Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda informele JBZ-raad 15-16 juli 2021 (Kamerstuk 32317-695)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 702
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 12 juli 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en
                  de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over:
               
• Geannoteerde agenda van de informele JBZ-raad 15–16 juli 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 695);
• Verslag schriftelijk overleg over de JBZ-raad van 7–8 juni 2021 (algemeen deel) (Kamerstuk
                        32 317, nr. 687);
                     
• Verslag van de JBZ-raad van 7–8 juni (Kamerstuk 32 317, nr. 694);
• Fiche: Mededeling EU-strategie aanpak georganiseerde criminaliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3114);
• Fiche: Aanbeveling mandaat onderhandelingen samenwerkingsovereenkomst EU-Interpol
                        (Kamerstuk 22 112, nr. 3115).
                     
De vragen en opmerkingen zijn op 5 juli 2021 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid
                  en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
                  Bij brief van 7 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
               
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
               
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
               
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
                  agenda voor de informele JBZ-raad van 15–16 juli. Zij hebben nog enkele vragen en
                  opmerkingen voorafgaand aan de informele JBZ-raad.
               
Kunstmatige intelligentie
De leden van de VVD-fractie lezen in de toelichting op het voorstel voor de verordening
                  dat de voorgestelde regels zullen worden gehandhaafd door middel van een governancesysteem
                  op het niveau van de lidstaten. Deze leden hebben hierover de volgende vraag: hoe
                  en door wie gaat het toezicht en de handhaving in Nederland georganiseerd worden?
                  Graag ontvangen zij een reactie van de Minister.
               
In de verordening wordt gesteld dat de lidstaten een of meerdere nationale toezichthouders
                     aanwijzen. De keuze voor een toezichthouder hangt af van de sector waarin een AI-systeem
                     wordt ingezet en gebruikt. Het is dus voor te stellen dat bestaande toezichthouders
                     zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM), het Agentschap Telecom (AT) en de Autoriteit
                     Persoonsgegevens (AP) hier een rol in zullen spelen voor de respectievelijke sectoren
                     en/of taakgebieden waarvoor zij nu al verantwoordelijk zijn. Net als bij de AVG zal
                     toezicht op (de inzet van AI door) de gerechten voorbehouden blijven aan de rechtspraak.
                     Daarnaast kan in voorkomende gevallen worden gekeken in hoeverre relevante andere
                     inspecties en toezichthouders hier een verantwoordelijkheid kunnen hebben. Er zijn
                     echter nog vragen1 die in overleg met Commissie (verder) moeten worden verduidelijkt om deze keuzes
                     te kunnen maken. De verordening stelt in ieder geval dat voor AI-systemen die worden
                     gebruikt voor rechtshandhavingsdoeleinden, de AP of de andere relevante inspectie
                     of toezichthouder voor dit domein als de toezichthouder voor de AI-verordening zal
                     worden aangewezen.
Kindvriendelijke rechtsprocedures
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche over de EU-Kinderrechtenstrategie
                  2021–2024 dat de Commissie onder andere zal bijdragen aan gespecialiseerde justitiële
                  opleidingen en in 2022 een voorstel zal doen voor wetgeving dat de wederzijdse erkenning
                  van ouderschap tussen lidstaten ondersteunt. Kan de Minister toelichten hoe deze bijdrage
                  aan gespecialiseerde justitiële opleidingen wordt ingevuld?
               
De Commissie heeft op dit moment nog geen aanvullende informatie verspreid over deze
                     specifieke justitiële opleidingen.
Kan de Minister tevens aangeven wanneer het Commissievoorstel voor wetgeving precies
                  wordt verwacht en wat voor Nederland en voor de Commissie de belangrijkste elementen
                  zijn bij het voorbereiden van deze wetgeving?
               
De Europese Commissie verwacht in het derde kwartaal van 2022 een verordening te presenteren
                     over de wederzijdse erkenning van ouderschap. Ter voorbereiding hiervan houdt de Commissie
                     momenteel een consultatie. Nederland bereidt een mogelijke reactie op deze consultatie
                     voor. Deze zal zoals gebruikelijk te zijner tijd met het parlement worden gedeeld.
                     Een element dat voor Nederland centraal staat bij de onderhandeling is dat een verordening
                     binnen de Europese Unie zal moeten leiden tot een daadwerkelijke verbetering van de
                     erkenningskansen voor het ouderschap van kinderen van ouders van gelijk geslacht.
                     Wie ouder is in de ene lidstaat, moet ook ouder zijn in alle andere lidstaten van
                     de Unie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet onderzoek heeft laten doen naar
                  digitaal nalatenschap. Wanneer komt dit onderzoek naar de Kamer en wanneer wordt dit
                  onderzoek voorzien van een kabinetsreactie?
               
