Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsinventarisatie en een herbezinning betreffende het residentieel onderwijs (Kamerstuk 31497-393)
31 497 Passend onderwijs
Nr. 414
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 juli 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief
van 21 december 2021 over de beleidsinventarisatie en herbezinning residentieel onderwijs
(Kamerstuk 31 497, nr. 393).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 mei 2021 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 9 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
3
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
• Inbreng van de leden van de SGP-fractie
7
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsinventarisatie
en herbezinning residentieel onderwijs en hebben hier nog enkele vragen over.
Deze leden lezen dat er in het najaar een stappenplan komt. Kan de Minister schetsen
wat de kaders van zo’n stappenplan zijn? Verder lezen zij in de brief dat het visietraject
kleinschaligheid wordt uitgebreid naar proeftuinen. De leden vragen daarover wat het
doel en het kader zijn. Wat wordt dan waar uitgeprobeerd? Op welke manier wordt geleerd
en geëvalueerd van de proeftuinen? Ook vragen zij wat het budget is.
De voornoemde leden vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de Hoenderloo
Groep. Zijn inmiddels alle gesprekken gevoerd met de betrokken ouders, zoals is toegezegd
tijdens het plenair debat over de sluiting van de Hoenderloo Groep op 21 april 2021?
Wat zijn hier de uitkomsten van? En hebben inmiddels alle kinderen een passend alternatief
aangeboden gekregen, zo vragen de eerdergenoemde leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief ten behoeve
van het schriftelijk overleg «beleidsinventarisatie en herbezinning residentieel onderwijs».
Zij zijn van mening dat alle kinderen recht hebben op de beste kansen en het beste
onderwijs. Zij hebben daarom nog enkele vragen en opmerkingen.
Nationaal Programma Onderwijs
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of het residentieel onderwijs ook aanspraak
kan maken op de gelden uit het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs)? Zo ja,
hoeveel? Zo nee, waarom niet? Zij kunnen zich voorstellen dat deze groep jongeren
met een complexe hulpvraag hard is geraakt door de coronacrisis en dat deze baat heeft
bij extra ondersteuning. Kan de Minister toelichten welke impact de coronacrisis heeft
(gehad) op deze leerlingen? Is hier een duidelijk beeld van? Zo nee, waarom niet?
Tevens vragen zij welke stappen hij heeft gezet om deze leerlingen extra hulp te bieden.
Passend onderwijs
De leden van de D66-fractie zijn positief dat de Minister zich heeft ingezet om het
residentieel onderwijs te verbeteren. Echter, zij constateren ook dat de genomen stappen
niet de gewenste effecten hebben gehad. De Minister werkt daarom aan een «concreet
stappenplan residentieel onderwijs», die eind dit jaar naar de Kamer moet komen. Zij
zien uit naar dit stappenplan, gezien zo snel mogelijk verbeteringen moeten worden
doorgevoerd voor deze leerlingen. Deze leden werken momenteel aan een initiatiefwet
Leerrecht, gezien zij van mening zijn dat elk kind recht heeft op het beste onderwijs
en een passende plek. Deze wet biedt ook kansen voor het residentieel onderwijs, gezien
ook hier kinderen worden ontheven uit de leerplicht. Is de Minister het met deze leden
eens dat deze initiatiefwet kansen biedt voor leerlingen in het residentieel onderwijs?
Zo ja, welke, zo vragen de voornoemde leden.
Onderwijs bij kleinschalige voorzieningen
De leden van de D66-fractie hebben met interesse het onderzoek «Onderwijs bij kleinschalige
voorzieningen» gelezen. De Minister noemt de aanbevelingen «waardevolle input»1. Deze leden zijn het met de Minister eens dat het onderzoek veel goede aanknopingspunten
biedt. Zij zijn daarom ook benieuwd of hij verder kan toelichten hoe hij kijkt naar
de verschillende aanbevelingen? Kan hij afzonderlijk ingaan op de aanbevelingen? Welke
neemt hij over en welke niet? Bovendien wordt in de brief van de Minister maar een
aantal adviezen benoemd. Namelijk vijf, hoewel er twaalf zijn genoemd door de onderzoekers.
Betekent dit dat de Minister alleen de eerste vijf adviezen betrekt bij zijn stappenplan?
Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt hij van de overige zeven aanbevelingen, zo vragen
de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief van de Minister
over de herbezinning en beleidsinventarisatie residentieel onderwijs. Deze leden zijn
benieuwd naar de uitkomsten van de verkenning van de beleidsinventarisatie met het
veld en het daarop gebaseerde stappenplan dat in het najaar van 2021 naar de Kamer
wordt gestuurd. Deze leden zijn benieuwd of de Minister ook gaat spreken met (een
vertegenwoordiging van) jongeren en (een vertegenwoordiging van) ouders over de voorgenomen
veranderingen?
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister dat bij de herbezinning
al jongeren die tijdelijk in instellingen wonen een passend onderwijsaanbod krijgen.
Onlangs bleek in de Kamer tijdens het debat naar aanleiding van de Hoenderloo Groep
dat over dit passende aanbod verschil van inzicht bestond tussen ouders, Hoenderloo
Groep en het ministerie. Tevens vragen zij welke lessen de Minister trekt om een herhaling
van wat gebeurde bij de sluiting van de Hoenderloo Groep te voorkomen. In hoeverre
worden wensen van ouders en leerlingen beter meegenomen en wordt beter gemonitord
dat deze jongeren zoveel mogelijk een duurzaam passend onderwijsaanbod krijgen?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tot slot hoe voorkomen gaat worden
dat net als bij de invoering van passend onderwijs sinds 2014 de schoolbesturen, samenwerkingsverbanden
en kleinschalige nieuwe voorzieningen te veel tijd moeten besteden aan bestuurlijke
zaken om alles goed te regelen waardoor er te weinig tijd over blijft voor wat een
jongere echt nodig heeft en de jongere niet de zorg en het onderwijs krijgt dat nodig
is. Gaarne ontvangen zij een uitgebreide toelichting.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de beleidsinventarisatie
en herbezinning residentieel onderwijs. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen
over.
I. Een sector in beweging: tot dusver ondernomen acties en de beleidsinventarisatie
De actuele stand van zaken: beleidsinventarisatie en onderzoek naar onderwijs bij
kleinschalige voorzieningen
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat de adviezen van de projectgroep
Onderwijs bij Kleinschalige Voorzieningen waardevolle input zijn voor de integrale
herbezinning op het residentiele onderwijs. Wat vindt de Minister van de adviezen
die gegeven zijn door deze projectgroep? Kan hij specifiek ingaan op elk van de twaalf
adviezen, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden lezen dat er een trend geconstateerd wordt dat de duur van gesloten plaatsingen
de laatste jaren aan het afnemen is. Kan de Minister toelichten in hoeverre dit een
structurele ontwikkeling is? Wordt er ook voorzien dat de daling van de opnameduur
kan stagneren, of juist dat de opnameduur weer langer wordt? De leden vragen wat dat
gaat doen met de inventarisatie en het stappenplan dat nu wordt opgesteld.
II. Hoe nu verder: integrale herbezinning met het veld, departementen en inspecties
De integrale herbezinning en het resulterende stappenplan
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister in januari 2021 is begonnen met de
nieuwe beleidsherbezinning in aanloop naar een stappenplan residentieel onderwijs.
We zijn nu zo’n vier maanden verder. De leden vragen de Minister wat er sinds januari
is gebeurd aan herbezinning en wat de status nu is. Tevens merken zij op dat de Minister
eerder niet in staat bleek met jongeren te spreken bij de huidige beleidsinventarisatie
vanwege corona. De leden van de SP-fractie vinden dit vrij opmerkelijk, aangezien
er toch allerlei mogelijkheden zijn om op een veilige manier met mensen te spreken.
Waarom heeft de Minister daar niet aan gedacht? Hoe gaat de Minister nu spreken met
jongeren over hun ervaringen? Tevens vragen de voornoemde leden hoe hij hun ervaringen
gaat meenemen in de uitwerking van het uiteindelijke stappenplan.
De mogelijkheden in de tussentijd
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het organiseren van
onderwijs bij kleinschalige voorzieningen. Hoe zou dit volgens hem het beste vormgegeven
kunnen worden? Zijn er al goede voorbeelden van hoe dit in Nederland of in het buitenland
wordt georganiseerd? En hoe neemt de Minister het enorme lerarentekort, vooral ook
zichtbaar in het (voortgezet) speciaal onderwijs, mee in dat visietraject? Tot slot
vragen zij op welke wijze de Minister de motie van het lid Kwint2 over het beleggen van doorzettingsmacht bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna:
inspectie) hierbij betrekt.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Brief Minister (algemeen)
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de beleidsinventarisatie residentieel
onderwijs. Het is een onderwerp waar de voornoemde leden al een lange tijd aandacht
voor vragen en wat tussen wal en schip lijkt te vallen. Ziet de Minister dit ook?
Kan hij uitleggen waarom dat zo is? Heeft het misschien te maken met dat het onder
verschillende ministeries valt? Tevens vragen zij wat hij daaraan gaat doen. Is het
mogelijk dat de inspectie voortaan in de Staat van het Onderwijs ook (uitgebreider)
verslag doet van residentieel onderwijs? De Minister schrijft dat de beleidsinventarisatie,
de aankomende integrale herbezinning op het stelsel van residentieel onderwijs en
de gesprekken met het veld tot stand zijn gekomen naar aanleiding van de motie van
het lid Westerveld3. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het fijn dat de motie wordt uitgevoerd
op deze manier, maar vragen wel waarom er een motie nodig was om dit te doen. Was
het onderwerp daarvoor onvoldoende op de agenda? Zo ja, hoe komt dat? Tevens vragen
zij of de inspectie voldoende op de hoogte was van de problemen. Waarom heeft het
anderhalf jaar geduurd na het aannemen van de motie dat deze beleidsinventarisatie
er is? De eerder genoemde leden vragen of dit niet sneller had gekund. Zeker met het
oog op dat er nu weer een integrale herbezinning volgt, is te concluderen dat het
proces om iets te doen aan de problematiek binnen het residentieel onderwijs lang
gaat duren. Zij vragen of de Minister dat met de voornoemde leden eens is.
De actuele stand van zaken
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister de twee belangrijkste knelpunten
beschrijft die uit de beleidsinventarisatie blijken. Zij vragen bij het eerste punt
rondom de bekostiging waarom de onduidelijkheid hier omtrent nog bestaat, omdat de
Minister ook beschrijft dat de Variawet passend onderwijs (2017) juist geconcretiseerd
zou moeten hebben welk samenwerkingsverband de bekostiging draagt. Werkt deze wet
dan onvoldoende? Of zitten er toch nog gaten in de wet? Wat betreft het tweede knelpunt
rondom de beweging naar kleinschaligheid vragen de voornoemde leden van de GroenLinks-fractie
waarom zo sterk wordt geconcludeerd dat de huidige manier van organiseren van onderwijs
niet langer houdbaar is bij kleinschalige voorzieningen. Waarom is het niet mogelijk
om één of twee docenten neer te zetten bij acht jongeren die in een gezinshuis wonen
in een woonwijk? Docenten die gekwalificeerd zijn om met dit soort jongeren en op
verschillende niveaus te werken? De leden vragen of het hier alleen gaat om uitvoeringsproblemen
of dat het een kostenkwestie is dat dit niet kan. Graag ontvangen zij uitleg van de
Minister. Tevens vragen zij of hier bijvoorbeeld mee geëxperimenteerd zou kunnen worden,
met de financiële ruimte die hiervoor wordt geadviseerd door de projectgroep Onderwijs
bij Kleinschalige Voorzieningen.
Hoe nu verder
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het najaar van 2021 een ambitieus,
gedragen en concreet stappenplan residentieel onderwijs naar de Kamer wordt verzonden.
Wordt deze ambitie van het najaar nog steeds gehaald? De voornoemde leden ondersteunen
ten zeerste het voornemen van de Minister om ook gesprekken met jongeren te voeren
over dit onderwerp en hopen dat dit ondanks de coronacrisis wel zijn doorgang kan
vinden. De input van jongeren zelf is cruciaal wat de voornoemde leden betreft. De
leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of er al gebruikt is gemaakt door de sectorpartijen
om proeftuinen op te zetten. Zo ja, om wat voor proeftuinen ging dat, zo vragen deze
leden.
De mogelijkheden in de tussentijd
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe jongeren in het residentieel onderwijs
in de tussentijd geholpen zullen worden. De voornoemde leden krijgen bijvoorbeeld
veel berichten dat het aangeboden onderwijsniveau vaak niet passend is en jongeren
daardoor zwaar onder hun niveau onderwijs volgen. Dit is voor hun herstel en perspectief
voor de toekomst schadelijk. Welke onderwijsniveaus worden nu in het residentieel
onderwijs aangeboden? Ook vragen zij of overal hetzelfde mogelijk is. Waar zitten
de grootste problemen op dit vlak en hoe kan de Minister die oplossen? Een fundamentele
en integrale beleidsherbezinning van het stelsel van residentieel onderwijs is waarschijnlijk
een langdurig proces. Wat gaat de Minister doen om jongeren die nu problemen hebben
in het residentieel onderwijs, bijvoorbeeld met een niet passend onderwijsniveau,
te helpen? De voornoemde leden vragen dit voor zowel onderwijs in zorginstellingen
als justitiële jeugdinrichtingen (hierna: JJI), waar de voornoemde leden ook horen
dat een passend onderwijsniveau soms ontbreekt. Klopt het bijvoorbeeld dat in de JJI
vanuit het vso4 als maximaal onderwijsniveau alleen de entreeopleiding (niveau 1) aangeboden mag
worden? Zo ja, waarom is dat? Wat als een leerling in staat is om een hoger niveau
te halen, zoals bijvoorbeeld niveau 2/3/4 of een heel ander onderwijsniveau? Zeker
als het gaat om jongeren die langere tijd in de JJI zitten? Tevens vragen de leden
of jongeren in instellingen (zowel jeugdzorginstellingen als justitiële jeugdinstellingen)
wel examen kunnen doen. Hebben die vso-scholen een examenlicentie? Zo niet, waar kunnen
die jongeren wel examen doen, zo vragen de eerder genoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd hoe het staat met het lerarentekort
binnen het residentieel onderwijs. Zijn er voldoende leraren die willen werken binnen
dit type onderwijs? Is er een tekort, zo ja hoeveel? Ook vragen de leden wat dit betekent
voor de grootte van de onderwijsgroepen. Zij vragen of die overschreden worden. Zijn
de docenten die er werken voldoende bevoegd voor dit type werk (werken met deze doelgroep
en met verschillende niveaus door elkaar)? Tevens vragen zij hoe het onderwijs eruit
ziet. Gaat het hierbij om voornamelijk zelfstudie? Kunnen deze leerlingen dat zelf
aan? Ook vragen zij in hoeverre er ook gebruik wordt gemaakt van manieren van afstandsonderwijs,
bijvoorbeeld met de school waar de jongeren vandaan komen om binding te houden met
die school en om de overgang terug makkelijker te maken? Is de ervaring die het afgelopen
jaar met afstandsonderwijs is opgedaan tijdens de coronacrisis te gebruiken voor onderwijs
aan deze groep jongeren? De voornoemde leden krijgen ook signalen dat leerlingen onderwijs
missen vanwege straffende maatregelen in de gesloten jeugdzorg, zoals bijvoorbeeld
een kamerprogramma, en hierdoor te weinig inhoudelijke onderwijs- of stage-uren lopen,
met verwijdering tot gevolg. Hoe beoordeelt de Minister dat?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook wat er gebeurt met regio’s die al verder
zijn in de transformatie naar kleinschalige woonvoorzieningen (hierna: KWV) dan op
andere plekken. Soms kunnen deze regio’s al vooruit, maar worden zij belemmerd omdat
de herbezinning residentieel onderwijs pas in het najaar af is. Tot slot vragen zij
of het mogelijk is om voor deze KWV’s en kinderen alvast de bekostiging te regelen
in de tussentijd, bijvoorbeeld met een tijdelijke regeling ter overbrugging totdat
de herbezinning residentieel onderwijs vorm krijgt.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verkenning
en herbezinning inzake residentieel onderwijs. Zij stellen nog enkele vragen en wachten
verder het aangekondigde vervolg af.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor het risico dat moeizaam opgebouwde
expertise verloren kan gaan bij de inzet op kleinschaliger voorzieningen. Deze leden
constateren dat dit probleem zich heeft voorgedaan bij de decentralisatie jeugd. Zij
vragen op welke wijze in het proces gewaarborgd wordt dat bestaande expertise daadwerkelijk
op nieuwe plekken ingezet wordt.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het van groot belang geacht wordt dat
scholen uit het samenwerkingsverband van herkomst betrokken blijven bij de jongere.
Deze leden vragen of uit de praktijk blijkt, mede op basis van onderzoek, dat dit
daadwerkelijk in het belang van de jongere is en of het wenselijk is dit altijd als
uitgangspunt te hanteren. Zij wijzen erop dat uit onderzoek van DSP-groep blijkt dat
de kans op terugval met name groot is als de aansluiting met het vervolgonderwijs
tekortschiet.
De leden van de SGP-fractie merken op dat het onderwijs bij deze doelgroep vaak het
karakter heeft van sociale en praktische vaardigheden, waarbij het winnen van vertrouwen
een belangrijke rol speelt. Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat deze groep toch
teveel van de eisen van het bestaande (onderwijs)systeem wordt bezien, terwijl een
geheel eigen systeem van normen en begeleiding nodig is. Tot slot vragen zij in hoeverre
dat ook juridisch een meer eigenstandige positie zou vereisen.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Algemene inleiding
Ik dank de leden van de fracties van VVD, D66, CDA, SP, GroenLinks en SGP voor hun
inbreng. Ik heb de vragen met veel interesse gelezen. Het residentiële onderwijs is
in beweging en daarom is het goed om de ontwikkelingen met elkaar te volgen en onze
ideeën hierover uit te wisselen.
In december 2020 heb ik een herbezinning op het residentieel onderwijs aangekondigd.5 De afgelopen maanden hebben er vele gesprekken plaatsgevonden en hier zitten we nu
nog middenin. Hierbij heb ik ook aangegeven dat ik in het najaar van 2021 uw Kamer
verder zou informeren over de uitkomsten. Dit betekent dat een aantal van uw vragen
nu nog niet volledig beantwoord kunnen worden, deze zal ik meenemen in het informeren
van uw Kamer in het najaar. Waar dit het geval is, geef ik dit aan.
Herbezinning residentieel onderwijs
De herbezinning op het residentieel onderwijs moet in de eerste plaats een gedragen
toekomstbeeld schetsen voor het onderwijs voor jongeren die, al dan niet gedwongen,
in een residentiële setting verblijven. De afgelopen maanden is met een groot aantal
betrokkenen gesproken en zijn in verschillende sessies enkele scenario’s uitgedacht
hoe het residentieel onderwijs in Nederland structureel beter geregeld zou kunnen
worden. Hier worden ook vergaande richtingen verkend. Deze scenario’s kennen allen
voor- en nadelen die politiek gewogen dienen te worden. Hierbij is het van belang
om mee te wegen dat het residentieel onderwijs niet op zichzelf staat: de ontwikkelingen
in de jeugdzorg en jeugddetentie zijn van grote invloed op het residentieel onderwijs.
De scenario’s worden op dit moment verder uitgewerkt, inclusief de mogelijke impact
op wet- en regelgeving en de financiële kaders.
Toch wordt de urgentie om nu al actie te ondernemen steeds groter. De wereld staat
niet stil: de beweging naar kleinschalige voorzieningen heeft nu al impact op samenwerkingsverbanden
en schoolbesturen. In de tussentijd is het daarom van belang dat het onderwijs zich
voorbereidt op de ontwikkeling naar kleinschaligheid in de residentiële jeugdzorg.
Er zijn grote verschillen tussen regio’s in tempo en in de mate waarin onderwijs en
zorg gezamenlijk optrekken bij de planvorming. Om gezamenlijke planvorming residentieel
onderwijs te faciliteren zal ik daarom op korte termijn regioregisseurs aanstellen,
die op basis van feiten en cijfers over de regionale en landelijke ontwikkelingen
in de jeugdzorg gesprekken met (coördinerende) gemeenten en jeugdzorginstellingen
over de impact op onderwijs voeren. Ik zal hen vragen om tot regioplannen voor herinrichting
van het onderwijs aan jongeren in de gesloten jeugdzorg per JeugdzorgPlus-regio te
komen. Daarbij gaan we vooralsnog uit van de huidige kaders voor (gesloten) jeugdzorg
en passend onderwijs.
In het najaar wordt uw Kamer in het najaar nader geïnformeerd over de inhoud van de
verschillende scenario’s en het stappenplan. Definitieve besluitvorming over de richting
van het residentieel onderwijs is aan mijn opvolger.
Reactie op de inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie geven aan dat ze lezen dat er in het najaar een stappenplan
komt en vragen mij te schetsen wat de kaders van het stappenplan zijn.
Zoals u in mijn inleiding heeft kunnen lezen zijn we nog volop bezig met de herbezinning
op het residentiele onderwijs, dat moet resulteren in een stappenplan. Ik heb er bewust
voor gekozen om bij deze herbezinning geen kaders mee te geven omdat ik het belangrijk
vind dat alle creativiteit wordt aangeboord. Het is aan een volgend kabinet om besluiten
te nemen over de koers en daarbij te bepalen in hoeverre aanpassingen binnen bestaande
wet- en regelgeving afdoende zijn of dat er meer voor nodig is.
Verder geven de leden van de VVD-fractie aan dat ze hebben gelezen dat het visietraject
kleinschaligheid wordt uitgebreid naar proeftuinen. Zij vragen daarover wat het doel
en het kader zijn, wat waar wordt uitgeprobeerd, op welke manier er wordt geleerd
en geëvalueerd en wat het budget is.
In deze brief doelde ik op de proeftuinen die dit voorjaar zijn gestart op het gebied
van onderwijszorgarrangementen. Scholen en schoolbesturen konden zich hier zelf voor
aanmelden en dit kon ook ruimte bieden voor het residentiële onderwijs. Vanuit het
residentiële onderwijs zijn hier echter geen aanmeldingen voor gekomen. In de proeftuinen
die gestart zijn, nemen dan ook geen scholen deel die zijn verbonden aan een residentiële
instelling.
De voornoemde leden vragen tot slot wat de stand van zaken is met betrekking tot de
Hoenderloo Groep. Ze vragen mij of inmiddels alle gesprekken gevoerd zijn met de betrokken
ouders, wat hier de uitkomsten van zijn en of inmiddels alle kinderen een passend
alternatief aangeboden hebben gekregen.
De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer tijdens het debat over de sluiting van
de Hoenderloo Groep op 21 april 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 71, item 3) toegezegd dat het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) navraag gaat doen
bij alle jongeren die op het moment van sluiting nog niet klaar waren met hun behandeling
en hun ouders. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer per brief geïnformeerd over
de stand van zaken met betrekking tot De Hoenderloo Groep.6 Het OZJ is deze navraag inmiddels gestart. Uw Kamer wordt in september 2021 geïnformeerd
over de uitkomsten.
In hetzelfde debat heb ik uw Kamer toegezegd om nog een nadere update te geven over
de leerlingen van De Hoenderloo Groep en dat ik in de gaten zou houden of, als er
een nieuw initiatief op het terrein van de gesloten instelling zou starten, welke
afspraken er over het onderwijs gemaakt worden. Op dit moment is het herstelonderzoek
van de Inspectie van het Onderwijs vrijwel afgerond, na de zomer zal het rapport openbaar
worden. Ik zal uw Kamer met toezending van het rapport een update geven over beide
toezeggingen.
Reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen mij of het residentieel onderwijs ook aanspraak
kan maken op de gelden uit het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs). Wanneer
dit het geval is vragen zij om hoeveel geld dit gaat en wanneer dit niet het geval
is, waarom dit zo is.
Alle po- en v(s)o-scholen, ook residentiële instellingen, ontvangen voor de komende
twee schooljaren geld voor de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs. De
residentiële scholen maken evenveel aanspraak op deze middelen als andere vso-scholen:
er is geen aparte regeling voor scholen die verbonden zijn met gesloten residentiele
instellingen. Het gaat, net als bij alle andere vso-scholen, om een bedrag van minimaal
€ 1.400 per leerling voor schooljaar 2021–2022.
De leden van de D66-fractie geven aan dat zij zich kunnen voorstellen dat deze groep
jongeren met een complexe hulpvraag hard is geraakt door de coronacrisis en dat deze
baat heeft bij extra ondersteuning. Zij vragen mij of ik kan toelichten welke impact
de coronacrisis heeft (gehad) op deze leerlingen, of er een duidelijk beeld van is
en zo nee, waarom niet. Tevens vragen zij welke stappen ik hebt gezet om deze leerlingen
extra hulp te bieden.
De Inspectie van het Onderwijs heeft onderzoek gedaan naar de impact van covid-19
in het residentieel onderwijs. Covid-19 was over het algemeen niet negatief van invloed
op de beoogde cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling van de leerlingen. Wel
hebben sommige leerlingen door de crisis te weinig gelegenheid om praktijk- en werknemersvaardigheden
aan te leren.
Het onderwijs bij de JeugdzorgPlus-instellingen en de Justitiële Jeugdinstellingen
ging vanaf half maart 2020 op verschillende manieren door:
• In veel gevallen werd de onderwijstijd beperkt en kregen leerlingen ook opdrachten
waaraan ze zelfstandig of met hulp van de groepsleiding konden werken. De motivatie
om dat te doen was bij een deel van de jongeren beperkt.
• Ongeveer de helft van de scholen gaf aan dat een andere klassensamenstelling en groepsdynamiek
tot nieuwe veiligheidsrisico’s kon leiden. Ook veel genoemd werd de frustratie van
jongeren omdat ze geen bezoek meer mochten ontvangen.
• De scholen verbonden aan residentiële instellingen gaven te kennen dat zij passende
maatregelen namen om de voorbereiding van leerlingen op de examens goed te laten doorgaan.
Wat daarbij hielp is dat de leerlingen die in een examentraject zitten, vaak gemotiveerd
zijn om een diploma te halen.
• Stages konden vaak niet doorgaan of slechts voor een enkele leerling; zeven op de
tien scholen gaven dit aan. Leerlingen kregen dan vervangende opdrachten en bijvoorbeeld
meer theorie. Enkele instellingen gaven aan dat de leerlingen het werken in deelgroepen
prettig vond, omdat er daardoor meer rust was in de klas en zij beter tot leren kwamen.
Kort voor de zomer van 2020 deed de inspectie opnieuw onderzoek. Wat bleek is dat
in de laatste periode van het schooljaar 2019/2020 vrijwel alle leerlingen van scholen
behorende bij residentiële instellingen weer naar school gingen. Bij een beperkt aantal
scholen (13%) waren er enkele leerlingen die helemaal geen onderwijs volgden, aldus
schoolleiders, bijvoorbeeld door een gebrek aan motivatie voor het aangepaste programma
en toegenomen gedragsproblematiek door frustraties vanwege de Covid-maatregelen. Bij
een meerderheid van de scholen konden de meeste of alle leerlingen hun stage vervolgen.
Bij ongeveer een kwart van de scholen lukt dit niet of nauwelijks; scholen organiseerden
dan vervangende opdrachten of zochten naar alternatieve stagemogelijkheden. Alle scholen
slaagden er in de examentrajecten op een goede wijze af te ronden. Tot slot blijkt
uit de informatie van de schoolleiders dat op ruim de helft van de scholen minstens
90 procent van de leerlingen zich conform hun ontwikkelingsperspectief ontwikkelde.
Voor ruim een op de drie scholen betrof dit tussen 70 en 90 procent van de leerlingen,
en op een enkele school slechts de helft van de leerlingen.
De leden van de D66-fractie werken momenteel aan een initiatiefwet Leerrecht, gezien
zij van mening zijn dat elk kind recht heeft op het beste onderwijs en een passende
plek. Deze wet biedt ook kansen voor het residentieel onderwijs, gezien ook hier kinderen
worden ontheven uit de leerplicht. Ze vragen mij of ik het ermee eens ben dat deze
initiatiefwet kansen biedt voor leerlingen in het residentieel onderwijs. En zo ja,
welke kansen.
De invulling en uitvoering van leerrecht moet wat mij betreft vooral in de praktijk
gebeuren. Een deel van de 25 verbetermaatregelen op het gebied van passend onderwijs
die ik uw Kamer heb gepresenteerd gaat hiervoor zorgen: daarbij gaat het onder meer
om de landelijke norm voor basisondersteuning, het verankeren van hoorrecht, de ontwikkeling
van onderwijszorgarrangementen en de mogelijkheid voor afstandsonderwijs voor thuiszitters.
7 In aanvulling daarop heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik algemene beginselen ga opnemen
in de wetgeving. Leerlingen in het residentieel onderwijs hebben evenveel recht op
onderwijs als andere leerlingen, deze maatregelen zullen dan ook voor hen kansen bieden.
De leden van de D66-fractie geven aan met interesse het onderzoek «Onderwijs bij kleinschalige
voorzieningen» te hebben gelezen. Deze leden zijn het met mij eens dat het onderzoek
veel goede aanknopingspunten biedt. De leden zijn daarom ook benieuwd of ik verder
kan toelichten hoe ik kijk naar de verschillende aanbevelingen en afzonderlijk in
kan gaan op de aanbevelingen. De leden geven ook aan dat ik in mijn brief maar een
aantal adviezen heb benoemd. Ze vragen zich af of ik alleen de benoemde adviezen betrek
bij mijn stappenplan: zo ja waarom en zo nee, wat ik vind van de overige zeven aanbevelingen.
Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik alle aanbevelingen uit dit onderzoek meenemen
in de herbezinning op de toekomst van het residentiële onderwijs. Zoals ik in mijn
algemene inleiding heb aangegeven zal ik, of mijn opvolger, uw Kamer in het najaar
informeren over de uitkomsten van de herbezinning, de inhoud van de verschillende
toekomstscenario’s en het stappenplan. Hierbij zal ik nader ingaan op de aanbevelingen
uit dit onderzoek.
Reactie op de inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of ik ook ga spreken met (een vertegenwoordiging
van) jongeren en (een vertegenwoordiging van) ouders over de voorgenomen veranderingen.
Ik vind het belangrijk om niet alleen over jongeren (en hun ouders) te spreken, maar
ook mét jongeren (en hun ouders). Op het moment dat de scenario’s waar nu aan gewerkt
wordt, verder zijn uitgewerkt ga ik in gesprek met ouders en jongeren. Dit biedt de
mogelijkheid om concreter in gesprek te gaan dan in een eerder stadium.
Tevens vragen de voornoemde leden welke lessen ik trek om een herhaling van wat gebeurde
bij de sluiting van de Hoenderloo Groep te voorkomen. Zij vragen in hoeverre de wensen
van ouders en leerlingen beter meegenomen worden en beter wordt gemonitord dat deze
jongeren zoveel mogelijk een duurzaam passend onderwijsaanbod krijgen.
Het is in de eerste plaats de taak van de besturen van scholen en instellingen om
ouders te betrekken bij hun handelen en om er voor te zorgen dat alle jongeren een
duurzaam passend onderwijsaanbod krijgen. Wanneer de inspectie risico’s signaleert
of aanwijzingen krijgt dat dit niet gebeurt, spreekt de inspectie de besturen aan
op eventuele tekortkomingen en geeft waar nodig herstelopdrachten.
De leden van de CDA-fractie vragen mij tot slot hoe voorkomen gaat worden dat net
als bij de invoering van passend onderwijs sinds 2014 de schoolbesturen, samenwerkingsverbanden
en kleinschalige nieuwe voorzieningen te veel tijd moeten besteden aan bestuurlijke
zaken om alles goed te regelen waardoor er te weinig tijd over blijft voor wat een
jongere echt nodig heeft en de jongere niet de zorg en het onderwijs krijgt dat nodig
is.
Op dit moment zitten we nog middenin de herbezinning op het residentieel onderwijs
en het schetsen van de toekomstscenario’s. Uiteraard zal er in de uitwerking rekening
worden gehouden met de uitvoerbaarheid van de scenario’s in de praktijk. In de tussentijd
wil ik, zoals in mijn algemene inleiding aangegeven, er op korte termijn voor zorgen
dat er regioregisseurs aan de slag gaan om de planvorming van het residentieel onderwijs
te faciliteren en de schoolbesturen hierin te begeleiden.
Reactie op de inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie geven aan te hebben gelezen dat ik aangeef dat de adviezen
van de projectgroep Onderwijs bij Kleinschalige Voorzieningen waardevolle input zijn
voor de integrale herbezinning op het residentiele onderwijs. Zij vragen mij wat ik
vind van de adviezen die gegeven zijn door deze projectgroep en of ik specifiek in
kan gaan op elk van de twaalf adviezen.
Een soortgelijke vraag hebben de leden van de D66-fractie gesteld. Zoals ik in mijn
antwoord op die vraag heb aangegeven zal ik de adviezen van de projectgroep Onderwijs
bij Kleinschalige Voorzieningen meenemen wanneer ik uw Kamer in het najaar verder
informeer over de uitkomsten van de herbezinning.
De voornoemde leden geven aan te hebben gelezen dat er een trend geconstateerd wordt
dat de duur van gesloten plaatsingen de laatste jaren aan het afnemen is. Zij vragen
mij of ik kan toelichten in hoeverre dit een structurele ontwikkeling is en of er
ook wordt voorzien dat de daling van de opnameduur kan stagneren, of juist dat de
opnameduur weer langer wordt. De leden vragen wat dat gaat doen met de inventarisatie
en het stappenplan dat nu wordt opgesteld.
Een plaatsing in de gesloten jeugdhulp is een grote inbreuk in het leven van een jongere.
Het dient alleen te gebeuren als er geen andere mogelijkheid is. Het kabinetsbeleid
is erop gericht deze plaatsingen te voorkomen en de duur van deze plaatsingen te beperken.
Het is daarom positief dat in de afgelopen jaren het aantal plaatsingen is verminderd
en de gemiddelde plaatsingsduur in algemene zin licht is gedaald. Dit heeft op dit
moment geen invloed op de inventarisatie en het stappenplan. Ik blijf deze ontwikkeling
volgen.
De leden van de SP-fractie geven aan te hebben gelezen dat ik in januari 2021 ben
begonnen met de nieuwe beleidsherbezinning in aanloop naar een stappenplan residentieel
onderwijs. De leden vragen de Minister wat er sinds januari is gebeurd aan herbezinning
en wat de status nu is.
Hierop ben ik ingegaan in mijn algemene inleiding.
Tevens merken zij op dat ik eerder niet in staat bleek met jongeren te spreken bij
de huidige beleidsinventarisatie vanwege corona. De leden van de SP-fractie vinden
dit vrij opmerkelijk, aangezien er toch allerlei mogelijkheden zijn om op een veilige
manier met mensen te spreken. De leden vragen waarom ik daar niet aan gedacht heb,
hoe ik in gesprek ga met jongeren over hun ervaringen en hoe ik hun ervaringen ga
meenemen in de uitwerking van het uiteindelijke stappenplan.
De leden van de CDA-fractie hebben ook gevraagd naar het gesprek met jongeren (en
hun ouders) over de herbezinning. Zoals ik daar heb aangegeven ga ik dat doen, zodra
de scenario’s concreter zijn uitgewerkt.
De leden van de SP-fractie vragen hoe ik aankijk tegen het organiseren van onderwijs
bij kleinschalige voorzieningen. Zij vragen hoe ik vind dat dit het beste vormgegeven
kan worden, of er al goede voorbeelden zijn van hoe dit in Nederland of in het buitenland
wordt georganiseerd.
Dit is de kern van de herbezinning waar ik op dit moment nog mee bezig ben, zoals
in mijn algemene inleiding aangegeven zal ik uw Kamer hier in het najaar nader over
informeren.
Ook vragen de leden hoe ik het lerarentekort meeneem in het visietraject.
Uit de raming van de tekorten in het (v)so, waaronder in het residentieel onderwijs,
komt naar voren dat het tekort aan leraren in het (v)so iets lager zal zijn dan in
de rest van het po. Dit staat in de Trendrapportage onderwijsarbeidsmarkt die wij
u in december hebben toegestuurd.8 Er is geen beeld van de omvang van de tekorten specifiek binnen het residentieel
onderwijs. Dit neemt niet weg dat ook in het (v)so de komende jaren toenemende krapte
gevoeld gaat worden. De scholen voor (v)so lopen mee in de brede aanpak van de tekorten.
Ik realiseer me dat de uitdagingen waar het residentieel onderwijs voor staan, vergroot
worden door het personeelstekort in het onderwijs.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze ik de motie van het lid
Kwint9 over het beleggen van doorzettingsmacht bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna:
inspectie) betrek bij het visietraject.
De motie van het lid Kwint ziet toe op het beleggen van doorzettingsmacht bij de inspectie
om een schoolbestuur een aanwijzing te kunnen geven om de samenwerking met een initiatief
dat onderwijs buiten school aanbiedt aan te gaan (zoals een zorgboerderij). In een
eerder stadium is aan Uw Kamer gecommuniceerd dat we de motie van het lid Kwint meenemen
in het traject onderwijszorgarrangementen.10 Op 10 mei zijn we gestart met het begeleiden van onderwijszorginitiatieven in de
proeftuinen onderwijszorgarrangementen. Aan de proeftuinen nemen ook zorgboerderijen
deel. Met de proeftuinen willen wij initiatieven helpen met hun zoektocht naar onderwijs
dat voldoet aan de deugdelijkheidseisen. De informatie die we tijdens de proeftuinen
ophalen nemen we mee als input voor de experimenteerfase. Ik zal Uw Kamer in de eerstvolgende
onderwijszorgbrief hierover nader informeren. Deze brief zal naar verwachting in het
najaar aan de Tweede Kamer worden toegestuurd.
Reactie op de inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan blij te zijn met de beleidsinventarisatie
residentieel onderwijs. Het is een onderwerp waar de voornoemde leden al een lange
tijd aandacht voor vragen en wat tussen wal en schip lijkt te vallen. De leden vragen
mij of ik dit ook zie, of ik kan uitleggen waarom dit zo is en of het misschien te
maken heeft met dat het onder verschillende ministeries valt. Tevens vragen de leden
wat ik daaraan ga doen. Ook vragen de leden of het mogelijk is dat de inspectie voortaan
in de Staat van het Onderwijs ook (uitgebreider) verslag doet van residentieel onderwijs.
Ik ben het niet met voornoemde leden eens dat het residentieel onderwijs tussen wal
en schip valt. Het onderwerp heeft blijvende aandacht gehad van mij en mijn collega’s
in het kabinet. De beleidsinventarisatie is de opmaat naar de herbezinning op het
residentiële onderwijs geweest. De integrale aanpak van de herbezinning waarin alle,
voor het residentieel onderwijs, relevante partijen betrokken zijn moet er ook voor
zorgen dat de samenwerking tussen de ministeries verder verstevigd wordt. De inspectie
geeft al aandacht aan het residentiële onderwijs in de Staat van het Onderwijs als
daartoe aanleiding bestaat. De inspectie heeft op dit moment geen plannen voor een
specifiek onderzoek onder deze doelgroep, mocht hier in de toekomst wel aanleiding
toe zijn dan is dit uiteraard een mogelijkheid.
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat ik eerder heb geschreven dat de beleidsinventarisatie,
de aankomende integrale herbezinning op het stelsel van residentieel onderwijs en
de gesprekken met het veld tot stand zijn gekomen naar aanleiding van de motie van
het lid Westerveld. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het fijn dat de motie
wordt uitgevoerd op deze manier, maar vragen wel waarom er een motie nodig was om
dit te doen. Zij vragen mij of het onderwerp daarvoor onvoldoende op de agenda stond
en zo ja, hoe dit komt. Tevens vragen de leden of de inspectie voldoende op de hoogte
was van de problemen. Ze vragen mij waarom het anderhalf jaar heeft geduurd na het
aannemen van de motie dat deze beleidsinventarisatie er is. De eerder genoemde leden
vragen of dit niet sneller had gekund. Zeker met het oog op dat er nu weer een integrale
herbezinning volgt, is te concluderen dat het proces om iets te doen aan de problematiek
binnen het residentieel onderwijs lang gaat duren. Zij vragen of ik dat met de voornoemde
leden eens ben.
Zoals ik in mijn brief in december heb aangegeven is de aanleiding voor de herbezinning
het feit dat de stelsels van jeugdzorg, justitie en onderwijs op dit moment onvoldoende
op elkaar zijn aangesloten. Dit opgeteld bij de transitie naar meer kleinschaligheid
zijn voor mij de belangrijkste redenen geweest om tot de herbezinning te besluiten.
De motie van lid Westerveld sloot hier goed bij aan. De beleidsinventarisatie en de
herbezinning vragen allebei om een zorgvuldig proces: het is een complex onderwerp
met veel betrokkenen, juist omdat het zich op het raakvlak van drie stelsels bevindt.
Wat betreft de vraag van de leden of de inspectie voldoende op de hoogte was van de
problemen: de onderwijsinspectie is altijd heel nauw betrokken geweest bij het residentiële
onderwijs, is goed op de hoogte van wat hier speelt en ook aangesloten bij het gehele
traject van de herbezinning.
De leden van de voornoemde fractie vragen bij het eerste punt rondom de bekostiging
waarom de onduidelijkheid hier omtrent nog bestaat, omdat ik ook beschrijf dat de
Variawet passend onderwijs (2017) juist geconcretiseerd zou moeten hebben welk samenwerkingsverband
de bekostiging draagt. Zij vragen of de wet dan onvoldoende werkt of dat er toch nog
gaten in de wet zitten.
De variawet heeft inderdaad geconcretiseerd welk samenwerkingsverband de bekostiging
draagt voor leerlingen die zijn geplaatst in een residentiële instelling.11 Door de ongelijke spreiding van de residentiële instellingen over het land, zijn
de financiële gevolgen voor sommige samenwerkingsverbanden groter dan voor anderen.
In de herbezinning is ook dit onderwerp van gesprek en in het najaar zal ik uw Kamer
dan ook nader informeren over de stappen die we hierin gaan zetten.
Wat betreft het tweede knelpunt rondom de beweging naar kleinschaligheid vragen de
voornoemde leden van de GroenLinks-fractie waarom zo sterk wordt geconcludeerd dat
de huidige manier van organiseren van onderwijs niet langer houdbaar is bij kleinschalige
voorzieningen. Zij vragen zich af waarom het niet mogelijk is om één of twee docenten
neer te zetten bij acht jongeren die in een gezinshuis wonen in een woonwijk: docenten
die gekwalificeerd zijn om met dit soort jongeren en op verschillende niveaus te werken.
De leden vragen of het hier alleen gaat om uitvoeringsproblemen of dat het een kostenkwestie
is dat dit niet kan. Tevens vragen zij of hier bijvoorbeeld mee geëxperimenteerd zou
kunnen worden, met de financiële ruimte die hiervoor wordt geadviseerd door de projectgroep
Onderwijs bij Kleinschalige Voorzieningen.
Dit is zeker niet alleen een kostenkwestie. De commissie Nijhuis heeft in 2014 geadviseerd
dat er een minimale schaalgrootte nodig is van minstens 80 leerlingen om jongeren
in een kleinschalige voorziening te voorzien van het best passende onderwijs.12 In mijn brief in december heb ik ook aangegeven dat we in gesprekken met de sector
op een grootte van minstens 90 leerlingen zijn uitgekomen. Immers: met één of twee
docenten is het niet mogelijk om te kunnen voldoen aan alle verschillende onderwijsbehoeftes
die de jongeren zullen hebben. Bovendien is hier ook geen vraag naar vanuit het veld.
Ruimte bieden om te experimenteren vind ik dan ook niet passend.
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan te lezen dat in het najaar van 2021 een
ambitieus, gedragen en concreet stappenplan residentieel onderwijs naar de Kamer wordt
verzonden. Zij vragen of deze ambitie van het najaar nog steeds gehaald wordt.
Zoals in mijn inleiding heb aangegeven, zal uw Kamer in het najaar geïnformeerd worden
over de scenario’s en het stappenplan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of er al gebruikt is gemaakt door de
sectorpartijen om proeftuinen op te zetten. Zo ja, om wat voor proeftuinen ging dat,
zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie hebben een soortgelijke vraag gesteld, ik verwijs graag
naar mijn antwoord op die vraag.
De leden van de voornoemde fractie vragen welke onderwijsniveaus nu worden aangeboden
in het residentieel onderwijs. Ook vragen zij of overal hetzelfde mogelijk is. Ze
vragen waar de grootste problemen zitten op dit vlak en hoe ik dit kan oplossen.
In principe worden alle onderwijsniveaus aangeboden. Het niveau dat aangeboden wordt
is afhankelijk van het ontwikkelingsperspectief van de leerling. Het aanbod wordt
op basis van de mogelijkheden van de leerling bepaald in samenspraak met de school
van herkomst. Daarbij wordt nauw samengewerkt met/in het betrokken samenwerkingsverband.
Een knelpunt kan zijn dat het voor een kleine school lastiger is om een divers aanbod
(bijv. verschillende profielen) te bieden.
Een fundamentele en integrale beleidsherbezinning van het stelsel van residentieel
onderwijs is waarschijnlijk een langdurig proces. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen mij wat ik ga doen om jongeren die nu problemen hebben in het residentieel
onderwijs, bijvoorbeeld met een niet passend onderwijsniveau, te helpen. De voornoemde
leden vragen dit voor zowel onderwijs in zorginstellingen als justitiële jeugdinrichtingen
(hierna: JJI), waar de voornoemde leden ook horen dat een passend onderwijsniveau
soms ontbreekt. Zij vragen of het bijvoorbeeld klopt dat in de JJI vanuit het vso
als maximaal onderwijsniveau alleen de entreeopleiding (niveau 1) aangeboden mag worden.
Zo ja, waarom is dat? Wat als een leerling in staat is om een hoger niveau te halen,
zoals bijvoorbeeld niveau 2/3/4 of een heel ander onderwijsniveau? Zeker als het gaat
om jongeren die langere tijd in de JJI zitten?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie
is het de verantwoordelijkheid van schoolbesturen om er voor te zorgen dat alle jongeren
een duurzaam passend onderwijsaanbod krijgen. Wanneer de inspectie risico’s signaleert
of aanwijzingen krijgt dat dit niet gebeurt, spreekt de inspectie de besturen aan
op eventuele tekortkomingen en geeft waar nodig herstelopdrachten. Daarnaast, zoals
in mijn inleiding aangegeven, wil ik dat op korte termijn regioregisseurs aan de slag
gaan om samenwerkingsverbanden en schoolbesturen te helpen met de uitdagingen waar
het residentieel onderwijs nu voor staat of in de toekomst voor komt te staan.
In de Monitor Inspecties personele bezetting en veranderde doelgroep JJI’s en scholen13 staat dat een hoger onderwijsniveau beschikbaar moet zijn voor jeugdigen die er behoefte
aan hebben en voor een langere periode in een Justitiële Jeugdinrichting verblijven.
Het klopt niet dat alleen de entreeopleiding aangeboden mag worden: ook niveau 2 en
soms niveau 3 worden aangeboden. De Dienst Justitiële Inrichtingen zoekt samen met
mbo-instellingen in de buurt naar een geschikte plek.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie of jongeren in instellingen (zowel
jeugdzorginstellingen als justitiële jeugdinstellingen) wel examen kunnen doen. Zij
vragen of die vso-scholen een examenlicentie hebben. Zo niet, waar kunnen die jongeren
wel examen doen, zo vragen de eerder genoemde leden.
Jongeren in instellingen kunnen altijd examen doen. Dit kan op de school waar zij
onderwijs volgen wanneer deze school een examenlicentie heeft. Wanneer dat niet het
geval is kunnen leerlingen als extraneus examen doen bij een andere school op basis
van een samenwerking met die school. Ten slotte is er ook de mogelijkheid voor de
leerlingen om staatsexamen doen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd hoe het staat met het lerarentekort
binnen het residentieel onderwijs. Ze vragen zich af of er voldoende leraren zijn
die willen werken binnen dit type onderwijs. Ook vragen ze of er een tekort is en
zo ja hoeveel. De leden vragen wat dit betekent voor de grootte van de onderwijsgroepen.
Zij vragen of die overschreden worden. Zijn de docenten die er werken voldoende bevoegd
voor dit type werk (werken met deze doelgroep en met verschillende niveaus door elkaar)?
Tevens vragen zij hoe het onderwijs eruit ziet. Gaat het hierbij om voornamelijk zelfstudie?
Kunnen deze leerlingen dat zelf aan? Ook vragen zij in hoeverre er ook gebruik wordt
gemaakt van manieren van afstandsonderwijs, bijvoorbeeld met de school waar de jongeren
vandaan komen om binding te houden met die school en om de overgang terug makkelijker
te maken? Is de ervaring die het afgelopen jaar met afstandsonderwijs is opgedaan
tijdens de coronacrisis te gebruiken voor onderwijs aan deze groep jongeren?
In de beantwoording van de vragen van de SP-fractie ben ik ingegaan op wat er bekend
is over het lerarentekort in het residentieel onderwijs. Er is geen beeld van de omvang
van de tekorten specifiek binnen het residentieel onderwijs. Er zijn signalen bekend
dat dit nu effect heeft op de groepsgrootte of de bevoegdheden van de docenten. Dit
neemt niet weg dat ook in het (v)so de komende jaren toenemende krapte gevoeld gaat
worden. De scholen voor (v)so lopen mee in de brede aanpak van de tekorten. Ik realiseer
me dat de uitdagingen waar het residentieel onderwijs voor staan, vergroot worden
door het personeelstekort in het onderwijs. Bovendien: de leerlingen waar het hier
om gaat hebben structuur en duidelijkheid nodig, en dus kan het bij hen harder aankomen
en meer onrust geven wanneer het lerarentekort er voor zou zorgen dat het onderwijs
op een andere manier georganiseerd moet worden.
De voornoemde leden geven aan signalen te krijgen dat leerlingen onderwijs missen
vanwege straffende maatregelen in de gesloten jeugdzorg, zoals bijvoorbeeld een kamerprogramma,
en hierdoor te weinig inhoudelijke onderwijs- of stage-uren lopen, met verwijdering
tot gevolg. Ze vragen mij hoe ik dit beoordeel.
Het is belangrijk dat de betrokken instellingen alert zijn op de veiligheid en het
pedagogisch klimaat, en op de-escalatie. Het is niet wenselijk dat dit ten koste gaat
van onderwijs. De inspectie spreekt besturen hier waar nodig op aan. Dit gebeurt ook
door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Het gaat daarbij altijd vooral om de visie,
het waarom en de proportionaliteit van het inzetten van bepaalde maatregelen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook wat er gebeurt met regio’s die al verder
zijn in de transformatie naar kleinschalige woonvoorzieningen (hierna: KWV) dan op
andere plekken. Soms kunnen deze regio’s al vooruit, maar worden zij belemmerd omdat
de herbezinning residentieel onderwijs pas in het najaar af is. Tot slot vragen de
leden van de GroenLinks-fractie of het mogelijk is om voor deze KWV’s en kinderen
alvast de bekostiging te regelen in de tussentijd, bijvoorbeeld met een tijdelijke
regeling ter overbrugging totdat de herbezinning residentieel onderwijs vorm krijgt.
Ik ben veelvuldig in gesprek met schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. Het verschilt
per regio in hoeverre het onderwijs al betrokken is bij de beweging naar kleinschaligheid.
Dit is de reden dat ik de eerder genoemde zeven regio-regisseurs ga aanstellen. Zij
zullen feiten en cijfers over de regionale en landelijke ontwikkelingen in de jeugdzorg
verzamelen, gesprekken met (coördinerende) gemeenten en jeugdzorginstellingen voeren
over de impact op onderwijs en tot zeven regioplannen komen voor de herinrichting
van het onderwijs aan jongeren in de gesloten jeugdzorg. Op basis hiervan kan een
volgend kabinet besluiten nemen over de te zetten stappen. Ik wil hier niet op vooruit
lopen, daarom kies ik er op dit moment niet voor om een tijdelijke regeling in te
voeren zoals de leden van de GroenLinks-fractie voorstellen.
Reactie op de inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor het risico dat moeizaam opgebouwde
expertise verloren kan gaan bij de inzet op kleinschaliger voorzieningen. Deze leden
constateren dat dit probleem zich heeft voorgedaan bij de decentralisatie jeugd. Zij
vragen op welke wijze in het proces gewaarborgd wordt dat bestaande expertise daadwerkelijk
op nieuwe plekken ingezet wordt.
Ik ben het met de SGP-fractie eens dat voorkomen moet worden dat opgebouwde expertise
verloren gaat. De regioregisseurs die ik in mijn algemene inleiding heb voorgesteld
kunnen helpen om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het van groot belang geacht wordt dat
scholen uit het samenwerkingsverband van herkomst betrokken blijven bij de jongere.
Deze leden vragen of uit de praktijk blijkt, mede op basis van onderzoek, dat dit
daadwerkelijk in het belang van de jongere is en of het wenselijk is dit altijd als
uitgangspunt te hanteren. Zij wijzen erop dat uit onderzoek van DSP-groep blijkt dat
de kans op terugval met name groot is als de aansluiting met het vervolgonderwijs
tekortschiet.
Verblijf van jongeren in een residentiële instelling is in de regel tijdelijk van
aard. Overgangen in het onderwijs zijn altijd kwetsbaar, dit geldt zeker ook voor
deze jongeren. Het is daarom wenselijk dat de overgangen in het onderwijs zo soepel
mogelijk verlopen: ofwel terug naar de school van herkomst ofwel naar een andere passende
vervolgplek. Daarom vind ik het zeker van belang dat de school van herkomst betrokken
blijft bij de jongere.
De leden van de SGP-fractie merken op dat het onderwijs bij deze doelgroep vaak het
karakter heeft van sociale en praktische vaardigheden, waarbij het winnen van vertrouwen
een belangrijke rol speelt. Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat deze groep toch
teveel met de eisen van het bestaande (onderwijs)systeem wordt bezien, terwijl een
geheel eigen systeem van normen en begeleiding nodig is. Tot slot vragen zij in hoeverre
dat ook juridisch een meer eigenstandige positie zou vereisen.
Het klopt dat het bij deze doelgroep vaak in de eerste plaats gaat om het winnen van
vertrouwen. Op basis van een ontwikkelingsperspectief dat is gericht op uitstroom
naar dagbesteding, arbeid of vervolgonderwijs, wordt vervolgens ook gekeken naar de
ontwikkeling van andere dan sociale en praktische vaardigheden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier