Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 770 Wijziging van de Mededingingswet in verband met het expliciteren van de uitsluiting van het kartelverbod van gedragingen in het kader van het gemeenschappelijke landbouw- en visserijbeleid en technische wijzigingen van het concentratietoezicht, en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de nationale toepassing van de mogelijkheid tot privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 12 juli 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Met interesse hebben wij kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van
de fracties van VVD, D66, CDA, SP, PvdA en de ChristenUnie. Deze vragen beantwoord
ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen de volgorde van het verslag aangehouden.
I. ALGEMEEN
De fractie van de VVD heeft met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze
leden hebben hier echter nog een aantal vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel.
Deze leden wensen de regering enkele vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover nog de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend
wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel tot doel heeft juridische belemmeringen
en onduidelijkheden door mededingingswetgeving in de vormgeving van onderlinge samenwerking
in de landbouw en visserij weg te nemen. Deze leden onderschrijven het doel van dit
wetsvoorstel. Zij hebben in deze fase van de behandeling geen verdere vragen.
1. Inleiding
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat op grond van de min of meer dwingende Europese
regelgeving met betrekking tot mededinging dat het voorliggend wetsvoorstel slechts
binnen dat kader ruimte kan bieden aan samenwerking tussen boeren. Deze leden begrijpen
ook dat in verband met COVID-19 de Europese Commissie de boeren in bepaalde sector
heeft toegestaan om gezamenlijk maatregelen te treffen. Daarmee heeft de Europese
Commissie een tijdelijke ontheffing van het kartelverbod verleend.
Vraag 1
In hoeverre is het mogelijk om dergelijke afspraken voor een langere periode dan wel
permanent toe te staan, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat boeren op een gelijk
speelveld komen te staan als supermarkten?
Antwoord op vraag 1
De afspraken waar de PvdA-fractie naar refereert waren gebaseerd op artikel 222 van
de Verordening inzake de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO-verordening)1. De mogelijkheid van een zogenaamd crisiskartel is één van de noodmiddelen die de
Europese Commissie kan inzetten in reactie op een periode van ernstig verstoord marktevenwicht.
Daarbij kan het crisiskartel in beginsel niet langer duren dan zes maanden, waarbij
de Commissie kan besluiten tot een verlenging met maximaal zes maanden.
Vorig jaar mei besloot de Europese Commissie dat het marktevenwicht als gevolg van
COVID-19 voor een aantal sectoren, zoals de aardappelteelt en de zuivel, dusdanig
ernstig verstoord was dat marktdeelnemers in die sectoren gedurende zes maanden zou
kunnen worden toegestaan om af te wijken van het kartelverbod, om hen in staat te
stellen het evenwicht te hervinden. De onderlinge afspraken die onder voorwaarden
zijn toegestaan, betroffen de tijdelijke gezamenlijke planning van het aanbod qua
hoeveelheid of kwaliteit en afspraken over gezamenlijke afzetbevordering. Het zal
naar verwachting ook in andere gevallen dat het crisiskartel wordt toegestaan door
de Europese Commissie met name om deze typen afspraken gaan. Over het algemeen kan
worden gesteld dat in geval van afwijking aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
– afspraken zijn toegestaan als zij niet tot doel hebben de mededinging (of de goede
werking van de interne markt) te beperken, maar een specifiek doel dienen;
– de afspraken moeten noodzakelijk zijn voor het te dienen doel (noodzakelijkheid –
in dit geval het stabiliseren van het verstoorde marktevenwicht);
– de afspraken moeten niet meer mededingingsbeperkend zijn dan nodig om te komen tot
een oplossing (proportionaliteit);
– de afspraken moeten een tijdelijk karakter hebben (tijdelijkheid).
Het crisiskartel is alleen bedoeld als bijzondere crisismaatregel, er bestaat geen
grondslag om dit soort afspraken buiten de in de GMO-verordening voorziene omstandigheden
of op permanente basis toe te staan. Er zijn wel andere mogelijkheden voor primaire
producenten om samen te werken op basis van Europees recht zoals toegelicht in de
memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, maar die ruimte bestaat in beginsel
niet voor de door de PvdA-fractie aangehaalde voorbeelden uit de COVID-19 crisis waarbij
bepaalde mededingingsbeperkende afspraken tijdelijk zijn toegestaan.
Vraag 2
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat door kartelvorming van boeren en
hun organisaties voortaan toe te staan dat zij daarmee een steviger tegenmacht kunnen
vormen ten opzichte van de inkooporganisaties die bijvoorbeeld supermarkten vormen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering op dit punt nader in te gaan.
Antwoord op vraag 2
Onderlinge samenwerking is een manier voor boeren en tuinders om hun positie in de
keten te versterken. Dat kan de onderhandelingspositie van de ondernemer in de keten
verbeteren en het inkomen van de boeren en tuinders positief beïnvloeden.
Het Europees recht biedt ruimte voor samenwerking tussen boeren, in de vorm van uitsluitingen
van het kartelverbod. Het doel van het wetsvoorstel is om deze mogelijkheden tot samenwerking
te expliciteren in onder andere de Mededingingswet en ze zo beter kenbaar te maken.
Er is met dit wetsvoorstel dus geen sprake van het «voortaan» toestaan van kartelvorming
waar dat voorheen niet toegestaan was.
Vraag 3
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering buiten dit wetsvoorstel om ervoor
gaat zorgen dat boeren een sterkere machtspositie kunnen gaan innemen ten opzichte
van de nu nog sterkere inkooporganisaties.
Antwoord op vraag 3
Voorliggend wetsvoorstel staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een breder
pakket aan maatregelen. Dit pakket bestaat onder meer uit een handreiking over samenwerkingsmogelijkheden,
twee andere wetsvoorstellen – namelijk het wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven en de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen –,
de agro-nutrimonitor van de ACM, de implementatie van de Europese Uitvoeringsverordening
2017/1185 («Markttransparantie»), en het aanstellen van een Samenwerkingsambassadeur.
Elk van deze maatregelen is gericht op het versterken van de positie van de boer in
de keten:
• De handreiking, die samenwerkingsmogelijkheden moet verduidelijken voor boeren en
vissers, zal worden opgesteld door de ACM. Een handreiking gepubliceerd door de ACM
geeft partijen in de agrarische sector de meeste duidelijkheid over hoe de toezichthouder
oordeelt over samenwerking in relatie tot het mededingingsrecht en uitzonderingen
voor de landbouw. De publicatie van de handreiking is naar verwachting begin volgend
jaar.
• De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzienings-keten treedt
in werking met ingang van 1 november 2021. De wet beoogt oneerlijke handelspraktijken
te voorkomen. Oneerlijke handelspraktijken zijn o.a. te late betalingen aan leveranciers,
het weigeren van schriftelijke overeenkomsten en het eenzijdig wijzigen van leveringsvoorwaarden.
Het voornemen is om op basis van deze wet een geschillencommissie aan te wijzen t.b.v.
laagdrempelige en onafhankelijke geschillenbeslechting.
• De agro-nutrimonitor van de ACM laat voor verschillende producten zien welke prijs
de schakels in de keten betaalden voor inkoop van het product en wat de verkoopprijs
ervan was. Naast prijsontwikkeling en margeverdeling beschrijft de monitor voor deze
producten ook de verschillen in prijsopbouw tussen de reguliere en de duurzame variant
daarvan.2 Inmiddels is de ACM begonnen met de nadere invulling van de agro-nutrimonitor 2021,
waarvan de resultaten in het najaar worden verwacht.
• De Europese Uitvoeringsverordening voor meer markttransparantie verplicht lidstaten
om vanaf 1 januari 2021 aan de Europese Commissie extra marktinformatie te verstrekken
over een aantal landbouwproducten. Dit gaat onder meer suiker, consumptiemelk, boter,
gehakt, kipfilet, tomaten en appelen. Naast marktinformatie van primaire producenten,
gaat het hierbij juist ook om aankoopprijzen door inkooporganisaties en voedselverwerkende
industrie. Hiermee zal meer zicht ontstaan op de verdeling van opbrengsten en daarmee
de marges in de keten. Net als bij de agro-nutrimonitor moet dit bijdragen aan inzicht
in de in- en verkoopprijs in de diverse schakels van de voedselketen, en wordt op
deze manier de basis gelegd voor het realiseren van eerlijke prijzen voor boeren,
alsmede het versterken van hun positie in de keten.
• Het wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven is thans bij uw Kamer aanhangig,
maar controversieel verklaard. Dit wetsvoorstel regelt dat breed gedragen maatschappelijke
duurzaamheidsinitiatieven kunnen worden vertaald in regelgeving. Samenwerkingsverbanden
in de voedselketen die een duurzaamheidsinitiatief hebben ontwikkeld, kunnen een verzoek
indienen om dit initiatief te vertalen in een wettelijke regeling.
• Tot slot wordt er gewerkt aan een inventarisatie van concrete kansen en belemmeringen
voor samenwerking binnen de agrarische sector. Hiertoe is per 1 mei 2021 de heer Ferd
Crone aangesteld als kwartiermaker om een functieomschrijving en profielschets op
te stellen van een later aan te stellen Samenwerkingsambassadeur, in lijn met de motie
hierover van het lid Geurts.3
2. Expliciet toestaan samenwerking landbouw en visserij
2.1 aanleiding
Vraag 4
De leden van de D66-fractie constateren dat artikel 12 van de Mededingingswet reeds
een uitzonderingsgrond bevat voor het toestaan van samenwerkingsverbanden in de landbouw
en visserij als dat in lijn is met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), het
Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) is of Gemeenschappelijke Marktordening-verordening
(GMO) is. Deze leden vragen waarom deze uitzondering in een afzonderlijk bepaling
geëxpliciteerd moet worden.
Antwoord op vraag 4
Artikel 12 van de Mededingingswet regelt dat de uitzonderingen of vrijstellingen op
het mededingingsrecht die krachtens een verordening van de Europese Raad of Europese
Commissie zijn gemaakt, onmiddellijk doorwerken in het nationale mededingingsrecht.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie, met name het in de toelichting genoemde
Witlofarrest, blijkt dat de uitsluitingen van het kartelverbod in het kader van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) een uniek juridisch-technisch karakter hebben.
Dit is voor het kabinet reden om voor te stellen om de doorwerking van deze uitsluitingen
op het niveau van de wet zelf expliciet te maken, in de vorm van een nieuw artikel 11a.
Het toevoegen van het voorgestelde artikel 11a heeft primair een technisch karakter,
omdat de uitsluitingen van het kartelverbod in het kader van het GLB en het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid (GVB) al doorwerken via artikel 12 van de Mededingingswet. Het kabinet
acht deze wijziging echter om twee redenen van belang. In de eerste plaats wordt op
deze manier expliciet gemaakt dat het GLB en het GVB meer ruimte bieden voor samenwerking
dan voor andere sectoren geldt. In de tweede plaats sluit deze wijze van doorwerking
beter aan bij de systematiek van de Mededingingswet, waarin de uitzonderingen op het
kartelverbod die in het VWEU zelf zijn neergelegd, op het niveau van de wet zijn opgenomen
en niet doorwerken via artikel 12 van de Mededingingswet.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het beter kunnen
samenwerken door boeren en tuinders ten behoeve van een sterkere positie in de keten
een belangrijke doelstelling van het wetsvoorstel is. Een coöperatie is een samenwerkingsvorm
waarvan er in Nederland, onder andere in de melkveesector, veel zijn. Deze samenwerkingsvorm
lijkt echter niet te hebben geleid tot een sterkere positie in de keten.
Vraag 5
Deze leden vragen of de regering bovenstaande constatering onderschrijft.
Antwoord op vraag 5
Boeren en tuinders kunnen door samen te werken hun krachten bundelen. Door concurrentie
op de internationale markt zal dat niet vanzelfsprekend leiden tot hogere prijzen
voor producenten. Maar door samenwerking kan de onderhandelingspositie van de ondernemer
wel verbeteren en daarmee kan samenwerking een positieve invloed hebben op het inkomen
van de boer.
Samenwerking kent verschillende vormen. In Nederland spelen in veel agrarische sectoren
coöperaties een rol, bijvoorbeeld in de groente- en fruitsector en de zuivelsector.
Een onderzoek door Wageningen Economic Research naar de positie van de boer in de
keten4 laat zien dat de marktpositie van boeren op verschillende manieren kan worden verbeterd,
bijvoorbeeld door het beperken van kosten, het vergroten van afzetmogelijkheden en
het gezamenlijk doen van investeringen. Uit de studie blijkt dat de empirische literatuur
niet eenduidig is over de vraag of coöperaties beter of slechter betalen dan andere
afnemers. Wel kan worden aangetoond dat in lidstaten in de Europese Unie waar het
aandeel van zuivelcoöperaties groter is, de zuivelprijzen stabieler zijn.
Vraag 6
De leden van de CDA-fractie vragen hoezeer hier de invulling van de coöperatieve statuten
en de mate waarin leden van de coöperatie invloed kunnen uitoefenen in de keten een
rol speelt?
Antwoord op vraag 6
Het is onduidelijk in hoeverre de invulling van de coöperatieve statuten en de mate
waarin leden van de coöperatie invloed kunnen uitoefenen in de keten bijdragen aan
de effectiviteit van een coöperatie bij het versterken van de positie van de ondernemers
in de keten. Wel laat het onderzoek van Wageningen Economic Research1 zien dat ondernemers die relatief vaak samenwerken in coöperaties zichzelf niet als
een vrije ondernemer beschouwen wat betreft de afzet van producten. Bij het vormen
van een coöperatie wordt een deel van de individuele ondernemersvrijheid namelijk
opgegeven.
Uit ander onderzoek van Wageningen Economic Research blijkt dat er een zekere spanning
zit tussen de grootte van de coöperatie en de afstand tot haar leden.5 Aan de marktzijde is de ontwikkeling van grotere coöperaties een pré vanwege de schaalvoordelen.
Aan de producentenzijde echter identificeert de primaire producent zich steeds minder
met zijn eigen afzetcoöperatie. Als, aldus de Wageningse onderzoekers, coöperaties
zo groot en afstandelijk worden, dan komt het voor dat de leden die coöperaties niet
meer ervaren als een verlengstuk van hun eigen bedrijf of als een organisatie die
hun belangen behartigt. Soms kiest men er dan voor nieuwe samenwerkingsorganisaties
op te richten als reactie op de grote in- en verkoopcoöperatie die eerder is opgericht.
Vraag 7
De leden van de CDA-fractie vragen welke andere samenwerkingsvormen er mogelijk zijn?
Antwoord op vraag 7
Een coöperatie is voor onder meer ondernemers een manier om de krachten te bundelen.
Daarnaast is het mogelijk om de samenwerking te zoeken in een producenten- en brancheorganisatie.
In de GMO-verordening staat de mogelijkheid voor lidstaten om dergelijke organisaties
in agrarische sectoren te erkennen, indien aan een aantal criteria is voldaan.6 Wat volgt is een korte beschrijving van deze organisaties.
• Een Producentenorganisatie (PO) is een samenwerkingsverband van producenten in de
landbouwsector met als doel het versterken van de positie van deze producenten in
de voedselketen. Een PO kan beter inspelen op de markt door concentratie van het aanbod
van de producten. Samenwerking biedt de mogelijkheid tot het verbeteren van de afzet,
planning en afstemming van de productie op de vraag.
• Meerdere erkende PO’s kunnen het initiatief nemen om samen te werken in een Unie van
Producentenorganisaties (UPO) en hiervoor een erkenning aanvragen. UPO’s kunnen dezelfde
activiteiten en taken uitvoeren als PO’s. UPO’s zijn nog meer dan een PO in staat
om de positie van producenten in de voedselketen te versterken en de sector voor te
bereiden op een meer marktgeoriënteerde en op continuïteit gerichte toekomst. Het
betreft hier dan onder andere concentratie van het aanbod en het verbeteren van de
afzet.
• Een Brancheorganisatie (BO) is een samenwerkingsverband van producenten in de landbouwsector
en vertegenwoordigers van andere beroepsgroepen verderop in de toeleveringsketen,
bijvoorbeeld verwerkers en distributeurs. BO’s kunnen een belangrijke rol spelen in
de onderhandelingen tussen de in de bevoorradingsketen actieve partijen en het stimuleren
van transparantie van de markt. Vraag en aanbod kunnen beter op elkaar worden afgestemd
en er kan gezamenlijk geïnvesteerd worden om bepaalde doelen te bereiken, bijvoorbeeld
op gebied van kennis en innovatie of conformering aan milieueisen.
In de eerder genoemde handreiking (zie het antwoord op vraag 3) worden samenwerkingsmogelijkheden
verduidelijkt voor boeren en vissers. Mogelijk blijkt uit deze handreiking dat er,
aanvullend op bovenstaande limitatieve lijst, nog andere samenwerkingsmogelijkheden
mogelijk zijn.
De leden van de SP-fractie constateren dat met het wetsvoorstel geen nieuwe mogelijkheden
voor samenwerking worden gecreëerd, maar dat deze enkel expliciet worden vastgelegd
op basis van jurisprudentie, aangezien er in de sectoren veel onduidelijkheid bestaat
over wat mogelijk is en wat niet.
Vraag 8
De leden van de SP-fractie vragen welk effect de regering denkt dat dit wetsvoorstel
zal sorteren. Hoe wordt de onderhandelingspositie van primaire producenten effectief
versterkt?
Antwoord op vraag 8
Het doel van het gehele pakket aan maatregelen is dat primaire producenten meer gebruik
gaan maken van de samenwerkingsmogelijkheden door de regels te verduidelijken. De
studie «Positie primaire producent in de keten» van Wageningen Economic Research7 wijst uit dat primaire agrarische ondernemers al op verschillende manieren samenwerken,
maar dat nog niet alle mogelijkheden worden benut. Primaire producenten blijken onder
meer juridische belemmeringen te ervaren bij het vormgeven van hun samenwerking. De
mededingingsregelgeving wordt daarbij het vaakst genoemd door de geïnterviewde boeren,
terwijl ook aan de Europese regelgeving ten aanzien van de gemeenschappelijke marktordening
in het kader van het GLB wordt gerefereerd.
Het wetsvoorstel voorziet in de explicitering van de uitsluitingen van het kartelverbod
van gedragingen in het kader van het GLB en het GVB in de Mededingingswet, in de vorm
van een nieuw artikel 11a, eerste lid. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
zal op grond van het voorgestelde tweede lid van artikel 11a mededeling doen in de
Staatscourant van de gevallen waarin het kartelverbod niet van toepassing is. Deze
mededeling zal een declaratoir karakter hebben en heeft dus geen rechtsgevolgen. Wel
worden de mogelijkheden die het Europese recht biedt voor samenwerking op deze manier
beter kenbaar. Aan het bereiken van dat doel wordt verder bijgedragen door de flankerende
maatregelen bij het wetsvoorstel, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3.
Vraag 9
De leden van de SP-fractie vragen verder hoe ervoor zal worden gezorgd dat primaire
producenten niet alleen de kosten, maar ook de baten ondervinden van het voldoen aan
bovenwettelijke eisen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid en dierenwelzijn.
Hoe draagt dit wetsvoorstel hieraan bij?
Antwoord op vraag 9
Van primaire producenten wordt steeds vaker gevraagd om aan hogere, bovenwettelijke
eisen te voldoen, bijvoorbeeld ten aanzien van dierenwelzijn en duurzaamheid. Tegelijkertijd
bestaat er een continue druk om verkoopprijzen te verlagen, omdat de prijs van producten
voor consumenten een belangrijk aankoopcriterium is. Onderlinge samenwerking is een
manier voor boeren en tuinders om hun positie in de keten te versterken. Zo biedt
het de mogelijkheid tot het verbeteren van de afzet, planning en afstemming van de
productie op de vraag, wat indirect ook van (positieve) invloed is op de prijs van
het product.
Maar er is meer: het is namelijk van groot belang dat telers worden beloond voor de
inspanningen die zij verrichten om de productie duurzamer te maken. Alle partijen
in de keten hebben en dienen een verantwoordelijkheid te nemen om bovenwettelijke
eisen op een passende wijze te belonen. Het kan namelijk niet zo zijn dat de extra
inspanningen die de primaire producent ten behoeve van duurzaamheid pleegt, niet vergoed
worden. Als ketenpartijen (denk aan supermarkten) aan primaire producenten duurzaamheidseisen
opleggen, dan betekent dit inherent dat zij óók de verantwoordelijkheid hebben om
deze bovenwettelijke eisen op een passende wijze, in klinkende munt, te belonen. Maar
dat gaat niet vanzelf. Juist vanwege dit belang is een agrarische ondernemerschapsagenda
opgesteld8 waarin onder meer de trajecten zijn opgenomen die zijn opgesomd in de beantwoording
van vraag 3. Aanvullend daarop wordt in deze agenda dieper ingegaan op het belonen
van publieke diensten. De bovenwettelijke eisen kunnen namelijk ook leiden tot een
grote maatschappelijke meerwaarde, zoals een aantrekkelijk landschap of behoud van
biodiversiteit, waar de hele samenleving van profiteert. Vandaar dat het streven is
om het Nationaal Strategisch Plan (NSP) zo vorm te geven dat de betalingen van het
GLB meer worden gericht op het vergoeden van publieke diensten die de boer levert,
denk aan agrarisch natuurbeheer.
Vraag 10
De leden van de SP-fractie vragen welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden
om de positie van primaire producenten te versterken?
Antwoord op vraag 10
De leden van de SP-fractie worden verwezen naar het antwoord op vraag 3.
2.2 Europeesrechtelijk kader en huidige implementatie
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een van de doelstellingen
van het wetsvoorstel is dat collectieve acties door landbouwers en vissers moeten
worden gefaciliteerd en bevorderd. Daarmee zouden spanningen met het algemene mededingingsrecht
kunnen ontstaan. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie
blijkt dat de doelstellingen van het GLB en het GVB in voorkomend geval voorrang hebben
op de doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van mededinging. Deze leden
vinden dit positief. Echter is er een tweetal beperkingen. Een van deze beperkingen
volgt uit het feit dat landbouwproducten in artikel 38, eerste lid, Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU) strak zijn gedefinieerd, namelijk als «voortbrengselen
van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking
welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden». Het gaat om de
in bijlage 1 van het VWEU genoemde producten. Een strakke definiëring kan bijdragen
aan duidelijkheid en dat lijkt deze leden van belang.
Vraag 11
Verwacht de regering discussie over deze bijlage en/of is de lijst voldoende afgestemd
met stakeholders op volledigheid? Aangezien de sector in ontwikkeling is en er voortdurend
nieuwe producten op de markt komen, wordt deze lijst in overleg met de sector periodiek
geactualiseerd?
Antwoord op vraag 11
De artikelen 38 tot en met 44 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU) bevatten bepalingen over het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.
Op grond van artikel 38, derde lid, vallen de producten, genoemd in bijlage I bij
het VWEU, onder de bepalingen over het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.
De in deze bijlage genoemde categorieën producten zijn ruim geformuleerd en laten
zich samenvatten als «voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten
in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband
houden». Door de brede formulering is periodieke actualisering niet nodig. Overigens
zou een eventuele aanpassing van de bijlage ten behoeve van de opname van een nieuwe
categorie producten, die niet onder één van de bestaande categorieën valt, een verdragswijziging
vergen en dus veel voeten in de aarde hebben.
2.3 Voorgestelde aanpassing van de Mededingingswet
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat voor de landbouw en visserij van belang
is dat samenwerking mogelijk wordt gemaakt zodat bijvoorbeeld innovaties versneld
kunnen worden. In de memorie van toelichting lezen deze leden dat voorgesteld wordt
om de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Staatscourant te laten
mededelen welke gevallen zijn uitgesloten van het kartelverbod. Deze mededeling heeft
een zuiver declaratoir karakter geen rechtsgevolgen.
Vraag 12
Wat is de waarde van deze mededeling wanneer deze louter declaratoir is?
Antwoord op vraag 12
De leden van de VVD-fractie worden verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Vraag 13
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de publicatie van de handreiking verwacht
wordt.
Antwoord op vraag 13
De publicatie van de handreiking is naar verwachting begin volgend jaar. Deze handreiking
zal door de ACM worden opgesteld.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Minister van
Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit samen met de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een handreiking zal publiceren
die de samenwerkingsmogelijkheden in de landbouw verduidelijkt en stimuleert teneinde
de positie van de boer in de keten te versterken, als onderdeel van een bredere voorlichtingscampagne
die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van de aangepaste
Mededingingswet gaat opstarten. Deze leden vinden dit goed en belangrijk. Het is van
belang dat op een correcte manier gebruik wordt gemaakt van de ruimte die het wetsvoorstel
biedt en dat informatievoorziening laagdrempelig is.
Vraag 14
Onderschrijft de regering het bovenstaande? Gaat in de communicatie – ter inspiratie –
ook aandacht worden besteed aan reeds succesvolle samenwerkingen?
Antwoord op vraag 14
Het kabinet herkent de behoefte aan een publicatie die in begrijpelijke taal en met
aansprekende voorbeelden de mogelijkheden tot samenwerking voor de sector verduidelijkt.
De handreiking heeft juist als doel om mogelijkheden tot samenwerking in de landbouw
voor een breed publiek te verduidelijken. Indien er succesvolle voorbeelden zijn van
samenwerkingsverbanden die zijn toegestaan, dan zal daar in de handreiking, aandacht
aan worden besteed.
Vraag 15
De leden van de CDA-fractie vinden de aanstelling van een samenwerkingsambassadeur
ter uitvoering van de motie-Geurts een belangrijke stap (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 81). Kan deze samenwerkingsambassadeur ook beschikken over een ministerieel team, zoals
de motie verzoekt?
Antwoord op vraag 15
Per 1 mei jl. is de heer Ferd Crone als Kwartiermaker Samenwerkingsambassadeur aangesteld,
om een functieomschrijving en profielschets op te stellen van een later aan te stellen
Samenwerkingsambassadeur, in lijn met de motie hierover van het lid Geurts.9 De inrichting en eventuele ondersteuning door een ministerieel team zal mede afhangen
van de bevindingen van de Kwartiermaker.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de inzet van
de regering is om in het toekomstige GLB de positie van de boer in de keten te versterken
door ruimte en helderheid te bieden voor horizontale samenwerking (tussen producenten)
en verticale samenwerking (in de keten) wat betreft de uitzonderingsmogelijkheden
voor de landbouw op de Europese mededingingsregelgeving. De onduidelijkheden over
de toepassing van de mededingingsregels die op Europees niveau nog bestaan wil de
regering ook op nationaal niveau wegnemen. Deze leden lezen echter dat de regering
wat betreft de rol die wetgeving daarbij kan spelen, terughoudendheid bepleit. De
nationale wetgever mag geen knopen doorhakken op de punten waarop het recht van de
Europese Unie onduidelijkheden geeft om dat daarmee de betreffende nationale regelgeving
strijdig met het unierecht zou kunnen zijn. Ook een verruiming van het nationale deel
van het mededingingsrecht, specifiek gericht op landbouw, is geen optie. Toch gaat
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Staatscourant mededelen
welke gevallen zijn uitgesloten van het kartelverbod.
Vraag 16
Is de mededeling in de Staatscourant slechts een verduidelijking van de reikwijdte
van de bestaande uitsluitingen van het kartelverbod of wordt er toch meer ruimte aan
boeren gegeven om samen te werken?
Antwoord op vraag 16
Dit onderdeel van het wetsvoorstel betreft slechts een verduidelijking van de reikwijdte
van bestaande uitsluitingen. Zie ook het antwoord op vraag 8.
3. Wijzigingen in het concentratietoezicht
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering als standpunt hanteert dat
de Mededingingswet zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij het Europese mededingingsrecht.
Door de digitale revolutie kent het Europees mededingingsrecht echter forse hiaten.
Daarover hebben Kamer en regering reeds over beraadslaagd naar aanleiding van de initiatiefnota
van het lid Verhoeven over Mededinging in de digitale economie (Kamerstuk
34 134
).
Vraag 17
De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke wijze zij de in de initiatiefnota
geadresseerde hiaten nu aanpakken. Tevens vragen deze leden de regering per motie
uiteen te zetten hoe zij uitvoering geeft aan de moties die zijn aangenomen bij de
behandeling van de initiatiefnota. Zij wensen tot slot een reflectie van de regering
op de uitvoering van de breed aangenomen motie-Sjoerdsma c.s (Kamerstuk 34 134, nr. 11) met het verzoek aan de regering om de Nederlandse mededingingsregels te moderniseren
met elementen uit de initiatiefnota waaronder het concentratietoezicht, het ex ante
ingrijpen bij poortwachters, datadeling ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf
(mkb) en de toegang van de toezichthouders en de Kamer daarover voor het tweede kwartaal
2020 te informeren.
Antwoord op vraag 17
n de brief van 20 april 202010 van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat is per motie die is ingediend
tijdens het debat over de intiatiefnota van het lid Verhoeven, uitgebreid toegelicht
hoe deze is uitgevoerd. In de beantwoording van de vragen die uw fractie bij het Schriftelijk
Overleg Digitale Zaken op 18 mei 2021 heeft gesteld, is hier nader op ingegaan met
een brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat11. In deze brieven staat dat de moties die zijn ingediend bij het notaoverleg over
de initiatiefnota zijn meegenomen in de Nederlandse beleidsinzet inzake het toepasbaar
houden van het mededingingsinstrumentarium in relatie tot online platforms. Onderdeel
van die beleidsinzet was het richting Europese Commissie en andere lidstaten uitdragen
van het belang van Europese regels rondom grote platforms met een poortwachterspositie,
waaronder datadeling, interoperabiliteit en toegang tot meer informatie voor de Europese
toezichthouder. Mede naar aanleiding van de Nederlandse inzet op dit onderwerp, heeft
de Commissie eind 2020 haar voorstel voor de Digital Markets Act (DMA) gepubliceerd.
Voor de manier waarop het Nederlandse standpunt in de DMA een plek heeft gekregen,
wordt u verwezen naar het BNC-fiche Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets
Act) van 12 februari 202112. Naast de DMA werkt de Commissie ook aan andere manieren om het mededingingsbeleid
toepasbaar te houden in de digitale economie. Zo werkt de Commissie aan een herziening
van de richtsnoer over marktafbakening in het mededingingsrecht en heeft de Commissie
een «guidance document» gepubliceerd dat eraan bij moet dragen dat de Commissie alle
relevante fusies en overnames door grote platforms kan beoordelen.
In de eerdergenoemde brief van april 2020 is ook toegelicht dat hoewel de inhoud van
de motie Sjoerdsma c.s. aansluit bij de Europese beleidsinzet, het niet voor de hand
ligt hiervoor ook op nationaal niveau aanpassingen in de mededingingsregels te doen.
Het juiste niveau om op machtige platforms in te grijpen is het Europese. De machtigste
platforms opereren namelijk mondiaal, zodat ingrijpen door de Europese Commissie het
meest effectief is. Dit voorkomt fragmentatie, hetgeen het makkelijker maakt voor
kleinere platforms om binnen Europa door te groeien en uiteindelijk concurrentiedruk
op poortwachters uit te kunnen oefenen. Ook zorgt ingrijpen op Europees niveau ervoor
dat zakelijke en eindgebruikers van poortwachters in heel Europa hetzelfde niveau
van bescherming kennen. De Commissie werkt op dit moment al aan geharmoniseerde Europese
regelgeving voor heel de EU. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding in aanvulling
hierop nationale aanpassingen te doen.
4. Advies en consultatie
4.1 Wijzigingen met betrekking tot de landbouw- en visserijsector
4.1.1. Adviezen
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) naar aanleiding van dit wetsvoorstel en een toekomstige mededeling
van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vragen van ondernemers verwacht
die beantwoord moeten worden, alsmede inzet nodig heeft om de handreiking mede tot
stand te brengen.
Vraag 18
De leden van de VVD-fractie vragen wat voor vragen er in de lijn der verwachting liggen?
Is het niet mogelijk deze al in een eerder stadium te ondervangen door deze verwachtte
vragen al in de handreiking op te nemen?
Antwoord op vraag 18
Bij het opstellen van de handreiking zullen er gerichte gesprekken worden gevoerd
met agrarische sectororganisaties. Centraal in deze gesprekken staan hun ervaringen
en verwachtingen rondom samenwerkingsmogelijkheden in relatie tot de mogelijkheden
binnen de Mededingingswet. De handreiking kan op deze manier ingaan op vragen vanuit
de sector.
4.1.2. Internetconsultatie
De leden van de CDA-fractie constateren dat via internetconsultatie diverse suggesties
worden gedaan om de geschetste problematiek te verbeteren. Onder meer door nationale
wetgeving op te stellen. Hierover lezen deze leden in de memorie van toelichting dat
de regering op nationaal niveau een bijdrage wil leveren aan het wegnemen van de onduidelijkheden
over de toepassing van de mededingingsregels in de landbouwsector, maar dat dat wat
betreft de rol die wetgeving daarbij kan spelen, enige bescheidenheid past en dat
het niet aan de nationale wetgever is om knopen door te hakken op de punten waarop
het Unierecht onduidelijkheden geeft.
Vraag 19
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven hoe Nederland, als
het nationaal terughoudendheid betracht, praktisch invloed gaat uitoefenen op Europese
wet- en regelgeving.
Antwoord op vraag 19
In algemene zin pleit het kabinet geregeld in Brussel voor duidelijkheid op dit punt.
Al sinds langere tijd is haar inzet in Brussel op een toekomstig GLB gericht dat ervoor
zorgt dat boeren en tuinders in staat worden gesteld om een eerlijke prijs te bedingen
voor hun producten, die recht doet aan de productiekosten, inclusief kosten voor duurzaamheid,
en hen een redelijk inkomen biedt.13 Het GLB dient volgens het kabinet bij te dragen aan de versterking van de positie
van de boer in de keten, door ruimte en helderheid te bieden voor horizontale samenwerking
(tussen producenten) en verticale samenwerking (in de keten) voor wat betreft de uitzonderingsmogelijkheden
voor de landbouw op de Europese mededingingsregels en moet oneerlijke handelspraktijken
tegengaan. Keteninitiatieven en -certificering gericht op een eerlijke verdeling van
marges en op duurzame productie moeten worden gestimuleerd.
Het is daarom goed nieuws dat er in het kader van de onderhandelingen over het nieuwe
GLB, meer concreet over de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten
(GMO), overeenstemming in de triloog-onderhandelingen is bereikt over een aantal voorstellen
die meer ruimte en helderheid bieden voor samenwerking. Deze overeenstemming dient
nog wel bekrachtigd te worden door de Raad en het Europees Parlement. Zo zijn ketenafspraken
die beogen bovenwettelijke duurzaamheidsstandaarden toe te passen op de productie
en/of handel in landbouwproducten van het kartelverbod uitgezonderd, mits de afspraken
daarbij niet verder gaan dan strikt noodzakelijk voor het behalen van die standaarden.
Het blijft wel aan de nationale mededingingsautoriteiten om te beoordelen of de afspraken
niet leiden tot uitsluiting van mededinging. Echter, mocht dat onverhoopt toch het
geval zijn dan geldt een eventueel verbod op of verplichte aanpassing van de afspraken
niet met terugwerkende kracht en volgt er geen boete. Dit betekent dat samenwerking
niet langer meer bij voorbaat als een (te) groot financieel risico hoeft te worden
gezien. Deze zogenaamde «safe harbour»-clausule gold ook al voor horizontale samenwerking
tussen erkende producentenorganisaties. Voor overige vormen van horizontale samenwerking
voorziet de huidige GMO in de mogelijkheid om voorafgaand de Europese Commissie om
advies te vragen over de toelaatbaarheid van de voorgenomen afspraken. Met de hervorming
wordt deze mogelijkheid om van de Europese Commissie een comfort letter te verkrijgen
ook uitgebreid naar alle vormen van verticale samenwerking.
Verder onderschrijft het kabinet van harte de voornemens die de Europese Commissie
beschrijft in haar «Van boer-tot-bord strategie» om de positie van boeren in de keten
te versterken. Zo zal de Commissie toezicht houden op de uitvoering van de richtlijn
inzake oneerlijke handelspraktijken14 door de lidstaten en werken aan verbeterde landbouwvoorschriften op het gebied van
geografische aanduidingen. In het kader van deze strategie wil de Commissie ook breder
kijken naar de mededingingsregels voor collectieve initiatieven die duurzaamheid in
de toeleveringsketen bevorderen om primaire producenten te steunen bij de transitie
naar een duurzame landbouw. Het is nog niet duidelijk hoe deze actie zich gaat verhouden
tot wat er in het kader van de hervorming van het GLB overeengekomen is, maar aandacht
voor het effect van de mededingingsregels op de transitie is een goede zaak. De voorstellen
voor verduidelijking van het toepassingsgebied van de mededingingsregels – mogelijk
in de vorm van richtsnoeren met concrete voorbeelden – worden pas volgend jaar verwacht
(in het derde kwartaal), Nederland zal zich er daarbij voor inzetten dat het daadwerkelijk
tot duidelijkheid komt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.