Het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam over juridische aspecten van digitale
                     nalatenschappen is dit voorjaar aangeboden aan de Minister van Binnenlandse Zaken
                     en Koninkrijksrelaties. Op 6 juli jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en
                     Koninkrijksrelaties het onderzoeksrapport, voorzien van een kabinetsreactie, aan Uw
                     Kamer gestuurd.
De leden van de VVD-fractie hebben ook met interesse kennisgenomen van de nieuwe Commissievoorstellen
                  en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.
               
Mededeling EU-strategie aanpak georganiseerde criminaliteit
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat er op Europees niveau wordt gewerkt aan
                  een aanpak van dit probleem. Hoe wordt er tot dusver in EU-verband samengewerkt om
                  georganiseerde misdaad en ondermijning aan te pakken? Hoe draagt deze Europese strategie
                  bij aan de bestaande Nederlandse aanpak van ondermijning?
               
De aanpak van de georganiseerde criminaliteit en ondermijning wordt primair in de
                     EU-ruimte van vrijheid, veiligheid en recht vormgegeven. Daartoe is wetgeving, beleid,
                     informatie-uitwisseling en operationele samenwerking tot stand gebracht. De Schengen
                     uitvoeringsovereenkomst en EU strafrechtelijke samenwerking inclusief instrumenten
                     zoals het Europese aanhoudingbevel, het Europese onderzoeksbevel, gezamenlijke onderzoeksteams
                     (Joint Investigation Teams), de EU confiscatie-wetgeving maar ook EU-agentschappen als Eurojust, Europol, Frontex
                     en EU-organen zoals OLAF en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) worden voor opsporingsdoeleinden
                     ingezet.
Daarnaast dragen EU-informatiesystemen zoals het Schengen Informatiesysteem (SIS)
                     en de informatiedeling via het Prüm-instrument voor het uitwisselen van dna, vingerafdrukken
                     en voertuigregistratiegegevens bij aan de aanpak van ondermijning in EU-verband. Deze
                     inzet wordt bovendien ondersteund door het vergroten van de weerbaarheid van sectoren
                     tegen criminele activiteiten met behulp van EU-wetgeving en maatregelen, bijvoorbeeld
                     in de financiële sector tegen witwassen en terrorismefinanciering, en in het digitale
                     domein tegen misbruik via verschillende vormen van fraude en cybercrime.
Operationeel wordt de EU inzet in het bijzonder vormgegeven in het EU EMPACT2 mechanisme dat sinds 2010 bestaat. Dit mechanisme ondersteunt met behulp van een
                     EU dreigingsanalyse, welke wordt opgesteld door Europol met inbreng van alle lidstaten
                     en derde partijen, informatie-gestuurd optreden tegen criminele netwerken, bedrijfsmodellen
                     en criminele markten. In het kader van EMPACT wordt multidisciplinair samengewerkt
                     door opsporingsinstanties, openbaar ministeries, douane, EU-agentschappen en waar
                     kan ook bestuurlijke autoriteiten wat leidt tot grootschalige internationale opsporingsonderzoeken,
                     pan-Europese handhavingsacties en het vergroten van de gezamenlijke expertise inzake
                     georganiseerde criminaliteit. Ook voert de EU (de lidstaten, Commissie en agentschappen)
                     verschillende strategieën en actieplannen op criminele fenomenen uit zoals die tegen
                     illegale vuurwapenhandel, drugs en mensenhandel.
In het BNC-fiche3 van 21 mei 2021 licht het kabinet haar oordeel over de Europese Commissiemededeling
                     voor een EU strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit toe. Daarbij
                     heeft het kabinet uitdrukkelijk gekeken naar de bijdrage die de voorgestelde strategie
                     en daarin gemelde acties kunnen leveren aan de Nederlandse prioriteiten en aanpak
                     van georganiseerde criminaliteit en de ondermijning veroorzaakt door die criminaliteit.
De strategie draagt bij aan de beleidsvorming en acties op EU-niveau voor de aanpak
                     van georganiseerde criminaliteit en ondermijning in de komende jaren. De strategie
                     onderkent duidelijk en goed de problematiek van ondermijning en de noodzaak deze nog
                     beter in kaart te brengen ten behoeve van een doeltreffende aanpak. In de strategie
                     genoemde actielijnen en initiatieven komen grotendeels overeen met de Nederlandse
                     prioriteiten bij de aanpak van ondermijning. In de strategie wordt ingezet op een
                     financiële en preventieve aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit door
                     middel van het aankondigen van nieuwe EU-wetgeving op witwassen, ontneming van criminele
                     vermogensbestanddelen en het versterken van het financieel opsporen. Dit sluit aan
                     bij de Nederlandse inzet op het afpakken van crimineel vermogen en het volgen van
                     criminele geldstromen. Ook de in de strategie gemelde versterking van de digitale
                     en technische gereedheid van autoriteiten voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende
                     criminaliteit sluit goed aan bij de Nederlandse inzet. De recente grote opsporingsonderzoeken
                     op georganiseerde ondermijnende criminaliteit gekoppeld aan het verkrijgen van versleutelde
                     communicatiegegevens tonen aan hoe cruciaal een goede positie van de rechtshandhaving
                     is in het digitale domein. Dit kan gelet op de aard van het digitale domein alleen
                     internationaal, in ieder geval in EU-kader, goed worden geregeld.
De in de strategie beoogde ondersteuning van de multidisciplinaire operationele samenwerking
                     en bijpassende informatiedeling past ook goed bij de Nederlandse ondermijningsaanpak.
                     Georganiseerde ondermijnende criminaliteit is internationaal van aard en vergt een
                     internationaal georganiseerde operationele respons met oog voor ieders rol en verantwoordelijkheden.
                     Het kabinet stelt in het BNC-Fiche de aankomende initiatieven op operationeel samenwerking
                     te beoordelen in het licht van belangrijke principes als subsidiariteit, proportionaliteit,
                     soevereiniteit en wederkerigheid en in het licht van het Nederlandse rechtssysteem.
                     Inzake preventie is er in de strategie aandacht voor de weerbaarheid van maatschappelijke
                     sectoren, de noodzaak een lokaal gerichte aanpak op oorzaken van criminaliteit te
                     organiseren en de bestuurlijke aanpak van criminaliteit. Echter, de Commissie had
                     meer ambitie kunnen tonen, in het bijzonder als het gaat om het ondersteunen van logistieke
                     knooppunten en processen tegen criminele inmenging. Deze processen worden juist ook
                     door EU-wetgeving en praktijken ingekaderd. Daartoe heeft Nederland ook in een non-paper
                     voor de strategie opgeroepen en het kabinet zal dit verder gaan bepleiten ter ondersteuning
                     van haar aanpak van ondermijning.
Ook zal het kabinet verder gaan met het bepleiten van een concretisering van de inzet
                     van EU extern beleid ten behoeve van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
                     In de strategie wordt de inzet van EU extern beleid toegelicht maar wordt weinig concretisering
                     gegeven. Het EU extern beleid kan een belangrijk vehikel zijn om de Nederlandse actielijn
                     voor de aanpak van ondermijning gericht op upstream disruption in bron- en transitlanden van criminaliteit meer vorm te geven. Ook daarvoor heeft
                     het kabinet al handvatten aan de Europese Commissie geboden.
Wordt het met deze strategie mogelijk om (EU-)grensoverschrijdend informatie te delen
                  over criminelen? Hoe wordt dit vormgegeven?
               
