Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen inzake Rechtshulppakketten
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over rechtshulppakketten (ingezonden 2 juli 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 12 juli 2021).
Vraag 1, 2
Bent u bekend met het artikel «NOvA werkt niet meer mee aan rechtshulppakket» en wat
is daarop uw reactie?1
Kunt u bevestigen dat de samenwerking bij het ontwikkelen van rechtshulppakketten
met de Nederlandse Orde van advocaten (NOvA) is stopgezet en wat vindt u daar van?
Antwoord 1, 2
Dit bericht is mij bekend. Het klopt dat de NOvA onlangs haar medewerking aan de ontwikkeling
van rechtshulppakketten heeft opgeschort. Ik heb de afgelopen periode constructief
met de NOvA samengewerkt en ben dan ook verrast door dit besluit.
Vraag 3
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over het opschorten van deze samenwerking
in uw brief over de stelselherziening rechtsbijstand van 30 juni jl.?2 In hoeverre was reeds voor de publicatie van deze brief discussie tussen uw ministerie
en de NOvA over de hoogte van de vergoeding in het experiment scheiden?
Antwoord 3
Ten tijde van het versturen van mijn vijfde voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer
was ik nog met de NOvA in gesprek over dit punt. Na verzending van de brief zegde
de NOvA de samenwerking op.
Vraag 4
Bent u bekend met het artikel «NOvA schort deelname ontwikkeling rechtshulppakketten
op» en wat is daarop uw reactie?3 Waarom laat u de constructieve samenwerking stuk lopen, omdat u niet bereid bent
fatsoenlijke tarieven te betalen?
Antwoord 4
Dit bericht is mij bekend. Ik betreur dat de NOvA heeft besloten om haar medewerking
aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten op te schorten.
Zoals bekend geldt voor de huidige Kabinetsperiode dat de stelselvernieuwing rechtsbijstand
moet worden vormgegeven binnen de bestaande budgettaire kaders. Het geheel aan maatregelen
van de stelselvernieuwing biedt ruimte voor een vergoeding die 10 tot 20% hoger is
dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen
van de commissie Van der Meer. Dit komt neer op een uurtarief tussen € 83,66 en € 91,27
excl. btw. We gaan er nu van uit dat dit een bedrag zal zijn van ongeveer € 86 exclusief
btw. Met het experiment scheiden maken we de beweging van een vergoeding in punten
naar een prijs per rechtshulppakket, die is gebaseerd op de benodigde tijdsinzet en
een uurtarief. Voor het experiment sluiten we aan bij het beschikbare uurtarief in
het nieuwe stelsel van € 86. Dit tarief komt overigens overeen met het gemiddelde
gerealiseerde uurtarief in het huidige stelsel, inclusief de tijdelijke toelage van
ongeveer een tien euro. Daarnaast vergoeden we het daadwerkelijk aantal uren per zaak,
zoals dat is ingeschat door de werkgroep die het experiment heeft voorbereid en waaraan
de NOvA deelneemt. Daarmee is de vergoeding in het experiment gemiddeld bijna 50%
hoger dan de huidige gemiddelde vergoeding voor een echtscheidingszaak.
De stelling van de NOvA dat geen redelijke vergoeding in het vooruitzicht wordt gesteld
deel ik dan ook niet. Hoewel we hiermee nog niet op het niveau van scenario 1 van
Van der Meer zitten, zetten we wel degelijk een stap richting betere vergoedingen
voor advocaten. Daarnaast heb ik tot en met 2024 € 28 mln. extra vrijgemaakt voor
aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures. De beleidsregel waarin dit wordt
geregeld treedt uiterlijk 1 augustus in werking.
Vraag 5
Wat vindt u van de pilot die door onder andere de NOvA, de vereniging Familie- en
Erfrecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) en de Raad voor Rechtsbijstand in juli
2020 is gestart en is die pilot inderdaad een opmaat naar rechtshulppakketten in het
familierecht?
Antwoord 5
Ik ondersteun dit experiment van harte. Het streven is om in het experiment de eerste
rechtshulppakketten voor echtscheidingen in de praktijk te beproeven en ervaringen
op te doen met een nieuwe manier van werken in de eerste en tweede lijn. Daarnaast
maken we met het experiment de beweging van een vergoeding in punten naar een prijs
per rechtshulppakket, die is gebaseerd op de tijdsinzet en een uurtarief. Ik verwacht
dat dit experiment een belangrijke bijdrage zal leveren aan de concretisering van
het concept van rechtshulppakketten en een opmaat zal zijn naar het werken met rechtshulppakketten
in het personen- en familierecht.
Vraag 6
Klopt het dat u voor deze pilot inderdaad niet € 124,73 als punttarief wilt hanteren,
maar slechts € 86? Zo ja, kunt u toelichten hoe u tot dit bedrag bent gekomen en waarom
dat volgens u toereikend is?
Antwoord 6
Dat klopt niet, omdat – zie ook mijn antwoord op vraag 4, 7 en 8 – het in de rechtshulppakketten
gaat over een uurtarief in plaats van een punttarief. Van der Meer concludeerde dat het punttarief niet overeenkomt met een gerealiseerd
uurtarief. Overigens bedraagt het huidig wettelijk punttarief € 113,85 excl. btw en
niet € 124,73. Met de tijdelijke toelage van € 10,88 per punt bedraagt het totale
punttarief dat advocaten en mediators nu ontvangen € 124,73. De tijdelijke toelage
was echter bedoeld om de eerste nood te lenigen. Het was niet bedoeld om het punttarief
structureel te verhogen.
Vraag 7, 8
Hoe verhoudt het punttarief van € 86 zich tot een markconform tarief, het door de
commissie-Wolfsen en door uw kabinet omarmde uitgangspunt dat rijksambtenarenschaal
12 als redelijk inkomen wordt gezien en tot de motie-Van Nispen/Azarkan, waarin uitdrukkelijk
wordt gerefereerd aan scenario 1 van het rapport-Van der Meer?4
Kunt u bevestigen dat de signalen die de NOvA heeft ontvangen dat de tarieven in de
betreffende pilot ook door zullen gaan werken naar andere rechtshulppakketten? Is
wat u betreft het eindresultaat van de stelselherziening dat de punttarieven op slechts
€ 86 blijven steken voor rechtsbijstandsverleners die werken met rechtshulppakketten?
Antwoord 7, 8
Het scenario 1 van de commissie-Van der Meer gaat evenals de commissie-Wolfsen uit
van een vergoeding op het niveau van schaal 12 BBRA. De commissie-Van der Meer noemt
als uitgangspunt dat «een aan het verlenen van rechtsbijstand besteed uur overeenkomt
met één punt» (p.5. Het huidige punttarief bedraagt € 113,85 excl. btw (exclusief tijdelijke toelage).
Op basis van de berekeningen van de commissie-Van der Meer kan eveneens worden geconcludeerd
dat met een uur rechtsbijstand gemiddeld niet het punttarief, maar een lager bedrag
wordt verdiend. Ten tijde van de commissie-Van der Meer bedroeg dit daadwerkelijk
gerealiseerde uurtarief gemiddeld ongeveer € 76 excl. btw. Met de indexering van de
laatste jaren en de tijdelijke toelage, komt het huidige gerealiseerde uurtarief nu
op ongeveer € 86.
Voor rechtshulppakketten wordt een pakketvergoeding bepaald op grond van de tijd die
er gemiddeld mee gemoeid is tegen een uurtarief. Voor een uur rechtsbijstand wordt
ook een uur vergoed. Het tarief per uur dat naar verwachting in het vernieuwde stelsel
beschikbaar is als alle maatregelen zijn doorgevoerd gemiddeld € 86. Dit komt dus
overeen met het huidige gerealiseerde uurtarief, met de tijdelijke toelage. In het
verlengde van de motie Klaver-Ploumen roept de motie Van Nispen-Azarkan op om voorbereidingen
te treffen om de tarieven voor de sociaal advocatuur per 1 januari 2022 op het niveau
van scenario 1 van commissie-Van der Meer te brengen. Het Kabinet kijkt ten behoeve
van de formerende partijen naar de opties die er zijn om goede uitvoering te geven
aan de genoemde moties.
Vraag 9
Was één van de doelstellingen van de stelselherziening van de rechtsbijstand niet
juist dat het stelsel van rechtsbijstand duurzaam moest zijn door rechtsbijstandsverleners
een vergoeding te geven die in verhouding staat tot hun werkzaamheden? Is die duurzame
vergoeding volgens u meer, gelijk aan of minder dan € 86 per punt?
Antwoord 9
In de contourenbrief is opgenomen dat de vergoedingen voor rechtsbijstand in redelijke
verhouding moeten staan tot de inspanningen. Daarbij is in de brief aangegeven dat
we met de geschetste contouren van het nieuwe stelsel een eerste stap kunnen maken
naar een betere vergoeding voor gewerkte uren en dat de mate waarin de tarieven kunnen
stijgen afhangt van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen
en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
Vraag 10, 11
Betekent dit dat de stelselherziening, zelfs in het meest optimistische scenario,
eigenlijk nooit tot het punttarief van € 124,73 zal leiden en dat forse investeringen
in de gesubsidieerde rechtsbijstand dus sowieso noodzakelijk zijn?
Hoe lang al gaat uw ministerie ervan uit dat het punttarief van rechtsbijstandsverleners
op € 86 uit zal komen na de stelselherziening en wanneer heeft u de Kamer daarover
geïnformeerd?
Antwoord 10, 11
Bij de eerste doorrekeningen van de contourenbrief is gebleken dat met een stelselvernieuwing
binnen de budgettaire kaders een uurtarief van circa € 86 beschikbaar zou zijn. In
mijn brief over de validatie van de doorrekeningen van 2 april 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 194) heb ik aangegeven dat «Uit de eerste doorrekening bleek dat het geheel aan maatregelen
ruimte biedt voor een vergoeding voor advocaten die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding
die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van
der Meer.» In de midterm review tevens derde voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 753, nr. 216) heb ik bevestigd dat ook na de actualisatie van de doorrekeningen dit eerdere beeld
ten aanzien van de tarieven voor rechtsbijstandsverleners overeind blijft.
Vraag 12
Bent u bereid, alles overwegende, om geen nieuwe trajecten meer op te starten in het
kader van de stelselherziening rechtsbijstand in afwachting van een nieuw kabinet?
Antwoord 12
Nee. Zodra de samenwerking dit toestaat zullen we de ontwikkeling van rechtshulppakketten,
waaronder het experiment scheiden, hervatten. Dit staat los van de komst van een nieuw
kabinet.
Vraag 13
Waarom ging u in uw vijfde voortgangsrapportage over de stelselherziening rechtsbijstand
niet uitgebreider in op de motie-Van Nispen/Azarkan?6
Antwoord 13
In de vijfde voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat het kabinet ten behoeve van
de formerende partijen kijkt naar de opties die er zijn om goede uitvoering te geven
aan de kamerbreed aangenomen motie Klaver-Ploumen en de motie Van Nispen-Azarkan.
Dat is nog steeds de stand van zaken.
Vraag 14
Welke concrete stappen gaat u zetten – los van de financiering – om per 1 januari
2022 scenario 1 van commissie-Van der Meer mogelijk te maken? Welke acties heeft u
ondernomen die ervoor zorgen dat conform voornoemde motie tijdig voldoende middelen
vrijgemaakt worden? En waarom koppelt u in uw brief over de strafrechtketen van 30 juni
jl. de uitvoering van die motie aan uw stelselherziening rechtsbijstand, terwijl die
koppeling in de motie ontbreekt?
Antwoord 14
Momenteel brengen we in kaart wat er, los van de financiering, nodig is voor de invoering
van de motie per 1 januari 2022. In dat kader is de Raad voor Rechtsbijstand inmiddels
gevraagd om een uitvoeringstoets te doen. Daarnaast wordt bezien in welke vorm het
besluit vergoedingen rechtsbijstand en het besluit toevoegingen mediation aanpassing
behoeven en welke mogelijke knelpunten zich daarbij kunnen voordoen. Het huidige Kabinet
onderzoekt de mogelijkheden om conform de motie voldoende middelen vrij te maken.
Hoewel voornoemde motie geen koppeling bevat met de stelselvernieuwing rechtsbijstand,
kan de uitvoering van de motie hiervan niet los worden gezien. De stelselvernieuwing
heeft immers onder andere tot doel om rechtszoekenden beter te helpen en om betere
vergoedingen voor rechtsbijstandverleners te realiseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.