Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 889 Herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (Verzamelwet EZK 20..)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Aanleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van diverse wetten op het terrein van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat. Het gaat daarbij om het herstel van verschrijvingen,
onjuiste verwijzingen en andere technische gebreken en leemten, en om andere wijzigingen
van onderschikte aard in de volgende wetten:
1. Aanbestedingswet 2012
2. Algemene wet bestuursrecht
3. Gaswet
4. Handelsregisterwet 2007
5. Handelsregisterwet 2009 BES
6. Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
7. Klimaatwet
8. Machtigingswet oprichting Invest-NL
9. Vorderingswet
10. Waarborgwet 2019
11. Warmtewet
12. Wet handhaving consumentenbescherming
13. Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken
14. Wet marktordening gezondheidszorg
15. Wet milieubeheer
16. Wet op de economische delicten
17. Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek
18. Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband met de
evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister
gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en
de Wet op de Kamer van Koophandel (Stb. 2019, 280)
Het onderhavige wetsvoorstel heeft het karakter van een verzamelwet. De artikelen
in het onderhavige wetsvoorstel repareren wetstechnische leemten, gebreken of verschrijvingen.
Dit zijn wijzigingen die niet van een omvang of complexiteit zijn dat zij een afzonderlijk
wetsvoorstel rechtvaardigen en die daarom zijn opgenomen in deze verzamelwet. De reden
voor de voorgestelde wijziging is in veel gevallen zo vanzelfsprekend dat met een
summiere toelichting kan worden volstaan. Waar dit niet het geval is, is een meer
uitgebreide toelichting opgenomen in het artikelsgewijze deel van deze memorie van
toelichting.
2. Regeldruk
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk, met uitzondering van artikel X
(Waarborgwet 2019). De Waarborgwet 2019 is op 1 juli 2020 inwerking getreden en had
geen substantiële gevolgen voor de regeldruk (Kamerstukken II 2018/19, 35 075, nr. 3, §5.2). Er zijn twee kennelijke leemtes met het risico op (consumenten)misleiding
aangetroffen na de invoering. Het gaat hierbij vooral om samengestelde edelmetalen
voorwerpen met een edelmetalen opperlaag. Hoewel de omvang van het (toekomstige) probleem
niet compleet helder is, zijn de voorgestelde wijzigingen noodzakelijk om het Agentschap
Telecom in staat te stellen volledig uitvoering te geven aan het toezicht van de Waarborgwet
2019, in overeenstemming met de doelen van de wet. Het voorstel brengt twee wijzigingen
aan met een beperkte invloed op de regeldruk.
In de eerste plaats introduceert het wetsvoorstel een expliciet verbod voor ondernemers
om samengestelde voorwerpen met een edelmetalen opperlaag in de handel of onder de
aandacht van het publiek te brengen als platina, gouden of zilveren voorwerp, als
het voorwerp is voorzien van een opperlaag van dat edelmetaal die niet overeenkomstig
de bij de Waarborgregeling 2019 gestelde eisen gewaarborgd is. Het is al staande praktijk
dat een ondernemer een voorwerp met bijvoorbeeld een dunne gouden opperlaag alleen
als verguld mag verkopen. Na de invoering de Waarborgwet 2019 bleek een leemte het
risico op misleiding bij dergelijke voorwerpen te vergroten. Het effect op de regeldruk
is beperkt omdat het voorstel aansluit op de praktijk.
In de tweede plaats verbiedt het wetsvoorstel expliciet de verkoop van samengestelde
edelmetalen voorwerpen zonder dat duidelijk kenbaar is dat het zulke voorwerpen betreft.
De Waarborgwet 2019 treft ongeveer 2.000 ondernemers, bijvoorbeeld edelsmeden, juweliers
en groothandels. Sommige ondernemers werken niet met samengestelde voorwerpen. Het
verbod is beperkt tot samengestelde voorwerpen waarbij niet duidelijk kenbaar is dat
het een samengesteld voorwerp betreft. Dit beperkt de regeldruk op ondernemers. Een
beperkt deel van de ondernemers zal eenmalig moeten controleren welke van de door
hen aangeboden voorwerpen uit samengestelde edelmetalen is gemaakt en indien nodig,
dit kenbaar maken. Het huidige toezicht van het Agentschap Telecom richt zich veel
op naamsvermelding online en offline. Het gaat bijvoorbeeld om een naamkaartje in
een vitrine. Het ligt voor de hand dat ondernemers met een naamkaartje werken en daarmee
invulling geven aan de kenbaarheid van samengestelde edelmetalen voorwerp. De inschatting
is dat het om ongeveer 300 tot 600 bedrijven gaat en dat de controle van de eigen
voorwerpen ongeveer een half uur kost. Bij een standaard uurtarief van 54 euro (conform
het Handboek Meting Regeldrukkosten) gaat het om ongeveer 8.100 tot 16.200 euro aan
eenmalige kosten. Het kost naar schatting niet meer dan 2 minuten per voorwerp of
per vitrine. In deze branche zullen ondernemers waarschijnlijk niet snel per voorwerp
etiketteren. Dat straalt geen luxe uit en is niet praktisch. Veel voorwerpen zijn
klein en wellicht kwetsbaar. Indien een juwelier werkt per vitrine, komen de kosten
uit op 1,80 euro per vitrine. Het toezicht op het voorgestelde verbod wordt integraal
onderdeel van het bestaande toezicht. Het Agentschap Telecom controleert tijdens een
inspectie, naast de bestaande verboden, het voorgestelde verbod door te kijken naar
de naamsaanduiding (bijvoorbeeld via kaartjes). Het gaat om een kleine handeling van
een inspecteur, die weinig gevolgen heeft voor de duur van een inspectie of de inspanningen
van de ondernemer tijdens (of voorafgaand aan) de inspectie.
II. Artikelsgewijs
Artikel I (Aanbestedingswet 2012)
Met de voorgestelde wijziging wordt een kennelijke verschrijving hersteld.
Artikel II (Algemene wet bestuursrecht)
Onderdeel A
Artikel 2 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt op een aantal punten
gewijzigd.
Het gaat hierbij allereerst om de toevoeging van twee verordeningen: Gedelegeerde
Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van
een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze
toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG
van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L 59) (Hierna: Verordening kosteloze
toewijzing van emissierechten) en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie
van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG
van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen
van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het
activiteitsniveau betreft (PbEU 2019, L 282), beide ter uitvoering van de EG-richtlijn
handel in broeikasgasemissierechten (2003/87/EG).
Op grond van artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) treden
besluiten op grond van de Wm waarvoor rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak
kan worden ingesteld, in werking met ingang van de dag na de dag waarop de termijn
voor het indienen van een bezwaarschrift afloopt (afwijking van de algemene regeling
in de Awb dat een besluit na de bekendmaking in werking treedt). Het rechtstreekse
beroep is geregeld in artikel 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, die
in bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen. Voor de Nederlandse emissieautoriteit
(NEa) zijn in dat artikel relevant: de Wet milieubeheer, Verordening (EU) 600/2012
(Verordening accreditatie en verificatie emissiehandel) en Verordening (EU) 601/2012
(Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Dit betekent dat de besluiten
van de NEa (zoals emissievergunningen en besluiten over wijzigingen van monitoringsplannen)
pas na zes weken in werking treden, tenzij wordt besloten dat ze onmiddellijk in werking
treden, én dat er na een bezwaarprocedure rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State openstaat. De Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten
en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 waren nog niet opgenomen in de bevoegdheidsregeling.
Dat betekent dat besluiten die de NEa op grond van deze verordeningen neemt meteen
in werking treden en dat er beroep bij de rechtbank openstaat. De afwijking van de
route voor andere NEa-besluiten die daarmee zou gelden is niet logisch. Het gaat bijvoorbeeld
om besluiten tot goedkeuring van het monitoringmethodiekplan op grond van de Verordening
kosteloze toewijzing van emissierechten en over de ambtshalve vaststelling van het
activiteitenniveau op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842. Om die reden
worden deze verordeningen nu ook toegevoegd aan artikel 2 van bijlage 2.
Daarnaast wordt Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/2066 van de Commissie van 19 december
2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening
(EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PbEU 2018, L 334) toegevoegd aan artikel 2. Deze
verordening vervangt met ingang van 1 januari 2021 de eerder genoemde Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel. De oude Verordening monitoring en rapportage
emissiehandel (601/2012) blijft staan in artikel 2 in verband met lopende bezwaarzaken.
Tot slot wordt ook de eerder genoemde Verordening accreditatie en verificatie emissiehandel
vervangen door de herziene versie: Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie
van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs
krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2018, L 334).
De oude Verordening accreditatie en verificatie emissiehandel (600/2012) komt te vervallen
nu de nieuwe verordening met ingang van 2019 van kracht is en er geen lopende bezwaarzaken
zijn.
Onderdeel B, onder 1
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan beroep
worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge
hoofdstuk 2 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (hierna:
Bevoegdheidsregeling) dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. Op grond
van artikel 4 van de Bevoegdheidsregeling kan tegen een besluit van de Sociaal-Economische
Raad of de Kamer van Koophandel beroep worden ingesteld bij het College van Beroep
voor het bedrijfsleven (Hierna: College), met uitzondering van besluiten op grond
van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en besluiten ten aanzien van een persoon
met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 bedoelde hoedanigheid.
Naar de letter van de wet brengt deze bepaling met zich dat tegen een besluit van
de Kamer van Koophandel op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
beroep zou kunnen worden ingesteld bij het College.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
(hierna: Uitvoeringswet) kan echter worden afgeleid dat dit niet de bedoeling van
de wetgever is geweest1. De wetgever heeft voor besluiten op grond van de AVG gekozen voor het algemene stelsel
van bestuursrechtelijke rechtsbescherming, waarin het beroep wordt ingesteld bij de
rechtbank met de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Abusievelijk is bij de Uitvoeringswet verzuimd artikel 4 van
de Bevoegdheidsregeling aan te passen in die zin dat ook besluiten van de Sociaal-Economische
Raad of de Kamer van Koophandel op grond van de AVG van de rechtsmacht (in eerste
en enige aanleg) van het College worden uitgezonderd. Het College heeft recentelijk
op deze omissie in twee uitspraken gewezen2.
Deze omissie wordt thans hersteld. Artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht
wordt aangevuld in die zin dat ook besluiten van de Sociaal-Economische Raad of de
Kamer van Koophandel uitgezonderd worden van een beroep bij het College, indien die
besluiten op grond van de AVG worden genomen.
Onderdeel B, onder 2, en onderdeel C
De voorgestelde wijzigingen voorzien in de correcte weergaven van de naam van de Kaderwet
EZK- en LNV-subsidies.
Artikel III (Gaswet)
Artikel III herstelt een foutieve verwijzing in artikel 10, dertiende lid, van de
Gaswet.
Artikel IV (Handelsregisterwet 2007)
Onderdelen A en B
De Kamer van Koophandel fungeert op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten en
de Nederlandsche Bank als uitgiftestation (Local Operating Unit) voor het uitgeven
van de Legal Entity Identifier (hierna: LEI) voor juridische entiteiten die ingeschreven
staan in het handelsregister. De LEI is een wereldwijd uniek 20-cijferig identificerend
nummer voor rechtspersonen en ondernemingen die bepaalde financiële producten bezitten
of verhandelen. De Kamer van Koophandel neemt de LEI in het handelsregister op die
door de KvK of door een andere tot uitgifte van de LEI geaccrediteerde instantie is
uitgegeven. De wettelijke basis hiervoor is opgenomen in de artikelen 9, onderdeel
f, en 12, onderdeel e van de Handelsregisterwet 2007. In mei 2012 werd de LEI gepubliceerd
als norm (NEN) 17442:2012 van de Internationale Organisatie voor Standaardisatie.
Sindsdien is deze norm enkele keren geactualiseerd. De verwachting is dat deze ook
in de toekomst regelmatig zal wijzigen. Om die reden is ervoor gekozen om hier niet
meer statisch naar te verwijzen, maar te bepalen dat de LEI-norm voortaan door Onze
Minister wordt aangewezen.
Onderdeel C
Bij de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband
met de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister
gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en
de Wet op de Kamer van Koophandel is in artikel 32, derde en vierde lid, van de Handelsregisterwet
2007 de mogelijkheid geïntroduceerd van het terugmelden door bestuursorganen van onjuistheden
in een niet-authentiek gegeven dan wel het onterecht ontbreken van zo’n gegeven. Daarbij
geldt dezelfde procedure als voor de terugmelding met betrekking tot authentieke gegevens.
Bij gerede twijfel aan de juistheid moet ook het niet-authentieke gegeven onderzocht
worden.
Per abuis is artikel 16, tweede lid, niet aangepast waarin de terugmelding op niet-authentieke
gegevens doorwerkt. In dit lid is thans bepaald dat indien een authentiek gegeven
in onderzoek is, een aantekening wordt opgenomen in het handelsregister dat het gegeven
in onderzoek is. De aantekening dat een gegeven in onderzoek is, dient echter ook
in het handelsregister te worden opgenomen bij terugmelding op niet-authentieke gegevens.
Het tweede lid van artikel 16 wordt in die zin aangepast. Als gevolg van deze wijziging
kan voortaan op grond van artikel 21, eerste lid, ook de aantekening dat een niet-authentiek
gegeven in onderzoek is, door een ieder worden ingezien.
Artikel V (Handelsregisterwet 2009 BES)
Met deze wijziging wordt een tekstuele verbetering aangebracht in de Handelsregisterwet
2009 BES. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke consequenties.
Artikel VI (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt)
Zie de toelichting bij artikel XIV.
Artikel VII (Klimaatwet)
Dit artikel wijzigt de Klimaatwet. In de Klimaatwet wordt verwezen naar Verordening
(EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende
een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme
voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking
tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PbEU 2013,
L 165) (hierna: de monitoringsmechanisme-verordening). De monitoringsmechanisme-verordening
wordt met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken en vervangen door verordening (EU)
2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance
van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG,
Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening
(EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn
2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652
van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PbEU 20198, L 328)
(hierna: verordening governance van de energie-unie), die naast regels over monitoring
voorziet in een bredere Europese regulering van de governance van de energie-unie.
Omdat de monitoringsmechanisme-verordening wordt ingetrokken, dient de Klimaatwet
te worden gewijzigd.
Met de wijziging wordt voor de begripsbepaling van «broeikasgassen» verwezen naar
de broeikasgassen die in deel 2 van bijlage V van de verordening governance van de
energie-unie staan vermeld. Dit betreffen dezelfde broeikasgassen als de broeikasgassen
die in bijlage 1 bij de monitoringsmechanisme-verordening zijn opgenomen. Dit brengt
derhalve geen inhoudelijke veranderingen met zich mee.
In artikel 2, derde lid, van de Klimaatwet wordt voor de toepassing van de Klimaatwet
verwezen naar de emissies binnen Nederland van broeikasgassen als bedoeld in artikel 2,
onderdeel b, van de monitoringsmechanisme-verordening. In dit artikel 2, onderdeel
b, is bepaald dat de monitoringsmechanisme-verordening van toepassing is op emissies
van broeikasgassen afkomstig van sectoren en bronnen en de verwijdering per put die
in de nationale broeikasgasinventarissen overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onder
a, van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering zijn opgenomen
en binnen het grondgebied van de lidstaten worden uitgestoten.
Omdat de monitoringsmechanisme-verordening met ingang van 1 januari 2021 wordt ingetrokken,
wordt voorgesteld te verwijzen naar de inventarissen die overeenkomstig artikel 4,
eerste lid, onder a, van het Verdrag dienen te worden opgesteld. Dit brengt geen inhoudelijke
veranderingen met zich mee.
Artikel VIII (Machtigingswet oprichting Invest-NL)
De voorgestelde wijzigingen voorzien in de juiste aanduiding van het publicatieblad
van de Europese Unie en herstellen enkele verschrijvingen.
Artikel IX (Vorderingswet)
De voorgestelde wijziging voorziet in de correcte weergaven van de naam van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat.
Artikel X (Waarborgwet 2019)
Onderdelen A en B
De Waarborgwet 2019 heeft met ingang van 1 juli 2020 nieuwe regels voor samengestelde
voorwerpen geïntroduceerd. Samengestelde voorwerpen zijn een combinatie van verschillende
edelmetalen of een combinatie van edelmetaal en een andere stof. Het gaat bijvoorbeeld
om een schakelketting met gouden en zilveren schakels of een metalen ring met een
gouden opperlaag. De hoofdregel hierbij is om de edelmetalen onder voorwaarden afzonderlijk
te waarborgen. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de Waarborgregeling 2019. De regels
over samengestelde voorwerpen bevatten echter twee leemtes. Het gaat hierbij vooral
om samengestelde voorwerpen met een (uiterst dunne) edelmetalen opperlaag. Het wetsvoorstel
herstelt deze twee kennelijke leemtes in de Waarborgwet 2019 middels de onderdelen
A en B.
Het huidige artikel 31 van de Waarborgwet 2019 verbiedt een ondernemer om een voorwerp
dat niet hoeft te worden gewaarborgd, in de handel te brengen als zilveren, gouden
of platina voorwerp, indien het niet voldoet aan het wettelijk minimumgehalte voor
het desbetreffende edelmetaal. Het huidige artikel 33 verbiedt een ondernemer om een
voorwerp dat niet voldoet aan het voor het desbetreffende edelmetaal geldende minimumgehalte
onder de aandacht te brengen van het publiek als een edelmetalen voorwerp. Het minimumgehalte
voor een gouden voorwerp is bijvoorbeeld 585 duizendste (14 karaat). Een ondernemer
mag dus niet een gouden oorbel van 375 duizendste (9 karaat) in de handel brengen
als een gouden voorwerp dan wel aanprijzen als een gouden voorwerp. Voorwerpen die
niet gewaarborgd hoeven te worden overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de Waarborgwet
2019, maar wel voldoen aan het minimumgehalte voor het desbetreffende edelmetaal,
mogen overeenkomstig artikel 31 en 33 wel verkocht worden als edelmetaal. Het Waarborgbesluit
2019 stelt vast beneden welke massa aan platina, goud of zilver een voorwerp niet
hoeft te worden gewaarborgd. Het gaat, met name bij platina en goud, om een dermate
lage massagrens, dat de massa van de meeste edelmetalen voorwerpen daarboven uitstijgt.
Dit ligt anders voor samengestelde voorwerpen met een opperlaag van edelmetaal. Een
opperlaag ligt vaak onder de massagrens. Door een leemte in de artikelen 31 en 33
is de regelgeving met betrekking tot samengestelde voorwerpen hierover onvoldoende
duidelijk, waardoor een ondernemer bijvoorbeeld een ring met een niet-gewaarborgde
gouden opperlaag kan verkopen als gouden voorwerp, zolang de gouden opperlaag voldoet
aan het minimumgehalte van 585 duizendsten (14 karaat) en de opperlaag onder de massagrens
blijft. Dit kan er toe leiden dat een ring met een zo dun mogelijke gouden opperlaag
verkocht zou worden als goud. Deze onwenselijke situatie is niet in overeenstemming
met het doel van de wet. De Waarborgwet 2019 zorgt voor een eerlijke handel in edelmetalen
voorwerpen en biedt consumentenbescherming. De voorgestelde artikelen 31, tweede lid,
en 33, eerste lid, onderdeel b, stellen daarom een aanvullende eis om een voorwerp
in de handel te mogen brengen respectievelijk onder de aandacht van het publiek te
mogen brengen als edelmetalen voorwerp van het edelmetaal van de opperlaag, namelijk
dat deze opperlaag gewaarborgd is in overeenstemming met de eisen van de Waarborgregeling
2019. Deze ministeriële regeling stelt bijvoorbeeld een eis aan de minimale dikte
van de opperlaag (thans ten minste 50 micrometer).
Daarnaast verbieden de voorgestelde artikelen 31, derde lid, en 33, tweede lid, van
de Waarborgwet 2019 de ondernemer om een samengesteld voorwerp in de handel te brengen
respectievelijk onder de aandacht van het publiek te brengen indien niet duidelijk
kenbaar is dat het voorwerp een samengesteld voorwerp is. Op het product zelf is dit
niet altijd met het blote oog goed te zien. Dit kan de onjuiste verwachting wekken
dat bijvoorbeeld een ring met een gewaarborgde gouden opperlaag, geheel van goud is.
Dit voorstel geldt voor alle samengestelde voorwerpen, dus niet alleen voor samengestelde
voorwerpen met een opperlaag van edelmetaal. Voor de eerlijke handel in edelmetalen
voorwerpen en ten behoeve van consumentenbescherming is het namelijk van belang dat
het bij de verkoop van edelmetalen voorwerpen altijd duidelijk is of het gaat om een
voorwerp dat geheel van één edelmetaal is gemaakt, dan wel om een samengesteld voorwerp.
Indien het voor de potentiële koper op het blote oog niet duidelijk kenbaar is dat
een voorwerp een samengesteld voorwerp is, dient de ondernemer dit kenbaar te maken
ter voorkoming misleiding en bedrog. Als het al duidelijk kenbaar is, heeft de ondernemer
deze verplichting niet.
Het Agentschap Telecom heeft een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets met positief
resultaat uitgevoerd. Er zijn geen opmerkingen ten aanzien van het voorstel3.
Onderdeel C
Dit onderdeel herstelt een kennelijke verschrijving.
Onderdeel D
Dit onderdeel voegt in artikel 45, onderdeel e, van de Waarborgwet een witregel in.
Dit maakt artikel 45 van deze wet beter leesbaar.
Artikel XI (Warmtewet)
In artikel 1a, tweede lid, van de Warmtewet is abusievelijk geen verwijzing opgenomen
naar artikel 8b van die wet. Artikel 1a is recentelijk opgenomen zodat blokverwarming
grotendeels wordt uitgezonderd van de reikwijdte van de Warmtewet (Stb. 2019, 134). De artikelen 8 en 8a van de Warmtewet ten aanzien van de meetverplichting zijn
wel van toepassing gebleven op blokverwarming omdat dit verplicht is op grond van
artikel 9 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober
2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en
2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315)
(hierna: EED richtlijn). Per abuis is geen verwijzing naar artikel 8b van de Warmtewet
opgenomen. Dit artikel is de wettelijke grondslag voor het Besluit factuur, verbruiks-
en indicatief kostenoverzicht energie. Artikel 8b is in de Warmtewet opgenomen ter
implementatie van de verplichtingen uit de artikelen 10 en 11 van de EED richtlijn.
Ook deze verplichtingen van de EED richtlijn ten aanzien van informatieverstrekking
en facturering gelden voor blokverwarming. Door de onderhavige wijziging sluit de
Warmtewet weer aan bij de EED richtlijn en bij de bestaande praktijk.
Artikel XII (Wet handhaving consumentenbescherming)
Per abuis ontbreekt in onderdeel e van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming
een deel van de titel van verordening 261/2004. Met de voorgestelde wijziging wordt
dit hersteld.
Artikel XIII (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken)
De in artikel XIII opgenomen wijziging van artikel 11, eerste lid, van de Wet informatie-uitwisseling
bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (hierna: Wibon) hangt samen met een
kennelijke verschrijving. Zoals uit de toelichting op het desbetreffende artikel blijkt
(zie Kamerstukken II 2016/17, 34 739, nr.3, blz. 11 en 44), is met de invoering van de Wibon per 31 maart 2018 geen inhoudelijke
wijziging beoogd ten opzichte van de bij die wet ingetrokken Wet informatie-uitwisseling
ondergrondse netten (hierna: Wion). Bij het overhevelen van de bepalingen van de Wion
naar de Wibon is evenwel in het met artikel 10 van de Wion corresponderende artikel 11
van de Wibon in het eerste lid abusievelijk alleen verwezen naar de oriëntatiepolygoon
in plaats van naar de oriëntatiepolygoon en de graafpolygoon. Met het voorgestelde
artikel XV wordt deze omissie rechtgezet. De wijziging zal terugwerkende kracht krijgen
tot en met 31 maart 2018, zijnde de datum waarop de Wibon van kracht werd en de Wion
werd ingetrokken.
Artikel XIV (Wet marktordening gezondheidszorg) & Artikel VI (Instellingswet Autoriteit
Consument en Markt)
Met deze artikelen worden de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (hierna:
Instellingswet ACM) en de Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) gewijzigd
met betrekking tot de verstrekking en verwerking van medische persoonsgegevens. Met
deze voorgestelde wijzigingen wordt geborgd dat de Wmg en de Instellingswet ACM voldoen
aan de eisen die de Algemene Verordening Gegevensbescherming4 (hierna: AVG) stelt aan de verstrekking en verwerking van medische gegevens. In de
Wmg wordt voorzien in een thans ontbrekende grondslag voor de rechtstreekse verstrekking
van medische persoonsgegevens door zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars aan
de ACM, zonder tussenkomst van de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa), ten behoeve
van haar taken in de zorgsector. Daarnaast wordt voorzien in eenzelfde grondslag voor
het zorgspecifieke markttoezicht dat de ACM ingevolge het bij koninklijke boodschap
van 8 april 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet marktordening
gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief-
en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg
(Kamerstukken 34 445) (hierna: wetsvoorstel tot wijziging van de Wmg) zal gaan uitoefenen, en welk wetsvoorstel
per abuis niet in een dergelijke grondslag voorziet. Tot slot wordt in de Instellingswet
ACM voorzien in een expliciete grondslag voor de verwerking van de ontvangen medische
persoonsgegevens.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport vanwege de verantwoordelijkheid voor de Wet marktordening gezondheidszorg.
Gegevensbeschermingseffectbeoordeling en advies Autoriteit persoonsgegevens
Hoewel met dit wijzigingsvoorstel sprake is van reparatie van wetgeving, is desalniettemin
een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) opgesteld. De DPIA heeft niet geleid
tot risico’s die niet door gepaste maatregelen voorkomen of beperkt kunnen worden.
Ook is advies gevraagd aan de functionaris voor gegevensbescherming en aan de Autoriteit
persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven geen opmerkingen
te hebben bij de voorgestelde wijziging5.
Artikel XIV Wet marktordening gezondheidszorg
Voor de uitvoering van de huidige wettelijke taken van de ACM ten aanzien van de zorgsector,
te weten het toezicht op grond van de Mededingingswet (hierna: Mw) en het doen van
marktonderzoeken en maken van rapportages op grond van de Instellingswet ACM kan de
NZa desgevraagd aan de ACM medische persoonsgegevens verstrekken (artikel 70 jo. artikel 65
en 60 van de Wmg en de onderliggende Regeling categorieën persoonsgegevens WMG). Met
betrekking tot het mededingingstoezicht in de zorg gaat het hierbij onder andere om
onderzoek naar verboden mededingingsafspraken, onderzoek naar misbruik van economische
machtsposities, de beoordeling van fusies, het controleren of de bij het concentratietoezicht
opgelegde voorwaarden worden nageleefd, en de uitoefening van bevoegdheden op grond
van Europese mededingingsregels. Met de voorgestelde wijziging van de Wmg wordt een
grondslag voor rechtstreekse gegevensverstrekking door zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars
aan de ACM gerealiseerd. In de praktijk gaat het hierbij met name om declaratiegegevens
in verband met zorgconsumptie, die nodig zijn voor het mededingingstoezicht in de
zorg en het opstellen van marktonderzoeken en rapportages in de zorgsector.
Met behulp van de medische persoonsgegevens, die door de ACM overigens niet direct
herleidbaar zijn tot identificeerbare personen, wordt vastgesteld voor welke zorg
betrokkenen naar verschillende zorgaanbieders gaan. Hierdoor ontstaat inzicht in (markt)structuur
en (markt)gedrag, zodat bijvoorbeeld de concurrentiedruk inzichtelijk kan worden gemaakt.
Tevens kan het werkgebied van zorgverleners hiermee in kaart worden gebracht. Middels
een nieuw vierde lid dat wordt toegevoegd aan artikel 66 Wmg wordt in deze thans ontbrekende
grondslag voor rechtstreekse gegevensverstrekking voorzien (artikel XIV, onderdeel
1). Ten aanzien van zorgaanbieders betekent dit overigens dat de verplichting om deze
gegevens te verstrekken het beroepsgeheim van artikel 7:457, eerste lid, BW, doorbreekt,
net zoals reeds het geval was ten aanzien van de verplichting tot verstrekking van
gegevens door zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars aan de NZa. Aangezien alleen
gegevens worden gedeeld met de ACM die niet direct herleidbaar zijn tot identificeerbare
personen, is de impact van deze doorbreking van het beroepsgeheim beperkt.
Daarnaast wordt deze verplichting aangevuld ten aanzien van de nieuwe taken van de
ACM betreffende het zorgspecifieke markttoezicht. In het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wmg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering
en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg (Kamerstukken 34 445) (hierna: wetsvoorstel markttoezicht gezondheidszorg) wordt namelijk geregeld dat
het zorgspecifieke markttoezicht (aanmerkelijke marktmacht en zorgspecifiek concentratietoezicht)
wordt overgeheveld van de NZa naar de ACM. De ACM moet ook voor deze over te hevelen
sectorspecifieke markttoezichtstaken de noodzakelijke medische persoonsgegevens desgevraagd
direct kunnen ontvangen van de zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars. In het
wetsvoorstel markttoezicht gezondheidszorg was hiervoor per abuis geen grondslag opgenomen.
Met de voorgestelde wijziging van de Wmg wordt dit alsnog geregeld (artikel XIV, onderdeel
2). Voor het geval dat het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking treedt dan het
wetsvoorstel markttoezicht gezondheidszorg, zijn de wijzigingen van de Wet marktordening
gezondheidszorg die betrekking hebben op artikelen uit dat laatst genoemde wetsvoorstel
losgekoppeld van wijzigingen die reeds eerder in werking kunnen treden.
Artikel VI Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
Met de expliciete grondslag voor gegevensverstrekking van de NZa aan de ACM, in combinatie
met de wettelijke taken van de ACM, was impliciet in wederkerigheid ook de ontvangst
en verwerking van deze gegevens door ACM geregeld. Met de komst van de AVG is het
echter vereist dat elke verwerkingsverantwoordelijke een directe en zelfstandige wettelijke
grondslag heeft om gegevens te kunnen verwerken, en is van wederkerigheid geen sprake
meer. Met de voorgestelde wijziging wordt voorzien in een dergelijke grondslag. Met
artikel VI, onderdeel 1, worden vier leden toegevoegd aan artikel 7 van de Instellingswet
ACM, waarmee een specifieke grondslag voor het verwerken van gegevens over gezondheid
wordt gecreëerd die in overeenstemming is met de eisen die de AVG stelt. Ten eerste
wordt in het nieuwe vijfde lid bepaald ten behoeve van welke taken de ACM deze gegevens
over gezondheid mag verwerken. Dit betreft de taken waarvoor de ACM deze gegevens
thans ook al verwerkt, te weten het toezicht op grond van de hoofdstukken 2, 3, 4,
5, 8 en 10 van de Mededingingswet, voor zover het de zorgsector betreft, en de taken
bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Instellingswet ACM, voor zover het marktonderzoeken
en rapportages in de zorgsector betreft. Verwerking van de eerder genoemde gegevens
is mogelijk op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel, van de AVG. Dit artikel
bepaalt dat gegevens over gezondheid mogen worden verwerkt indien de verwerking noodzakelijk
is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van het Unierecht of lidstatelijk
recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke
inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende
en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en
de fundamentele belangen van de betrokkene. Door het toegevoegde zesde lid wordt gewaarborgd
dat de ACM de gegevens slechts verwerkt indien daarop pseudonimisering is toegepast
en vervolgens onafgebroken is gecontinueerd.
Artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de AVG blijft ingevolge het toegevoegde
zevende lid buiten toepassing bij de verwerking door de ACM. Het buiten toepassing
verklaren van artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de AVG is mogelijk op grond
van artikel 23, eerste lid, onderdeel e, van de AVG en betekent dat de ACM als verwerkingsverantwoordelijke
de verwerking van persoonsgegevens niet hoeft te staken wanneer door een betrokkene
bezwaar wordt gemaakt. Deze beperking is noodzakelijk aangezien het staken van de
verwerking van deze geaggregeerde en gepseudonimiseerde gegevens over de gezondheid
een goede werking van het toezicht op de zorg in het kader van de wettelijke taken
van de ACM zou ondermijnen. Zonder de verwerking van deze gegevens, waarbij het vooral
gaat om declaratiegegevens in verband met zorgconsumptie, zou de ACM haar wettelijke
taken niet adequaat kunnen uitvoeren.
De beperking dient daarmee ter waarborging van een belangrijke doelstelling van algemeen
belang. De formele wetgever heeft de afweging gemaakt dat die doelstelling van algemeen
belang prevaleert boven het belang van betrokkene. Omdat alleen die gegevens worden
gebruikt die strikt noodzakelijk zijn, kunnen aan de hand van de geaggregeerde en
gepseudonimiseerde gegevens individuele personen niet worden geïdentificeerd. Hiermee
is de evenredigheid gewaarborgd. Verder geldt dat omdat individuele personen niet
geïdentificeerd kunnen worden, de ACM eventuele bezwaren niet kan beoordelen, en daar
ook niet op individueel niveau op acteren. Het wel per direct moeten staken van de
verwerking tot de afdoening van het bezwaar zou in deze dan ook onevenredig zijn.
De wetgever volgt hierin dezelfde redenering als die bij andere zorgwetgeving is gemaakt,
zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2018/19, 35 044, nr. 3, p, 37.
Tot slot wordt door middel van het achtste lid gewaarborgd dat de gegevens alleen
verwerkt worden door personen die uit hoofde van een wettelijk voorschrift dan wel
krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn verplicht. Uit artikel 7, eerste
lid, van de Instellingswet ACM volgt reeds dat op de verwerking van persoonsgegevens
door de ACM de geheimhoudingsplicht van toepassing is (Kamerstukken II 2011/2012,
33 186, nr. 3). Het nieuwe achtste lid is toegevoegd om deze geheimhoudingsplicht voor medische
persoonsgegevens te expliciteren, vanwege de bijzondere aard van deze gegevens en
voor het geval de ACM derden zal inschakelen om gegevens over gezondheid in opdracht
van de ACM te verwerken. Deze toevoeging is bovendien noodzakelijk aangezien de bepaling
met betrekking tot geheimhouding uit artikel 9, derde lid, van de AVG niet rechtstreeks
van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door de ACM, omdat deze verwerking
plaatsvindt op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG.
Artikel VI, onderdeel 2, waarborgt vervolgens dat op het moment dat het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wmg in werking treedt en het zorgspecifieke markttoezicht wordt
overgedragen aan de ACM, de paragrafen 4.3 (aanmerkelijke marktmacht) en 4.3a (zorgspecifiek
concentratietoezicht) van de Wmg worden toegevoegd aan de opsomming van taken van
artikel 7, vijfde lid, van de Instellingswet ACM. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat
de ACM, vanaf het moment dat zij verantwoordelijk wordt voor het zorgspecifieke markttoezicht,
de medische persoonsgegevens die noodzakelijk zijn ter uitvoering van die taken, mag
verwerken onder de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 7 van de Instellingswet
ACM. Voor het geval dat het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking treedt dan
het wetsvoorstelmarkttoezicht gezondheidszorg, zijn de wijzigingen van de Instellingswet
Autoriteit Consument en Markt die betrekking hebben op artikelen van uit het wetsvoorstel
markttoezicht gezondheidszorg losgekoppeld van wijzigingen die reeds eerder in werking
treden.
Artikel XV (Wet milieubeheer)
Onderdeel A
In de artikelen 16.16, 16.17 en 16.20a van de Wet milieubeheer staan verwijzingen
opgenomen naar het artikel van de oude Verordening monitoring en rapportage emissiehandel
(Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring
en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG
van het Europees Parlement en de Raad). Deze verwijzingen worden in overeenstemming
gebracht met de vernieuwde Verordening monitoring en rapportage emissiehandel (Uitvoeringsverordening
(EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage
van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees
Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie
(PbEU 2018, L 334)). Deze nieuwe verordening is in artikel 1.1, eerste lid van de
Wet milieubeheer reeds gedefinieerd, maar de verwijzing in bovengenoemde artikelen
was abusievelijk nog niet aangepast.
Onderdeel B
Met de Invoeringswet Omgevingswet is beoogd artikel 15.51 van de Wet milieubeheer
te modelleren op de omschrijving van glastuinbouwbedrijven zoals opgenomen in het
Besluit activiteiten leefomgeving. Artikel 3.205, tweede lid, van het Besluit activiteiten
leefomgeving zoals dat lid is komen te luiden, wijkt echter af van de formulering
van dat lid in de consultatieversie van het Besluit activiteiten leefomgeving, waaraan
de formulering van artikel 15.51, tweede lid, van de Wet milieubeheer in de Invoeringswet
Omgevingswet is ontleend. Hierdoor is de beoogde koppeling van de formulering van
de wet aan die in het Besluit activiteiten leefomgeving niet bereikt.
Zonder de hier bedoelde wijziging zou de reikwijdte van de betreffende regeling in
de Wet milieubeheer ruimer zijn dan de reikwijdte daarvan in het Besluit activiteiten
leefomgeving.
Onderdelen C en D
Bij de kabinetswisseling in 2017 heeft herverdeling van enkele aangelegenheden op
het terrein van het omgevingsrecht ertoe geleid dat de taken en bevoegdheden op het
terrein van het klimaat zijn toegedeeld aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet wordt Titel 15.13 Kostenverevening
reductie CO2-emissies glastuinbouw van de Wet Milieubeheer gewijzigd. In deze wijziging is verzuimd
de juiste bevoegde Minister in deze titel op te nemen, hetgeen met onderhavige wijziging
wordt hersteld.
Onderdeel E
In artikel 15.53 wordt abusievelijk niet tevens verwezen naar artikel 15.51b; deze
omissie wordt met deze wijziging hersteld.
Onderdelen F, G, en I
In de artikelen 16.37, 16.43 en 18.6a staan verwijzingen opgenomen naar de Verordening
EU-register handel in emissierechten (registerverordening als bedoeld in artikel 19,
derde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten). Vanaf 1 januari
2021 wordt deze verordening vervangen door Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1122
van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het
Europees Parlement en de Raad betreffende de werking van het EU-register (PbEU 2019,
L 117). De verwijzingen naar de Verordening EU-register handel in emissierechten die
in bovengenoemde artikelen staan opgenomen moeten daarop worden aangepast.
Onderdeel H
Artikel 18.6 bevat een opsomming van kernbepalingen van de Verordening verificatie
en accreditatie emissiehandel tegen de overtreding waarvan handhavend kan worden opgetreden.
In de praktijk blijkt artikel 31, eerste lid, van de Verordening verificatie en accreditatie
emissiehandel niet altijd te worden nageleefd. Dat lid regelt de mogelijkheid dat
wordt afgezien van een locatiebezoek van de verificateur in het kader van de verificatie
van het jaarlijkse emissieverslag van de exploitant van een broeikasgasinstallatie.
De bepaling richt zich deels tot de verificateur en deels tot de exploitant. De verificateur
kan besluiten geen bezoek ter plaatse af te leggen. Hij kan dit doen op basis van
een risicoanalyse, de vaststelling dat alle relevante gegevens voor hem op afstand
toegankelijk zijn en de constatering dat aan alle voorwaarden is voldaan. Hij meldt
dit dan aan de exploitant. De exploitant moet vervolgens de bevoegde autoriteit (de
Nederlandse Emissieautoriteit) om goedkeuring vragen. Op de verplichtingen van de
verificateur in artikel 31 houdt de Raad voor Accreditatie toezicht. De verplichting
van de exploitant is tot nu toe echter niet handhaafbaar geweest krachtens de Wet
milieubeheer. Daaraan is echter wel behoefte, gezien het feit dat de exploitant een
eigen (financieel) belang heeft bij de vraag of de verificateur een locatiebezoek
zal afleggen. Daarom wordt overtreding van artikel 31, eerste lid, van de Verordening
verificatie en accreditatie emissiehandel opgenomen in de opsomming van verboden in
artikel 18.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Aan strafrechtelijke handhaving
middels de Wet economische delicten is geen behoefte, zodat opneming in het tweede
lid meer aangewezen is dan in het eerste lid.
Artikel XVI (Wet op de economische delicten)
Met deze wijziging in de Wet economische delicten wordt een omissie hersteld. Op grond
van artikel 25a van de Metrologiewet is het de marktdeelnemer verboden te handelen
in strijd met de regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking
tot onder meer de conformiteitsbeoordeling van meetinstrumenten en in strijd met de
verplichtingen van marktdeelnemers. Dit artikel is bij nota van wijziging toegevoegd
aan het wetsvoorstel tot Wijziging van de Metrologiewet (implementatie richtlijnen),
Kamerstukken II, 2014–2015, 34 143, nr. 4. Daarmee werd duidelijk gemaakt dat het de marktdeelnemer verboden is te handelen
in strijd met de verplichting passende maatregelen te nemen, en tevens in strijd te
handelen met andere verplichtingen van de nieuwe richtlijnen. Met die verbodsbepaling
werd een effectieve handhaving van de verplichtingen verzekerd. Bij die wijziging
van de Metrologiewet is in de sanctiebepalingen van die wet de bestuursrechtelijke
handhaving van deze verplichtingen van artikel 25a toen wel meegenomen (mogelijkheid
last onder dwangsom op te leggen), maar per abuis is niet meegenomen de opname van
artikel 25a in de Wet economische delicten. In artikel 1 van de Wet op de economische
delicten zijn de bepalingen van de Metrologiewet strafrechtelijk gesanctioneerd. In
artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten is bepaald dat overtredingen
van voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de artikelen 22, eerste lid, 23,
eerste en tweede lid en vijfde lid, tweede volzin, 24, eerste, tweede en derde lid,
en vierde lid, tweede volzin, 25, 26 en 36 van de Metrologiewet economische delicten
zijn. De verbodsbepalingen in hoofdstuk 5 van de Metrologiewet worden altijd opgenomen
in de Wet op de economische delicten en zo naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk
handhaafbaar gesteld, omdat ingeval van hardnekkige overtredingen ook een punitieve
sanctie opgelegd moet kunnen worden aan de overtreder. Daarom wordt met deze wijziging
overtreding van artikel 25a van de Metrologiewet alsnog aangemerkt als economisch
delict.
Artikel XVII (Wet op het Centraal bureau voor de statistiek)
In de artikelen 38 a, 38b, 38c en 38d staan verwijzingen opgenomen naar Verordening
(EG) 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende
de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en houdende
intrekking van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad (PbEG L102), hierna: verordening
638/2004. Vanaf 1 januari 2022 wordt deze verordening vervangen door Verordening (EU)
2019/2152 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende Europese
bedrijfsstatistieken en tot intrekking van tien rechtshandelingen op het gebied van
bedrijfsstatistieken (PbEU 2019 L 327/1), hierna: verordening 2019/2152, en Uitvoeringsverordening
(EU) 2020/1197 van de Commissie van 30 juli 2020 tot vaststelling van technische specificaties
en regelingen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2152 van het Europees Parlement
en de Raad betreffende Europese bedrijfsstatistieken en tot intrekking van tien rechtshandelingen
op het gebied van bedrijfsstatistieken (PbEU 2020 L 127/1), hierna: verordening 2020/1197.
Van laatstgenoemde verordening is met name Bijlage V van belang. De verwijzingen naar
de Verordening 638/2004 die in bovengenoemde artikelen staan opgenomen, moeten daarop
worden aangepast.
Zo wordt ook artikel 38c gewijzigd. Onderdeel a vervalt omdat er in de nieuwe verordeningen
geen sprake meer is van facultatieve gegevens die lidstaten kunnen verzamelen (als
bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening 638/2004). Onderdeel b (oud, nieuw
onderdeel a), waarin naar onderdeel a werd verwezen wordt daarop aangepast. Daarin
wordt nu alleen verwezen naar de verplichte gegevens als bedoeld in artikel 13, eerste
lid, van verordening 2019/2152. In onderdeel c (oud) stond dat bij ministeriële regeling
de hoogte van de statistische drempels wordt vastgesteld conform artikel 10 van verordening
638/2004: dat bepaalt dat lidstaten jaarlijks drempels kunnen vaststellen waaronder
een vrijstelling geldt van informatieverplichtingen. In het tweede lid van artikel 38c
was bepaald dat in de regeling de aard en hoogte van andersoortige drempels (hoeveelheid
goederen en aard transactie) kan worden vastgesteld. De statistische drempelwaarden
zijn vervangen door vereenvoudigingsmethoden in Bijlage V, afdeling 31, van verordening
2020/1197: lidstaten kunnen voorzien in de vereenvoudiging van de in deze afdeling
gespecificeerde bestanddelen van statistische gegevens (eerste lid), kunnen rapportage-eenheden
vrijstellen van het verstrekken van informatie over de hoeveelheid goederen (tweede
lid) en andere specifiekere vereenvoudigingen toestaan. Het doel hiervan blijft het
zelfde: het verlichten van de lasten voor kleinere partijen. Niet 100% van de totale
uitvoerwaarde hoeft te worden achterhaald, dit was in verordening 638/2004 geregeld
met een drempelwaarde, in verordening 2020/1197 is dit geregeld via een limitatieve
lijst van vereenvoudigingsmethoden. Artikel 38c is hierop aangepast: in de ministeriële
regeling moet worden bepaald welke van die methoden in een bepaald kalenderjaar van
toepassing zijn en de wijze waarop die worden toegepast (nieuw onderdeel b).
Artikel XVIII (Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in
verband met de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister
gerelateerde onderwerpen in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en
de Wet op de Kamer van Koophandel (Stb. 2019, 280))
Dit artikel repareert een omissie die is ontstaan bij de totstandkoming van twee wijzigingswetten
van de Handelsregisterwet 2007. Op 27 september 2020 is de Implementatiewet registratie
uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten in
werking getreden. Deze wet brengt onder andere wijzigingen aan in de artikelen 1 en
28 van de Handelsregisterwet 2007. Bij het ontstaan van de wet is per abuis geen aandacht
besteed aan de samenloop van die wet met reeds in het Staatsblad gepubliceerde, maar
nog niet in werking getreden wijzigingen van de artikelen 1 en 28 via de Wet van 26 juni
2019 tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 in verband met de evaluatie van
die wet, alsmede regeling van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen
in het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de Kamer van Koophandel
(Stb. 2019, 280). De nu voorgestelde wijzigingen in deze laatstgenoemde wet zorgen ervoor dat de
betreffende artikelen van die wet naar de juiste artikelleden en onderdelen van de
Handelsregisterwet 2007 verwijzen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.