Momenteel wordt in EU kader veel informatie grensoverschrijdend gedeeld over criminelen.
                     Dit gebeurt aan de hand EU-informatiesystemen zoals het Schengen Informatiesysteem
                     (SIS), het reeds bestaande Prüm-instrument voor het delen van opsporingsinformatie
                     (dna, vingerafdrukken en voertuigregistratiegegevens), via de EU agentschappen Europol
                     en Eurojust en via de internationale rechtshulp ondersteund door EU instrumenten.
                     Ook in Joint Investigation Teams delen opsporingsinstanties van lidstaten informatie over criminelen. De strategie
                     die de Europese Commissie voorstelt kondigt aanvullende maatregelen aan om de informatiedeling
                     over criminaliteit en criminelen verder te versterken. Concrete voorbeelden zijn de
                     herziening van de Prüm-wetgeving waardoor aanvullende opsporingsinformatie over criminelen
                     grensoverschrijdend gedeeld kan worden en de processen bij deze deling gestroomlijnd
                     worden. Een ander voorbeeld is herziening van de reeds in onderhandeling zijnde Europol-verordening
                     waardoor Europol beter in staat zal zijn informatie van relevante partijen te verwerken
                     ten behoeve van het bieden van analyses en operationele ondersteuning aan lidstaten
                     bij de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden. Ook het in de strategie genoemde
                     initiatief van een samenwerkingsakkoord tussen de EU en Interpol ten behoeve van een
                     versterkte samenwerking tussen Interpol en EU-instanties, waaronder Europol en Frontex,
                     zal de grensoverschrijdende informatiedeling in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid
                     ondersteunen.
Aanbeveling mandaat onderhandelingen samenwerkingsovereenkomst EU-Interpol
De leden van de VVD-fractie vragen waaruit de huidige bi- en multilaterale samenwerking
                  van de politie en andere opsporingsdiensten van de lidstaten in Interpolverband bestaat.
                  In hoeverre wordt er nu al informatie gedeeld tussen Nederlandse politiediensten enerzijds
                  en Europese diensten anderzijds?
               
De politie werkt op meerdere manieren samen met de opsporingsdiensten van andere EU-lidstaten.
                     Dit gebeurt in zowel bilateraal als multilateraal verband en vindt hoofdzakelijk plaats
                     met ondersteuning van Europol. Ook Interpol vormt een belangrijk platform voor deze
                     samenwerking, onder meer doordat de organisatie het mogelijk maakt om politiële informatie
                     uit te wisselen en te notificeren en om gezamenlijke operaties te coördineren. De
                     samenwerking tussen de Nederlandse politie en opsporingsdiensten van EU-lidstaten
                     vindt met name via Interpol plaats wanneer opsporingsdiensten uit derde landen betrokken
                     zijn, of redelijkerwijs vermoed kan worden dat verdachten, geld- en goederenstromen
                     of (digitale) modus operandi een link buiten de EU hebben. Met de aanbeveling voor
                     een mandaat voor onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst tussen de EU
                     en Interpol wordt beoogd om tevens te voorzien in versterkte samenwerking en informatie-uitwisseling
                     tussen de EU als geheel enerzijds en Interpol anderzijds.4
                     
De Nederlandse politiediensten en Europese diensten delen reeds op verschillende wijzen
                     informatie. De Nederlandse politie wisselt in het belang van zijn opsporingsonderzoeken
                     informatie uit met Europol. Europol kan namelijk assisteren bij deze onderzoeken door
                     informatie te analyseren of te ontsluiten. Via het Siena-communicatiesysteem kan politiële
                     informatie op veilige wijze met Europol en met andere lidstaten worden gedeeld. Daarnaast
                     bestaan er verschillende EU-instrumenten waarmee de informatie-uitwisseling tussen
                     politiediensten van EU-lidstaten wordt vergemakkelijkt. Zo kunnen de EU- en Schengenlidstaten
                     signaleringen invoeren in het Schengen Informatiesysteem (SIS) met als doel dat een
                     bevoegde autoriteit in een andere lidstaat die de gesignaleerde persoon of het gesignaleerde
                     voorwerp aantreft, de aan de signalering verbonden actie uitvoert. Ook bestaat de
                     mogelijkheid van automatische vergelijking van elkaars nationale databanken voor vingerafdrukken,
                     DNA-profielen en voertuighoudergegevens op een hit/no hit basis via het Prüm-raamwerk.
                     Zulke instrumenten zijn van groot belang voor informatie-uitwisseling ten behoeve
                     van de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme.
               
2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
               
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Sloveense voorzitterschap
                  in de informele JBZ-raad wil spreken over de Digitale Agenda. Deze leden vragen in
                  dat kader naar de uitvoering van de motie van het lid Palland c.s. (Kamerstuk 27 879, nr. 79) over het in Europees verband pleiten voor transparantie in het beleid en de omstandigheden
                  voor het blokkeren of afsluiten van accounts en het bieden van een mogelijkheid tot
                  verweer.
               
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer op 30 juni jl.
                     per brief5 geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Palland c.s.6.
De leden van de CDA-fractie achten het nuttig om in Europees verband goede gesprekken
                  te voeren en pittige discussies te houden over de vraag welke rol kunstmatige intelligentie
                  (AI) in de Europese waardengemeenschap gaat spelen. Deze leden lezen dat de lidstaten
                  het erover eens zijn dat ten aanzien van het gebruik van AI een balans gevonden dient
                  te worden tussen enerzijds de effectiviteit van het gebruik van AI en anderzijds de
                  rechtsbescherming en de bescherming van grondrechten. Deze leden vragen de Minister
                  of hij in lijn met de ontwikkelde waardengedreven benadering ten aanzien van digitalisering,
                  zoals verzocht in de motie van de leden Van Dam en Van der Molen (Kamerstuk 32 761, nr. 120), bij zijn Europese collega’s zich wil inzetten op een waardengedreven benadering
                  van AI in Europa.
               
Het kabinet onderschrijft de visie van de leden dat de balans tussen effectiviteit
                     en toegevoegde waarde van de inzet van AI enerzijds en het borgen van grondrechten
                     en rechtsbescherming anderzijds van groot belang is. Daarom zet Nederland in op veilige
                     en betrouwbare AI, die de mens dient en centraal stelt, waarbij publieke waarden en
                     de toegang tot het recht geborgd zijn. Dit zal ook in toekomstige gesprekken en discussies
                     een van de speerpunten blijven.
De leden van de CDA-fractie moedigen de inzet van het Sloveense voorzitterschap voor
                  de verbetering van kinderrechten aan. Deze leden vragen de Minister of hij weet heeft
                  van kindvriendelijke rechtsprocedures in andere EU-lidstaten die ook voor Nederland
                  een positieve aanvulling kunnen zijn op onze kinderrechten en, zo ja, of de Minister
                  wil kijken naar deze best practices.
               
Kindvriendelijke rechtsprocedures hebben de afgelopen jaren veel aandacht gekregen,
                     zowel nationaal, Europees als internationaal. Hierdoor is een aantal onderzoeken beschikbaar
                     op onderwerpen als kinderparticipatie en een kindvriendelijk rechtssysteem, waarbij
                     tevens rechtsvergelijkingen zijn gemaakt met andere EU-lidstaten. Het is positief
                     dat daarnaast ook in de EU-Kinderrechtenstrategie 2021–2024 specifiek aandacht is
                     voor kindvriendelijke rechtsprocedures. Dit draagt bij aan het gesprek over kinderrechten
                     op Europees niveau, waaronder tevens de stem en het belang van het kind in juridische
                     procedures. Dit stimuleert dat lidstaten kennis en goede voorbeelden met elkaar kunnen
                     delen en van elkaar kunnen leren. Het kabinet moedigt dit aan.
De leden van de CDA-fractie vragen ook aandacht voor berichtgeving dat Slovenië nog
                  steeds niet aanklagers heeft aangesteld voor het Europees Openbaar Ministerie. Deelt
                  de Minister de zorgen dat dit het risico vergroot dat er onheus wordt omgesprongen
                  met EU-subsidies in Slovenië, zo vragen deze leden. Gaat de Minister hier bij zijn
                  Sloveense collega’s en/of het Sloveense voorzitterschap aandacht voor vragen en benadrukken
                  dat het van belang is dat het Europees Openbaar Ministerie op volle kracht kan werken,
                  zo vragen de leden van de CDA-fractie.
               
Het kabinet acht het inderdaad van wezenlijk belang is dat Slovenië alsnog zo snel
                     mogelijk een voordracht doet voor de aanstelling van gedelegeerd Europese aanklagers.
                     Deze stap is noodzakelijk om het EOM in staat te stellen zijn rol bij de bescherming
                     van de financiële belangen van de EU ook in Slovenië optimaal te kunnen vervullen.
                     Ik steun de Commissie daarom volmondig in haar inspanningen om Slovenië te bewegen
                     deze voordracht op korte termijn te doen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke input de Minister gaat leveren op het punt
                  van de digitale nalatenschap, in het licht van het onderzoek dat loopt naar dit onderwerp.
               
Gelet op de grensoverschrijdende aspecten van de online dienstverlening heeft een
                     Europese benadering van digitale nalatenschappen de voorkeur van het kabinet. Het
                     kabinet is dan ook verheugd dat het Sloveense voorzitterschap dit onderwerp op de
                     agenda van de JBZ-raad heeft gezet. Het is dit moment nog niet duidelijk op welke
                     wijze het voorzitterschap dit onderwerp wil bespreken. De Minister van Justitie zal
                     bij de andere lidstaten het belang van een discussie over dit onderwerp blijven benadrukken
                     en aanmoedigen dat de Europese Commissie mogelijkheden onderzoekt voor een verder
                     internationaal onderzoek naar de noodzaak en wenselijkheid van een regeling over digitale
                     nalatenschappen op Europees niveau. Dit sluit ook aan bij de uitkomsten van het onderzoek
                     van de Universiteit van Amsterdam, waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en
                     Koninkrijksrelaties uw Kamer op 6 juli jl. nader heeft geïnformeerd.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
               
De leden van de SP-fractie zijn erg benieuwd naar de verwachtingen die bij de Minister
                  leven op het terrein van de JBZ-raad, nu Slovenië de Raad voor een half jaar voorzit.
               
Voor een toelichting op het beoogde programma van het Sloveense voorzitterschap verwijst
                     het kabinet graag naar het verslag van de JBZ-raad van 7–8 juni jl.7
                     
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de mededeling van
                  de Europese Commissie over het Schengengebied van 2 juni jl. Deze leden vragen de
                  Minister of deze het met de Commissie eens is dat er moet worden gestreefd naar een
                  volledig Europees geïntegreerd grensbeheer waarbij alle actoren op zowel Europees
                  als nationaal niveau worden samengebracht. Daarnaast kondigt de Commissie in die mededeling
                  aan om de operationele samenwerking tussen de politie in de diverse lidstaten te verbeteren.
                  De Commissie kondigt aan inzetregels bij grensoverschrijdende rechtshandhavingsoperaties
                  op elkaar af te stemmen. Aangezien Nederland zijn landsgrenzen maar met twee andere
                  lidstaten deelt vragen deze leden welke behoefte de regering heeft aan dergelijke
                  regels. Is het niet beter dit gewoon bilateraal te regelen, zoals dat nu bijvoorbeeld
                  al met België het geval is? Daarnaast kondigt de Commissie aan «Advance Passenger
                  Information»-gegevens (API-gegevens) voortaan ook bij vluchten binnen het Schengengebied
                  te willen gaan delen. Hoe wenselijk is dat volgens de Minister? Bovendien schermt
                  de Commissie met de gedachte om kunstmatige intelligentie in te zetten bij rechtshandhaving.
                  Hoe kijkt de Minister tegen die intentie aan? De Commissie wil ook de Schengengrenscode
                  gaan herzien, maar is het niet handiger om alle wijzigingen van afgelopen jaren eerst
                  even af te wachten, zo vragen deze leden? Welke behoeften heeft de Minister wat betreft
                  de Schengengrenscode?
               
Het kabinet verwelkomt de mededeling van de Commissie over de Schengenstrategie en
                     herkent een groot aantal elementen dat terugkomt in de standpunten van het kabinet.
                     Uw Kamer wordt hierover binnenkort uitgebreid geïnformeerd in het BNC-fiche over deze
                     strategie, dat uw Kamer spoedig toekomt. Daarin wordt ingegaan op de elementen die
                     de leden van de SP-fractie aanhalen, zoals grensoverschrijdende samenwerking tussen
                     rechtshandhavingsorganisaties, het mogelijk uitbreiden van Advanced Passenger Information (API), en de wijziging van de Schengengrenscode.
Ten aanzien van de vraag over landsgrenzen wijst het kabinet op het feit dat het Schengengebied
                     geen interne grenscontroles kent, en het Schengenverkeer zich daarom niet alleen tot
                     onze buurlanden beperkt.
Wat betreft het beheer van de buitengrenzen, hebben en behouden lidstaten de primaire
                     verantwoordelijkheid hiervoor. Tegelijkertijd is uitvoering van het Europees geïntegreerd
                     grensbeheer een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de lidstaten als van Frontex
                     die hen hierin ondersteunt en activiteiten coördineert. Het concept van Geïntegreerd
                     Grensbeheer (Integrated border management, IBM) bestaat al sinds begin 2000. In de verordening voor de Europese grens en kustwacht
                     (hierna EGKW) is het IBM-concept in Europese wetgeving verankerd. De EGKW-verordening
                     verplicht lidstaten om hun grensbeheer conform IBM uit te voeren. Hiertoe dienen alle
                     lidstaten ook een nationale IBM-strategie op te stellen waarmee invulling wordt gegeven
                     aan het IBM concept en waarin (strategische) doelen en maatregelen zijn opgenomen
                     voor de komende jaren. Op EU-niveau zal bovendien Frontex een strategie opstellen
                     voor een technische en operationele IBM-strategie. De verwachting van het kabinet
                     is dat de ontwikkeling van het Europese geïntegreerd grensbeheer, waaronder de implementatie
                     van het meerjarenbeleidscyclus zoals beschreven in de EGKW-verordening, het beheer
                     van de gezamenlijke buitengrenzen door de lidstaten zal verbeteren. Hierover is uw
                     Kamer eerder geïnformeerd.8
                     
4. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
               
De leden van de Volt-fractie merken op dat de lidstaten tijdens de JBZ-raad van 7–8 juni
                  2021 het belang van AI en bespreking ervan in de JBZ-Raad onderschreven, maar dat
                  zij ook zorgen uitspraken over de subsidiariteit van het voorstel, vooral op het gebied
                  van rechtshandhaving. Onderschrijft de Minister deze zorgen over de subsidiariteit
                  van het voorstel op het gebied van rechtshandhaving? Wat is de Minister voornemens
                  in te brengen als potentiële oplossing tegen het eventueel ontbreken van de juiste
                  subsidiariteitsgrondslag?
               
Zoals met uw Kamer gedeeld in het BNC-fiche9 is het kabinet positief over de subsidiariteit van het voorstel. Wel is het daarbij
                     van belang om te bepalen of het voorstel gevolgen heeft voor de effectiviteit van
                     de taakuitvoering van rechtshandhavingsdiensten, en of er voldoende rekenschap wordt
                     gegeven aan het ingrijpende karakter van rechtshandhaving voor grondrechten zoals
                     privacy, en de noodzaak van adequate rechtsbescherming in dit verband. Nadere bespreking
                     van het voorstel in Europese context moet dat gaan uitwijzen, waarna de Nederlandse
                     inbreng kan worden vastgesteld. Daarnaast onderstreept het kabinet dat het belangrijk
                     is dat de grondrechten van individuen binnen de hele EU op een gelijkwaardige manier
                     moeten worden beschermd.
Ook onderstreepten meerdere lidstaten, waaronder Nederland, de noodzaak van een gerichte
                  effectbeoordeling voor het veiligheidsdomein en het door de Commissie benoemde evenwicht
                  tussen het gebruik van AI en de bescherming van grondrechten. Zal de Minister zich
                  hier bij de volgende Raad wederom voor uitspreken en pleiten voor een snelle ontwikkeling
                  van deze effectbeoordeling?
               
Het is belangrijk om beter inzicht te hebben in de gevolgen van de voorgestelde verordening
                     op het veiligheidsdomein. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben het belang
                     hiervan ook benadrukt tijdens de vorige JBZ-raad. Het kabinet zal tijdens de komende
                     informele raad nogmaals pleiten voor een spoedige effectbeoordeling van de Commissie
                     op het veiligheidsdomein.
Wat is de lezing van de Minister ten aanzien van de AI-verordening; waar ziet hij
                  risico’s? Zien andere lidstaten dezelfde risico’s?
               
Het kabinet staat positief tegenover de voorgestelde AI-verordening, die is gebaseerd
                     op een risicobenadering. Deze risicobenadering is belangrijk voor het waarborgen van
                     de proportionaliteit. De vereisten uit de verordening dienen proportioneel te zijn
                     aan de mogelijke risico’s voor de veiligheid en de fundamentele rechten die kunnen
                     ontstaan bij de ontwikkeling en het gebruik van AI-systemen. Het huidige voorstel
                     bevat veel brede definities en omschrijvingen, zoals die van een «AI-systeem» en de
                     lijst van hoog-risico toepassingsgebieden, waardoor het risico kan ontstaan dat de
                     verordening ook vereisten stelt aan systemen waarvan kan worden gesteld dat de risico’s
                     laag zijn. Een voorbeeld hiervan kan een zoeksysteem zijn op basis van transparante
                     en regelgebaseerde algoritmes. Dit zou ten koste gaan van de proportionaliteit. Ook
                     andere lidstaten hebben momenteel veel vragen voor de Commissie over het voorstel
                     en de gebruikte definities. Een volledige beoordeling van het voorstel van het kabinet
                     is met uw Kamer gedeeld in het BNC-fiche10.
De leden van de Volt-fractie lezen in de kabinetsappreciatie ten aanzien van het Commissievoorstel
                  voor kunstmatige intelligentie dat het kabinet de ambitieuze Commissievoorstellen
                  verwelkomt. Het wil de publieke sector een pionier maken in het toepassen van AI.
                  De scope van de publieke sector kan daarom volgens het kabinet scherper worden geformuleerd.
                  Ook ziet het potentie in een bredere scope van publieke dienstverlening op maat door
                  onder andere ook het toezicht en handhaving hierbij te betrekken. Daarbij vraagt het
                  kabinet aandacht voor een gebalanceerde lijst van acties, die niet alleen toeziet
                  op implementatie, maar ook op ontwikkeling, in relatie tot publieke waarden en grondrechten.
                  Deze leden vragen de Minister wanneer zij deze lijst van acties van de Commissie kunnen
                  verwachten en wat de Minister aan de Commissie heeft meegegeven om deze lijst te concretiseren.
               
Het kabinet is tevreden over de aandacht voor de publieke sector in het gecoördineerde
                     plan van de Commissie. Daarbij gaat het om een breed gebied aan kansen. Wij zouden
                     dan ook graag zien dat de Commissie aangeeft dat niet alleen op publieke dienstverlening,
                     maar ook op andere gebieden waar de overheid actief is, kansen geboden worden. Een
                     lijst met acties in het Coordinated plan zelf is niet nodig.
Bovendien leest de Volt fractie in het BNC-fiche dat het kabinet het standpunt ondersteunt
                  dat AI grote kansen biedt voor rechtshandhaving, en dat samenwerking tussen rechtshandhaving
                  van de diverse lidstaten op bepaalde onderwerpen de ontwikkelingen kunnen versnellen
                  en effectiever kunnen maken. Hoe is het kabinet voornemens om, zowel op Europees als
                  op nationaal niveau, de ambities om kennisdeling en samenwerking te verbeteren en
                  te vergemakkelijken, te bewerkstelligen? Hoe is de Minister voornemens deze samenwerking
                  tussen partijen gelijkwaardig en wederkerig in te richten?
               
Bij de ontwikkeling van AI-toepassingen is het in bepaalde gevallen zo dat een ontwikkeld
                     model in verschillende contexten en/of verschillende landen toepasbaar is. Dan kan
                     het voordelig zijn om in samenwerking met diverse partners een AI-toepassing te ontwikkelen.
                     Binnen de Europese context wordt daarom bijvoorbeeld gewerkt aan een bij Europol geplaatst
                     Innovation Hub, waar gezamenlijk aan innovatie kan worden gewerkt. Het kabinet zet er bij de inrichting
                     van de Hub op in dat het werk van de Hub door de gezamenlijke behoeften in de EU-lidstaten wordt gedreven. Ook binnen nationale
                     context zoeken diverse de diverse organisaties in het JenV-domein elkaar bijvoorbeeld
                     op om samen toepassingen te ontwikkelen die voor diverse organisaties nuttig zijn.
                     Het ministerie ondersteunt en faciliteert dit. Daarbij is het uitgangspunt dat iedere
                     partij die voordeel heeft van de samenwerking, ook zelf iets bijdraagt waar de anderen
                     voordeel aan hebben. Dat kan zijn in kennis of capaciteit, maar ook in de levering
                     van middelen.
Ten slotte bestaan er nog veel onduidelijkheden bij bedrijven omtrent wetgeving voor
                  kunstmatige intelligentie: hoe is de Minister voornemens mensen te informeren over
                  de regelgeving? Hoe zal de Minister voorkomen dat deze regelgeving extra druk uitoefent
                  op het midden- en kleinbedrijf (mkb) en start-ups?
               
Nederland verwelkomt de handreikingen voor het bedrijfsleven, en met name het mkb,
                     in het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening voor AI. Er zijn diverse
                     acties voorzien om (mkb-)bedrijven te helpen om administratieve verplichtingen zo
                     lastenluw en effectief mogelijk vorm te gegeven. Zo krijgen zij toegang tot experimenteerruimtes
                     als regulatory sandboxes11, digitale innovatie hubs en test- en experimenteerfaciliteiten (TEF). Op nationaal
                     niveau heeft het kabinet nauw contact met belanghebbenden, onder andere via de Nederlandse
                     AI-Coalitie (NLAIC).
Daarnaast is het kabinet voornemens om deze Europese acties te combineren met onder
                     meer directe begeleiding door – de nog aan te stellen – toezichthoudende instellingen
                     om juridische risico’s tot een minimum beperken en de nalevingskosten voor deelnemende
                     organisaties verlagen. Het kabinet informeert burgers en bedrijven over aankomende
                     regelgeving zoals deze Europese verordening onder andere via het ondernemersplein
                     en informatiebijeenkomsten.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier