Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 673 Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs in verband met de invoering van de verplichting om over een werkwijze te beschikken die gericht is op het creëren van gelijke kansen in het proces van werving en selectie en het toezicht daarop (Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie)
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG
            
Ontvangen 13 juli 2021
De regering heeft met belangstelling het uitgebreide verslag van de Tweede Kamer over
                  het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie gelezen. De leden
                  van een aantal fracties hebben vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. De regering
                  dankt de leden van deze fracties voor hun inbreng. Hoewel de Tweede Kamer het wetsvoorstel
                  controversieel heeft verklaard, wil de regering de vragen nu beantwoorden. Het is
                  aan de nieuw samengestelde Tweede Kamer om de verdere procedure voor de behandeling
                  van dit wetsvoorstel te bepalen.
               
In deze nota naar aanleiding van het verslag zal de regering ingaan op de vragen en
                  opmerkingen van leden van de fracties van VVD, D66, CDA, PvdA, GroenLinks, ChristenUnie,
                  SGP en 50PLUS. Daarbij wordt zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.
                  Wanneer meerdere fracties eenzelfde vraag hebben gesteld wordt deze in één keer beantwoord.
                  In deze gevallen is bij de oorspronkelijke vraag een verwijzing opgenomen naar de
                  paragraaf waarin het antwoord is opgenomen.
               
I. ALGEMEEN
               
De leden van de CDA-fractie vragen wat de effectiviteit van de voorgestelde regelgeving
                  in de praktijk is. De genoemde leden vragen in hoeverre de regering denkt dat door
                  deze regelgeving discriminatie daadwerkelijk effectief kan worden voorkomen. De leden
                  van de SGP-fractie stellen in paragraaf «I.b. Beleidscontext» een vergelijkbare vraag,
                  namelijk of de regering het eens is met de stelling dat niet is bewezen dat de maatregelen
                  ook daadwerkelijk leiden tot vermindering van discriminatie op de arbeidsmarkt en
                  dat het wetsvoorstel daarmee een vorm van symboolpolitiek is.
               
Met het voorliggende wetsvoorstel wil de regering bereiken dat de wijze waarop werkgevers
                     de werving en selectie van nieuw personeel organiseren en uitvoeren gelijke kansen
                     biedt aan ieder die zich voor de openstaande dienstbetrekking meldt. Het gebruik van
                     een vastgestelde werkwijze bij bedrijven en organisaties stimuleert meer transparantie,
                     bewust gedrag en weloverwogen keuzes in plaats automatisch, onbewust gedrag waarbij
                     vooroordelen al gauw een rol spelen. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
                     is aangegeven bieden diverse studies houvast voor deze redernering (paragraaf 1.c).
                     Daarbij is ook geconcludeerd dat wetgeving een belangrijke ondersteunende rol kan
                     spelen voor het bevorderen van een goed proces. Nu blijkt dat veel mensen zich ongelijk
                     behandeld voelen bij het zoeken van een passende functie en anderzijds verboden onderscheid
                     vaak onbewust plaatsvindt, is het ook zeer goed voorstelbaar dat het opstellen van
                     een werkwijze er concreet aan bijdraagt dat werkgevers zich veel meer bewust zijn
                     van het risico van verboden onderscheid en meer alert zijn op het voorkomen hiervan.
                  
Met de werkwijze wordt een handelingsperspectief geboden. Hiermee sluit het wetsvoorstel
                     aan bij het Delphi onderzoek «Stand der wetenschap arbeidsmarktdiscriminatie», waaruit
                     blijkt dat het creëren van bewustwording, wanneer deze gecombineerd wordt met een
                     handelingsperspectief, gezien kan worden als een werkbare interventie om arbeidsmarktdiscriminatie
                     te verminderen.1
Het toepassen van de werkwijze zal een wervings- en selectieprocedure waarbij ieder
                     gelijke kansen krijgt in de praktijk helpen realiseren. Het wetsvoorstel kan het onbedoeld
                     maken van verboden onderscheid terugdringen en ervoor zorgen dat de maatschappelijke
                     norm dat wervings- en selectieprocedures eerlijk en zonder discriminatie verlopen
                     steeds meer de dagelijkse praktijk wordt bij bedrijven en organisaties.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de kritiek van
                     werkgevers- en werknemersorganisaties, dat de voorgestelde openbaarmaking van opgelegde
                     boetes disproportioneel veel schade kan toebrengen aan bedrijven. De genoemde leden
                     vragen of de regering ook heeft overwogen om de Inspectie SZW de mogelijkheid te geven
                     bedrijven bij het niet nakomen van de norm van werving en selectie eerst een waarschuwing
                     te geven door hen aan te spreken op hun gedrag of handelen, alvorens over te gaan
                     tot een boete en openbaarmaking van de opgelegde boete.
                  
De regering is het eens met de leden van de fractie van het CDA dat directe openbaarmaking
                     van een opgelegde boete een bedrijf disproportioneel kan schaden. Daarom is in de
                     handhavingssystematiek een tussenstap ingebouwd. Indien de Inspectie SZW tijdens het
                     toezicht constateert dat de wet onvoldoende wordt nageleefd, zal de Inspectie altijd
                     eerst een eis tot naleving opleggen. Dit betekent dat de werkgever gedurende een nader
                     te bepalen periode de gelegenheid krijgt om de gesignaleerde tekortkoming(en) te herstellen
                     en zijn wervings- en selectieprocedure in overeenstemming te brengen met de wettelijke
                     vereisten. Na ommekomst van deze periode vindt een hercontrole plaats. Pas als de
                     eis tot naleving onvoldoende is opgevolgd zal de Inspectie SZW een boete opleggen.
                     Deze wordt dan openbaar gemaakt, maar de werkgever heeft in dat geval de kans tot
                     herstel zonder boete niet benut, wetende dat hij een boete krijgt die openbaargemaakt
                     zal worden. In de artikelen I onderdeel C en II onderdeel J is geregeld dat de eis
                     tot naleving wegens overtreding van het voorliggende wetsvoorstel wordt opgenomen
                     in respectievelijk de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Wet allocatie arbeidskrachten
                     door intermediairs (Waadi).
                  
I. GELIJKE KANSEN BIJ WERVING EN SELECTIE
               
I.a. Inleiding
De leden van de PvdA-fractie vragen welke maatregelen de regering voor ogen heeft
                  om discriminatie binnen een bedrijf tegen te gaan. Deze leden vragen of de regering
                  het eens is met de stelling dat discriminatie in elk bedrijf een risico is. Zij vragen
                  of de regering het eens is met de stelling dat er altijd een preventieplan, gedragscode
                  en klachtenregeling zou moeten zijn om discriminatie binnen het bedrijf te bestrijden.
               
Verplichtingen ter voorkoming van discriminatie op het werk zijn in de Arbowet opgenomen
                     bij «psychosociale arbeidsbelasting». Werkgevers zijn op grond van deze wet verplicht
                     om op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) beleid te voeren dat
                     erop gericht is om deze vorm van arbeidsbelasting te voorkomen of te beperken. Waar
                     mensen met elkaar of derden werken bestaat het risico op ongewenst gedrag, zoals discriminatie.
                     De werkgever beoordeelt hoe hoog dit risico is en welke maatregelen genomen worden
                     om dit te voorkomen of te beperken. Dit beleid is in feite een preventieplan. De Arbowet
                     laat ruimte aan werkgevers om beleid te ontwikkelen dat past binnen de organisatie.
                     De wet verplicht ertoe dat de maatregel van de werkgever voldoende aansluit bij de
                     stand van de wetenschap en professionele dienstverlening. Een klachtencommissie en
                     gedragscode kunnen effectieve interventies zijn, maar afhankelijk van de concrete
                     omstandigheden bij het bedrijf kunnen ook andere effectieve middelen passend zijn
                     om het risico van discriminatie tegen te gaan.
                  
De Inspectie SZW houdt toezicht op bedrijven door te bekijken of de werkgever een
                     beleid voert om discriminatie tegen te gaan maar ook of dit beleid werknemers in voldoende
                     mate beschermt tegen risico’s. Ook toetst de Inspectie SZW aan het criterium of de
                     interventie van de werkgever voldoende aansluit bij de stand van de wetenschap en
                     professionele dienstverlening. Werkgevers worden vanuit het Ministerie van SZW ondersteund
                     met praktische informatie om beleid tegen discriminatie vorm te geven. Voorbeelden
                     daarvan zijn de «Wegwijzer ongewenst gedrag: Discriminatie op werk», de «Handreiking
                     gedragscode ongewenste omgangsvormen» en de «Wegwijzer Vertrouwenspersoon ongewenste
                     omgangsvormen».2
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering in het sanctioneren van discriminatie
                     onderscheid maakt tussen bewuste en onbewuste discriminatie. Deze leden vragen de
                     regering of zij kan toelichten hoe er wordt vastgesteld of er sprake is van bewuste
                     of onbewuste arbeidsmarktdiscriminatie. De genoemde leden vragen of de regering het
                     eens is met de stelling dat er anno 2020 talloze trainingen en informatiebronnen over
                     discriminatie zijn voor Human Resource (HR) afdelingen en werkgevers.
                  
De regering is van mening dat de verplichting tot een werkwijze voor werving en selectie
                     kan bijdragen aan zowel het tegengaan van bewuste als onbewuste vormen van discriminatie.
                     In het voorliggende wetsvoorstel, en het toezicht en de handhaving (en de eventuele
                     sanctionering die daar mogelijkerwijs uit volgt) door de Inspectie SZW wordt dan ook
                     géén onderscheid gemaakt naar bewuste en onbewuste discriminatie. De Inspectie SZW
                     houdt toezicht op de aanwezigheid en het onderricht van een werkwijze voor werving
                     en selectie en kijkt in haar toezicht niet naar het vaststellen van bewuste of onbewuste
                     discriminatie.
                  
De regering is het eens met de stelling van de leden van de PvdA dat er anno 2020
                     veel trainingen en informatiebronnen zijn over discriminatie voor HR afdelingen en
                     werkgevers. Werkgevers kunnen dergelijke trainingen en informatiebronnen benutten
                     om hun personeel op te leiden in het herkennen en tegengaan van discriminatie en bij
                     het opstellen van hun werkwijze. Deze trainingen richten zich ook op onbewuste vormen
                     van discriminatie.
                  
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het effect van de bewustwordingscampagnes
                  om meer aandacht te vragen voor arbeidsmarktdiscriminatie nader wil toelichten. Zij
                  vragen of de regering het eens is met de stelling dat werkgevers zich actief zouden
                  moeten laten informeren over discriminatie, niet alleen bij werving en selectie, maar
                  ook binnen het bedrijf.
               
In 2019 voerde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de campagne
                  Verderkijkers uit om HR-verantwoordelijken ervan bewust te maken dat arbeidsmarktdiscriminatie
                  ook onbewust plaatsvindt en een grote impact heeft op degenen die erdoor worden geraakt.
                  Daarnaast was de campagne erop gericht om de voordelen van diversiteit en inclusiviteit
                  op de werkvloer over te brengen en aan te zetten tot handelen. De kernboodschap is
                  dat als je niet alleen kijkt naar wie iemand is, maar verder kijkt naar wat iemand
                  kan, je geen talent misloopt. De campagne is geëvalueerd en positief beoordeeld door
                  de doelgroep. De regering is het eens met de leden van de fractie van de PvdA dat
                  bedrijven dienen in te zetten op eigen bewustwording, omdat een groot deel van discriminatie
                  voortkomt uit onbewuste vooroordelen.3
De leden van meerdere partijen (ChristenUnie, VVD, SGP, D66) stellen vragen over de
                     mogelijkheid dat het wetsvoorstel zal leiden tot een «afvinkcultuur» en dat formalisering
                     en juridisering de overhand krijgen boven de cultuurverandering die wordt beoogd.
                     De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre het verplicht stellen van
                     het beschreven beleid bijdraagt aan het uiteindelijke doel, namelijk het terugdringen
                     van arbeidsdiscriminatie. Deze leden vragen of er effectievere en creatievere oplossingen
                     mogelijk zijn in plaats van meer wetgeving en administratieve lasten. Ook de leden
                     van de VVD-fractie stellen een vraag over dit onderwerp bij het onderdeel «1.b. Beleidscontext».
                     Deze leden vragen op welke manier de regering het risico op formalisering en juridisering
                     ondervangt binnen dit wetsvoorstel. Daarnaast stellen de leden van de SGP-fractie
                     vragen over dit onderwerp bij «1.b. Beleidscontext» en «III. Handhaving en Sancties».
                     De genoemde leden vragen of juist niet die middelen aangewend moeten worden die niet
                     verplicht van aard zijn, maar wel het gewenste effect sorteren. Deze leden vragen
                     hoe de regering reageert op de fundamentele kritiek van de Afdeling advisering van
                     de Raad van State dat met dit voorstel het gevaar van formalisering en juridisering
                     de overheid gaat krijgen boven de cultuurverandering die wordt beoogd en dat het leidt
                     tot «afvinkgedrag» en niet tot de beoogde maatschappelijk wenselijke aanpassing in
                     het (wervings- en selectie) gedrag. De genoemde leden vragen of de regering ook het
                     gevaar ziet van het creëren van een papieren tijger die uiteindelijk geen resultaat
                     heeft bij het terugdringen van de beleefde discriminatie op de arbeidsmarkt. De leden
                     van de D66-fractie stellen ook een vraag over dit onderwerp bij het onderdeel «III.
                     Handhaving en Sancties». Zij vragen of de regering nader kan ingaan op het advies
                     van de Afdeling advisering van de Raad van State dat wijst op het risico dat voorliggende
                     wet leidt tot afvinkgedrag. Zij vragen ook of er nog nadere mogelijkheden zijn om
                     dit risico te mitigeren, bijvoorbeeld door meer capaciteit vrij te maken voor voorlichting
                     en begeleiding. Daarnaast vragen de genoemde leden wat de beschikbare capaciteit is
                     bij de Inspectie SZW om met deze wetgeving aan de slag te gaan en of dat wat de regering
                     betreft voldoende is.
                  
Naar de mening van de regering draagt het verplicht stellen van een werkwijze voor
                     werving en selectie bij aan bewustwording van het belang van gelijke kansen bij werving
                     en selectie en hoe deze gerealiseerd kunnen worden. Juist omdat een groot deel van
                     arbeidsmarktdiscriminatie en het maken van onderscheid onbewust plaatsvindt, is het
                     van belang dat hiervoor binnen organisaties werkwijzen worden ontwikkeld en vastgelegd.
                     Op die manier worden werkgevers zich hiervan meer bewust en worden procedures opgesteld
                     waarin duidelijk moet worden hoe de werkgever onderscheid, bewust of onbewust, zoveel
                     mogelijk probeert te voorkomen. Ook de Raad van State onderkent dat een verplichting
                     een werkwijze te hanteren bij werving en selectie, een nuttige bijdrage kan leveren
                     aan bewustwordingsprocessen bij werkgevers en een cultuur- en mentaliteitsverandering
                     op gang kan brengen. Gezien de ernst van het vraagstuk en de problematiek rond de
                     aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie, is de regering van mening dat een duidelijke
                     norm nodig is en dat een rol van de Inspectie hierbij van belang is om vooruitgang
                     te kunnen boeken.
                  
De regering is voorts van mening dat van de verplichtingen die volgen uit dit wetsvoorstel
                     een preventieve werking uit gaat. Door werkgevers voorafgaand aan werving en selectie
                     een werkwijze te laten vaststellen, kan een deel van de (onbewuste) discriminatie
                     worden voorkomen. Daarmee zal het verplicht stellen van het beschreven beleid bij
                     kunnen dragen aan het doel, namelijk het terugdringen van arbeidsmarktdiscriminatie.
                     Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is
                     het wetsvoorstel geconcretiseerd ten aanzien van de werkwijze. De werkwijze moet laten
                     zien dat de procedure voor werving en selectie is gebaseerd op voor de functie relevante
                     eisen, inzichtelijk en controleerbaar is. Deze elementen worden verder uitgewerkt
                     in lagere regelgeving. Daarnaast worden met het voorstel geen specifieke interventies
                     voorgeschreven, maar worden werkgevers vrijgelaten in de inrichting van de werkwijze.
                     Op deze manier kunnen zij de werkwijze zo vormgeven dat deze zo goed mogelijk aansluit
                     bij wat in de praktijk van hun bedrijf werkbaar en toepasbaar is. Dit zal naar verwachting
                     ook het draagvlak voor de wet doen toenemen en het risico op afvinkgedrag beperken.
                     Verder gaat het niet alleen om de aanwezigheid van een (schriftelijke) werkwijze,
                     maar moet die werkwijze ook binnen het bedrijf worden uitgedragen en moet het personeel
                     dat is betrokken bij werving en selectie over non-discriminatie worden geïnformeerd.
                     Het Ministerie van SZW zal hierbij voorlichting geven over hulpmiddelen en processen
                     waarmee het maken van verbonden onderscheid kan worden voorkomen.
                  
Naar de mening van de regering gaat de overheidsinterventie hiermee niet verder dan
                     noodzakelijk. Wanneer is vastgesteld door de Inspectie SZW dat de wetgeving niet wordt
                     nageleefd, heeft de Inspectie SZW bevoegdheden om de werkgever aan te sporen tot wetsconform
                     gedrag via de eis tot naleving. Pas wanneer vervolgens geen of onvoldoende gehoor
                     wordt gegeven aan de eis tot naleving, volgt beboeting. Handhaving door de Inspectie
                     SZW, wat nu eenmaal een zekere mate van juridisering met zich brengt, is noodzakelijk
                     om de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie een stevige basis te geven.
                  
Door kleine werkgevers (ten hoogste 25 werknemers) uit te sluiten van de verplichting
                     de werkwijze op schrift te stellen, vervalt voor deze groep een deel van administratieve
                     lasten behorende bij dit wetsvoorstel. Deze vrijstelling van het schriftelijkheidsvereiste
                     is bewust gekozen, mede naar aanleiding van de reactie van werkgevers, de internetconsultatie
                     en het advies van de Raad van State. Op deze manier worden werkgevers niet vrijgesteld
                     van de verplichting om over een (correcte) werkwijze te beschikken, maar wel van het
                     op schrift stellen hiervan.
                  
In aanloop naar de inwerkingtreding van de wet zal aandacht worden besteed aan voorlichting
                     en begeleiding. Zo wordt samen met sociale partners een e-learning module ontwikkeld
                     voor (kleine) werkgevers, waarmee zij begeleid worden in de totstandkoming van een
                     werkwijze voor werving en selectie. Door de instrumenten die werkgevers inzetten in
                     hun werkwijze vrij te laten en niet voor te schrijven, wordt het risico op afvinkgedrag
                     kleiner. Werkgevers worden wel geïnformeerd en voorgelicht over mogelijke instrumenten,
                     maar zullen zelf een bij de organisatie passende werkwijze moeten opstellen.
                  
De Inspectie SZW krijgt met deze wetgeving extra beschikbare capaciteit voor handhaving.
                     Voor het toezichthouden op het proces van werving en selectie is € 1 miljoen van het
                     budget versterken handhavingsketen gereserveerd. Daaraan wordt structureel € 0,5 miljoen
                     toegevoegd vanuit het departementale handhavingsbudget. Daarnaast is eenmalig € 1 miljoen
                     extra beschikbaar voor nalevingscommunicatie om het bewustzijn van arbeidsmarktdiscriminatie
                     te vergroten en om het toezicht daarop te ondersteunen.
                  
Het beeld op dit moment is dat deze capaciteit toereikend is voor de Inspectie om
                     te kunnen handhaven op de wetgeving. Tegelijkertijd zal dit ook op het moment dat
                     de wetgeving inwerking is getreden de capaciteit worden gevolgd en worden bezien of
                     dit toereikend is. In de evaluatie (binnen 5 jaar na inwerkingtreding) zal ook de
                     resultaten van het toezicht op de wet door de Inspectie SZW worden meegenomen.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen de regering om haar visie op het door hen ingediende
                  initiatiefwetsvoorstel voor strafbaarstelling van leeftijdsdiscriminatie. De genoemde
                  leden vragen, of ook de positie en werving en selectie van onder anderen zelfstandigen
                  onder de werkingssfeer van het wetsvoorstel is gebracht. Als dit niet het geval is,
                  vragen de genoemde leden hoe kan worden voorkomen dat men opdrachten aan zelfstandigen
                  gaat verlenen, om vereisten van deze wet te ontlopen.
               
Strafbaarstelling van leeftijdsdiscriminatie behoort tot de primaire verantwoordelijkheid
                     van de Minister van Justitie en Veiligheid. Kortheidshalve verwijs ik hierbij naar
                     de brieven van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september en 5 december
                     2017.4 Een kabinetstandpunt over een ingediend initiatiefwetsvoorstel wordt gegeven tijdens
                     de plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer of kort daarvoor,
                     wat hier niet aan de orde is.
                  
De regering was aanvankelijk van plan om ook de opdrachtverlening aan zelfstandigen
                     onder de werkingssfeer van dit wetsvoorstel te brengen, maar heeft daarvan afgezien
                     naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. De
                     Afdeling advisering wees erop dat er een grote variëteit bestaat aan aard, omvang
                     en duur van de opdrachten die verleend worden. Sommige opdrachten vertonen gelijkenis
                     met een arbeidsovereenkomst, andere juist helemaal niet. Op dit moment is, mede vanwege
                     de complexiteit en variëteit van de opdrachten in het zzp-domein nog onvoldoende uitgekristalliseerd
                     welke situaties onder het wetsvoorstel zouden moeten worden gebracht en welke niet.
                     De wenselijkheid van toepassing van de wet op opdrachtverlening aan zelfstandigen
                     zal meegenomen worden in de evaluatie van de wet.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of de verplichtingen voor uitzenders en wervings-
                  en selectiebureaus ook voor payrollers en detacheerders gelden.
               
De verplichtingen die voortkomen uit de wet toezicht gelijke kansen bij werving en
                  selectie gelden voor de gehele doelgroep uit de Arbowet en de Waadi. Op grond van
                  de nieuw voorgestelde artikelen 12b en 12c van de Waadi in samenhang met artikel 1
                  van de Waadi vallen – naast uitzenders en wervings- en selectiebureaus die zijn te
                  duiden als arbeidsbemiddeling – ook payrollers en detacheerders onder die wet, als
                  ze zo zijn te duiden vanwege het ter beschikking stellen van arbeid.
               
I.b. Beleidscontext
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering aan kan geven hoe vaak discriminatie
                     bij sollicitatieprocedures voorkomt, op welke kenmerken die discriminatie (hoofdzakelijk)
                     betrekking heeft en hoe die discriminatie door dit wetsvoorstel gericht wordt teruggedrongen.
                     De genoemde leden vragen of de regering kan aangeven wat de beoogde afname van discriminatie
                     is door deze wet.
                  
Het is moeilijk om te onderzoeken hoe vaak discriminatie voorkomt bij sollicitatieprocedures,
                     omdat dit lastig te bewijzen is door degene die er door wordt getroffen. Er zijn echter
                     diverse onderzoeken die stellen dat er onverklaarde verschillen zijn in baankansen
                     tussen diverse bevolkingsgroepen. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam
                     en de Universiteit Utrecht blijkt bijvoorbeeld dat sollicitanten met een migratieachtergrond
                     minder (positieve) reacties ontvingen dan identiek gekwalificeerde sollicitanten met
                     een Nederlandse achtergrond. Relatief gezien is de kans dat een sollicitant met een
                     Nederlandse achtergrond wordt benaderd, ongeveer 30 procent groter dan die voor kandidaten
                     met een migratieachtergrond.5 Bureau RADAR/Art.1 heeft de meldingen die betrekking hebben op arbeidsmarktdiscriminatie
                     bij de landelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) nader geanalyseerd6. Meldingen bij ADV’s over arbeidsdiscriminatie hadden de afgelopen vijf jaar in 43
                     tot 51 procent van de gevallen betrekking op werving en selectie, waarmee dit veruit
                     de grootste subcategorie is. Leeftijd, geslacht en herkomst zijn daarbij de meest
                     voorkomende discriminatiegronden. Dit toont aan dat arbeidsmarktdiscriminatie een
                     hardnekkig probleem is waartegen blijvend ingezet dient te worden. Het is overigens
                     belangrijk om voor ogen te houden dat landelijke trends niet direct aan het wetsvoorstel
                     gekoppeld kunnen worden. Ervaren discriminatie is namelijk van meerdere factoren afhankelijk.
                     Wel kent het wetsvoorstel een evaluatiebepaling, waarbij het streven is om in 2021
                     een eerste onderzoek te doen naar de mate waarin werkgevers en bemiddelende partijen
                     in Nederland op de hoogte zijn van de aanstaande wettelijke verplichting om beleid
                     te hebben dat is gericht op het voorkomen en tegengaan van discriminatie bij werving
                     en selectie en de manier waarop zij reeds maatregelen hebben genomen of willen gaan
                     nemen.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een mogelijkheid ziet om een handhavingsbevoegdheid
                     voor de Inspectie SZW te creëren binnen de gelijkebehandelingswetgeving omwille van
                     het creëren van meer overzichtelijkheid, een beter kader voor de ontwikkeling van
                     werkwijzen en er al een goed kader voor ongelijke behandelingsdisputen bestaat, via
                     het College voor de Rechten van de Mens.
                  
Ook de leden van de D66-fractie stellen hierover vragen. Zij vragen waarom de regering
                     er niet ook voor gekozen heeft om naast de wijziging in de Arbowet en de Waadi ook
                     de wervings- en selectieprocedure in te passen in de gelijkebehandelingswetgeving,
                     waarbij het College voor de Rechten van de Mens een toetsende rol zou kunnen hebben.
                     De genoemde leden vragen wat dit College aanvullend voor mogelijkheden zou hebben
                     als de wervings- en selectieprocedure zou worden vastgelegd in de gelijkebehandelingswetgeving,
                     zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State suggereert en of de regering
                     het wenselijk zou vinden om dit niet in plaats van het voorliggende wetsvoorstel vast
                     te leggen, maar additioneel. Daarnaast vragen de genoemde leden of dit een oplossing
                     zou kunnen bieden voor dat voorliggend wetsvoorstel niet gericht is op individuele
                     situaties, en gelijkebehandelingswetgeving wel.
                  
De gelijkebehandelingswetgeving kent bepalingen die zijn vormgegeven als verboden
                     op het maken van onderscheid. Degene die meent dat jegens hem verboden onderscheid
                     is gemaakt, kan zich wenden tot het genoemde College of de civiele rechter. Het voorliggende
                     wetsvoorstel heeft als uitgangspunt het voeren van beleid. Het voeren van beleid is
                     geen verbodsbepaling (waarbij je juist iets niet mag doen), maar een norm om actief
                     iets wèl te doen. De verplichtingen uit het voorliggende wetsvoorstel passen daarmee
                     niet goed binnen het kader van de gelijkebehandelingswetgeving. Wel is het zo dat
                     ook na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel het individuele burgers
                     vrijstaat om een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens te starten.
                     Goed voorstelbaar is dat tijdens een dergelijke procedure het ontbreken van een deugdelijke
                     werkwijze zoals verplicht gesteld in de Arbowet door het genoemde College betrokken
                     wordt in de oordeelsvorming.
                  
De gelijkebehandelingswetten bevatten geen specifieke toezichtsbepaling en evenmin
                     een specifieke opdracht aan een toezichtsorgaan. Het opnemen van een handhavende bevoegdheid
                     voor de Inspectie SZW in de gelijkebehandelingswetgeving past daarmee ook om deze
                     reden niet goed in de huidige wetssystematiek. Daar komt bij dat door aansluiting
                     bij de Arbowet en de Waadi gelijk een toepasselijk kader beschikbaar is voor het opleggen
                     van sancties.
                  
Overigens bevat de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) reeds een bepaling zoals
                     door de leden van de fractie van D66 geopperd. De Awgb bevat een verbod op het maken
                     van onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid,
                     ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
                     Artikel 5 van deze wet geeft aan in welke fasen van de arbeid onderscheid verboden
                     is, waarbij werving en selectie genoemd worden («de aanbieding van een betrekking
                     en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking» en «arbeidsbemiddeling»).
                     Vergelijkbare regels zijn opgenomen in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd
                     bij de arbeid, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
                     en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen waaruit blijkt dat de preventieve werking van wetgeving
                     minder sterk aanwezig zou zijn bij de inbedding in de gelijkebehandelingswetgeving.
                     De genoemde leden vragen of de regering een uitputtend overzicht kan geven van de
                     verschillen tussen het onderbrengen van deze eisen in de Arbowetgeving en in de gelijkebehandelingswetgeving.
                  
De werkgever is verantwoordelijk voor het hebben van een werkwijze die gelijke kansen
                     waarborgt. Op het moment van een inspectie door de Inspectie SZW dient de werkgever
                     aan te tonen dat hij/zij beschikt over een werkwijze die zodanig is ingericht dat
                     het maken van verboden onderscheid wordt voorkomen en geschikte kandidaten gelijke
                     kansen krijgen op de aangeboden dienstbetrekking. Is die werkwijze niet aanwezig of
                     is deze onvoldoende, dan kan door de Inspectie SZW een eis tot naleving worden opgelegd.
                     Het voorstel is dus gericht op het gericht voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie.
                     Als ook de eis tot naleving niet wordt opgevolgd, wordt een boete opgelegd. Het feit
                     dat een controle altijd mogelijk is en er directe consequenties zijn als de wet onvoldoende
                     wordt nageleefd, zal de bedrijven er naar de mening van de regering toe aanzetten
                     om preventief te handelen, een goede werkwijze op te zetten en ook de andere wettelijke
                     verplichtingen, zoals het informeren van het personeel dat betrokken is bij de werving
                     en selectie, na te leven.
                  
Bij toepassing van de gelijkebehandelingswetgeving geldt een geheel ander proces.
                     In die situatie moet eerst sprake zijn van (een vermoeden van) het feitelijk maken
                     van verboden onderscheid. Juist bij sollicitatieprocedures is het vaak lastig om een
                     vermoeden van verboden onderscheid hard te maken als men bijvoorbeeld zonder nadere
                     toelichting niet uitgenodigd wordt voor een gesprek. Vervolgens moet degene die meent
                     dat jegens hem verboden onderscheid is gemaakt zelf besluiten om bij het College voor
                     de Rechten van de Mens een procedure te starten tegen de werkgever die hem al heeft
                     afgewezen. Het oordeel van dit College is relevant voor de individuele casus en de
                     betrokken werkgever. In welke mate sprake zal zijn van een breder effect dat ook andere
                     werkgevers zal aanzetten tot een aanpassing van hun beleid is niet op voorhand te
                     duiden.
                  
Een oordeel van het College is gezaghebbend, maar niet bindend en het bevat geen sanctie.
                     Degene die om een oordeel heeft gevraagd zal desgewenst een civiele procedure kunnen
                     starten. Een preventieve werking zoals die uitgaat van de handhaving zoals voorgesteld
                     in het voorliggende wetsvoorstel is minder, of in ieder geval veel minder «dwingend»
                     aanwezig bij handhaving via een procedure bij het College. Ook ontbreekt de wettelijke
                     norm dat werkgevers over een adequate werkwijze dienen te beschikken. Aan de andere
                     kant kunnen de nieuw voorgestelde verplichtingen in de Arbowetgeving, bij een ontbreken
                     van een werkwijze of een gebrekkige werkwijze, wel van invloed zijn op de bewijsvermoedens
                     in een (klacht)procedure bij het College of de civiele rechter.
                  
De mogelijkheid dat bijvoorbeeld (vertegenwoordigers van) werkgevers gezamenlijk invulling
                  geven aan hun werkwijze en deze ter toetsing voorleggen aan het College voor de Rechten
                  van de Mens ziet de regering als een weg die kan bijdragen aan het vergroten van draagvlak
                  voor maatregelen om gelijke kansen bij werving en selectie te realiseren en behulpzaam
                  kan zijn bij de praktische invulling daarvan. Afgezien van de vraag of deze weg breed
                  benut zal worden, leidt deze route niet op gelijke wijze tot de beoogde aanpak van
                  arbeidsmarktdiscriminatie.
               
De leden van de VVD-fractie vragen welke aanvullende juridische consequenties het
                  onderbrengen van de sollicitatieprocedure in Arbowetgeving heeft voor de aansprakelijkheid
                  van de werkgever ten aanzien van een sollicitant die nog niet bij hem of haar in dienst
                  is.
               
Het wetsvoorstel brengt geen aansprakelijkheid van de werkgever ten aanzien van de
                  sollicitant of kandidaat, maar geeft wel een (beleidsmatige) verantwoordelijkheid
                  aan de werkgever om zijn beleid ten aanzien van de procedure van werving en selectie
                  op orde te hebben. Dat beleid bestaat eruit dat hij een werkwijze opstelt die gericht
                  is op het voorkomen van discriminatie, dat hij van die werkwijze kennisgeeft en die
                  toepast. Het ontbreken van een werkwijze of een gebrekkige werkwijze kunnen, zoals
                  eerder opgemerkt, wel van invloed zijn op de bewijsvermoedens in een (klacht)procedure
                  bij het College of de civiele rechter.
               
De vraag die de leden van de VVD-fractie hier stelden over de waarschuwing van de
                  Afdeling advisering van de Raad van State voor formalisering en juridisering is reeds
                  beantwoord bij een vraag van leden van de ChristenUnie-fractie over eenzelfde onderwerp.
                  Zie hiervoor het antwoord onder «I.a. Inleiding».
               
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting over wat de precieze
                     vormgeving en de juridische status van de digitale handreiking die kleine bedrijven
                     helpt bij het opstellen van een niet-discriminerend beleid wordt. De genoemde leden
                     vragen of het toepassen van de handreiking ervoor zorgt dat de Inspectie SZW de werkwijze
                     sowieso goedkeurt en welke aanvullende stappen een werkgever moet zetten om naar de
                     Inspectie SZW te onderbouwen dat aan de handreiking en dit wetsvoorstel voldaan wordt.
                     Daarnaast vragen de genoemde leden hoe vaak deze handreiking naar verwachting herzien
                     wordt op basis van nieuwe inzichten en hoe ervoor gezorgd wordt dat deze handreiking
                     zowel toepasbaar is voor microbedrijven, kleine- en middelgrote bedrijven en grote
                     werkgevers, in zeer uiteenlopende sectoren.
                  
De digitale handreiking zal een hulpmiddel zijn dat bedrijven helpt om hun werkwijze
                     voor werving en selectie te versterken. Als bedrijven deze digitale handreiking benutten
                     en hun werkwijze daarop afstemmen, mogen zij ervan uitgaan dat hun beleid op orde
                     is. Wèl zal ook worden nagegaan of zij dit wervings- en selectiebeleid ook zo toepassen
                     in de praktijk. Uiteindelijk zullen immers zowel de werkwijze als het gebruik ervan
                     bij werving en selectie leidend zijn voor de beoordeling van de Inspectie.
                  
De digitale handreiking zal behalve door kleine bedrijven ook door middelgrote en
                     grote bedrijven kunnen worden benut, omdat er in de uitwerking de mogelijkheid zal
                     zijn om modules toe te voegen. Daarnaast zal de handreiking op basis van nieuwe inzichten
                     verder aangescherpt en aangevuld kunnen worden. Mogelijke evaluatiemomenten zullen
                     met het uitvoerende bureau nog besproken worden, maar de wens is om dit qua timing
                     samen te laten vallen met de bredere evaluatie van de wet.
                  
De leden van de D66-fractie vragen in welke mate de regering de systematiek waarin
                  al is geregeld dat werkgevers beleid moeten voeren om bijvoorbeeld psychosociale arbeidsbelasting
                  te voorkomen, effectief acht. De genoemde leden vragen of het voor de effectiviteit
                  van belang is dat werkgevers zelf een RI&E opstellen of dat zij gebruik maken van
                  een standaard RI&E vanuit de branche. De genoemde leden vragen of de verwachting is
                  dat de in dit wetsvoorstel vastgelegde verplichting voor antidiscriminatiebeleid in
                  de wervings- en selectieprocedure wordt opgenomen in deze standaard RI&E’s of dat
                  werkgevers hier bewust zelf mee aan de slag gaan.
               
De RI&E is een belangrijk wettelijk instrument om de risico’s binnen bedrijven in
                  kaart te brengen en een plan van aanpak op te stellen voor het beheersen van de risico’s.
                  De RI&E vormt de basis voor een goed arbobeleid. Het lage nalevingspercentage van
                  de verplichte RI&E, met name onder het midden- en kleinbedrijf, laat echter zien dat
                  op dit vlak nog altijd de nodige ruimte voor verbetering aanwezig is; het is van belang
                  dat de kwaliteit van de RI&E verbetert bij de bedrijven die voorts dienen te voldoen
                  aan de verplichting. Met het meerjarenplan 2020–2023 neem ik stappen om de naleving
                  en kwaliteit van de RI&E te verbeteren.7 Voor de effectiviteit van de RI&E is niet bepalend of een werkgever gebruikt maakt
                  van een aangeboden RI&E-instrument of deze zelf opstelt. Een aangeboden RI&E-instrument
                  is een hulpmiddel bij het opstellen van de RI&E. Werkgevers moeten voor een kwalitatieve
                  RI&E in beide gevallen actief de risico’s nalopen die zich voordoen en hun bevindingen
                  vastleggen in de RI&E. Voor het opstellen en uitvoeren van de werkwijze werving en
                  selectie kunnen werkgevers praktische ondersteuning benutten van relevante organisaties,
                  zoals het College van de Rechten van de Mens en de NVP.8 Ook kunnen werkgevers zich aansluiten bij het Charter Diversiteit van Diversiteit
                  in Bedrijf waar veel praktische kennis beschikbaar is over divers werven en selecteren.
                  Daarnaast kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van een format. Hierbij kan
                  het ook gaan om een generiek format in plaats van specifieke branche-formats. In samenwerking
                  met sociale partners wordt een digitale handreiking voor met name kleine bedrijven
                  ontwikkeld die hen helpt bij het voeren van een niet discriminerend beleid bij werving
                  en selectie. Daarnaast wordt in of krachtens een algemene maatregel van bestuur nadere
                  invulling gegeven aan de vereisten waaraan de verplichte werkwijze in ieder geval
                  moet voldoen.
               
De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om naast de wijziging
                  in de Arbowet en de Waadi ook de wervings- en selectieprocedure in te passen in de
                  gelijkebehandelingswetgeving en wat College voor de Rechten van de Mens aanvullend
                  voor mogelijkheden zou hebben als de wervings- en selectieprocedure zou worden vastgelegd
                  in de gelijkebehandelingswetgeving. Tevens vragen zij of dit een oplossing zou kunnen
                  bieden voor dat voorliggend wetsvoorstel niet gericht is op individuele situaties,
                  en gelijkebehandelingswetgeving wel.
               
De beantwoording van deze vragen is opgenomen bij de beantwoording van vergelijkbare
                  vragen van de leden van de fractie van de VVD eerder in deze paragraaf.
               
De leden van de fractie van 50PLUS vragen nog eens diepgaand uiteen te zetten, waarom
                     er niet voor gekozen is om de belangrijke verplichting om een werkwijze te hebben
                     die gericht is op het voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie, in te passen in de
                     bestaande systematiek van normering in de gelijke behandelingswetgeving, en de handhaving
                     daarvan, met een belangrijke rol voor het College voor de Rechten van de Mens. Zij
                     vragen of een andere inbedding is overwogen en of de Algemene wet gelijke behandeling
                     niet een logischer plaats is om de genoemde verplichting op te nemen en of dit niet
                     inderdaad de overzichtelijkheid van de wetgeving bevordert. Tevens vragen deze leden
                     of inbedding in de gelijkebehandelingswetgeving niet een beter kader voor de ontwikkeling
                     van verplichte werkwijzen biedt, zoals de Raad van State stelt en of de regering de
                     visie van de Raad van State en het bedrijfsleven deelt, dat de benadering van toezicht
                     en handhaving die in het wetsvoorstel gekozen is, mogelijk niet op de beste manier
                     bij zal dragen aan het gewenste proces van bewustwording en cultuurverandering bij
                     werkgevers, en zelfs averechts zal kunnen werken.
                  
De leden van de fractie van 50PLUS vragen ook of de regering de visie van de Raad
                     van State deelt, dat de Arbowet niet de meest voor de hand liggende plaats is voor
                     de inbedding van de norm, omdat de Arbowet zicht in principe juist richt op de reeds
                     gevestigde arbeidsbetrekking zelf en niet op de fase die daaraan vooraf gaat (werving
                     en selectie).
                  
Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering te expliciteren
                     welke nadelen er zijn in verband met de effectiviteit en handhaving als deze in de
                     systematiek van de gelijkebehandelingswetgeving wordt opgenomen. Zij vragen of met
                     dit wetsvoorstel niet een ongewenste stapeling van wetgeving gecreëerd.
                  
De regering verwijst voor de beantwoording van deze vragen allereerst naar de antwoorden
                     op voorgaande vragen in deze paragraaf van de leden van de fracties van de VVD en
                     D66. Daarin is uiteengezet waarom het opnemen van een handhavende bevoegdheid voor
                     de Inspectie SZW in de gelijkebehandelingswetgeving niet past in de huidige wetssystematiek
                     en waarom aansluiting bij de Arbowet een logische keuze is.
                  
Aanvullend wijst de regering op de navolgende redenen. Er is een inhoudelijk raakvlak
                     met het reeds in de Arbowet opgenomen thema psychosociale arbeidsbelasting (psa),
                     waaronder ook discriminatie valt. In de Arbowet is bepaald dat de werkgever beleid
                     moet voeren om psa van de werknemer te voorkomen of tegen te gaan, inclusief het maken
                     van direct of indirect onderscheid. Het daarbij behorende proces, i.c. op schrift
                     stellen van risico’s, het nemen van maatregen om deze te voorkomen, het uitvoeren
                     en zo nodig bijstellen van het beleid vertoont veel overeenkomst met wat van de werkgever
                     wordt verwacht om gelijke kansen bij werving en selectie te realiseren. Daarnaast
                     is de Inspectie SZW reeds verantwoordelijk voor de handhaving van de Arbowet. Voor
                     het wervings- en selectiebeleid kan eenvoudig worden aangesloten bij het bestaande
                     handhavingsinstrumentarium. Gezien het reeds bestaande inhoudelijke raakvlak waarbij
                     wordt aangesloten en de handhavende bevoegdheid die de Inspectie SZW ten aanzien van
                     de Arbowet reeds heeft, is de regering van mening dat hier geen sprake is van «stapeling
                     van wetgeving».
                  
Waar de Afdeling advisering van de Raad van State opmerkt dat de Arbowet thans betrekking
                     heeft op reeds gevestigde arbeidsrelaties, kan het volgende gezegd worden. Intern
                     opengestelde vacatures vallen onder de reikwijdte van het voorstel en ook zittende
                     werknemers, waarvoor de zorgplicht van de werkgever reeds geldt, kunnen zich aanbieden
                     voor vacatures die direct extern opengesteld zijn. Het voorstel reikt verder dan dat,
                     want het gaat over de werkwijze van de werkgever in de procedure van werving en selectie,
                     inclusief stages, in den brede. De zorg voor een non-discriminatoire procedure van
                     werving en selectie is voor de werkgever een beleidsmatige aangelegenheid, zoals ook
                     de zorg voor een veilige werkomgeving voor hem een beleidsmatige aangelegenheid is.
                     De werkwijze wordt door hem voorzien van passende maatregelen, die hij bespreekt met
                     het personeel dat betrokken is bij werving en selectie, en welke werkwijze hij actueel
                     houdt ten behoeve van het non-discriminatoir handelen bij werving en selectie. Daarmee
                     betreft het voor de regering een binnen de Arbowetgeving passende maatregel, waarop
                     de bestaande toezichthoudende bevoegdheden van de Inspectie SZW sluitend passen.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering nog eens aannemelijk kan maken,
                     dat óók voor kleinere werkgevers de in de wet genoemde verplichtingen niet leiden
                     tot disproportioneel zware administratieve lasten en dat de verplichtingen uit het
                     wetsvoorstel haalbaar zijn, ook en juist voor die kleine werkgever. De genoemde leden
                     vragen of de regering een indruk kan geven van de administratieve lasten voor bedrijven
                     met ten hoogste 25 werknemers (géén schriftelijkheidsvereiste), en bedrijven met meer
                     dan 25 werknemers (wél schriftelijkheidsvereiste).
                  
Het wetsvoorstel is gericht op het voorkomen van verboden onderscheid bij werving
                  en selectie. De regering acht het niet aannemelijk dat het maken van verboden onderscheid,
                  of dit nu bewust of onbewust gebeurt, bij kleine bedrijven niet of in veel mindere
                  mate zou voorkomen dan bij (middel)grote bedrijven. Daarom vindt de regering ook niet
                  dat kleine bedrijven uitgezonderd zouden moeten worden van de wetgeving om het bieden
                  van gelijke kansen bij werving en selectie te bevorderen. De regering realiseert zich
                  wel dat administratieve lasten bij kleine bedrijven zwaarder «gevoeld» worden dan
                  bij (middel)grote bedrijven. Daarom zijn bedrijven met ten hoogste 25 werknemers in
                  dienst vrijgesteld van het vereiste om de werkwijze op schrift te stellen. Voorts
                  zal de voorlichtingscampagne die voorafgaat aan de inwerkingtreding van de wet en
                  waarbij wordt samengewerkt met sociale partners, zich met name ook richten op de kleinere
                  bedrijven. Ook zijn en worden hulpmiddelen ontwikkeld door bijvoorbeeld de Inspectie
                  SZW en het College voor de Rechten van de Mens om werkgevers te ondersteunen en te
                  faciliteren bij het invullen van de wettelijke verplichtingen. De administratieve
                  lasten van het ontwikkelen van een werkwijze worden geraamd op € 20,5 miljoen voor
                  bedrijven met ten hoogste 25 werknemers en op € 7,7 miljoen voor de bedrijven met
                  meer dan 25 werknemers. De administratieve lasten voor deze laatste groep bedrijven
                  zijn zoveel lager om dat het om een veel kleinere groep bedrijven gaat. Deze bedragen
                  zijn exclusief de kosten van kennisneming van de nieuwe wetgeving waar alle bedrijven
                  in gelijke mate mee te maken krijgen en worden geraamd op een totaal van € 3,7 miljoen.
               
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of het juist is dat wanneer werkgevers met minder
                  dan 50 werknemers uitgezonderd worden van het wetsvoorstel, het overgrote deel van
                  de bedrijven buiten de werkingssfeer van het wetsvoorstel zou komen te vallen. De
                  genoemde leden vragen of aangegeven kan worden op hoeveel bedrijven het wetsvoorstel
                  wél en niet van toepassing zou zijn, als de grens inderdaad gelegd zou worden bij
                  50 werknemers en hoeveel bedrijven bij de gekozen grens (25 werknemers) respectievelijk
                  wél en niet onder de reikwijdte van het wetsvoorstel zouden vallen.
               
Het aandeel bedrijven met meer dan 50 werknemers in dienst bedraagt circa 5 procent
                     van het totaal aantal bedrijven met werknemers in dienst. Deze bedrijven herbergen
                     69 procent van de werkgelegenheid. Dit laatste percentage is ook relevant, omdat het
                     wetsvoorstel gericht is op de vervulling van vacatures. In die zin is het aandeel
                     in de werkgelegenheid een relevante indicator voor het bereik van de wetgeving. In
                     antwoord op de vraag van de leden van de fractie van 50PLUS is de constatering dat
                     het overgrote deel van de bedrijven buiten de werkingssfeer van de wet valt bij een
                     grens van 50 werknemers juist, maar met de aantekening dat wel een meerderheid van
                     het aantal banen wordt bereikt.
                  
Wat betreft de vraag hoeveel bedrijven nu wel onder de reikwijdte van de wet vallen
                     is een verheldering op zijn plaats. De Afdeling advisering van de Raad van State adviseerde
                     om bedrijven met minder dan 50 werknemers in het geheel buiten de reikwijdte van de
                     wet te stellen. Daarmee zou 95 procent van de bedrijven buiten de werkingssfeer van
                     het wetsvoorstel vallen. In deze bedrijven bevindt zich 31 procent van de werknemersbanen.
                     De grens van 25 werknemers in het voorliggende wetsvoorstel heeft alleen betrekking
                     op een vrijstelling van het vereiste om de werkwijze op schrift te stellen. Deze vrijstelling
                     geldt overigens niet voor intermediairs, omdat werving en selectie een kernactiviteit
                     is voor deze bedrijven. Alle bedrijven komen dus onder de wet te vallen, maar voor
                     een deel van de bedrijven volstaat wat de werkwijze betreft een mondelinge toelichting
                     daarop. Het gaat bij de vrijstelling om 92 procent van de bedrijven met 27 procent
                     van de werkgelegenheid. Andere verplichtingen uit het wetsvoorstel, zoals de vergewisplicht
                     bij dienstverlening door intermediairs, gelden onverkort ook voor deze groep kleinere
                     bedrijven.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen nog grondig in te gaan op het vooralsnog ontbreken
                  van heldere normen waaraan voldaan moet worden, waardoor handhaving door de Inspectie
                  SZW ook minder voor de hand lijkt te liggen volgens de Raad van State. De genoemde
                  leden vragen wat dit betekent voor de rechtszekerheid van bedrijven, en voor de handhaafbaarheid
                  van de norm door de inspectie.
               
Het wetsvoorstel zelf is naar aanleiding van het advies van de Raad van State op het
                  voorstel, geconcretiseerd. De werkwijze moet laten zien dat de procedure voor werving
                  en selectie is gebaseerd op voor de functie relevante eisen, inzichtelijk en controleerbaar
                  is. Deze vereisten zijn ontleend aan een vaste oordelenlijn van het College voor de
                  Rechten van de Mens. De regering zal verder in of krachtens een algemene maatregel
                  van bestuur de verdere vereisten van het wetsvoorstel uitwerken. Daarmee worden de
                  rechtszekerheid van bedrijven en de handhaafbaarheid van de norm voor de Inspectie
                  SZW verder ondersteund.
               
De vraag van de leden van de SGP-fractie of de regering het eens is met de stelling
                  dat niet is bewezen dat de maatregelen ook daadwerkelijk leiden tot vermindering van
                  discriminatie op de arbeidsmarkt en daarmee een vorm van symboolpolitiek is, is beantwoord
                  bij een vraag hierover van de leden van de fractie van het CDA. Zie hiervoor het antwoord
                  onder «I. Algemeen».
               
Vraag 25 – SGP – Leanne
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de mening deelt dat de meeste werkgevers
                  zich verantwoordelijk gedragen en ongelijke werving en selectie willen tegengaan,
                  terwijl zij nu worden geconfronteerd met allerlei extra administratieve lasten die
                  niet reëel zijn. De genoemde leden vragen of werkgevers hier niet prima zelf toe in
                  staat zijn en of het niet beter is om de uitwassen bij organisaties tegen te gaan
                  en niet op deze manier ieder bedrijf aan te pakken. Daarbij vragen de genoemde leden
                  of het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie niet beschouwd moet worden als maatschappelijk
                  besef dat bij iedere verantwoorde werkgevers verondersteld mag worden.
               
Gelijke kansen op de arbeidsmarkt zijn nog lang niet voor iedereen in Nederland vanzelfsprekend.
                  Het kabinet streeft naar een arbeidsmarkt met gelijke kansen bij werving en selectie
                  voor eenieder. Vaak geldt echter dat sprake is van onbewuste vooroordelen bij bedrijven
                  en organisaties. Zij zijn op zoek naar de in hun ogen beste kandidaten voor de aangeboden
                  functies zonder kandidaten uit te willen sluiten. Uit diverse onderzoeken blijkt evenwel
                  toch dat onbewuste vooroordelen tegenover groepen in de samenleving waartoe een sollicitant
                  behoort een rol spelen9. Dit betekent dat, niet verondersteld mag worden dat alle werkgevers zich verantwoordelijk
                  gedragen en voldoende in staat zijn om zelf ongelijke werving en selectie tegen te
                  gaan.
               
De vraag van de leden van de SGP-fractie over het gewenste effect van de ingezette
                  middelen is reeds beantwoord bij een vraag van leden van de ChristenUnie-fractie over
                  eenzelfde onderwerp. Zie hiervoor het antwoord onder «I.a. Inleiding».
               
I.c. Doelstelling, doeltreffendheid en doelmatigheid
De leden van de VVD-fractie vragen of de volgende interpretatie van het doel van de
                  wet juist is: werkgevers aansporen om daadwerkelijk over beleid te beschikken dat
                  is gericht op werving en selectie van personeel waarbij ieder gelijke kansen krijgt
                  en discriminatie wordt voorkomen en dit beleid ook uit te voeren. En dat de wet tot
                  doel heeft het bevorderen van het naleven van de maatschappelijke norm dat werving
                  en selectieprocedures eerlijk en zonder discriminatie verlopen.
               
De regering kan zich in grote lijnen vinden in deze interpretatie. Het maken van verboden
                  onderscheid bij werving en selectie, of dit nu bewust gebeurt of niet, kunnen wij
                  niet tolereren. Daarom ook is in het regeerakkoord opgenomen dat de Inspectie SZW
                  een toezichthoudende rol krijgt op het proces van werving en selectie. Het wettelijk
                  regelen van toezichthoudende bevoegdheden van de Inspectie SZW op de werving en selectie
                  om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan is dan ook een kernelement van het wetsvoorstel.
               
De leden van de VVD-fractie vragen welke conclusies de regering trekt uit een literatuurstudie
                  waaruit blijkt dat werkgevers goed gedrag laten zien als zij denken dat andere werkgevers
                  dit ook doen.
               
De leden van de VVD wijzen op een literatuurstudie waaruit blijkt dat werkgevers goed
                  gedrag laten zien als zij denken dat andere werkgevers dit ook doen. De regering is
                  van mening dat het van belang is om goede voorbeelden te delen en dat dit voor inspiratie
                  en goed gedrag bij andere werkgevers kan zorgen. Dit uitgangspunt zal ook meegenomen
                  worden in de communicatie en voorlichting over de wet. Ook initiatieven zoals Diversiteit in Bedrijf, waar werkgevers zich vrijwillig bij kunnen aansluiten bij het Charter Diversiteit
                  en goede voorbeelden rond diversiteit kunnen delen, worden door de regering ondersteund.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de mening deelt dat intrinsieke
                  motivatie om te veranderen kansen biedt.
               
De regering is het eens met de leden van de VVD dat intrinsieke motivatie van werkgevers
                     om te veranderen kansen biedt. Wanneer werkgevers vanuit intrinsieke motivatie kunnen
                     worden aangespoord om discriminatie tegen te gaan, kan dit van meerwaarde zijn. De
                     regering ondersteunt daarom ook initiatieven zoals Diversiteit in Bedrijf, waarin kennis wordt uitgewisseld.
                  
De regering is van mening dat, mede vanwege onbewuste vooroordelen den discriminatie,
                     met de voorliggende wet een extra stap wordt gezet in het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie.
                     Gezien de ernst en weerbarstigheid van de onderhavige problematiek wil de wetgever
                     een duidelijke norm stellen ten aanzien van de werving en selectie van werknemers
                     en daarbij de Inspectie SZW een handhavende rol geven om vooruitgang te kunnen boeken
                     bij de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie. De regering laat daarbij ruimte aan werkgevers
                     om zelf te bepalen welke instrumenten zij inzetten in hun werkwijze, zodat dit in
                     voldoende mate aansluit bij de praktijk van de betreffende werkgever.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om het doel
                     van deze wet na te streven door bedrijven die zich wel conformeren aan de gelijkebehandelingswetgeving
                     te belonen in plaats van dreigen met sanctionering.
                  
De regering voelt er niet voor om bedrijven die zich aan de wetgeving houden daarvoor
                     te belonen. Het naleven van wetgeving, in dit geval het instaan voor gelijke kansen
                     voor iedereen op de arbeidsmarkt, zou dan in feite een vrijwillig karakter krijgen.
                     Daarvan gaat een verkeerd signaal uit: gelijke behandeling is een grondrecht en geen
                     verdienste die een beloning rechtvaardigt.
                  
De leden van de D66-fractie vragen of in andere landen waarbij of de arbeidsinspectie
                     of bijvoorbeeld werknemers- en werkgeversorganisaties een rol hebben in het bestrijden
                     van discriminatie, de focus van het beleid ook ligt op het versterken van de maatschappelijke
                     norm of juist meer op het bestraffen van discriminatie. De genoemde leden vragen hoe
                     andere landen omgaan met het feit dat de arbeidsinspectie eigenlijk niet een natuurlijke
                     rol heeft in de wervings- en selectiefase.
                  
De Inspectie SZW is aangesloten bij het Senior Labour Inspectors» Committee (SLIC),
                     waarin de arbeidsinspecties van Europese landen bij elkaar komen. In 2018 is een uitvraag
                     gedaan bij de aangesloten landen over bevoegdheden op dit terrein. Een meerderheid
                     van de arbeidsinspecties speelt geen rol in het bestrijden van discriminatie bij werving
                     en selectie. Een aantal landen voert inspecties uit naar aanleiding van een klacht.
                     Het toezicht op discriminatie bij werving en selectie wordt in verschillende Europese
                     landen ook belegd bij andere organisaties, zoals bij een ombudsman of een daartoe
                     uitgeruste commissie. Het is lastig uitsluitsel te geven waarop de focus in deze systemen
                     ligt.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie hebben de vraag in hoeverre het wetsvoorstel doeltreffend
                  en effectief kan zijn en discriminatie bij werving en selectie van begin tot eind
                  van het proces kan tegengaan. De genoemde leden vragen of het zo is, dat wanneer een
                  selectie van geschikte kandidaten eenmaal heeft plaatsgevonden volgens de regels van
                  het wetsvoorstel, bij de beslissende uiteindelijke keuze voor een kandidaat tóch weer
                  zaken als leeftijd, geloof, geslacht, ras, of chronische ziekte of beperking een rol
                  kunnen gaan spelen. Tot slot vragen zij of hun indruk juist is, dat het wetsvoorstel
                  weinig invloed op heeft op de uiteindelijke beslissing voor een kandidaat, en dat
                  het aannemelijk is dat verboden onderscheid uiteindelijk niet met wortel en tak kan
                  worden uitgeroeid door dit wetsvoorstel.
               
Uitsluiting op de arbeidsmarkt gebeurt soms moedwillig en hier moet stevig tegen worden
                  opgetreden. Veel vaker echter zijn werkgevers op zoek naar de beste kandidaat in hun
                  ogen maar vindt door onbewuste vooroordelen en bias in de beoordeling, ongewilde uitsluiting
                  van bepaalde groepen plaats. Aanpassing van de selectie volgens de eisen zoals opgenomen
                  in het wetsvoorstel (en daarmee objectivering van werving en selectie) helpt om de
                  invloed van onbewuste vooroordelen in het hele wervings- en selectieproces tegen te
                  gaan. Dit geldt ook voor de beslissende keuze, waarbij nooit valt uit te sluiten dat
                  op een gegeven moment toch verboden onderscheid wordt gemaakt.
               
II. INHOUD VAN HET WETSVOORSTEL
               
II.a. Normstelling
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen een
                  ondergrens in dit wetsvoorstel op te nemen, zoals ook in andere wetten gebruikelijk
                  is.
               
De regering acht het bestrijden van ongelijke behandeling van zeer groot belang. Discriminatie,
                  op de arbeidsmarkt of anderszins, is in geen enkele omstandigheid acceptabel. Vanuit
                  dit uitgangspunt zou de regering een verkeerd signaal afgeven als door het invoeren
                  van een ondergrens een deel van de bedrijven buiten de werkingssfeer van het voorliggende
                  wetsvoorstel zou blijven. Het is van belang dat alle bedrijven hun wervings- en selectieprocedure
                  zodanig inrichten dat gelijke kansen worden gecreëerd en dat iedereen die zichzelf
                  geschikt acht voor een baan bij welk bedrijf dan ook zich uitgenodigd voelt om te
                  solliciteren en een eerlijke kans krijgt om zijn geschiktheid aan te tonen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen op basis waarvan de regering verwacht dat kleine
                  werkgevers in staat zijn om te voldoen aan de eis dat hun procedures zijn aangepast
                  aan de stand van de wetenschap en de professionele praktijk. De genoemde leden vragen
                  of de regering het realistisch acht dat een fietsenmaker met twee man personeel op
                  de hoogte is van de stand van de wetenschap en professionele praktijk aangaande het
                  voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie.
               
Met «de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening» wordt geduid
                  op algemeen beschikbare en aanwezige kennis en inzichten, tools en andere vormen van
                  deskundige ondersteuning. Ook van kleine werkgevers mag worden verwacht dat zij zich
                  naar vermogen oriënteren op de risico’s van verboden onderscheid en hoe deze te voorkomen
                  zijn. Eventueel benodigde aanpassingen zijn naar verwachting relatief makkelijk en
                  met beperkte ondersteuning te realiseren. In aanloop naar de inwerkingtreding van
                  de wet zal daarom aandacht worden besteed aan voorlichting en begeleiding. Zo wordt
                  een e-learning module ontwikkeld voor (kleine) werkgevers, waarmee zij begeleid worden
                  in de totstandkoming van een meer objectieve werkwijze voor werving en selectie.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de uitzonderingsgrond op het schriftelijkheidsvereiste
                     de kleine werkgevers niet ontslaat uit de plicht een dergelijk beleid te hebben dat
                     voldoet aan de stand van de wetenschap en professionele praktijk. De genoemde leden
                     vragen hierbij specifiek hoe een kleine werkgever aan de Inspectie SZW aan kan tonen
                     dat hij voldoet aan de eisen uit deze wet en op basis waarvan de regering het realistisch
                     acht dat het laten vervallen van het schriftelijkheidsvereiste leidt tot een substantiële
                     afname in administratieve lasten.
                  
De aanname van de leden van de fractie van de VVD dat de uitzonderingsgrond op het
                     schriftelijkheidsvereiste de kleine werkgevers niet ontslaat uit de plicht een dergelijk
                     beleid te hebben dat voldoet aan de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening
                     is juist. De kleine werkgever kan aantonen dat hij daaraan voldoet door aan de toezichthouder
                     uit te leggen hoe hij tewerk gaat bij de werving en selectie van personeel. Als dat
                     een duidelijke en overtuigende uitleg is waarbij hij er blijk van geeft dat hij verboden
                     onderscheid zal voorkomen, dan zal dat in principe volstaan. Hij kan dit onderbouwen
                     met bijvoorbeeld een advertentietekst, een tool die hij gebruikt of een arbocatalogus.
                     Met de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening wordt bedoeld dat
                     de werkgever algemeen beschikbare en aanwezige kennis benut en bijvoorbeeld ook beschikbare
                     tools benut als dat in zijn situatie van toepassing is. De regering is van mening
                     dat het op schrift stellen van een werkwijze de nodige tijd vraagt van de werkgever,
                     mede omdat op schrift stellen vaak leidt tot een meer precieze en uitgebreide omschrijving.
                     Gezien de administratieve lasten die met name bij kleine bedrijven zwaar kunnen wegen
                     en het feit dat een kleiner bedrijf in het algemeen minder vaak vacatures heeft, is
                     van dit schriftelijkheidsvereiste afgezien voor werkgevers met ten hoogste 25 werknemers
                     in dienst (niet zijnde intermediairs). Juist omdat de kleine bedrijven mogelijk minder
                     goed zijn toegerust op een dergelijke schriftelijke verplichting betekent de vrijstelling
                     van het schriftelijkheidsvereiste een aanzienlijke verlichting van de administratieve
                     lasten.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten op welke wijze
                     er gedocumenteerd dient te worden. De genoemde leden vragen hoe vaak dit document
                     herzien dient te worden om te voldoen aan de laatste stand van de wetenschap en professionele
                     praktijk. Daarbij vragen de genoemde leden specifiek of een werkgever hieraan voldoet
                     wanneer hij of zij geabonneerd is op een vaknieuwsbrief en op basis van daarin gepubliceerde
                     artikelen zijn beleid aanpast. De genoemde leden stellen ook een vraag over dit onderwerp
                     bij het onderdeel «II.c. De werkwijze nader beschouwd». De genoemde leden vragen hier
                     hoe de inlenende partij zeker is of is voldaan aan de vergewisplicht zoals opgenomen
                     in het voorgestelde artikel 2b. De genoemde leden vragen of hiervoor een verklaring
                     van een headhunter of selectiebureau volstaat en indien dit niet het geval is, wat
                     wel volstaat.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen bij ditzelfde onderdeel «II.a. Normstelling»
                     of nog eens duidelijk gemaakt kan worden dat de voorwaarden die de wet stelt aan de
                     verplichte, maar vormvrije schriftelijke werkwijze, de werkgevers voldoende «houvast»
                     geven, en niet ruimte bieden om toch in de praktijk een anti-discriminatoire benadering
                     in de werving- en selectieprocedure strikter of minder strikt toe te passen. Hierbij
                     vragen de genoemde leden op welke manier scherp wordt gemaakt waaraan de werkwijze
                     precies dient te voldoen en hoeveel tijd werkgevers krijgen om kennis te nemen van
                     normen en om de werkwijze uit te werken en te implementeren en hoe een werkgever zal
                     moeten getuigen, dat hij oog heeft voor «alle relevante ontwikkelingen» c.q. «de stand
                     van de wetenschap», waaronder technische ontwikkelingen worden begrepen, en de professionele
                     dienstverlening. Daarnaast vragen de genoemde leden wanneer bij of krachtens AMvB
                     nadere regels gesteld zullen worden, waaraan in de werkwijze aandacht zal moeten worden
                     besteed en hoe ruim dit gebeurt voor de inwerkingtreding van de wet. Tot slot vragen
                     deze leden of de normen zeker glashelder en kenbaar zullen zijn op het moment dat
                     het wetsvoorstel in werking treedt.
                  
Werkgevers en intermediairs dienen een werkwijze op schrift te stellen waaruit blijkt
                     dat zij gelijke kansen realiseren bij het werven en selecteren van nieuwe werknemers.
                     In of krachtens een algemene maatregel van bestuur wordt nader invulling gegeven aan
                     de voorwaarden waaraan deze werkwijze in ieder geval moet voldoen. De invulling reguleert
                     wanneer een werkwijze er (in ieder geval) blijk van geeft dat de procedure van werving
                     en selectie is gebaseerd op voor de functie relevante functie-eisen, inzichtelijk
                     en controleerbaar is, en systematisch is ingericht.
                  
Op basis van de nadere invulling kunnen werkgevers en intermediairs de werkwijze op
                     hun eigen manier vormgeven. De voorziene algemene maatregel van bestuur zal zo spoedig
                     mogelijk na publicatie van de wet bekendgemaakt worden. Tussen publicatie en inwerkingtreding
                     van de wet zit een periode van ten minste 9 maanden, waarin werkgever en intermediairs
                     zich kunnen voorbereiden op de wettelijke verplichtingen.
                  
Aangezien onderzoek omtrent het onderwerp arbeidsmarktdiscriminatie en de werkzame
                     mechanismen om dit te voorkomen in ontwikkeling is, is het niet aangewezen om wettelijk
                     vast te leggen aan welke nadere eisen deze werkwijze dient te voldoen. Lagere regelgeving
                     geeft meer flexibiliteit in het vastleggen van de actuele normering. Om ervoor te
                     zorgen dat de geïmplementeerde werkwijze effectief werkt, wordt verder gekeken naar
                     de stand van de wetenschap en de professionele praktijk. Dit vindt zijn weerslag in
                     de werkwijze en in de toelichting die de werkgever daarop kan geven en desgewenst
                     op de keuzes die hij heeft gemaakt bij het opstellen van de werkwijze. Niet op voorhand
                     kan worden aangegeven hoe vaak de werkwijze herzien dient te worden. Bij de berekening
                     van de administratieve lasten is ervan uitgegaan dat aanpassing van de werkwijze eens
                     in de drie jaar nodig is en tot kosten leidt. Het geabonneerd zijn op een vaktijdschrift
                     kan uiteraard nuttig zijn om geattendeerd te worden op nieuwe ontwikkelingen, maar
                     biedt geen zekerheid in de zin dat niet is gegarandeerd dat het desbetreffende vaktijdschrift
                     deze informatie ook biedt.
                  
Wat betreft de vraag hoe de werkgever kan weten of hij heeft voldaan aan de vergewisplicht,
                     kan de werkgever de werkwijze van de derde opvragen om bijvoorbeeld aan de hand van
                     zijn eigen werkwijze te bezien of de derde voldoende doet om direct of indirect verboden
                     onderscheid te voorkomen. Beoordeelt de werkgever deze werkwijze van de intermediair
                     als onvoldoende, dan zal hij zijn opdracht aan een andere intermediair moeten gunnen
                     om risico uit te sluiten dat de bemiddeling niet volgens de gelijkebehandelingswetgeving
                     is, en hij een boete riskeert wegens de inschakeling van een intermediair die de wet
                     onvoldoende naleeft.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen of zij op basis van de uitspraak van het College
                     voor de Rechten van de Mens, dat gebrek aan documentatie van sollicitatieprocedures
                     kan leiden tot een uitspraak in het nadeel van de werkgever, moeten concluderen dat
                     werkgevers van alle, inclusief de afgewezen, sollicitanten een dossier moeten aanmaken
                     waarin ze motiveren in welke mate de relevante functie-eisen van de sollicitant overeenkomen
                     met de vacature. Indien dit het geval is, vragen de genoemde leden hoe lang dergelijke
                     dossiers bewaard moeten worden en of dit niet haaks staat op de verantwoordingsplicht.
                     Indien dit niet het geval is, vragen de genoemde leden hoe een werkgever zich naderhand
                     dient te verantwoorden over een keuze voor een bepaalde sollicitant als de Inspectie
                     SZW een controle uitvoert en hoe de verantwoordingsplicht zich verhoudt tot de berekende
                     administratieve lasten die zijn berekend in dit wetsvoorstel.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of werkgevers met dit wetsvoorstel worden verplicht
                     om bij elke vacature de functie-eisen en de beoordeling van de kandidaat schriftelijk
                     vast te leggen. Indien dit het geval is, vragen de genoemde leden wat het doel hiervan
                     is en of dit doel op een andere wijze kan worden bereikt. De genoemde leden vragen
                     of de regering het gevaar van een toename van de administratieve lasten ziet, vooral
                     voor intermediairs.
                  
Voor het vormgeven van een transparante en objectieve procedure is het nodig dat belangrijke
                     aspecten als functie-eisen en de wijze van beoordeling vooraf vastgesteld zijn. Dit
                     helpt willekeur en onduidelijkheden in de procedure, zowel voor de sollicitant als
                     voor de beoordelaars, voorkomen. Daarbij geldt dat functie-eisen niet voor iedere
                     aangeboden functie afzonderlijk behoeven te worden opgesteld, maar bijvoorbeeld per
                     functiegroep. Dat geldt ook voor de wijze van beoordeling. Een aantal meer generieke
                     aspecten van de beoordeling zullen voor veel functies binnen een bedrijf eender zijn,
                     en zijn, wanneer deze zijn vastgesteld, breed toepasbaar binnen het bedrijf. Een dergelijke
                     voorbereiding van een wervings- en selectieprocedure draagt eraan bij dat de procedure
                     soepel kan verlopen, wat ook voor de werkgever voordelig is.
                  
De Inspectie SZW zal bij het houden van risicogericht toezicht controleren of bedrijven
                     beschikken over een werkwijze voor de werving en selectie die gericht is op het bieden
                     van gelijke kansen en verboden onderscheid uitsluit. De Inspectie SZW doet in principe
                     geen beoordeling van individuele gevallen van vacaturevervulling. Het gaat erom dat
                     de procedure voldoende waarborgen biedt om arbeidsmarktdiscriminatie te voorkomen.
                     Daarbij kan het gaan om vacatureteksten, een toelichting op de wijze van beoordeling
                     van sollicitatiebrieven en op de wijze van toetsing en waardering van de vereiste
                     kwalificaties. Ook kan de Inspectie in gesprek gaan met leden van de ondernemingsraad
                     of personeelsvertegenwoordiging om de werkwijze en het gebruik ervan in de praktijk
                     te toetsen. Het wetsvoorstel – georiënteerd op een correcte, bedrijfsmatige werkwijze
                     bij werving en selectie – vraagt niet van de werkgever de keuze voor een bepaalde
                     sollicitant en/of de afwijzing van een ander te verantwoorden, en er zijn in deze
                     zin dan ook geen administratieve lasten.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om
                     de voorschriften waaraan werkgevers moeten voldoen in de wet zelf op te nemen, of
                     eventueel een voorhangprocedure voor deze AMvB op te nemen.
                  
Het essentiële vereiste van het wetsvoorstel, dat de werkgever bij de procedure van
                     werving en selectie beschikt over een werkwijze die is gericht op voorkoming van arbeidsmarktdiscriminatie,
                     is naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State,
                     in hetzelfde wetsvoorstel aangevuld met het vereiste dat uit de werkwijze blijkt dat
                     de procedure van werving en selectie is gebaseerd op voor de functie relevante functie-eisen,
                     inzichtelijk en controleerbaar is, en systematisch is ingericht. Daarnaast geeft het
                     voorstel de werkgever de opdracht maatregelen te treffen, zoals het informeren van
                     het personeel dat is betrokken bij de werving en selectie, en het kennisgeven van
                     zijn werkwijze. De nadere voorschriften voor de werkwijze worden in of krachtens een
                     algemene maatregel van bestuur gegeven. Hierbij is een voorhangprocedure te overwegen.
                     Tegelijk heeft de regering de werkgever ruimte willen geven: op basis van de nadere
                     invulling door de wetgever kunnen werkgevers de werkwijze op hun eigen manier vormgeven.
                  
Aangezien onderzoek omtrent het onderwerp arbeidsmarktdiscriminatie en de werkzame
                     mechanismen om dit te voorkomen, in ontwikkeling zijn, is het niet aangewezen om wettelijk
                     vast te leggen aan welke nadere eisen deze werkwijze dient te voldoen. Lagere regelgeving
                     geeft meer flexibiliteit in het vastleggen van de actuele normering. Om ervoor te
                     zorgen dat de geïmplementeerde werkwijze effectief werkt, wordt verder gekeken naar
                     de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen hoe vaak de werkwijzen en richtlijnen, met als
                  leidraad «de stand van de wetenschap of professionele dienstverlening» kunnen veranderen.
                  De genoemde leden vragen of de regering de opvatting van de Raad van State deelt,
                  dat de kennis over het tegengaan van discriminatie in ontwikkeling is en dat hieruit
                  volgt dat in het wetsvoorstel een open norm wordt gesteld waarvan de invulling op
                  dit moment niet goed te overzien is.
               
Het wetsvoorstel verplicht een aantal basisvereisten. Deze worden nader ingevuld in
                  lagere regelgeving en kunnen door werkgevers op verschillende wijzen en aan de hand
                  van de stand van de wetenschap in hun werkwijze en de mogelijkheden van hun bedrijf
                  vormgegeven worden. Nieuwe inzichten kunnen worden ingepast in de werkwijze. De regering
                  deelt derhalve de opvatting dat de kennis over het voorkomen van discriminatie in
                  ontwikkeling is en biedt hier ook de ruimte voor. Wanneer nieuwe kennis is uitgekristalliseerd
                  kan die kennis in de lagere regelgeving worden opgenomen. Hoe vaak dit aan de orde
                  zal zijn, is op voorhand niet te zeggen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de Inspectie SZW middels haar
                     handhavingsmodule een invulling zal moeten geven aan het voorgestelde artikel 2a,
                     derde lid. Indien dit het geval is, vragen de genoemde leden of de regering onderkent
                     dat de inspectie voor deze wettelijke eis zowel de normstellende partij als de handhavende
                     partij is en of zij dit wenselijk acht. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie
                     stellen deze vraag (paragraaf III Handhaving en sancties). Laatstgenoemde leden vragen
                     ook of de regering duidelijk kan maken wat de leidraad is voor de handhaving.
                  
De nadere regels voor de norm van de wetgeving zullen via lagere regelgeving, in of
                     krachtens een algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. De toezichthouder,
                     i.c. de Inspectie SZW speelt daarbij geen normstellende rol. De Inspectie SZW stelt
                     vervolgens op basis van de wet- en regelgeving kaders voor handhaving op. Dit zal
                     worden vormgegeven via een basisinspectiemodule. Basisinspectiemodules zijn zogenoemde
                     (intern werkende) beleidsregels, die aangeven hoe inspecties plaatsvinden en hoe getoetst
                     kan worden of aan de wettelijke verplichtingen wordt voldaan. Deze bieden een handvat
                     aan de toezichthouders en informeren ook de werkgevers over wat zij tijdens het toezicht
                     kunnen verwachten, welke aspecten aan bod komen en hoe de toezichthouder zijn informatie
                     vergaart en zijn afwegingen maakt. Deze modules bevatten geen nieuwe eisen; die zullen
                     steeds in of krachtens de algemene maatregel van bestuur zichtbaar worden. Overigens
                     is het werken met handhavingsmodules («basisinspectiemodules») niet nieuw. Voor tal
                     van verplichtingen uit de Arbowet zijn dergelijke modules opgesteld.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat er naast de bestuursrechtelijke
                  handhaving door de Inspectie SZW ook een civiele route openstaat naar het College
                  voor de Rechten van de Mens en de rechter. De genoemde leden vragen hoe dit wetsvoorstel
                  voorziet in de situatie waarin via de civiele route afwijkende en mogelijk tegenstrijdige
                  eisen worden gesteld ten opzichte van de bestuursrechtelijke eisen via de Inspectie
                  SZW.
               
Het klopt dat zowel de bestuursrechtelijke als de civielrechtelijke weg hier openstaat.
                  De benadeelde in een wervings- of selectieprocedure kan een oordeel vragen in de (klacht)procedure
                  bij het College of een uitspraak laten doen door de civiele rechter. Het wetsvoorstel
                  geeft een bevoegdheid aan de Inspectie SZW om op overtredingen van de aanvullende
                  verplichtingen in de arbeidswetgeving toe te zien (bestuursrechtelijke weg); hier
                  wordt de werkgever of de intermediair aangesproken. Waar de gelijkebehandelingswetgeving
                  is geörienteerd op het individuele geval, en daarin aan de benadeelde een (rechts)ingang
                  wordt gegeven ter behartiging van zijn belang achteraf, is het wetsvoorstel door wijziging
                  van de Arbowet en de Waadi geörienteerd op het toezien op het bedrijfsbrede beleid
                  van de werkgever om vooraf gelijke kansen te creëren. De eisen van de arbeidswetgeving
                  (een werkwijze te hanteren etc.) zullen niet afwijkend of tegenstrijdig aan die van
                  de gelijkebehandelingswetgeving zijn, maar erop aanvullen. Indien relevant zal de
                  Inspectie SZW een oordeel van het College mee laten wegen in het toezichtsbeleid.
                  Andersom kan het College bij de beoordeling van het feitencomplex van een individuele
                  casus meewegen dat er geen wettelijk verplichte werkwijze is.
               
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het voor werkgevers kenbaar is of zij voldoen
                  aan het voorgestelde artikel 2a, derde lid. De genoemde leden vragen of er door de
                  regering een juridische analyse uitgevoerd is, over de bestuursrechtelijke houdbaarheid
                  van het voorgestelde artikel 2a, derde lid. Daarnaast vragen de genoemde leden of
                  de regering nader kan onderbouwen hoe het voorgestelde artikel 2a, derde lid, voldoet
                  aan het kenbaarheidsvereiste en andere relevante eisen van goed bestuur.
               
Het door deze leden aangehaalde artikellid gaat over het vereiste dat de werkgever
                     de werkwijze en de maatregelen zo dikwijls aanpast als de daarmee opgedane ervaring,
                     de stand van de wetenschap of professionele dienstverlening daartoe aanleiding geeft.
                     Dit vereiste is opgenomen overeenkomstig eenzelfde bepaling in de Arbowet ten aanzien
                     van de risico-inventarisatie en -evaluatie (art. 5, vierde lid). Wat betreft de houdbaarheid
                     en kenbaarheid van het vereiste is in het nader rapport bij dit voorstel nader ingegaan
                     op de normstelling ten aanzien van de werkwijze die, naar aanleiding van het advies
                     van de Raad van State, niet alleen in het wetsvoorstel maar ook in of krachtens een
                     algemene maatregel van bestuur wordt uitgewerkt. De wetgeving geeft derhalve de vereisten
                     voor de werkgever en de intermediair, en die bepalen of hij, gelet op de omstandigheden
                     van het geval, een werkwijze hanteert die gericht is op het voorkomen van arbeidsdiscriminatie.
                     De stand van de wetenschap of professionele dienstverlening kan maken dat afzonderlijke
                     vereisten – die al duidelijk zijn door de wet en de algemene maatregel van bestuur
                     – in meer of mindere mate relevant zijn voor de uitkomst dat een werkwijze correct
                     is. De stand van de wetenschap kan derhalve de weging beïnvloeden, maar gaat niet
                     zover dat er nieuwe vereisten gelden. Wanneer de stand van de wetenschap of de professionele
                     dienstverlening aanleiding geeft nieuwe vereisten toe te voegen aan de bij of krachtens
                     algemene maatregel van bestuur te stellen regels over de werkwijze, zal daarvan gebruik
                     worden gemaakt.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering in dit wetsvoorstel niet gekozen
                     heeft voor een onderscheid tussen kleine werkgevers, die (vrijwel) nooit een professionele
                     HR-afdeling hebben, en grote(re) werkgevers. De genoemde leden vragen hoe dit aspect
                     van het wetsvoorstel is gewogen in de MKB-toets die is uitgevoerd.
                  
Tijdens de MKB-toets was een mogelijk onderscheid op basis van bedrijfsgrootte nog
                  niet als optie in beeld. Gesproken is destijds over de voorgestelde verplichting om
                  een werkwijze voor de werving en selectie van personeel op schrift te stellen en toe
                  te passen en over de opvattingen van een vijftal MKB-werkgevers hierover. Deze werkgevers
                  pleitten alle vijf tegen het wetsvoorstel, dat zij beoordeelden als een administratieve
                  last die in de praktijk geen effect zal sorteren. Mede om tegemoet te komen aan deze
                  door het MKB-panel naar voren gebrachte opvattingen heeft de regering besloten om
                  MKB-bedrijven met ten hoogste 25 werknemers in dienst, niet zijnde intermediairs,
                  vrij te stellen van het vereiste om de werkwijze op schrift te stellen. De regering
                  vindt het een stap te ver gaan om deze bedrijven in het geheel vrij te stellen van
                  de verplichting om een werkwijze op te stellen. Het maken van verboden onderscheid
                  gebeurt immers ook door werkgevers van kleinere bedrijven. De regering zou een slecht
                  signaal afgeven als deze bedrijven buiten de werking van de wet zouden worden gesteld.
                  Daarnaast houdt de regering een lange invoertermijn van ten minste 9 maanden aan waardoor
                  (gezamenlijke) werkgevers de tijd krijgen werkwijzen te ontwikkelen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen waarop de berekening is gebaseerd dat het werkgevers
                  20 minuten kost om aan deze wettelijke eisen te voldoen. De genoemde leden vragen
                  welke handelingen volgens de regering in deze 20 minuten uitgevoerd kunnen worden.
               
De regering acht een verheldering op zijn plaats. Het gaat hier om de invulling van
                  het toekomstige artikel 2a, derde lid, van de Arbowet: de aanpassing van de werkwijze
                  en de maatregelen om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan zo dikwijls als de daarmee
                  opgedane ervaring en de stand van de wetenschap of professionele dienstverlening daartoe
                  aanleiding geven. De berekening van 20 minuten geldt voor de doelgroep van bedrijven
                  die gebruik maakt van een arbocatalogus. Aangezien ervan wordt uitgegaan dat aanpassing
                  van de werkwijze eens per 3 jaar nodig is gaat het per aanpassing om een uur. In dat
                  uur zal de werkgever de wijzigingen in de arbocatalogus moeten bestuderen om vast
                  te stellen op welke punten hij zijn wervings- en selectieprocedure kan verbeteren
                  om het bieden van gelijke kansen bij werving en selectie te ondersteunen. Daar waar
                  de arbocatalogus een handzaam product is en het aanpassen van een werkwijze vermoedelijk
                  slechts enkele een of enkele onderdelen van de werkwijze betreft en daardoor minder
                  arbeidsintensief is dan het opstellen van een nieuwe werkwijze, acht de regering een
                  tijdsbesteding van een uur realistisch.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom
                  er geen handhaving op de praktijk kan plaatsvinden. De genoemde leden vragen hierbij
                  welke opties hieromtrent zijn verkend en waarom deze opties niet verwerkt zijn in
                  dit voorstel. Daarnaast vragen de genoemde leden of er op dit moment wordt geëxperimenteerd
                  met de inzet van mystery guests en wat daarvan de stand van zaken is.
               
Het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» geeft de Inspectie
                     SZW de bevoegdheid om toezicht te houden op de aanwezigheid en toepassing van een
                     werkwijze voor werving en selectie binnen een bedrijf, zodat arbeidsmarktdiscriminatie
                     wordt voorkomen. De Inspectie SZW heeft op dit moment geen wettelijke bevoegdheid
                     om te handhaven op arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie gaat bij de uitvoering
                     van haar taken uit van een risicogerichte aanpak en richt zich in de regel op inspecties
                     binnen een branche. Hierbij gaat het om het beleid van bedrijven binnen een bepaalde
                     bedrijfssector en niet om individuele gevallen. De gelijkebehandelingswetgeving voor
                     het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie in individuele gevallen geeft een belangrijke
                     rol aan het College voor de Rechten van de Mens en de civiele rechter.
                  
Het voorliggende wetsvoorstel geeft de Inspectie SZW een breed handhavingsinstrumentarium.
                     De Inspectie SZW kan een eis tot naleving inzetten wanneer de werkgever of intermediair
                     de wetgeving niet naleeft. Vervolgens kan als sluitstuk een boete worden gegeven wanneer
                     de werkgever of intermediair geen dan wel onvoldoende gehoor geeft aan de eis tot
                     naleving.
                  
Op dit moment wordt niet geëxperimenteerd met de inzet van mystery guests. De afgelopen
                     jaren heeft de Inspectie SZW onderzoeken uitgevoerd bij werkgevers, uitzendbureaus
                     en online platforms met mysteryelementen. Hieruit blijkt dat deze partijen nog veel
                     werk moeten verzetten om discriminatie in het werving- en selectieproces te voorkomen
                     en tegen te gaan. De onderzoeksrapporten met de resultaten van deze onderzoeken zijn
                     aan de Tweede Kamer aangeboden.10, 11 De Inspectie SZW gebruikt de resultaten van het mystery onderzoek bij de verkennende
                     inspecties die ook in 2021 zullen worden uitgevoerd bij werkgevers en intermediairs.
                     Ook worden de resultaten gebruikt bij de voorbereiding van het toezicht na inwerkingtreding
                     van het wetsvoorstel.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering heeft overwogen om een lichtere
                     vereiste op te leggen aan kleine werkgevers, zodat zij minder administratieve lasten
                     hebben, maar de inspectie wel kan controleren.
                  
Ja, de regering heeft bedrijven met ten hoogste 25 werknemers in dienst vrijgesteld
                  van het vereiste om de werkwijze voor werving en selectie op schrift te stellen. Pas
                  als een mondelinge toelichting van de werkwijze, desgewenst te onderbouwen met schriftelijke
                  stukken, niet voldoet, zal de werkgever de eis opgelegd krijgen om de werkwijze alsnog
                  op schrift te stellen. Daarnaast is het bij het toezicht op de Arbowet al praktijk
                  dat de Inspectie SZW de grootte van het bedrijf en de mogelijkheden die de werkgever
                  heeft om aan bepaalde vereisten invulling te geven meeweegt. Ook bij de handhaving
                  van de verplichtingen uit het voorliggende wetsvoorstel zal de Inspectie deze praktijk
                  hanteren.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel procent van de werknemers onder het schriftelijkheidsvereiste
                     vallen, nu de regering de grens voor dit vereiste op 25 werknemers heeft gelegd.
                  
Nu de grens voor het schriftelijkheidsvereiste op meer dan 25 werknemers is gelegd
                     valt zo’n 73 procent van het aantal banen van werknemers onder dit vereiste.
                  
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te onderzoeken of de wet toezicht
                     gelijke kansen bij werving en selectie kan worden toegepast op kleine werkgevers met
                     ten hoogste 25 werknemers met een constant groot aantal flexibele contracten.
                  
De regering hecht eraan op te merken dat de wet wel van toepassing zal zijn op deze
                     bedrijven met ten hoogste 25 werknemers (niet zijnde intermediair). Deze bedrijven
                     zijn alleen vrijgesteld van het vereiste om de werkwijze op schrift te stellen. Zij
                     kunnen hun werkwijze mondeling toelichten tijdens toezicht door de Inspectie SZW.
                     Als deze bedrijven personeel inlenen van intermediairs, of hun personeelswerving uitbesteden
                     aan intermediairs, geldt dat de werkgever zich ervan vergewist, dat de intermediair
                     over een werkwijze beschikt die gericht is op de voorkoming van arbeidsmarktdiscriminatie.
                     Voor de volledigheid dient hierbij opgemerkt te worden dat werknemers met een flexibel
                     contract ook op arbeidsovereenkomst kunnen werken, zoals oproepkrachten. Zij worden
                     meegerekend bij het vaststellen of aan het criterium van 25 werknemers wordt voldaan.
                     De regering legt het verzoek van de leden van de fractie van de PvdA zo uit, dat het
                     gaat om kleine bedrijven met doorlopend veel vacatures en dus ook voortdurend wervings-
                     en selectieactiviteiten. Dan is het uit het oogpunt van administratieve lasten niet
                     onredelijk om te overwegen om gezien het grote aantal vacatures, het schriftelijkheidsvereiste
                     ook voor deze bedrijven te doen gelden. In de evaluatieparagraaf van het wetsvoorstel
                     is aangegeven dat nadrukkelijk gekeken zal worden naar de wijze waarop bedrijven met
                     ten hoogste 25 werknemers in dienst voor wie het schriftelijkheidsvereiste niet geldt
                     een werkwijze hebben die gericht is op de bevordering van het voorkomen van verboden
                     onderscheid bij werving en selectie. Het verzoek van de leden van de fractie van de
                     PvdA zal daarin een plaats kunnen krijgen.
                  
De leden van de PvdA fractie vragen of de regering van mening is dat zoals preventiebeleid
                     ook antidiscriminatiebeleid door ondernemingsraden gemonitord en geëvalueerd zou moeten
                     worden.
                  
In de Arbowet, artikel 12, is de bepaling opgenomen dat de werkgever overleg voert
                  met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging over aangelegenheden die het
                  arbeidsomstandighedenbeleid betreffen alsmede over de uitvoering van dit beleid waarbij
                  actief informatie wordt gewisseld. Daaronder valt ook het beleid ter voorkoming of
                  beperking van psychosociale arbeidsbelasting («psa»), waartoe ook discriminatie behoort.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering verder kan expliciteren
                     welke nadelen er in verband met de effectiviteit en handhaving zijn als deze in de
                     systematiek van de gelijkebehandelingswetgeving wordt opgenomen. De genoemde leden
                     vragen of met dit wetsvoorstel niet een ongewenste stapeling van wetgeving wordt gecreëerd.
                  
De regering heeft deze vraag betrokken bij het antwoord op een vergelijkbare vraag
                     van de leden van de fractie van 50PLUS (zie hiervoor het antwoord onder «I.b. Beleidscontext»).
                  
De vragen van de leden van de 50PLUS-fractie over de voorwaarden aan de schriftelijke
                  werkwijze en hoeveel tijd werkgever krijgen voor implementatie zijn reeds beantwoord
                  bij een vraag van leden van de VVD-fractie hierover eerder in deze paragraaf.
               
De vraag van de leden van de SGP-fractie of werkgevers met dit wetsvoorstel worden
                  verplicht om bij elke vacature de functie-eisen en de beoordeling van de kandidaat
                  schriftelijk moeten vastleggen, wat het doel hiervan is, of dit doel op een andere
                  wijze kan worden bereikt wat dit betekent voor de administratieve lasten, vooral voor
                  intermediairs, is reeds beantwoord bij vragen hierover van de leden van de VVD-fractie
                  eerder in deze paragraaf.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of het wetsvoorstel de werkgever voldoende ruimte
                  biedt om flexibel om te gaan met wijzigingen tijdens de procedure.
               
Flexibiliteit binnen de procedure is zeker mogelijk, mits dit geen afbreuk doet aan
                  het uitgangspunt van gelijke kansen voor de betrokken sollicitanten. Flexibiliteit
                  mag er natuurlijk niet toe leiden dat lopende de werving functie-eisen worden toegevoegd
                  of geschrapt of dat de flexibiliteit ertoe leidt dat niet alle kandidaten op dezelfde
                  wijze worden beoordeeld.
               
II.b. Normadressaat
De vraag die de leden van de VVD-fractie hier stelden over de eis dat procedures aangepast
                  moeten zijn aan de stand van de wetenschap en de professionele praktijk is reeds beantwoord
                  bij een vraag van deze leden van de VVD-fractie over hetzelfde onderwerp. Zie hiervoor
                  het antwoord onder «II.a. Normstelling».
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat de Inspectie SZW, intermediairs
                     op precies dezelfde manier kan controleren en bestraffen als werkgevers. Indien dit
                     niet het geval is, vragen de genoemde leden of de regering het verschil nader kan
                     duiden.
                  
Deze veronderstelling klopt. Middels aanpassingen in de Arbowet en de Waadi is geregeld
                     dat zowel werkgevers als intermediairs moeten beschikken over een werkwijze waarin
                     wordt aangetoond dat er niet wordt gediscrimineerd bij werving en selectie. De Inspectie
                     SZW is bevoegd om (risicogericht) toezicht te houden, bij zowel werkgevers als bij
                     intermediairs. De voor de Inspectie beschikbare instrumenten (eis tot naleving en
                     boete) zijn voor beide doelgroepen gelijk.
                  
II.c. De werkwijze nader beschouwd
De leden van de VVD-fractie stellen een aantal vragen over de wijze waarop de werkgever
                  aan de vergewisplicht kan voldoen. Deze vragen zijn beantwoord bij andere vragen hierover
                  van de leden van deze fractie vergewisplicht in paragraaf II.a Normstelling.
               
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD of er in het arbeidsrecht vergelijkbare
                  ketenbepalingen zijn, die op de invulling van een (gedeeltelijk) norm zien. Indien
                  dit niet het geval is, vragen de genoemde leden waarom er bij dit wetsvoorstel voor
                  gekozen is om op deze wijze een vergewisplicht op te nemen.
               
Op 1 juli 2015 is de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) in werking getreden. Die
                  wet creëert, via bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, een ketenaansprakelijkheid
                  voor de betaling van het volledige verschuldigde loon. De werknemer kan niet alleen
                  zijn werkgever, maar ook diens directe opdrachtgever aanspreken voor voldoening van
                  het volgens de wet of cao verschuldigde loon. Werkgever en opdrachtgever zijn hiervoor
                  hoofdelijk aansprakelijk. De WAS vraagt van ondernemingen een proactieve houding om
                  te verzekeren dat het juiste loon wordt betaald aan werknemers van hun opdrachtnemers
                  of aannemers. Om risico te mijden worden overeenkomsten op de WAS toegesneden of werken
                  opdrachtgevers, waar mogelijk, met gecertificeerde opdrachtnemers. Hoewel dit voorbeeld
                  op een ander terrein binnen het arbeidsrecht ligt, laat het wel zien dat het voor
                  het te beschermen belang nodig kan zijn verdergaande verplichtingen in het leven te
                  roepen. Daarbij kunnen de acties van betrokken partijen elkaar versterken en het doel
                  van het wetsvoorstel – in dit geval het bieden van gelijke kansen bij werving en selectie
                  – dichterbij laten komen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het eens is met de stelling dat
                  de verplichting voor werkgevers om de werkwijze van degene bij wie hij zijn personeel
                  inleent te bestuderen, toetsen en archiveren op gespannen voet staat met het doel
                  van inleen en huur. De genoemde leden vragen hoe deze eis zich verhoudt met de concurrentiepositie
                  van de intermediair als hij aan elke opdrachtgever zijn werkwijze moet overhandigen.
                  De genoemde leden vragen vervolgens of een concurrerend bureau ook iemand via dat
                  bureau kan inhuren en daarmee bedrijfsinformatie van zijn de concurrent opvragen.
                  Indien dit het geval is, vragen de leden hoe de intermediair zijn strategie en werkwijze
                  kan delen zonder dat hij daarmee zijn concurrentiepositie aantast.
               
De regering herkent zich niet in de stelling dat de verplichting voor een werkgever
                     om zich te vergewissen over de werkwijze van een intermediair bij wie hij personeel
                     inleent, op gespannen voet staat met het doel van inleen en inhuur. De intermediair
                     wordt door de opdrachtgever ingehuurd om personeel te werven en selecteren en voert
                     deze taken uit. Dit ontdoet de werkgever niet van de verantwoordelijkheid voor gelijke
                     kansen door objectieve werving en selectie. De werkgever heeft daarom de taak om zich
                     ervan te vergewissen dat de intermediair over een adequate werkwijze beschikt. De
                     werkgever dient in zijn werkwijze aan te geven hoe hij deze vergewisplicht zal effectueren.
                     De werkgever (opdrachtgever) dient te kunnen aantonen dat hij zich ervan heeft vergewist
                     dat de intermediair over een werkwijze beschikt. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door
                     de werkwijze op te vragen en te archiveren.
                  
De regering is van mening dat de in het wetsvoorstel opgenomen vergewisplicht bijdraagt
                     aan gelijke kansen bij werving en selectie voor eenieder. Wanneer een werkgever personeel
                     inleent via een intermediair, is het van belang dat deze erop kan vertrouwen dat de
                     werving en selectie door de intermediair eerlijk is verlopen. Door de vergewisplicht
                     wordt ook bereikt dat het voor werkgevers inzichtelijker wordt welke intermediairs
                     over een adequate werkwijze beschikken en welke niet. De marktpositie van de intermediair
                     die over een adequate werkwijze beschikt wordt daardoor eerder versterkt ten opzichte
                     van intermediairs die hier niet over blijken te beschikken, omdat dit met de vergewisplicht
                     inzichtelijk wordt voor de opdrachtgever.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de regering verwacht dat praktische ondersteuning
                  en digitale hulpmiddelen beschikbaar worden gemaakt voor werkgevers.
               
Het streven is om de digitale handreiking eind 2021 gereed te hebben. Een aantal hulpmiddelen
                  is al beschikbaar, zoals de Inspectietool van de Inspectie SZW, hulpmiddelen van het
                  College voor de rechten van de Mens en de NVP sollicitatiecode.
               
De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot het aandeel werknemers is dat werkzaam
                  is bij de vijf procent van het totaal aantal werkgevers, die meer dan 50 werknemers
                  in dienst hebben.
               
Het aandeel werknemers dat bij bedrijven met meer dan 50 werknemers werkzaam is, is
                  geraamd op 69 procent van het totaal aantal werknemers.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een gefaseerde invoering heeft overwogen,
                     waarbij deze eisen eerst voor de grote werkgevers worden ingevoerd zodat ook een beter
                     beeld is van de praktische werkbaarheid van deze eisen.
                  
In het wetsvoorstel zoals dat in (internet)consultatie ging werd voor het moment van
                     invoering van de verplichtingen van de Arbowet de mogelijkheid gegeven verschil te
                     maken naar bedrijfsgrootte (minder dan 50 personen, of meer). De gedachte daarbij
                     was dat kleinere ondernemingen een langere invoeringstermijn zouden kunnen krijgen.
                     Inmiddels is in het wetsvoorstel een verdergaand inhoudelijk verschil gemaakt voor
                     kleinere ondernemingen: werkgevers met in de regel ten hoogste 25 werknemers, niet
                     zijnde intermediairs, worden niet verplicht tot het documenteren van hun beleid rondom
                     de werkwijze. Zij moeten wel beschikken over een correcte werkwijze. Deze moet uitlegbaar
                     zijn aan de Inspectie, maar er is geen wettelijke verplichting tot vastlegging ervan
                     in hun administratie. Alles overwegende vindt de regering een verschil naar bedrijfsgrootte
                     voor het invoeringsmoment niet langer noodzakelijk. Wel is relevant dat werkgevers,
                     ongeacht hun bedrijfsgrootte, niet worden geconfronteerd met een spoedige inwerkingtreding
                     en langere voorbereidingstijd krijgen ten behoeve van het opstellen of actueel maken
                     van een werkwijze. Een invoeringstermijn van ten minste negen maanden is voorzien.
                  
De leden van de D66-fractie vragen of onder een «geautomatiseerd systeem» ook een
                  algoritme kan worden verstaan.
               
De regering kan dit bevestigen. Algoritmen kunnen inderdaad ook vallen onder een «geautomatiseerd
                  systeem».
               
De leden van de D66-fractie vragen of er volgens de regering sprake is van discriminatie
                  onder platformwerkers en of voorliggend wetsvoorstel daar een oplossing voor zou kunnen
                  bieden.
               
De regering is niet bekend met specifiek onderzoek naar discriminatie onder platformwerkers,
                  maar gezien de hardnekkigheid van de problematiek acht de regering het aannemelijk
                  dat ook bij de werving en selectie van platformwerkers het risico op discriminatie
                  reëel is. Of de werving en selectie van platformwerkers onder de reikwijdte van het
                  wetsvoorstel valt, hangt af van hoe de rechtspositie van platformwerkers ten opzichte
                  van het platform is te kwalificeren. Het wetsvoorstel stelt eisen aan de procedure
                  van werving en selectie bij de werkgever, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet,
                  én bij degene die arbeidsbemiddeling verzorgt, of arbeid ter beschikking stelt, in
                  de zin van de Waadi. Een platform kan bijvoorbeeld arbeidsbemiddelaar zijn, omdat
                  het bedrijfsmatig en actief gericht is op het tot stand brengen van een arbeidsovereenkomst
                  naar burgerlijk recht. In dat geval valt het onder het wetsvoorstel.
               
De leden van de D66-fractie vragen wat de belangrijkste uitkomsten zijn van het onderzoek
                     naar de ontwikkeling van geautomatiseerde systemen en algoritmen bij wervings- en
                     selectieprocedures in relatie tot het risico op uitsluiting en discriminatie.
                  
Het genoemde onderzoek biedt inzicht in enkele risico’s op arbeidsmarktdiscriminatie
                     door de inzet van recruitment technologieën in werving en selectie. De vraag hoe deze
                     technologie gebruikt kan worden om discriminatie tegen te gaan of diversiteit te vergroten
                     is niet aan de orde gekomen. Uit dit onderzoek bleek o.a. dat er bij recruiters een
                     gebrek aan kennis is over technologie en bewustzijn van risico’s bij gebruik van technologieën.
                     Verder bleek dat er gebruikt werd gemaakt van technologieën ondanks gebrek aan validatie,
                     dat werkgevers soms niet genoeg procesoverzicht in recruitment meer hebben en dat
                     er een gebrek aan transparantie kan zijn in het recruitmentproces voor werknemers.
                  
De leden van de D66 fractie vragen wanneer het onderzoek naar anoniem solliciteren
                  start en wanneer de uitkomst daarvan wordt verwacht.
               
De pilot anoniem solliciteren is reeds gestart en zal naar verwachting in het vierde
                  kwartaal van 2021 worden afgerond.
               
De leden van de D66-fractie vragen of er cijfers bekend zijn over discriminatie bij
                  werving en selectie onder werkgevers naar bedrijfsgrootte. De regering beschrijft
                  dat juist bij grotere bedrijven er vaker al aandacht is voor gelijke behandeling bij
                  werving en selectie. De genoemde leden vragen daarom of de regering dat heeft meegewogen
                  in de afweging om een grens in te stellen bij 25 werknemers.
               
Discriminatie bij werving en selectie is helaas lastig aan te tonen. Vaak tonen onderzoeken
                  onverklaarde verschillen, waarbij discriminatie als aanneembare oorzaak worden genoemd.
                  Wat we wel zien is dat het voornamelijk grote bedrijven zijn die bijvoorbeeld binnen
                  hun hr-apparaat, bewust inzetten op inclusie en het tegengaan van discriminatie. De
                  aanpak van mkb-bedrijven is deels anders, omdat er vaak geen beleid op papier staat.
                  Dit blijkt onder andere ook uit het verslag van Diversiteit in Bedrijf dat zich middels
                  een charter richt op meer diversiteit en inclusie bij organisaties. Dit zijn een paar
                  overwegingen geweest om de norm ten behoeve van een gelijke behandeling wel op te
                  leggen aan alle bedrijven, maar aan de administratieve verwerking een ondergrens te
                  stellen, zodat deze als regel niet geldt voor kleine bedrijven.
               
De leden van de 50PLUS-fractie vragen op hoeveel werkgevers en welk percentage van
                  alle werkgevers het hebben van een schriftelijke werkwijze van toepassing is, nu gekozen
                  is om deze verplichting toe te passen op bedrijven met méér dan 25 werknemers.
               
Het aantal werkgevers dat de werkwijze op schrift dient te stellen wordt geschat op
                  30.000. Dit is circa 8 procent van het aantal werkgevers. Deze werkgevers beschikken
                  over circa 73 procent van de banen van werknemers.
               
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of werkgevers in hun werkwijze concreet gebruik
                  kunnen maken van «tal van interventies en methoden». Genoemd wordt de waarde van objectieve
                  briefselectie en gradaties van anoniem solliciteren. De genoemde leden vragen of ook
                  «open hiring» hieronder valt en hoe de opname van dergelijke interventies en methoden
                  in werkwijzen wordt gestimuleerd.
               
Werkgevers kunnen voor het vormgeven van hun werving en selectieprocessen gebruik
                  maken van verschillende interventies en methoden mits deze voldoen aan de eisen uit
                  de wet. In de toelichting op de wet staat bijvoorbeeld beschreven dat functie-eisen
                  voorafgaand aan de procedure vastgesteld dienen te worden, de gevraagde informatie
                  vooral gericht moet zijn op het verkrijgen van een beeld of de kandidaat voldoet aan
                  de functie-eisen en de beoordeling moeten plaatsvinden op basis van de functie-eisen
                  en de daarbij vooraf opgestelde criteria. Kenmerkend voor open hiring is dat een vacature
                  niet altijd concreet omschreven is en dat sollicitanten uitsluitend op basis van het
                  moment van aanmelding in dienst worden genomen. Maar ook dan dient de werkgever in
                  de werkwijze op te nemen hoe deze procedure verloopt en hoe hij daarbij verboden onderscheid
                  uitsluit en gelijke kansen biedt.
               
De leden van de 50PLUS-fractie vragen nog eens duidelijk te maken hóe een werkgever
                  zich overtuigend kan vergewissen dat een ingewikkeld technisch systeem géén arbeidsmarktdiscriminatie
                  met zich meebrengt. Ook de leden van de fractie van de SGP stellen deze vraag en vragen
                  of een verklaring van de leverancier omtrent het systeem voldoende is (zie paragraaf
                  II.d. Vergewisplicht bij dienstverlening door intermediairs).
               
Allereerst wil de regering aangeven dat wie zijn werving en selectie via een geautomatiseerd
                     systeem laat verlopen, zelf aanspreekbaar is als dit geautomatiseerde systeem tot
                     discriminatoire uitkomsten leidt. De werkgever dient bij de leverancier informatie
                     op te vragen over de werking van het systeem, de stappen en keuze-elementen die zijn
                     ingebouwd en hoe rekening is gehouden met het non-discriminatoir inrichten van het
                     geautomatiseerde systeem. Hij kan als dat mogelijk is een test uitvoeren en verschillende
                     systemen met elkaar vergelijken of ervaringen uitwisselen met een werkgever die het
                     systeem reeds kent. Dat vergt een zekere inzet van de werkgever, maar de regering
                     vindt dat niet onredelijk: het werven en selecteren zijn immers belangrijke processen
                     voor een bedrijf. Voor alle investeringen die bedrijfsmatig worden gedaan geldt dat
                     tijd, middelen en kennis nodig zijn om een juiste keuze te maken. Een enkele verklaring
                     van de leverancier dat het systeem geschikt is, is onvoldoende.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen nog eens duidelijk te maken hóe een werkgever
                     zal moeten getuigen, dat hij oog heeft voor «alle relevante ontwikkelingen» c.q. «de
                     stand van de wetenschap», waaronder technische ontwikkelingen worden begrepen, en
                     de professionele dienstverlening.
                  
Deze vraag is beantwoord bij vragen van de leden van de fractie van de VVD. Zie hiervoor
                  het antwoord onder «II.a normstelling».
               
De leden van de 50PLUS-fractie willen graag een grondige nadere toelichting hoe vooral
                  voor kleinere bedrijven en werkgevers gekomen kan worden tot een realistische, kenbare
                  en hanteerbare werkwijze, en hóe de inspectie bij handhaving gaat rekening houden
                  met de grootte en (potentiële) expertise van bedrijven en werkgevers.
               
Voor bedrijven met ten hoogste 25 werknemers, geldt net als voor grotere bedrijven
                     dat zij moeten beschikken over een werkwijze. Aangezien er rekening is gehouden met
                     administratieve lasten, is het voor kleine bedrijven niet noodzakelijk om deze werkwijze
                     schriftelijk vast te stellen. Hiervoor wordt in samenwerking met sociale partners
                     een digitale handreiking voor met name kleine bedrijven ontwikkeld die hen helpt bij
                     het voeren van een niet discriminerend beleid bij werving en selectie. Zoals aangegeven
                     in de memorie van toelichting «I.b. beleidscontext» gaat deze handreiking om vragen
                     als het herkennen en erkennen van de risico’s op arbeidsmarktdiscriminatie (bewustwording)
                     en de verschillende methoden die bedrijven kunnen benutten om discriminatie tijdens
                     de werving en selectieprocedure te voorkomen. Ook wordt beoogd werkgevers en HR-professionals
                     en ondernemingsraden te stimuleren om de best beschikbare (wetenschappelijke) kennis
                     en praktijkervaring effectief toe te passen.
                  
Ook in de handhaving door de Inspectie SZW wordt rekening gehouden met de grootte
                     en expertise van bedrijven. Hoe groter het bedrijf, hoe meer expertise er van een
                     bedrijf verwacht mag worden. Daarnaast zijn ook de op te leggen boetebedragen afhankelijk
                     van de grootte van een bedrijf.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe bereikt kan worden dat, zonder het onmogelijke
                  te verlangen van kleinere werkgevers, het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie (kwalitatief)
                  tóch op vergelijkbare wijze plaatsvindt bij grote bedrijven als bij kleine bedrijven
                  en werkgevers.
               
In de communicatie en voorlichting over de wet zal rekening worden gehouden met de
                     kleinere werkgever. Zo wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een e-learning / digitale
                     handreiking. Hierin zullen voor kleinere werkgevers handvatten worden opgenomen die
                     zij kunnen inzetten om te komen tot een werkwijze voor werving en selectie. Daarbij
                     wordt uitgegaan van de eisen die aan de werkwijze voor werving en selectie worden
                     gesteld, zodat ook kleinere werkgevers gerichte maatregelen kunnen nemen.
                  
Ondanks dat ondernemingen met ten hoogste 25 werknemers de werkwijze niet op schrift
                     hoeven te stellen, moet ook deze kleinere werkgever wel degelijk kunnen aantonen een
                     werkwijze voor werving en selectie te hanteren. De vrijstelling van het schriftelijkheidsvereiste
                     betekent niet dat de betreffende werkgevers niet aan de wettelijke verplichtingen
                     hoeft te voldoen. Dit kan echter op een meer eenvoudige wijze worden vormgegeven.
                     De Inspectie SZW zal in haar inspecties ook toezicht houden op kleinere ondernemingen.
                     Bij het toezicht door de Inspectie SZW zal de werkgever moeten verklaren hoe hij de
                     werving en selectie aanpakt en hoe hij daarbij gelijke kansen creëert en verboden
                     onderscheid, ook als het gaat om leeftijd, voorkomt. Indien het vermoeden bestaat
                     dat een klein bedrijf niet beschikt over een werkwijze gericht op gelijke behandeling,
                     kan de toezichthouder als eis tot naleving stellen dat de werkwijze alsnog op schrift
                     wordt gesteld.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een overzicht met alle eisen kan
                  publiceren waarbij aan de hand van voorbeelden worden aangegeven hoe werkgevers invulling
                  kunnen geven aan de schriftelijke werkwijze.
               
Na aanvaarding van de wet zal er een voorlichtingscampagne worden gehouden over de
                  wettelijke vereisten die worden gesteld aan werkgevers en intermediairs. Daarbij zal
                  ook aandacht worden besteed aan de verplichte werkwijze en hoe deze ingevuld kan worden.
                  Het geven van goede voorbeelden is daarbij zeker van praktisch nut. Over de werkwijze
                  zullen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden,
                  die bedoeld zijn voor een verdere concretisering van de werkwijze. Tussen de publicatiedatum
                  van de wet en het moment van inwerkingtreding zit een periode van tenminste negen
                  maanden. Deze periode is bedoeld om werkgever voldoende tijd te geven voor het opstellen
                  van een goede werkwijze. In deze periode zullen ook de voorlichtingsactiviteiten plaatsvinden.
               
De leden van de SGP fractie vragen of het voldoende is om het personeel dat vanwege
                     zijn functie bij de arbeidsbemiddeling inhoudelijk betrokken is, te informeren over
                     de werkwijze. Indien dit niet het geval is, vragen de genoemd leden waar het personeel
                     nog meer over geïnformeerd dient te worden. Daarnaast vragen de genoemde leden of
                     de werkgever moet bijhouden welke personen zijn geïnformeerd en of de regering hier
                     niet het risico van onnodige administratieve lastendruk ziet.
                  
Op grond van het wetsvoorstel dient de werkgever het personeel dat betrokken is bij
                     de werving en selectie of arbeidsbemiddeling te informeren over voorkoming van arbeidsmarktdiscriminatie
                     en de maatregelen die daartoe getroffen zijn. Zoals de leden van de fractie van de
                     SGP aangeven gaat her hierbij in ieder geval om de werkwijze die gericht is op de
                     voorkoming van maatregelen en de wijze waarop deze in het bedrijf wordt ingevuld en
                     toegepast. Daarnaast is het ook van belang om het betrokken personeel te informeren
                     over de vergewisplicht. Dit is immers ook een maatregel die bijdraagt aan de voorkoming
                     van arbeidsmarktdiscriminatie.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of uit de werkwijze moet blijken dat de procedure
                  van werving en selectie is gebaseerd op voor de functie relevante functie-eisen, inzichtelijk
                  en controleerbaar is, en systematisch is ingericht. De genoemde leden vragen of de
                  regering dit nader kan toelichten en uitwerken.
               
Bij de vormgeving van een werkwijze voor werving en selectie is de werkgever gehouden
                  aan een aantal voorwaarden om gelijke kansen te waarborgen. Zo moet inderdaad uit
                  de werkwijze blijken dat de procedure is gebaseerd op voor de functie relevante functie-eisen,
                  inzichtelijk en controleerbaar is en systematisch is ingericht: eisen die volgen uit
                  een vaste oordelenlijn van het College voor de Rechten van de Mens. In die oordelenlijn
                  is ook te lezen dat functie-eisen voorafgaand aan de procedure vastgesteld dienen
                  te worden en dat de gevraagde informatie vooral gericht moet zijn op het verkrijgen
                  van een beeld of de kandidaat voldoet aan de functie-eisen. De beoordeling moet plaatsvinden
                  op basis van de functie-eisen en de daarbij vooraf opgestelde criteria. Over de werkwijze
                  zullen binnen dit kader bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels
                  gesteld worden.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de gekozen grens van 25 werknemers
                  nader kan onderbouwen. Hierbij vragen de genoemde leden specifiek welke argumenten
                  ten grondslag liggen aan de gekozen grens en waarom de regering de geadviseerde grens
                  «te zeer beperkt» acht. Daarnaast vragen de genoemde leden of de regering het eens
                  is met de stelling dat niet het aantal werkgevers dat onder de werkingssfeer van het
                  wetsvoorstel valt, maar het effect van de maatregelen dient te worden gewogen. De
                  genoemde leden vragen of de grens van 50 werknemers niet veel logischer zou zijn,
                  mede in het licht van het proportionaliteitsbeginsel en gelet op het feit dat deze
                  grens aansluit bij de omvang waarbij ondernemers verplicht zijn een ondernemingsraad
                  in te stellen en derhalve een op schrift gesteld personeelsbeleid te voeren.
               
In reactie op de vragen van de leden van de fractie van de SGP over de gekozen grens
                  van 25 werknemers hecht de regering er aan om allereerst op te merken dat discriminatie
                  bij werving en selectie niet gebonden is aan bedrijfsgrootte en zowel in grote als
                  in middelgrote en kleine bedrijven voorkomt. Daarnaast geldt voor alle bedrijven,
                  onafhankelijk van hun omvang, dat zij zich dienen te houden aan de maatschappelijke
                  norm dat arbeidsmarktdiscriminatie onacceptabel is. Tegen deze achtergrond is het
                  onwenselijk als een te grote groep bedrijven buiten de volledige reikwijdte van het
                  voorliggende wetsvoorstel valt. De regering gaat ervan uit dat een werkgever met meer
                  dan 25 werknemers regelmatig vacatures dient te vervullen en dat veel van deze bedrijven
                  over ondersteunend personeel beschikken. Bij deze grens heeft het schriftelijkheidsvereiste
                  nog betrekking op 8 procent van de werkgevers en 73 procent van de werknemersbanen.
                  Bij een hogere grens valt een te groot gedeelte van de werkgevers en de banen buiten
                  het schriftelijkheidsvereiste hetgeen de regering onwenselijk vindt. Daarnaast komt
                  de grens van 25 werknemers reeds voor de in de Arbowet. Artikel 13 verplicht de werkgever
                  zich te laten bijstaan door deskundige medewerkers op het gebied van preventie en
                  bescherming in het kader van de verplichtingen van de Arbowet. Het 10e lid van dit artikel stelt de werkgever met ten hoogste 25 werknemers vrij van de
                  verplichting om preventiemedewerkers aan te wijzen indien hijzelf over voldoende deskundigheid,
                  ervaring en middelen beschikt. De overeenkomst tussen dit artikellid en het wetsvoorstel
                  zit in het feit dat aan de werkgever van een klein bedrijf een verplichting van bepaalde
                  administratieve lasten is ontdaan. Aansluiting bij deze grens bevordert de eenheid
                  en transparantie van de wetgeving.
               
II.d. Vergewisplicht bij dienstverlening door intermediairs
De leden van de D66-fractie vragen of er informatie beschikbaar is over de vraag of
                  het vaker zo is dat de intermediair – zonder opdracht of suggestie van de inlener
                  – discriminerend handelt, of dat het juist vaker plaatsvindt op verzoek van de inlener.
                  Deze leden verwijzen daarbij naar verschillende mystery-call acties van het tv-programma
                  Radar, waarbij juist op verzoek discriminerend werd gehandeld.
               
Informatie over de vraag of het vaker zo is dat de intermediair – zonder opdracht
                  of suggestie van de inlener – discriminerend handelt, of dat het juist vaker plaatsvindt
                  op verzoek van de inlener is bij de regering niet bekend. Voor zover bij de regering
                  bekend is naar deze vraag geen onderzoek gedaan. Onderzoeken die zijn gedaan naar
                  discriminatie onder intermediairs, richten zich over het algemeen op de vraag of intermediairs
                  ingaan op discriminerende verzoeken door opdrachtgevers, bijvoorbeeld zoals het door
                  de leden van de D66 genoemde mystery-call onderzoek van het tv-programma Radar. Ook
                  onderzoeken uitgevoerd door onder andere de uitzendbranche-organisaties (ABU en NBBU)
                  en door de Inspectie SZW waren gericht op het onderzoeken van de mate waarin intermediairs
                  meegaan met discriminerende verzoeken van inleners.12
De leden van de D66-fractie vragen wat de voortgang is van het wetsvoorstel voor een
                  meldcode bij discriminerende verzoeken aan intermediairs, en waarom in het kader van
                  dit wetsvoorstel wel is gekozen voor een meldplicht in plaats van een meldcode.
               
In de Kamerbrief van 3 december 202013 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop aan een verplichte meldcode voor discriminerende
                     verzoeken invulling zou kunnen worden gegeven. Een meldcode of meldplicht voor discriminerende
                     verzoeken aan intermediairs hangt samen met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Met het demissionaire kabinet en het controversieel verklaren van het wetsvoorstel,
                     is een nieuwe situatie ontstaan. Er vinden nog wel verkennende gesprekken plaats met
                     betrokken organisaties, maar de nadere formele uitwerking van een verplichte meldcode
                     is wegens de demissionaire status van het kabinet aangehouden.
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering nog eens kan toelichten hoe ook
                     een kleinere of zeer kleine en minder deskundige werkgever zich ervan kan «vergewissen»
                     dat bijvoorbeeld een intermediair over een «goede werkwijze» beschikt die gericht
                     is op voorkoming van arbeidsmarktdiscriminatie. De genoemde leden vragen specifiek
                     hoe een werkgever die bijvoorbeeld slechts incidenteel te maken heeft met vacatures,
                     kan bepalen of een intermediair een kwalitatief goede of juiste werkwijze heeft en
                     of dit niet hetzelfde is als vragen aan iemand die een loodgieter nodig heeft, zich
                     er «eerst van te vergewissen» of deze zijn vak wel verstaat, of hij zich houdt aan
                     veiligheidsvoorschriften, en beschikt over een goede werkwijze.
                  
De regering wil allereerst opmerken dat ook een kleine en/of minder deskundige werkgever
                  zelf over een werkwijze moet beschikken voor zijn werving en selectie van personeel,
                  hoewel hij deze werkwijze niet op schrift hoeft te stellen. Deze werkwijze moet vanzelfsprekend
                  wel gericht zijn op het realiseren van gelijke kansen bij werving en selectie. Van
                  iedere werkgever mag dus een zekere deskundigheid verwacht worden die bij zijn eigen
                  situatie aansluit. De werkgever die personeel inleent van een intermediair kan eenvoudig
                  de werkwijze van de intermediair opvragen en zich mede aan de hand van zijn eigen
                  werkwijze een goed beeld vormen van de wijze waarop de intermediair de ervaring en
                  selectie verricht. Indien hij twijfels heeft kan hij navraag doen bij de intermediair
                  en deze om nadere uitleg vragen. Het inlenen van personeel is niet «zomaar iets».
                  Iemand die je niet zelf selecteert komt voor kortere of langere tijd in je bedrijf
                  werken. Dat stelt eisen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van de arbeidskracht,
                  aan zijn persoonlijk functioneren en aan zijn betrouwbaarheid en collegialiteit. Het
                  is dan ook niet onredelijk om van de inlener te verwachten dat hij zorgvuldig bekijkt
                  of de intermediair geschikt personeel levert en dat hij nagaat hoe de inlener diens
                  personeel werft. Overigens lijkt het mij ook bij het zoeken van een loodgieter die
                  iets meer doet dan een eenmalige eenvoudige klus gebruikelijk dat men zich eerst oriënteert
                  bij derden, offertes opvraagt en let op een keurmerk, oftewel: ook dan investeert
                  men enige tijd in het zoeken naar een geschikte opdrachtnemer.
               
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe de regering ervoor wil zorgdragen dat
                  het helder is voor bedrijven dat de vergewisplicht ook geldt voor het midden- en kleinbedrijf
                  met ten hoogste 25 werknemers, daar waar deze bedrijven zelf zijn uitgezonderd van
                  de verplichting tot het opstellen van een werkwijze, zodat zij op de hoogte zijn van
                  deze verplichting.
               
Zoals de leden van de fractie van de SGP aangegeven geldt voor bedrijven die zijn
                  uitgezonderd van het vereiste om de werkwijze op schrift te stellen wèl de vergewisplicht
                  indien zij gebruik maken van de dienstverlening van een intermediair. Hieraan zal
                  nadrukkelijk aandacht worden besteed bij het voorlichtingstraject dat voorafgaat aan
                  de inwerkingtreding van het wetsvoorstel en waarbij wordt samengewerkt met sociale
                  partners.
               
Op de vraag van de leden van de SGP-fractie hoe de werkgever die gebruik maakt van
                  een geautomatiseerd systeem zich ervan moet vergewissen dat de uitkomsten geen arbeidsmarktdiscriminatie
                  met zich meebrengen is reeds antwoord gegeven bij eenzelfde vraag van de leden van
                  de fractie van 50PLUS. Zie hiervoor het antwoord onder «II.c. De werkwijze nader beschouwd».
               
III. HANDHAVING EN SANCTIES
               
De leden van de VVD-fractie vragen welke stappen de regering zet om het gebruik van
                     bestaande middelen (digitale tools beschikbaar voor verbetering procedures bij werving
                     en selectie) te verbeteren.
                  
Een van de pijlers in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 is «onderzoek
                     en instrumenten». In dit kader zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, zoals de reeds
                     genoemde Delphi studie. Hierbij werd een groep toonaangevende experts en wetenschappers
                     gestructureerd bevraagd, via vragenlijsten en een focusgroep, over de effectiviteit
                     van instrumenten die ingezet kunnen worden om het risico op discriminatie in werving
                     en selectieprocedures terug te dringen. Ook is reeds de checklist arbeidsmarktdiscriminatie
                     opgesteld door de Inspectie SZW. Deze inzichten zullen zowel voor de nadere invulling
                     van de wet als bij het vormgeven van de digitale handreiking worden benut.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering het advies van de Autoriteit
                     Persoonsgegevens over het openbaar maken van boetes niet heeft overgenomen. De genoemde
                     leden vragen of de regering de opvatting deelt dat openbaarmaking, zeker bij een gevoelig
                     onderwerp als discriminatie, waarbij bovendien wordt gehandhaafd op basis van een
                     beperkt ingevulde wettelijke norm, grote zorgvuldigheid dient te worden betracht.
                     Daarnaast vragen de genoemde leden of het klopt dat een werkgever beroep kan instellen
                     tegen een boete, maar dat er door openbaarmaking al sprake kan zijn van zeer forse
                     en mogelijk onherstelbare reputatieschade. Tot slot vragen de genoemde leden of de
                     regering het aannemelijk acht dat individuele ondernemers en/of HR-personeel bedreigingen
                     ontvangen als gevolg van openbaarmaking.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen hoe lang de openbaarmaking duurt wanneer er een
                     bestuurlijke boete is opgelegd en of er binnen een vaste periode na de oplegging van
                     de boete een tweede controle door de Inspectie SZW plaats zal vinden zodat de openbaarmaking,
                     indien de werkgever aan alle verplichtingen voldoet, kan worden beëindigd. De genoemde
                     leden vragen of de regering de opvatting deelt dat dat dit soort «blaming and shaming»
                     niet behulpzaam is en of deze werkgevers niet ook een tweede kans kunnen krijgen,
                     zonder publieke berechtiging aangezien zij dan immers toch al een boete opgelegd hebben
                     gekregen. De genoemde leden vragen of de regering nog eens wil ingaan op de keuze
                     voor deze maatregel.
                  
Voor het eerste gedeelte van deze vraag verwijs ik naar de vraag van de leden van
                     de fractie van het CDA over de opvattingen van werkgevers- en werknemersorganisaties
                     over openbaarmaking (zie het antwoord onder «I: Inleiding»). Daarin is aangegeven
                     dat altijd eerst een eis tot naleving wordt opgelegd en dat het opleggen van een boete
                     pas zal plaatsvinden nadat bij een hercontrole is vastgesteld dat deze eis tot naleving
                     niet is opgevolgd en het beboetbare feit zich nog steeds voordoet. Hiermee wordt de
                     werkgever in feite een tweede kans geboden, zoals de leden van de fractie van de SGP
                     graag zouden zien.
                  
De regeling voor de openbaarmaking wordt uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur.
                     Als wordt gekeken naar het huidige regime voor de Waadi vindt openbaarmaking plaats
                     gedurende 3 jaar na oplegging van de boete en wordt die niet beëindigd als bij een
                     hercontrole geen overtreding wordt geconstateerd. Met de bekendmaking van de inspectiegegevens
                     wordt beoogd de transparantie omtrent de naleving en het toezicht hierop te bevorderen.
                     Met transparantie wordt bedoeld dat een ieder kan zien welke onderzoeken de Inspectie
                     SZW heeft uitgevoerd en tot welke beboeting die hebben geleid. Zoals in paragraaf
                     III van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven, bestaat er
                     een breed politiek en maatschappelijk draagvlak voor openbaarmaking van inspectiegegevens.
                     De regering hoopt met de openbaarmaking onder meer de naleving van wetten te bevorderen.
                     Openbaarmaking kan er verder toe leiden dat een bedrijf minder aantrekkelijk wordt
                     gevonden als werkgever of als bedrijf om een zakelijke relatie mee te onderhouden.
                     Vanwege de nadelige consequenties zullen werkgevers zich ook gestimuleerd voelen om
                     de wettelijke bepalingen na te leven en hun procedure voor de werving en selectie
                     van personeel op orde brengen.
                  
Mede gezien de effecten van openbaarmaking dient vanzelfsprekend zorgvuldigheid te
                     worden betracht bij het opleggen van een sanctie. In dit verband is relevant dat het
                     proces inzake openbaarmaking van inspectiegegevens zorgvuldig is en voor werkgevers
                     met waarborgen is omkleed. Dit komt ook tot uitdrukking in de handhaving waarin de
                     Inspectie SZW in gesprek gaat met de werkgever, maar ook bijvoorbeeld met de ondernemingsraad
                     of individuele werknemers. De boeteoplegger zal de werkgever ook in de gelegenheid
                     stellen om zijn visie op het gerapporteerde inspectieresultaat te geven en diens zienswijze
                     meewegen bij het opleggen van een sanctie. Boetebesluiten worden pas transparant gemaakt
                     nadat de werkgever de gelegenheid is geboden een zienswijze te geven. Indien een werkgever
                     in bezwaar of beroep gaat, kan hij de rechter om een voorlopige voorziening vragen
                     en daarmee openbaarmaking van de boete opschorten. De regering zal nooit accepteren
                     dat openbaarmaking van een boete aanleiding is tot een bedreiging, maar kan helaas
                     nooit uitsluiten dat dit een individuele werkgever overkomt.
                  
De vraag die de leden van de D66-fractie hier stelden over afvinkgedrag is reeds beantwoord
                  bij een vraag van leden van de ChristenUnie-fractie over eenzelfde onderwerp. Zie
                  hiervoor het antwoord onder «I.a. Inleiding».
               
De leden van de D66-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in wat mogelijk
                  effectieve manieren zijn om inspectiegegevens bij arbeidsmarktdiscriminatie openbaar
                  te maken om ervoor te zorgen dat het bijdraagt aan het bestrijden van discriminatie.
                  De genoemde leden vragen of de Inspectie SZW deze manieren op dit moment aan het verkennen
                  is en wanneer daar de uitkomsten van kunnen worden verwacht.
               
Hoe de openbaarmaking er precies uit zal gaan zien is nog niet vastgesteld. Desgewenst
                     kan ik u daarover bij gelegenheid nader informeren.
                  
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of de uitkomsten van het onderzoek
                     van de Inspectie SZW met behulp van mystery calls en mystery guest wil toelichten.
                     De genoemde leden vragen de regering waarom zij ervoor heeft gekozen om alleen toezicht
                     op de aanwezigheid en toepassing van een schriftelijke werkwijze te houden.
                  
De Inspectie SZW gaat bij de uitvoering van haar taken uit van een risicogerichte
                     aanpak en richt zich in de regel op inspecties binnen een branche. Hierbij gaat het
                     om het beleid van bedrijven binnen een bepaalde bedrijfssector. De afgelopen jaren
                     heeft de Inspectie SZW onderzoeken uitgevoerd bij werkgevers, uitzendbureaus en online
                     platforms met mysteryelementen. Hieruit blijkt dat deze partijen nog veel werk moeten
                     verzetten om discriminatie in het werving- en selectieproces te voorkomen en tegen
                     te gaan. De onderzoeksrapporten met de resultaten van deze onderzoeken zijn aan de
                     Tweede Kamer aangeboden.14, 15 De Inspectie SZW gebruikt de resultaten van het mystery onderzoek bij de verkennende
                     inspecties die ook in 2021 zullen worden uitgevoerd bij werkgevers en intermediairs.
                     Ook worden de resultaten gebruikt bij de voorbereiding van het toezicht na inwerkingtreding
                     van het wetsvoorstel.
                  
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel sancties vanwege arbeidsmarktdiscriminatie
                     in 2019 zijn opgelegd door Inspectie SZW.
                  
De Inspectie SZW heeft op dit moment geen wettelijke bevoegdheid om te handhaven op
                     arbeidsmarktdiscriminatie. Het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en
                     selectie» geeft de Inspectie SZW de bevoegdheid om toezicht te houden op de aanwezigheid
                     en toepassing van een werkwijze voor werving en selectie binnen een bedrijf, zodat
                     arbeidsmarktdiscriminatie wordt aangepakt. Hierbij gaat het om het beleid van een
                     bedrijf en niet om individuele gevallen. Vooruitlopend op deze wettelijke bevoegdheid
                     heeft de Inspectie SZW verkennende inspecties uitgevoerd bij werkgevers en intermediairs
                     op de arbeidsmarkt, waarbij het opleggen van sancties voor arbeidsmarktdiscriminatie
                     dus niet aan de orde was wegens het niet beschikken over een bevoegdheid daartoe.
                  
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan uitleggen waarom onderzoek
                  naar individuele casussen niet past in een aanpak arbeidsmarktdiscriminatie met stevige
                  handhavende rol voor de Inspectie SZW.
               
De regering heeft zich tot doel gesteld om te komen tot een aanpak voor arbeids(markt)discriminatie.
                     Dit draagt bij aan gelijke kansen op de arbeidsmarkt. De Inspectie SZW krijgt met
                     het wetsvoorstel een rol bij deze aanpak. De Inspectie SZW ziet toe op het beleid
                     van een bedrijf en niet op individuele gevallen. Wordt door de Inspectie SZW een klacht
                     ontvangen in een individuele zaak dan kan dat vanwege de risicogerichte aanpak leiden
                     tot een breed onderzoek naar de wervings- en selectieprocedure in het bedrijf dat
                     bij de klacht betrokken is. De Inspectie SZW gebruikt informatie over individuele
                     casussen dus als input voor risicogericht toezicht. De Inspectie SZW werkt risicogericht
                     en beoogt gedragsverandering.
                  
Het wetsvoorstel geeft de Inspectie SZW een breed handhavingsinstrumentarium. De Inspectie
                     SZW kan een eis tot naleving inzetten wanneer de werkgever of intermediair de wetgeving
                     niet naleeft. Vervolgens kan als sluitstuk een boete worden gegeven wanneer de werkgever
                     of intermediair geen dan wel onvoldoende gehoor geeft aan de eis tot naleving.
                  
De gelijkebehandelingswetgeving biedt een kader voor het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie
                     in individuele gevallen en geeft een belangrijke rol aan het College voor de Rechten
                     van de Mens en de civiele rechter. Indien relevant zal de Inspectie SZW een oordeel
                     van het College mee laten wegen in het toezichtsbeleid. Andersom kan het College bij
                     de beoordeling van het feitencomplex van een individuele casus meewegen dat er geen
                     wettelijk verplichte werkwijze is.
                  
De vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering in kan gaan op de
                     mening dat voorkomen moet worden dat de Inspectie SZW zowel inhoudelijk de norm stelt
                     als deze handhaaft en wat de leidraad is voor de handhaving, is reeds beantwoord bij
                     een gelijkluidende vraag van de leden van de fractie van de VVD. Zie hiervoor het
                     antwoord onder «II.a. Normstelling».
                  
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of het werkgevers niet kwetsbaarder maakt wanneer
                     zij geen schriftelijke werkwijze hoeven te hebben (bij bedrijven met ten hoogste 25 werknemers)
                     en of hier geen willekeur op de loer ligt. De genoemde leden vragen hoe er wordt gewaarborgd
                     dat handhaving óók op grond van mondelinge verklaringen uniform en objectief geschiedt.
                  
De regering wijst erop dat de toezichthouders van de Inspectie goed in staat zijn
                  om op professionele wijze hun toezichthoudende taken uit te voeren, waarvan het horen
                  van werkgevers, maar bijvoorbeeld ook van leden van de ondernemingsraad of werknemers
                  een integraal onderdeel uitmaken. Daarnaast maken zij gebruik van basisinspectiemodules,
                  die een uniform kader voor de werkplekcontroles bieden en die beogen zoveel mogelijk
                  eenzelfde werkwijze te volgen. Daarnaast hecht de regering eraan op te merken dat
                  indien de mondelinge toelichting op de werkwijze als onvoldoende wordt beoordeeld,
                  nooit direct een boete wordt opgelegd. De werkgever zal in dat geval als eis tot naleving
                  de plicht opgelegd krijgen om zijn werkwijze alsnog op schrift te stellen. Zijn werkwijze
                  zal dan op basis van de schriftelijk weergave ervan worden beoordeeld. Is de schriftelijke
                  werkwijze ook onvoldoende, dan wordt nogmaals een eis tot naleving opgelegd om deze
                  aan te passen. Pas als deze eis tot naleving niet wordt opgevolgd en in feite voor
                  de derde maal tekortkomingen worden vastgesteld, wordt een boete opgelegd.
               
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of handhaving en sanctieoplegging niet bemoeilijkt
                  worden voor de Inspectie SZW, als er onvoldoende schriftelijke bescheiden over het
                  verloop van het wervings- en selectieproces voorhanden zijn, en alléén of vooral afgegaan
                  moet worden op een mondelinge toelichting.
               
Het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» verplicht werkgevers
                  om een werkwijze op schrift te hebben, waarin de werkgever beschrijft hoe zij arbeidsmarktdiscriminatie
                  tegengaan. Kleine werkgevers met ten hoogste 25 werknemers zijn vrijgesteld van het
                  schriftelijkheidsvereiste. De Inspectie SZW heeft in het kader van de uitvoerbaarheid
                  en handhaafbaarheid gevraagd om criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald of
                  een kleine werkgever over een werkwijze beschikt. Deze criteria zijn opgenomen in
                  de memorie van toelichting.16 Dit draagt bij aan het opstellen van een uniforme werkwijze voor de inspecteurs.
                  De ervaring die de Inspectie SZW zal opdoen in de eerste jaren na inwerkingtreding
                  van de wet wordt gebruikt om de uniforme werkwijze voor de inspecteurs aan te vullen
                  en waar nodig de algemene maategel van bestuur aan te passen. De Inspectie SZW kan
                  een eis tot naleving geven wanneer het vermoeden bestaat dat een kleine werkgever
                  niet beschikt over een werkwijze ter voorkoming van arbeidsmarktdiscriminatie, waardoor
                  de werkgever een werkwijze op schrift moet stellen. Is die op schrift gestelde werkwijze
                  onvoldoende dan wordt opnieuw een eis tot naleving gesteld en uiteindelijk kan een
                  boete worden opgelegd. Het opleggen van sancties is overigens geen doel op zich. Het
                  gaat erom dat werving en selectie objectief plaatsvinden en gelijke kansen bieden
                  aan alle geïnteresseerden. Daarom ook krijgen werkgevers een kans tot herstel als
                  hun werkwijze in eerste instantie niet voldoet.
               
De leden van de 50PLUS-fractie vragen op welk bedrag per bedrijf het budget voor de
                  handhaving van het wetsvoorstel, en toezicht op het proces van werving en selectie
                  neerkomt. De genoemde leden vragen of met dit bedrag stevig toezicht en adequate handhaving
                  mogelijk is.
               
De leden van de 50PLUS-fractie verbinden de eerdere genoemde bedragen voor versterking
                     van de handhaving aan dit wetsvoorstel. Het is juist de versterking van de inspectieketen
                     die het toezicht op arbeidsmarktdiscriminatie mogelijk maakt.
                  
Tegelijk geldt dat de genoemde middelen niet één-op-één voor het toezicht op deze
                     wet zijn, maar voor het bredere toezicht op arbeidsdiscriminatie en arbeidsmarktdiscriminatie.
                     Daarbij hanteert de Inspectie SZW een mix van interventies, mede afhankelijk van de
                     populatie aan bedrijven (zogenoemde bedrijvenpiramide). De totale kosten van de Inspectie
                     SZW bedragen circa € 140 miljoen per jaar
                  
Naast het programma voor arbeids(markt)discriminatie en psychosociale arbeidsbelasting
                     heeft de Inspectie 16 andere programma’s (zoals bedrijven met gevaarlijke stoffen,
                     bouw, asbest, horeca en detailhandel, schoonmaak, schijnconstructies, stelsel van
                     werk- en inkomen etc). Ten aanzien van het bedrag per bedrijf geldt dat dit niet een
                     indicator is die wordt gebruikt.
                  
De handhaving van het wetsvoorstel wordt opgepakt binnen het programma Arbeids(markt)discriminatie.
                     Voor dit specifieke onderdeel van het toezicht door de Inspectie SZW wordt een budget
                     van € 2,5 miljoen ingezet voor inspecties en de nalevingscommunicatie, met als doel
                     om het bewustzijn van arbeidsmarktdiscriminatie te vergroten en om het toezicht daarop
                     te ondersteunen. De doelgroep van het programma Arbeidsdiscriminatie omvat alle bedrijven
                     met tenminste 1 werknemer. Daaraan gerelateerd is de inspectiedekking ongeveer 0,37 procent.
                     Omdat de Inspectie SZW (in verband met het doelbereik) veelal bedrijven met meer dan
                     20 werknemers inspecteert, wordt binnen die doelgroep een dekkingspercentage van 2,8 procent
                     behaald. Door gebruik te maken van een branchebenadering, waarbij actief wordt ingezet
                     op voorlichting via brancheverenigingen, worden indirect alle bedrijven in de geselecteerde
                     sectoren bereikt en wordt een indirecte inspectiedekking van ± 10 procent bereikt.17
De inzet van de Inspectie op het risico arbeids(markt)discriminatie staat in de juiste
                     relatie tot andere risico’s, gelet op de inspectiebrede risicoanalyse en omgevingsanalyse.18
De vraag die de leden van de SGP-fractie hier stelden over formalisering en juridisering
                  is beantwoord bij een vraag van leden van de ChristenUnie-fractie over eenzelfde onderwerp.
                  Zie hiervoor het antwoord onder «I.a. Inleiding».
               
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering haar reactie op het advies van de
                  Raad van State, over de nadelen in verband met de effectiviteit en handhaving van
                  een dergelijke verplichting als deze in de systematiek van de gelijkebehandelingswetgeving
                  wordt opgenomen, verder kan expliciteren. Op deze vraag van de leden van de fractie
                  van de SGP is al in het voorgaande ingegaan naar aanleiding van een gelijkluidende
                  vraag van de leden van de fractie van de VVD in de paragraaf algemeen van deze nota
                  naar aanleiding van het verslag.
               
De leden van de SGP-fractie vragen, aan de hand van de verkennende inspecties van
                  de Inspectie SZW op het terrein van de discriminatie bij werving en selectie, of er
                  bij de gevallen waarin er sprake is van een standaardprocedure of protocol ook daadwerkelijk
                  sprake was van significant minder discriminatie.
               
De verkennende inspecties hadden als doel om na te gaan welk aandeel van de bedrijven
                  reeds beschikt over een kader voor de wervings- en selectieprocedures. De inspecteurs
                  hebben onder andere 240 verkennende inspecties uitgevoerd in 2019 en 190 verkennende
                  inspecties in de eerste helft van 2020 op het thema arbeidsmarktdiscriminatie. Deze
                  verkenningen komen bovenop de reguliere inspecties op arbeidsdiscriminatie op de werkvloer.
                  De verkenningen zijn zowel bij uitzendbureaus als bij werkgevers in diverse sectoren
                  uitgevoerd. Voor de uitzendbureaus waar inspectie heeft plaatsgevonden, geldt dat
                  veruit de meeste bedrijven beleid hebben ontwikkeld om discriminatie te weren. Bij
                  de verkennende inspecties bij werkgevers zegt de grote meerderheid dat selectie plaatsvindt
                  op basis van een algemene indruk in combinatie met ervaring. Daarnaast geven de werkgevers
                  aan het sollicitatiegesprek te doen zonder duidelijke vastomlijnde structuur, waarbij
                  de uiteindelijke keuze wordt gemaakt door de desbetreffende leidinggevende. Ook zijn
                  de meeste werkgevers (nog) niet bekend met de NVP-Sollicitatiecodecommissie die in
                  samenwerking met onder meer de Stichting van de Arbeid tot stand is gebracht of de
                  checklist arbeidsdiscriminatie. Hoewel veel uitzendbureaus op de goede weg zitten,
                  kan het op schrift stellen van een werkwijze, zoals opgenomen in het voornoemde wetsvoorstel,
                  zeker positief bijdragen aan het verder verbeteren van de werving en selectie in de
                  praktijk. Op dit moment valt niet te zeggen of bij bedrijven met een protocol significant
                  minder discriminatie voorkomt. In de wet is een evaluatiebepaling opgenomen. De vaag
                  of als er een standaardprocedure of protocol is, er sprake is van significant minder
                  discriminatie kan in de evaluatie meegenomen worden.
               
De leden van de SGP-fractie vragen hoe lang de openbaarmaking duurt wanneer er een
                     bestuurlijke boete is opgelegd en of er binnen een vaste periode na de oplegging van
                     de boete een tweede controle door de Inspectie SZW plaats zal vinden zodat de openbaarmaking,
                     indien de werkgever aan alle verplichtingen voldoet, kan worden beëindigd. De genoemde
                     leden vragen of de regering de opvatting deelt dat dat dit soort «blaming and shaming»
                     niet behulpzaam is en of deze werkgevers niet ook een tweede kans kunnen krijgen,
                     zonder publieke berechtiging aangezien zij dan immers toch al een boete opgelegd hebben
                     gekregen. De genoemde leden vragen of de regering nog eens wil ingaan op de keuze
                     voor deze maatregel.
                  
De beantwoording van deze vraag is betrokken bij de beantwoording van de vragen van
                     de VVD over de openbaarmaking van boetes. Zie hiervoor het antwoord onder «III. Handhaving
                     en sancties».
                  
IV. REACTIES DERDEN
               
IV.a Sociale Partners
De leden van de D66-fractie vragen of in de gesprekken met werknemers- en werkgeversorganisaties
                     alternatieven zijn aangereikt die hetzelfde doel (het tegen gaan van discriminatie)
                     kunnen bereiken.
                  
De regering geeft met het wetsvoorstel uitwerking aan het regeerakkoord. In het regeerakkoord
                     is vermeld dat de Inspectie SZW een stevige handhavende rol zal krijgen bij het bestrijden
                     van discriminatie in sollicitatieprocedures. Gezien de beoogde handhavende rol van
                     de Inspectie SZW lag inpassing van deze rol in de Arbowet en de Waadi voor de hand,
                     omdat de Inspectie SZW reeds toezichthouder is in het kader van deze twee wetten.
                     De werkgeversorganisaties hebben als alternatief aangereikt om via voorlichting in
                     te zetten op bewustwording, opdat werkgevers intrinsiek gemotiveerd worden hun wervings-
                     en selectiepraktijk aan te passen. Daarnaast is ook de suggestie gedaan om aan te
                     sluiten bij de gelijkebehandelingswetgeving. Hierop is bij de beantwoording van voorgaande
                     vragen reeds ingegaan.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan toelichten welke
                  maatregelen werknemersorganisaties voor ogen hebben voor een verdere uitbreiding van
                  het handhavingsinstrumentarium en waarom deze niet zijn opgenomen in dit wetsvoorstel.
               
Bij de weergave van de reactie van de werknemersorganisaties in de memorie van toelichting
                  (paragraaf IV.a) gaat het niet zozeer om een uitbreiding van het handhavingsinstrumentarium,
                  als wel om een verbreding ervan. Met de gewenste verbreding van het handhavingsinstrumentarium
                  wordt bedoeld dat de werknemersorganisaties de vrijstelling van het schriftelijkheidsvereiste
                  voor bedrijven met ten hoogste 25 werknemers, niet zijnde intermediairs, onwenselijk
                  vinden. Zij zijn geen voorstander van deze vrijstelling en zijn van mening dat, anders
                  dan nu in het wetsvoorstel is opgenomen, alle werkgevers hun werkwijze op schrift
                  dienen te stellen. De regering wijst er hierbij op, dat als de mondelinge toelichting
                  op hun werkwijze onvoldoende is, werkgevers van kleine bedrijven alsnog hun werkwijze
                  op schrift moeten stellen op straffe van een dwangsom.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering in kan gaan op de (on)rechtvaardigheid
                  van het onderscheid dat uitzendondernemingen bij overtreding van de wet geen kans
                  op herstel krijgen, terwijl andere ondernemingen deze mogelijkheid wel krijgen.
               
De regering merkt op dat hier kennelijk sprake is van een misverstand. Als de Inspectie
                  SZW tekortkomingen signaleert bij een uitzendonderneming in de naleving van de wettelijke
                  verplichtingen die uit het wetsvoorstel, zoals ingediend, voortvloeien zal ook aan
                  deze uitzendonderneming eerst een eis tot naleving worden opgelegd. Pas als bij hercontrole
                  blijkt dat de gesignaleerde tekortkomingen niet volledig zijn hersteld, zal de Inspectie
                  SZW een boete opleggen. Zie hiervoor Artikel II onderdeel J van het wetsvoorstel.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering heeft onderzocht hoe in de handhavingspraktijk
                  vorm kan krijgen dat het zich ervan vergewissen dat een uitzendonderneming beschikt
                  over een keurmerk waarin het voeren van antidiscriminatiebeleid is opgenomen, kan
                  worden gezien als invulling van de vergewisplicht en wanneer de Kamer hier over geïnformeerd
                  kan worden.
               
De invulling van de vergewisplicht kan in de nadere regelgeving, bij of krachtens
                  algemene maatregel van bestuur verder worden vastgesteld. Op basis daarvan kan worden
                  bepaald in hoeverre de vergewisplicht zodanig kan worden ingevuld dat het zich ervan
                  vergewissen dat een uitzendonderneming beschikt over een keurmerk waarin het voeren
                  van antidiscriminatiebeleid is opgenomen, kan worden gezien als invulling van de vergewisplicht
                  voor inleners. De regering ondersteunt deze gedachte van de Algemene Bond Uitzendondernemingen,
                  maar wil tegelijkertijd nader kijken naar de eisen van dergelijke keurmerken en naar
                  de vraag in hoeverre deze aansluiten bij de verplichtingen die aan intermediairs worden
                  gesteld volgens de wet en lagere regelgeving.
               
IV.e, MKB-toets
De leden van de 50PLUS-fractie vragen om een reactie op het in het commentaar van
                  VNO-NCW gestelde, over de MKB-toets, en het ontbreken van een soortgelijke toets,
                  terwijl juist de kleinere bedrijven op een minder gestructureerde manier werven en
                  selecteren.
               
In tegenstelling tot wat deze vraag van de leden van de fractie van 50PLUS lijkt te
                  suggereren is er wel degelijk een MKB-toets gehouden over het voorliggende wetsvoorstel.
                  In de memorie van toelichting is daar verslag van gedaan (paragraaf IV.e). De werkgevers
                  met wie in het kader van deze toets is gesproken, pleitten zoals aangegeven tegen
                  het wetsvoorstel, dat zij als een administratieve last zeiden te ervaren. De regering
                  heeft deze opvatting bij de verdere vormgeving van het wetsvoorstel meegewogen. Maar
                  juist het feit dat kleinere bedrijven op een minder gestructureerde manier werven
                  en selecteren is een risico als het gaat om het tegengaan van discriminatie en het
                  realiseren van gelijke kansen bij werving en selectie. Juist een gestructureerde aanpak
                  van de werving en selectie waarbij vooraf is nagegaan hoe verboden onderscheid vermeden
                  kan worden, draagt bij aan het realiseren van gelijke kansen voor iedereen die zich
                  geschikt acht voor een aangeboden functie. Daarbij past het niet om kleinere bedrijven
                  uit te zonderen van de verplichting om een werkwijze te hebben. Discriminatie beperkt
                  zich immers niet tot de grote bedrijven. Wel is mede naar aanleiding van de MKB-toets
                  besloten werkgevers met ten hoogste 25 werknemers in dienst vrij te stellen van de
                  verplichting om de werkwijze op schrift te stellen. Deze vrijstelling beperkt de administratieve
                  lasten van deze werkgevers die daardoor meer in balans zijn met de aanname dat werkgevers
                  met minder personeel in dienst ook minder vaak vacatures vervullen. Overigens zal
                  de overheid, waar mogelijk met betrokkenheid van de werkgeversorganisaties, een voorlichtingscampagne
                  opzetten die met name op de kleinere bedrijven is gericht.
               
IV.f, Internetconsultaties
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de inbreng van
                  het College van de Rechten van de Mens bij de internetconsultatie, die vraagt om ook
                  inhoudelijke standaarden aan te geven waaraan de werkwijze om discriminatie te voorkomen
                  bij de werving en selectie, te voldoen. De genoemde leden vragen of het verder invullen
                  van de inhoudelijke standaarden daar altijd mee op gespannen voet staat en als dat
                  zo is misschien juist wenselijk is om de praktijk te beïnvloeden.
               
De voorwaarden waaraan werkwijzen moeten voldoen om discriminatie bij werving en selectie
                  tegen te gaan, worden in of krachtens een algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt.
                  Deze uitwerking beoogt concreter te maken aan welke voorwaarden uit de wet werkgevers
                  moeten voldoen. De werkgever blijft echter verder vrij hoe hij invulling geeft in
                  zijn werkwijze aan de voorgeschreven elementen uit het wetsvoorstel en lagere regelgeving.
                  Het is dus niet de bedoeling standaarden in de zin van methoden en interventies als
                  norm in de regelgeving te geven, maar die kunnen wel als voorbeeld dienen in de informatie
                  aan de werkgever.
               
V. BUDGETTAIRE GEVOLGEN EN REGELDRUK
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Nederlands Orde van Advocaten
                  (NOvA) aangeeft dat zij de ingeschatte administratieve kosten te laag ingeschat achten.
                  De leden van de 50PLUS-fractie vragen, onder meer met MKB-Nederland, VNO-NCW en de
                  leden van de Nederlandse Orde van Advocaten, of de administratieve lasten van het
                  wetsvoorstel niet te laag zijn ingeschat. De leden van deze beide fracties vragen
                  om een nadere uitleg.
               
De regering is van mening een alleszins redelijke inschatting van de administratieve
                  lasten te hebben gemaakt. Voor kennisneming van de wettelijke verplichtingen is een
                  gebruikelijk tijdsbestek gerekend van 10 minuten. Voor het opstellen van de werkwijze
                  is een onderscheid gemaakt naar bedrijfsgrootte. Volgens VNO-NCW/MKB-Nederland zouden
                  met name de kosten voor kleinere bedrijven te laag zijn ingeschat, mede vanwege de
                  onbekendheid van deze bedrijven met de thematiek. Op dit punt zal de regering de bedrijven
                  tegemoetkomen met een specifiek op kleinere bedrijven gerichte informatiecampagne
                  en de ontwikkeling van een digitale handreiking voor deze bedrijven. Naast de al beschikbare
                  hulpmiddelen als de inspectietool van de Inspectie SZW en informatie van het College
                  voor de Rechten van de Mens worden de bedrijven in staat geacht om binnen het aangegeven
                  tijdsbestek een werkwijze op te stellen. Voor bedrijven met ten hoogste 25 werknemers,
                  niet zijnde intermediairs, is voorts bepaald dat zij zijn vrijgesteld van het vereiste
                  om deze werkwijze op schrift te stellen. Dit laatste is gedaan ter beperking van de
                  administratieve lasten. De NOvA heeft overigens geen nadere duiding gegeven aan de
                  opvatting dat de administratieve lasten (te) laag zouden zijn ingeschat.
               
VI. EVALUATIE
               
De leden van de D66-fractie vragen of het nuttig zou kunnen zijn om eerder dan over
                  5 jaar te evalueren. Deze leden begrijpen dat juist dit wetsvoorstel enige tijd nodig
                  heeft om echt door te werken in de normen die op de werkvloer worden gehanteerd, maar
                  zouden ook graag de mogelijkheid zien om te kunnen bijsturen binnen 5 jaar. Ook de
                  leden van de fractie van 50PLUS vragen waarom gekozen is voor een evaluatie van de
                  wet na 5 jaar, en waarom niet bijvoorbeeld na 3 jaar, zodat bijstelling van de wet
                  eerder kan plaatsvinden. De genoemde leden vragen waarom een evaluatiemoment, langer
                  dan bijvoorbeeld 3 jaar nuttig wordt geacht.
               
Een evaluatietermijn van 5 jaar is niet ongebruikelijk. Er moeten rekening worden
                  gehouden met het feit dat, zoals de leden van de fractie van D66 terecht aangeven,
                  er enige tijd nodig is om de effectiviteit van de wet in de praktijk te kunnen toetsen
                  en dat ook de evaluatie zelf de nodige tijd vergt.
               
In de tweejaarlijkse Werkgevers Enquête Arbeid van TNO onder ca 5.000 werkgevers,
                  dat begin juni is gepubliceerd, is reeds uitgevraagd in hoeverre werkgevers op de
                  hoogte zijn van het wetsvoorstel en of zij op dit moment bewust rekening houden met
                  het tegengaan van discriminatie in werving en selectieprocedures. De regering is voornemens
                  om dit onderzoek te herhalen. Dit onderzoek geeft echter een beperkt beeld. Mochten
                  de resultaten daartoe aanleiding geven of zijn er anderszins signalen dat de wet in
                  de praktijk onvoldoende bijdraagt aan het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie,
                  dan is er altijd de mogelijkheid om de bredere evaluatie eerder te entameren.
               
VII. INWERKINGTREDING
               
De vraag van de leden van de 50PLUS-fractie over de invulling van de schriftelijke
                  werkwijze is reeds beantwoord bij een vraag van leden van de VVD-fractie over eenzelfde
                  onderwerp. Zie hiervoor het antwoord onder «II.a. Normstelling».
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid