omgevingsplannen. Gemeenten maken die plannen met betrokkenheid van bewoners en
               andere stakeholders. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten in een uitvoeringsplan
               (door het wijzigen van het omgevingsplan) besluiten wanneer en hoe een wijk (stapsgewijs)
               van het aardgas af gaat en welk alternatief voor aardgas er wordt gekozen. Dit wordt
               – conform de afspraak in het Klimaatakkoord – voorzien van waarborgen voor bewoners.
               Hoe deze waarborgen kunnen worden vormgegeven, wordt momenteel ambtelijk uitgewerkt.
            
Het doel van de bevoegdheid voor gemeenten om te kunnen besluiten wanneer en hoe een
               wijk van het aardgas af gaat, is de energietransitie betaalbaar te houden. Een gasnet
               in stand houden voor enkele gebruikers die niet van het aardgas af willen, terwijl
               er een redelijk alternatief beschikbaar is, is niet kosteneffectief en daarom ook
               niet wenselijk. De bevoegdheid om te besluiten wanneer een wijk van het aardgas af
               gaat, kunnen gemeenten vervolgens op het eind van het proces als sluitstuk daadwerkelijk
               inzetten. Hiervoor is zorgvuldige aanpassing van wetgeving nodig. Het gaat om een
               nog nader in te vullen bevoegdheid. Het is aan het volgende kabinet om deze bevoegdheid
               nader in te vullen. Op uw specifieke vragen kan ik daarom nog niet ingaan.
            
Vraag 2
            
Kunt u tevens concreet en afzonderlijk aangeven wat u binnen diezelfde context verstaat
               onder de veelvuldig gebruikte term «draagvlak»? Wanneer is er volgens u concreet sprake
               van draagvlak voor het aardgasvrij maken van woningen en/of bedrijven, hoe en onder
               wie meet u dit of laat u dit meten en welke concrete conclusies en acties verbindt
               u eraan wanneer er geen of in onvoldoende mate sprake is van draagvlak?
            
Antwoord 2
            
Draagvlak is belangrijk voor de energietransitie en duidt op de mate waarin mensen
               een bepaald beleid aanvaarden of steunen, in dit geval het aardgasvrij maken van woningen
               en wijken. Het bepalen en beoordelen van het draagvlak onder de bewoners voor een
               voorstel van het lokaal bestuur is een verantwoordelijkheid van dat lokale bestuur.
            
In het Klimaatakkoord is afgesproken de gemeentelijke plannen voor de energietransitie
               in de gebouwde omgeving vorm te geven met de Omgevingswet. Participatie is een belangrijke
               pijler onder de Omgevingswet. Daarin is geregeld dát participatie moet plaatsvinden,
               niet hóe dat moet gebeuren. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is naar aanleiding
               van de breed gesteunde motie Nooren c.s.1 een regeling opgenomen met een plicht voor gemeenten, provincies en waterschappen
               om participatiebeleid op te stellen waarin vastgelegd wordt hoe participatie wordt
               vormgegeven en welke eisen daarbij gelden. Voor een meer structurele inbedding werk
               ik aan het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau.
            
Vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) ondersteun ik gemeenten actief met
               kennis en leren bij het vormgeven van bewonersbetrokkenheid, onder andere door middel
               van de Handreiking Participatie en Communicatie Wijkaanpak Aardgasvrij. In de proeftuinen
               wordt actief geleerd op welke wijze bewoners het beste betrokken kunnen worden en
               hoe draagvlak kan worden opgebouwd. Over de resultaten publiceer ik jaarlijks via
               de voortgangsrapportage van het PAW.
            
Tevens ben ik gestart met het meten van de bewonerstevredenheid in de proeftuinen,
               mede op verzoek van uw Kamer2. Dit doe ik in samenspraak met de proeftuinen, zodat de resultaten weer gebruikt
               worden om de aanpak waar nodig te verbeteren. Ik zal uw Kamer vóór de zomer informeren
               over de resultaten van het onderzoek. Tevens zal ik het onderzoek uitbreiden naar
               alle proeftuinen en regelmatig herhalen.
            
Vraag 3
            
Bent u van mening dat in proeftuinwijken momenteel directe of indirecte dwang wordt
               toegepast en/of dat hiertoe stappen worden gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke
               wijze en hoe verhoudt zich dat tot het feit dat u op 22 april in commissieverband
               nog aangaf dat – ondanks het verzoek van proeftuingemeenten om wettelijke bevoegdheden
               – gemeenten deze mogelijkheid momenteel niet hebben?
            
Antwoord 3
            
In de proeftuinen wordt geen gebruik gemaakt van dwang. Gemeenten hebben op dit moment
               geen bevoegdheid om het transport van aardgas te kunnen beëindigen. Het uitfaseren
               van aardgas in de proeftuinen is nu gebaseerd op een vrijwillige deelname van de bewoners.
               Gemeenten met een proeftuin in de eerste ronde hebben aangegeven wetgeving over deze
               bevoegdheid van groot belang te vinden om te voorkomen dat er grote maatschappelijke
               kosten moeten worden gemaakt voor het in stand houden van een gasnet voor enkele woningen
               waarvan de bewoners niet kiezen voor een aardgasvrije woning. Met de voortgangsbrief
               van het PAW3 heb ik de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
            
Vraag 4
            
Is er in de nieuwe Wet Collectieve Warmtevoorziening sprake van (de mogelijkheid tot)
               dwang? Zo ja, waarom bent u hier niet gewoon open over in plaats van te pogen dit
               als «overleg» te framen4? Zo nee, betekent dit dat mensen die dat willen gewoon aan het gas kunnen blijven?
            
Antwoord 4
            
Het concept wetsvoorstel Collectieve warmtevoorziening bevat geen mogelijkheden tot
               dwang voor gebruikers van aardgas. Een ontwerp van dit wetsvoorstel van de Minister
               van Economische Zaken en Klimaat is vorig jaar in consultatie geweest, maar is nog
               niet aangeboden aan het parlement5. Het wetsvoorstel richt zich op de borging van drie publieke belangen: betaalbaarheid,
               betrouwbaarheid en duurzaamheid bij de aanleg en exploitatie van collectieve warmtevoorzieningen
               in de gebouwde omgeving. Zo wordt geregeld dat het warmtebedrijf iedereen verplicht
               een aanbod tot aansluiting op de collectieve warmtevoorziening moet doen, indien de
               gemeente heeft besloten dat een bepaald gebied overgaat op collectieve warmte, maar
               ook dat het accepteren van dit aanbod voor gebouweigenaren niet verplicht is.
            
Als gebouweigenaren geen gebruik maken van deze opt-out mogelijkheid, nemen zij ieder
               geval de eerste drie jaar warmte af van de collectieve warmtevoorziening. Gebouweigenaren
               die gebruik maken van de opt-out mogelijkheid uit het wetsontwerp zijn zelf verantwoordelijk
               voor het realiseren van een alternatieve, individuele duurzame warmtevoorziening.
               Via het onder antwoord 1 genoemde wetgevingstraject wordt bezien hoe het waarborgen
               en beoordelen van deze keuzemogelijkheid vorm moet krijgen. Dit is geen onderdeel
               van het wetsvoorstel Collectieve warmtevoorziening.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- 
              
                  Mede namens
 M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
